Книга - Een Zoektocht Van Helden

a
A

Een Zoektocht Van Helden
Morgan Rice


De Tovenaarsring #1
DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos De #1 Bestseller, met meer dan 400 vijfsterren reviews op Amazon! Van de #1 Bestverkopende auteur Morgan Rice komt nu het debuut van een ongelofelijke nieuwe fantasy serie. EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (BOEK #1 IN DE TOVENAARSRING) gaat over het epische verhaal rondom een speciale jongen, een veertienjarige uit een klein dorpje aan de rand van het Koninkrijk van de Ring. De jongste van vier, de minst favoriete van zijn vader en gehaat door zijn broers. Thorgrin voelt dat hij anders is dan de anderen. Hij droomt ervan een geweldige krijger te worden, zich aan te sluiten bij de mannen van de Koning en de Ring te beschermen tegen de kwaadaardige wezens aan de andere kant van het Ravijn. Wanneer hij door zijn vader wordt verboden om deel te nemen aan de try out voor de Krijgsmacht van de Koning, weigert hij om bij de pakken neer te gaan zitten: hij gaat er in zijn eentje op uit, vastbesloten om het Koninklijk Hof te bereiken en serieus genomen te worden. Maar in het Koninklijk Hof loeren vele familiedrama’s, machtsstrijden, ambities, jaloezie, geweld en verraad. Koning MacGil moet uit zijn kinderen een erfgenaam kiezen, en het eeuwenoude Zwaard van het Lot, de bron van al hun kracht, ligt nog steeds onaangeraakt, wachtend tot de uitverkorene arriveert. Thorgrin is een buitenstaander en hij moet vechten om geaccepteerd te worden, en zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten. Thorgrin komt erachter dat hij mysterieuze krachten heeft die hij niet begrijpt, dat hij een gave heeft, en een bijzondere lotsbestemming. Tegen alle verwachtingen in wordt hij verliefd op de dochter van de Koning, en terwijl hun verboden relatie opbloeit, ontdekt hij dat hij machtige rivalen heeft. Terwijl hij worstelt met zijn nieuwe krachten, neemt de tovenaar van de Koning hem onder zijn hoede, en vertelt hij hem over een moeder die hij nooit heeft gekend, in een land ver weg, voorbij het Ravijn, voorbij het land van de Draken. Voor Thorgrin op pad kan gaan en de krijger kan worden die hij wil zijn, moet hij zijn training volbrengen. Maar die wordt plotseling onderbroken, en hij wordt meegesleept in Koninklijke samenzweringen die zijn liefde bedreigen en hem, en het gehele koninkrijk, willen vernietigen. EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN vertelt het epische verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke samenzweringen, van volwassen worden, gebroken harten, bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemmingen, van tovenarij. Het is een fantasie die ons meesleept in een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het bevat 82. 000 woorden. Boeken #2--#12 van de serie zijn nu ook verkrijgbaar! Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai. --Paranormal Romance Guild {over Turned} Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd. --vampirebooksite. com (over Turned) Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd. --The Dallas Examiner {over Loved}







EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN



(Boek #1 in de Tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie bestaande uit tien boeken, die in zes talen zijn vertaald.



Morgan is tevens de auteur van het #1 Bestverkopende ARENA EEN en ARENA TWEE, de eerste twee boeken in DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller die zich afspeelt in de toekomst.



Morgan is tevens de auteur van de #1 Bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit twaalf boeken.



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om op de hoogte te blijven.


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice weet je vanaf het begin in het verhaal mee te slepen, en maakt gebruik van geweldige beschrijvende kwaliteiten die boven het schetsen van de setting uitstijgen… Goed geschreven en leest lekker snel weg.”

--Black Lagoon Reviews (over Turned)



“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice is erin geslaagd om een interessante twist aan het verhaal te geven… Verfrissend en uniek, heeft de klassieke elementen die je in veel paranormale Young Adult verhalen terugvindt. De serie gaat over een meisje… een heel bijzonder meisje! …Leest makkelijk weg maar in een zeer hoog tempo… Een aanrader voor iedereen die houdt van softe paranormale romances.”

--The Romance Reviews (over Turned)



“Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai.”

--Paranormal Romance Guild {over Turned}



“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd.”

--vampirebooksite.com (over Turned)



“Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd.”

--The Dallas Examiner {over Loved}



“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en THE VAMPIRE DIARIES, één die je in één ruk uit wil lezen! Als je houdt van avontuur, liefde en vampieren dat is dit het boek voor jou!”

--Vampirebooksite.com {over Turned}



“Morgan Rice bewijst wederom een extreem getalenteerde verhalenverteller te zijn… Dit zou een breed publiek aanspreken, inclusief de jongere fans van het vampier/fantasy genre. Het eindigde met een onverwachte cliffhanger die je zal schokken.”

--The Romance Reviews {over Loved}


Boeken door Morgan Rice



THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN FEEST VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN CONFLICT VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)



THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)



THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)


Klik hier om meer boeken van Morgan Rice te downloaden:












(http://www.amazon.co.uk/Morgan-Rice/e/B004KYW5SW/ref=sr_tc_2_0?qid=1397951607&sr=8-2-ent)

Luister (http://www.amazon.co.uk/Morgan-Rice/e/B004KYW5SW/ref=sr_tc_2_0?qid=1397951607&sr=8-2-ent) naar DE TOVENAARSRING serie als audioboek! Amazon (http://www.amazon.co.uk/Morgan-Rice/e/B004KYW5SW/ref=sr_tc_2_0?qid=1397951607&sr=8-2-ent)

Audible (http://www.audible.com/pd/Sci-Fi-Fantasy/A-Quest-of-Heroes-Audiobook/B00F9DZV3Y/ref=sr_1_3?qid=1379619215&sr=1-3)

iTunes (https://itunes.apple.com/gb/artist/morgan-rice/id417552527?mt=11&uo=4)


Copyright © 2012 door Morgan Rice



Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.



Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.



Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.


INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN

HOOFDSTUK TWEE

HOOFDSTUK DRIE

HOOFDSTUK VIER

HOOFDSTUK VIJF

HOOFDSTUK ZES

HOOFDSTUK ZEVEN

HOOFDSTUK ACHT

HOOFDSTUK NEGEN

HOOFDSTUK TIEN

HOOFDSTUK ELF

HOOFDSTUK TWAALF

HOOFDSTUK DERTIEN

HOOFDSTUK VEERTIEN

HOOFDSTUK VIJFTIEN

HOOFDSTUK ZESTIEN

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

HOOFDSTUK ACHTTIEN

HOOFDSTUK NEGENTIEN

HOOFDSTUK TWINTIG

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG


“Uneasy lies the head that wears the crown.”

—William Shakespeare

Henry IV, Deel II




HOOFDSTUK ÉÉN


De jongen stond op de hoogste heuvel van het lage land in het Westelijk Koninkrijk van de Ring. Hij keek uit naar het noorden, naar de eerste opkomende zon. De groene, glooiende heuvels strekten zich uit voor zover als hij kon kijken, als kamelenbulten die daalden en stegen in valleien en pieken. De oranje stralen van de eerste zon brandden in de ochtendmist, en gaven het licht een magische glans. Hij was zelden zo vroeg ontwaakt of zo ver van huis gegaan—en nog nooit zo hoog geklommen—wetend dat het zijn vader woedend zou maken. Maar vandaag kon het hem niet schelen. Vandaag negeerde hij de miljoenen regels en klusjes die hem veertien jaar lang hadden gekweld. Want vandaag was anders. Het was de dag van zijn lotsbestemming.

De jongen—Thorgrin uit het Westelijk Koninkrijk van de Zuidelijke Provincie van de McLeod clan—die door mensen die hij mocht simpelweg Thor werd genoemd—de jongste van vier jongens, het minst favoriete kind van zijn vader, had in afwachting van deze dag de hele nacht wakker gelegen. Hij had liggen woelen en draaien, met tranende ogen, wachtend, wensend dat de eerste zon zou opkomen. Want een dag als deze kwam slechts één keer in verscheidene jaren, en als hij hem miste zou hij vast zitten in dit dorp, verdoemd om zijn resterende dagen voor zijn vaders kudde te zorgen. Dat was een gedachte die hij niet kon verdragen.

De Dag van de Dienstplicht. Het was de dag waarop het Leger van de Koning de provincies afging en vrijwilligers voor de Krijgsmacht van de Koning uitzocht. Al zo lang als hij leefde had Thor van niets anders gedroomd. Voor hem betekende het leven slechts één ding: zich aansluiten bij De Zilveren, de elite eenheid van de koning, getooid in het mooiste harnas en gewapend met de beste wapens van de twee koninkrijken. En men kon zich niet aansluiten bij De Zilveren zonder eerst toe te treden tot de Krijgsmacht, het gezelschap van schildknapen variërend van veertien tot negentien jaar oud. En als men niet de zoon van een nobel man was, of die van een vermaard krijger, dan was er geen andere manier om hij de Krijgsmacht te komen.

De Dag van de Dienstplicht was de enige uitzondering, een zeldzaam evenement dat elke paar jaar werd georganiseerd wanneer de Krijgsmacht uitdunde en de mannen van de koning het land afspeurden naar nieuwe rekruten. Iedereen wist dat er slechts een paar burgers werden uitgekozen—en dat nog minder het daadwerkelijk tot de Krijgsmacht zouden halen.

Thor staarde aandachtig naar de horizon, op zoek naar een teken van beweging. Hij wist dat De Zilveren deze weg, de enige weg naar het dorp, zouden moeten nemen, en hij wilde de eerste zijn die hen zou zien. Zijn kudde schapen protesteerde in een koor van verveeld geknor. Zij trachtten hem aan te sporen hen weer naar beneden te brengen, waar zij meer te grazen zouden hebben. Hij probeerde het lawaai en de stank te negeren. Hij moest zich concentreren.

Het enige dat dit dragelijk had gemaakt, al die jaren van schapen herderen, van het knechtje zijn van zijn vader en zijn oudere broers, degene om wie men hen minst gaf en die het meest belast werd, was de gedachte dat hij op een dag deze plek zou mogen verlaten. Op een dag, als De Zilveren kwamen, zou hij iedereen die hem onderschat had verassen en geselecteerd worden. In een snelle beweging zou hij hun rijtuig betreden en dit alles achter zich laten.

Thor’s vader had hem natuurlijk nooit als een serieuze kandidaat voor de Krijgsmacht beschouwd—sterker nog, hij had hem nooit als kandidaat voor wat dan ook beschouwd. In plaats daarvan wijdde zijn vader al zijn liefde en aandacht aan Thor’s drie oudere broers. De oudste was negentien en de anderen waren elk een jaar jonger, wat Thor een goede drie jaar jonger dan hen maakte. Misschien was het omdat zij niet veel in leeftijd verschilden, of misschien omdat zij op elkaar leken en Thor niet, maar de drie waren altijd samen en leken nauwelijks Thor’s bestaan te erkennen.

Ze waren ook nog eens langer en breder en sterker dan hij, en Thor, die wist dat hij niet klein was, voelde zich niettemin klein naast hen, en zijn gespierde benen voelden zwak vergeleken met hun boomstammen. Zijn vader deed geen poging om dit alles te rectificeren—hij leek er zelfs van te genieten—en liet Thor zich over de schapen en het slijpen van de wapens ontfermen terwijl zijn broers trainden. Er werd nooit over gesproken, maar het was heel duidelijk dat Thor zijn leven op de achtergrond zou doorbrengen, en gedwongen zou zijn om toe te kijken hoe zijn broers geweldige dingen zouden bereiken. Als zijn vader en broers hun zin hadden, dan zou het zijn lot zijn om hier te blijven, opgeslokt door dit dorp, en zijn familie de steun te geven die zij eisten.

Nog erger was dat Thor voelde dat zijn broers zich bedreigd voelden door hem, en hem misschien zelfs haatten. Thor zag het in hun blikken, in hun houding. Hij wist niet hoe, maar hij bracht gevoelens van angst of jaloezie in hen naar boven. Misschien kwam het omdat hij anders was, omdat hij niet op hen leek of omdat hij niet zoals hen sprak; hij kleedde zich niet eens zoals zij, want zijn vader bewaarde de beste kleding—paarse en rode gewaden, vergulde wapens—voor zijn broers, terwijl Thor het moest doen met oude lompen.

Desondanks maakte Thor er het beste van, hij zocht manieren om zijn kleren te laten passen, bevestigde zijn kiel met een ceintuur om zijn middel, en, nu het zomer was, knipte hij zijn mouwen af zodat zijn gespierde armen door de wind gestreeld werden. Hij droeg een grove linnen broek—de enige die hij bezat—en laarzen gemaakt van het slechtste leer, die zijn schenen bedekten. Het kwam niet eens in de buurt van het leer van de schoenen van zijn broers, maar hij zorgde dat het werkte. Hij droeg een uniform dat typerend was voor een herder.

Maar zijn houding was allesbehalve typerend voor een herder. Thor was lang en slank, met een trotse kaak, een nobele kin, hoge jukbeenderen en grijze ogen, als een misplaatste krijger. Zijn rechte, bruine haar viel in golven over zijn hoofd, tot net voorbij zijn oren, en daarachter glinsterden zijn ogen als een voorn in het licht.

Thor’s broers zouden deze ochtend mogen uitslapen, zij zouden een goede maaltijd krijgen en vervolgens naar de Selectie worden gestuurd met de beste wapens en zijn vaders zegening—terwijl hij niet eens mee zou mogen. Hij had ooit eens getracht het onderwerp aan te snijden bij zijn vader, zonder succes. Zijn vader had de conversatie abrupt beëindigd, en hij had het niet nogmaals geprobeerd. Het was gewoon niet eerlijk.

Thor was vastberaden om het lot dat zijn vader voor hem had gepland te verwerpen: bij het eerste teken van de Koninklijke stoet zou hij terugracen naar huis, zijn vader confronteren, en of hij het nu leuk vond of niet, zichzelf aan de Mannen van de Koning presenteren. Hij zou met de anderen aan de Selectie deelnemen. Zijn vader kon hem niet tegenhouden. Hij voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte. De eerste zon rees hoger, en toen de tweede zon opkwam, mintgroen, die een extra laag licht aan de paarse hemel gaf, zag Thor hen.

Hij stond kaarsrecht, als geëlektrificeerd. Daar, aan de horizon, zag hij de flauwe omtrek van een door paarden getrokken rijtuig, waarvan de wielen het stof deden opwaaien. Zijn hart begon harder te kloppen toen er nog een rijtuig in zicht kwam, en nog één. Zelfs vanaf hier glansden de gouden rijtuigen in de zon, als zilverrugvissen die uit het water opsprongen. Toen hij er twaalf had geteld, kon hij niet langer meer wachten. Zijn hart bonsde in zijn borstkas. Voor de eerste keer in zijn leven liet hij zijn kudde achter. Hij draaide zich om en stormde de heuvel af, vastberaden om niet te stoppen voordat hij zichzelf bekend had gemaakt.

*

Thor stopte nauwelijks om op adem te komen terwijl hij de heuvels af vloog, tussen de bomen door. Hij werd geschramd door takken, maar het kon hem niet schelen. Hij bereikte een open plek en zag zijn dorp zich beneden zich uitstrekken: een slaperig provinciestadje, met witte huizen van klei met rieten daken. Er woonden enkele tientallen families. Rook steeg op uit de schoorstenen, want de meesten waren vroeg op en bezig met het bereiden van hun ochtendmaal. Het was een idyllische plek, net ver genoeg—een hele dag rijden—van het Koninklijk Hof om voorbijgangers om afstand te houden. Het was slechts een boerendorpje aan de rand van de Ring, een onopvallende schakel in het rad van het Westelijk Koninkrijk.

Thor stormde het laatste stuk naar beneden, het dorpsplein op, terwijl hij een dikke stofwolk achter zich liet. Kippen en honden doken uiteen om hem te ontwijken, en een oude vrouw, die voor haar huis gehurkt zat bij een ketel met kokend water, siste naar hem.

“Rustig aan, jongen!” krijste ze toen hij voorbij rende, en een wolk stof in haar vuur deed belanden.

Maar Thor zou niet vertragen—niet voor haar, niet voor wie dan ook. Hij dook een zijstraat in, en nog één, door de kronkelende straatjes die hij zo goed kende, tot hij zijn huis bereikte.

Het was een kleine, onopvallende woning, net als alle anderen, met witte muren van klei en een hoekig, rieten dak. Zoals bij de meeste huisjes was de enige kamer opgedeeld, zijn vader sliep aan één kant, zijn drie broers aan de andere; maar niet zoals alle anderen was er een klein kippenhok aan de achterkant van het huis. Daar sliep Thor. In het begin had hij bij zijn broers geslapen; maar in de loop der jaren waren zij groter en gemener geworden en lieten ze hem geen ruimte meer. Dit had Thor gekwetst, maar nu genoot hij van zijn eigen plekje, en was hij liever bij hen uit de buurt. Het was voor hem slechts de bevestiging dat hij inderdaad de uitgewezene van zijn familie was.

Thor barstte zonder te stoppen door zijn voordeur heen.

“Vader!” schreeuwde hij, snakkend naar adem. “De Zilveren! Ze komen eraan!”

Zijn vader en drie broers die, reeds gekleed in hun beste gewaden, over de ontbijttafel gebogen zaten, sprongen op bij zijn woorden. Ze vlogen langs hem, langs zijn schouders stotend terwijl ze het huis uit renden, de weg op.

Thor volgde hen naar buiten en ging bij hen staan, terwijl ze naar de horizon tuurden.

“Ik zie niemand,” antwoordde Drake, de oudste, in zijn diepe stem. Met zijn brede schouders, zijn kortgeknipte haar, zijn bruine ogen en de dunne, afkeurende grijns om zijn lippen, keek hij nors op Thor neer.

“Ik ook niet,” echode Dross, die, een jaar jonger dan Drake, altijd zijn kant koos.

“Ze komen!” schoot Thor terug. “Ik zweer het!”

Zijn vader draaide zich naar hem om en greep hem stevig bij zijn schouders.

“En hoe weet je dat?” wilde hij weten.

“Ik heb ze gezien.”

“Hoe? Waar vandaan?”

Thor aarzelde; zijn vader had hem te pakken. Hij wist natuurlijk dat de top van de heuvel de enige plek waar Thor hen had kunnen zien. Nu wist Thor niet hoe hij moest reageren.

“Ik... heb de heuvel beklommen—”

“Met de kudde? Je weet dat ze niet zo ver mogen.”

“Maar vandaag was anders. Ik moest het zien.”

Zijn vader keek boos naar beneden.

“Ga direct naar binnen, haal de zwaarden van je broers en poets de scheden, zodat ze er op hun best uitzien voor de mannen van de koning arriveren.”

Zijn vader, die klaar met hem was, draaide zich om naar zijn broers, die midden op de weg stonden en voor zich uit keken.

“Denk je dat ze ons zullen kiezen?” vroeg Durs, de jongste van de drie.

“Het zouden dwazen zijn als ze dat niet deden,” zei zijn vader. “Ze hebben te weinig mannen dit jaar. Ze hebben een slechte oogst gehad—anders zouden ze de moeite niet nemen om hier heen te komen. Sta rechtop, jullie drie, hou je kin omhoog en je borst vooruit. Kijk hen niet direct in de ogen, maar kijk ook niet weg. Wees sterk en zelfverzekerd. Toon geen zwakte. Als je bij de Krijgsmacht van de Koning wil, moet je je gedragen alsof je er al bij zit.”

“Ja, vader,” antwoordden zijn drie zoons in koor, terwijl zij zich opstelden.

Hij draaide zich om en keek weer naar Thor.

“Wat doe jij nog hier?” vroeg hij. “Naar binnen!”

Thor stond daar, verscheurd. Hij wilde niet ongehoorzaam zijn, maar hij moest met zijn vader spreken. Zijn hart bonsde terwijl hij nadacht. Hij besloot dat het beter was om te gehoorzamen, de zwaarden te brengen, en daarna zijn vader te confronteren. Meteen weigeren om te gehoorzamen zou niet helpen.

Thor stormde het huis in, eruit door de achterdeur en naar het schuurtje met de wapens. Hij vond de drie zwaarden van zijn broers, stuk voor stuk schitterende exemplaren, bekroond met de mooiste zilveren gevesten, kostbare geschenken waar zijn vader jarenlang voor had moeten zwoegen. Hij greep de drie zwaarden, zoals altijd verrast door hun gewicht, en rende weer terug.

Hij sprintte naar zijn broers, gaf elk van hen hun zwaard, en draaide zich om naar zijn vader.

“Wat, niet gepoetst?” liet Drake zich ontvallen.

Zijn vader draaide zich afkeurend naar hem om, maar voor hij iets kon zeggen sprak Thor:

“Vader, alsjeblieft. Ik moet met je praten!”

“Ik zei dat je de zwaarden moest—”

“Alsjeblieft, vader!”

Zijn vader keek hem aandachtig aan. Hij moest de ernst op Thor’s gezicht gezien hebben, want uiteindelijk zei hij, “Nou?”

“Ik wil naar de Selectie. Met de anderen. Voor de Krijgsmacht.”

Het gelach van zijn broers rees achter hem op en hij voelde zijn gezicht rood worden.

Maar zijn vader lachte niet; integendeel, zijn frons werd alleen maar dieper.

“Is dat zo?” vroeg hij.

Thor knikte heftig.

“Ik ben veertien. Ik kom in aanmerking.”

“De grens is veertien,” zei Drake minachtend. “Als ze jou zouden nemen, zou je de jongste zijn. Denk je echt dat ze jou zouden kiezen over iemand als ik, vijf jaar ouder dan jij?”

“Je bent onbeschaamd,” zei Durs. “Dat ben je altijd al geweest.”

Thor draaide zich naar hen om. “Ik vraag het niet aan jullie,” zei hij.

Hij draaide zich om naar zijn vader, die nog steeds een diepe frons op zijn voorhoofd had.

“Vader, alsjeblieft,” zei hij. “Geef me een kans. Dat is alles wat ik vraag. Ik weet dat ik jong ben, maar ik zal mezelf bewijzen.”

Zijn vader schudde zijn hoofd.

“Je bent geen soldaat, jongen. Je bent niet als je broers. Je bent een herder. Jouw leven is hier. Bij mij. Je zult je taken doen en je zult ze goed doen. Je moet niet teveel dromen. Accepteer je leven, en leer ervan te houden.”

Thor voelde zijn hart breken en zag zijn leven voor zijn ogen in elkaar storten.

Nee, dacht hij. Dit kan niet waar zijn.

“Maar vader—”

“Stilte!” schreeuwde hij, zijn stem zo schel dat het als een mes door de lucht sneedt. “Het is genoeg geweest. Daar komen ze. Ga uit de weg, en gedraag je zolang ze hier zijn.”

Zijn vader deed een stap naar voren en duwde Thor met één hand opzij, alsof hij een object was dat hij liever niet wilde zien. Zijn vlezige handpalm stak Thor in zijn borst.

Er klonk een luid rommelend geluid. De dorpelingen stroomden uit hun huizen en verzamelden zich langs de straten. Een steeds groter wordende stofwolk naderde, en enkele momenten later arriveerden ze, tientallen rijtuigen, met het kabaal van een onweersbui.

Ze kwamen het dorp in als een leger en hielden vlak bij Thor’s huis halt. Daar stonden hun paarden, steigerend en snuivend. Het duurde lang voor de stofwolk verdween, en Thor probeerde angstvallig een glimp op te vangen van hun harnassen, hun wapens. Hij was nog nooit eerder zo dicht bij de Zilveren geweest, en zijn hart maakte een sprongetje.

De soldaat op het eerste paard stapte van zijn hengst. Daar was hij, een echt lid van de Zilveren, bedekt met een zilveren maliënkolder, en een lang zwaard aan zijn riem. Hij zag eruit alsof hij in de dertig was, een echte man, stoppels op zijn gezicht, littekens op zijn wang, en een neus die tijdens het strijden scheef was komen te staan. Hij was de meest belangrijke man die Thor ooit had gezien, twee keer zo breed als de anderen, met een uitdrukking die duidelijk liet zien dat hij de leiding had.

De soldaat kwam neer op de onverharde weg, en zijn sporen rammelden terwijl hij de jongens benaderde.

Door het hele dorp stonden tientallen jongens, wachtend, hopend. Je aansluiten bij de Zilveren betekende een leven van eer, van strijd, van bekendheid, van glorie—en van land, titel en rijkdom. Het betekende de beste bruid, het meest vruchtbare land, een leven van glorie. Het betekende eer voor je familie, en je aansluiten bij de Krijgsmacht was de eerste stap.

Thor bestudeerde de grote, gouden rijtuigen, en wist dat ze slechts een beperkt aantal rekruten konden vervoeren. Het was een groot koninkrijk, en ze hadden vele steden om te bezoeken. Hij slikte, en realiseerde zich dan zijn kansen nog kleiner waren dan hij aanvankelijk had gedacht. Hij zou al deze andere jongens moeten verslaan—veel van hen waardige vechters—evenals zijn eigen drie broers. De moed zonk hem in de schoenen.

Thor kon nauwelijks ademen terwijl de soldaat zwijgend langs de rijen hoopvolle jongens schreedt. Hij begon aan het verre uiteinde van de straat en liep langzaam om de jongens heen. Thor kende natuurlijk alle jongens.

Hij wist ook dat sommigen van hem stiekem niet uitgekozen wilden worden, ondanks het feit dat hun families hen wilden wegsturen. Ze waren bang; ze zouden slechte soldaten zijn.

Thor brandde van vernedering. Hij vond dat hij het net zoveel als de rest verdiende om uitgekozen te worden. Dat zijn broers ouder en groter en sterker waren, betekende niet dat hij niet het recht had om daar te staan en gekozen te worden. Hij brandde uit haat voor zijn vader, en barstte haast uit zijn huid toen de soldaat hen benaderde.

De soldaat stopte, voor het eerst, voor zijn broers. Hij bekeek ze van top tot teen en leek onder de indruk. Hij reikte zijn hand uit, greep één van hun scheden en trok eraan, alsof hij wilde testen hoe stevig hij was.

Hij glimlachte.

“Je hebt je zwaard nog niet in de strijd gebruikt, of wel?” vroeg hij aan Drake.

Dit was voor het eerst in zijn leven dat Thor Drake nerveus zag. Hij slikte.

“Nee, mijn heer. Maar ik heb er vele malen mee geoefend, en ik hoop—”

“Mee geoefend!”

De soldaat brulde van het lachen en wendde zich tot de andere soldaten, die ook begonnen te lachen.

Drakes gezicht kleurde felrood. Het was voor het eerst dat Drake in verlegenheid was gebracht—meestal was het Drake die anderen in verlegenheid bracht.

“Nou, dan zal ik onze vijanden laten weten dat ze je moeten vrezen—jij die je zwaard tijdens het oefenen hanteert!”

De groep soldaten lachte weer.

Toen wendde de soldaat zich tot zijn andere broers.

“Drie jongens uit hetzelfde hout,” zei hij, terwijl hij over de stoppels op zijn kin wreef. “Dat zou wel eens goed van pas kunnen komen. Jullie hebben alledrie een goede maat. Onbeproefd, echter. Jullie zouden veel training nodig hebben om te zien of jullie geschikt zijn.”

Hij pauzeerde.

“Ik denk wat we wel een plekje kunnen vinden.”

Hij gebaarde naar de achterste koets.

“Stap in, en doe het snel. Voor ik van gedachten verander.”

Thor’s drie broers sprintten stralend naar de koets. Thor merkte op dat zijn vader ook straalde.

Teneergeslagen keek hij hen na.

De soldaat draaide zich om en vervolgde zijn weg naar het volgende huis. Thor kon zich niet langer inhouden.

“Heer!” riep Thor uit.

Zijn vader draaide zich om en keek hem aan, maar het kon Thor niets meer schelen.

De soldaat stopte, met zijn rug naar hem toe, en draaide zich langzaam om.

“U heeft mij niet gezien, heer,” zei hij.

De soldaat, licht geschokt, bekeek Thor van top tot teen alsof hij een grapje maakte.

“Is dat zo?” vroeg hij, en barstte in lachen uit.

Zijn mannen barstten ook in lachen uit. Maar het kon Thor niets schelen. Dit was zijn moment. Het was nu of nooit.

“Ik wil me bij de Krijgsmacht aansluiten!” zei Thor.

De soldaat draaide zich om en liep naar hem toe.

“Wil je dat?”

Hij keek geamuseerd.

“En heb je je veertiende jaar al bereikt?”

“Ja, heer. Twee weken geleden.”

“Twee weken geleden!”

De soldaat gierde van het lachen, net als de mannen achter hem.

“In dat geval zullen onze vijanden zeker trillen van angst als ze je zien.”

Thor voelde de vernedering branden. Hij moest iets doen. Hij kon het zo niet laten eindigen. De soldaat draaide zich om en begon weg te lopen—maar Thor kon het niet toestaan.

Thor deed een stap voorwaarts en schreeuwde: “Heer! U maakt een fout!”

De menigte slaakte een geschokte zucht. De soldaat stopte en draaide zich langzaam om. Nu fronste hij.

“Onnozele jongen,” zei zijn vader, terwijl hij Thor bij zijn schouders greep, “ga terug naar binnen!”

“Dat zal ik niet!” riep Thor, en hij rukte zich los uit zijn vaders greep.

De soldaat stapte naar Thor toe, en zijn vader deed een stap naar achteren.

“Weet je wat voor straf er staat op het beledigen van de Zilveren?” beet de soldaat hem toe.

Thor’s hart ging hevig tekeer, maar hij wist dat hij niet kon opgeven.

“Vergeef hem alstublieft, heer,” zei zijn vader. “Hij is een jong kind en—”

“Ik spreek niet tegen u,” zei de soldaat. Met een vernietigende blik dwong hij Thor’s vader achteruit.

De soldaat wendde zich weer tot Thor.

“Geef antwoord!” zei hij.

Thor slikte, niet in staat om een woord uit te brengen. Dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.

“Het beledigen van de Zilveren is het beledigen van de Koning zelf,” zei Thor gedwee, reciterend wat hij had geleerd.

“Ja,” zei de soldaat. “Dat betekent dat ik je veertig zweepslagen kan geven als ik daarvoor kies.”

“Het is niet mijn bedoeling te beledigen, heer,” zei Thor. “Ik wil slechts uitgekozen worden. Alstublieft. Ik droom hier al mijn hele leven van. Alstublieft. Neem mij mee.”

De soldaat stond daar, en langzaam verzachtte de uitdrukking op zijn gezicht. Na een lange tijd schudde hij zijn hoofd.

“Je bent jong, jongen. Je hebt een dapper hart. Maar je bent niet klaar. Kom bij ons terug wanneer je gespeend bent.”

Met die woorden draaide hij zich om en stormde hij ervan door, terwijl hij de andere jongens nauwelijks een blik waardig keurde. Vluchtig besteeg hij zijn paard.

Thor stond daar, teneergeslagen, terwijl hij toekeek hoe de karavaan in beweging kwam; net zo snel als ze waren gekomen, waren ze weer weg.

Het laatste dat Thor zag waren zijn broers, achterin het laatste rijtuig, die hem minachtend nakeken. Zij werden voor zijn ogen weggedragen, weg van hier, een beter leven in.

Van binnen voelde Thor zich alsof hij stervende was.

Terwijl de opwinding om hem heen langzaam wegebte, verdwenen de dorpelingen weer in hun huizen.

“Besef je wel hoe dwaas je was, onnozele jongen?” beet Thor’s vader hem toe, terwijl hij zijn schouders vast greep. “Besef je wel dat je de kansen van je broers had kunnen ruineren?”

Thor sloeg met een ruwe beweging zijn vaders handen van hem af, en zijn vader haalde uit en sloeg hem met de rug van zijn hand in zijn gezicht.

Thor voelde de pijn steken en keek zijn vader aan. Een deel van hem wilde, voor het eerst, zijn vader terug slaan. Maar hij wist zichzelf te weerhouden.

“Ga mijn schapen halen en breng ze terug. Nu! En wanneer je terug komt, hoef je geen maaltijd van me te verwachten. Je zult je maaltijd vanavond overslaan, en nadenken over wat je hebt gedaan.”

“Misschien kom ik wel helemaal niet terug!” riep Thor, en hij draaide zich om en stormde weg, weg van zijn huis, richting de heuvels.

“Thor!” schreeuwde zijn vader, en enkele dorpelingen stopten om te kijken wat er aan de hand was.

Thor begon te draven, toen te rennen. Hij wilde zo ver mogelijk van deze plek vandaan. Hij had nauwelijks door dat hij huilde. De tranen liepen over zijn gezicht, terwijl al zijn dromen uiteen zag spatten.




HOOFDSTUK TWEE


Thor zwierf urenlang door de heuvels, ziedend, tot hij uiteindelijk een heuvel uitkoos. Hij ging zitten, met zijn armen over zijn benen gekruist, turend naar de horizon. Hij keek toe hoe de rijtuigen uit het zicht verdwenen, en hoe de stofwolk nog uren bleef hangen.

Er zouden geen bezoeken meer zijn. Nu was hij voorbestemd om hier te blijven, in dit dorp, jarenlang, wachtend op een andere kans—als ze ooit nog zouden terugkeren. Als zijn vader het ooit zou toestaan. Nu waren alleen nog hij en zijn vader over, alleen in het huis, en zijn vader zou hem ongetwijfeld zijn toorn laten voelen. Hij zou zijn vaders knecht blijven, de jaren zouden voorbij glijden, en hij zou net als hem eindigen, hier vastgezeten, een onbenullig leven leidend—terwijl zijn broers glorie en faam verkregen. De vernedering brandde in zijn aderen: dit was niet het leven dat hij moest leiden. Hij wist het.

Thor probeerde te bedenken wat hij moest doen, of er een manier was waarop hij zijn situatie kon veranderen. Maar hij kon niets verzinnen. Dit waren de kaarten die het leven hem had toebedeeld.

Na uren gezeten te hebben stond hij moedeloos op, en vervolgde hij zijn weg door de heuvels, hoger en hoger. Hij kwam onvermijdelijk weer uit bij de kudde, op de hoge heuvel. Terwijl hij klom, verscheen de eerste zon in de lucht en bereikte de tweede zijn hoogtepunt, omgeven door een groenachtige tint. Thor nam zijn tijd terwijl hij wandelde, en haalde gedachteloos zijn slinger tevoorschijn, waarvan het lederen handvat door de jaren heen was versleten. Hij reikte in de buidel die aan zijn heup zat vastgebonden, en haalde zijn vingers door zijn verzameling stenen, de ene nog gladder dan de andere, met zorg geselecteerd uit de beste kreken. Soms schoot hij op vogels, soms op knaagdieren. Het was een gewoonte die hij door de jaren heen had ontwikkeld. In het begin had hij alles gemist; toen, op een keer, had hij een bewegend doelwit weten te raken. Sindsdien had hij een perfecte worp. Stenen werpen was een deel van hem geworden—en het hielp hem om zijn agressie te uiten. Zijn broers konden misschien een zwaard door een blok hout heen slaan—maar zij zouden nooit een vliegende vogel met een steen kunnen raken.

Thor legde gedachteloos een steen in de slinger, leunde naar achteren en wierp met al zijn kracht, terwijl hij zich inbeeldde dat hij naar zijn vader slingerde. Hij raakte de tak van een verderop staande boom, en de tak brak netjes af. Zodra hij had ontdekt dat hij bewegende dieren kon doden, was hij gestopt op ze te richten, bang voor zijn eigen kracht. Hij wilde niets kwaad doen; takken waren nu zijn enige doelwitten. Tenzij er natuurlijk een vos achter zijn kudde aan kwam; maar die hadden inmiddels wel door dat ze uit de buurt moesten blijven. Thor’s schapen waren dan ook veiliger dan de andere dieren in het dorp.

Thor’s gedachten dreven af naar zijn broers. Hij vroeg zich af waar ze nu zouden zijn, en hij begon te koken van woede. Na een dag rijden zouden ze arriveren in het Koninklijk Hof. Hij zag het helemaal voor zich. Hij zag hen arriveren, te midden van een grote fanfare en mensen gekleed in hun beste gewaden, die hen begroetten. Soldaten die hen begroetten. Leden van de Zilveren.

Ze zouden worden opgenomen en een plek krijgen in de barakken van de Krijgsmacht. Ze zouden mogen trainen in de velden van de Koning en de beste wapens krijgen. Elk van hen zou als schildknaap van een beroemde ridder worden toegewezen. En op een dag zouden ze zelf ridders worden, hun eigen paard krijgen, hun eigen wapens, en hun eigen schildknapen. Ze zouden deelnemen aan alle festivals en dineren aan de tafel van de Koning. Het was een betoverend leven. En het was tussen zijn vingers door geglipt.

Thor voelde zich ineens ziek, en probeerde er niet aan te denken. Maar het lukte niet. Er zat een stem in hem, diep van binnen, die naar hem schreeuwde. Hij vertelde hem dat hij niet op moest geven, dat hij een grotere lotsbestemming had dan dit. Hij wist niet wat het was, maar hij wist dat het niet hier was. Hij was anders. Misschien zelfs speciaal. Hij dacht dat niemand hem begreep, en bovenal dat ze hem onderschatten.

Thor bereikte de hoogste heuvel en zag zijn kudde. Goed getraind als ze waren, was de kudde nog steeds bij elkaar, vredig knagend aan het gras dat ze konden vinden. Hij telde ze, aan de hand van de rode markeringen die hij op hun ruggen had aangebracht. Toen hij klaar was, bevroor hij. Er miste een schaap.

Hij telde weer, en weer. Hij kon het niet geloven: er was een schaap weg.

Thor had nog nooit een schaap verloren, en zijn vader zou hem er niet mee weg laten komen. En wat nog erger was, hij hekelde het idee dat één van zijn schapen verdwaald was, alleen en kwetsbaar in de wildernis. Hij vond het verschrikkelijk om iets onschuldigs te zien lijden.

Thor snelde naar de top van de heuvel en tuurde langs de horizon tot hij het dier in het oog kreeg, een paar heuvels verderop: een eenzaam schaap, met de rode markering op zijn rug. Het was de wilde van het stel. Zijn hart zakte in zijn schoenen toen hij zich realiseerde dat het schaap niet alleen was gevlucht, maar ervoor had gekozen om naar het westen te gaan, naar Darkwood.

Thor slikte. Darkwood was een verboden plek—niet alleen voor schapen, maar ook voor mensen. Het lag voorbij de grenzen van het dorp, en al vanaf het moment dat hij kon lopen wist Thor dat hij er niet in de buurt moest komen. Dat had hij dan ook nooit gedaan.

Daarheen gaan, zo verhaalde de legende, betekende de dood. De bossen waren niet gemarkeerd en vergeven van kwaadaardige dieren.

Thor keek nadenkend omhoog, naar de donker wordende lucht. Hij kon zijn schaap niet zomaar laten gaan. Hij bedacht dat als hij snel handelde, hij het wel op tijd terug zou kunnen halen.

Na een laatste blik naar achteren draaide hij zich om en begon hij naar het westen te rennen, richting Darkwood, terwijl dikke wolken zich boven hem samenpakten. Hij had een vreemd voorgevoel, en zijn benen leken uit zichzelf voort te bewegen. Het voelde alsof hij niet om kon draaien, zelfs als hij dat wilde.

Het voelde alsof hij een nachtmerrie in rende.

*

Thor rende zonder te stoppen de heuvels af, de duistere bossen van Darkwood in. De karrensporen hielden op waar het bos begon, en hij rende het ongemarkeerde gebied in, terwijl de zomerblaadjes onder zijn voeten kraakten. Op het moment dat hij het bos betrad, werd hij opgeslokt door duisternis. Het licht werd tegengehouden door de dennenbomen die hoog boven hem uit torenden. Het was hier ook kouder, en hij voelde een koude rilling over zijn rug lopen. Het was niet alleen de duisternis, of de kou—het kwam door iets anders. Iets dat hij niet kon verwoorden. Het was een gevoel... alsof hij bekeken werd.

Thor keek omhoog naar de eeuwenoude knoestige takken, dikker dan hijzelf, zwaaiend en krakend in de wind. Hij was nauwelijks vijftig stappen het bos in toen hij vreemde dierengeluiden hoorde. Hij draaide zich om en kon nauwelijks nog de opening zien waar hij doorheen was gekomen; het voelde nu al alsof er geen uitweg was. Hij aarzelde.

Darkwood lag aan de rand van het dorp en het had ook altijd op het randje van Thor’s bewustzijn gebalanceerd, diep en mysterieus. Geen enkele herder die een schaap aan het bos was kwijt geraakt had het aangedurfd om er achter aan te gaan. Zelfs zijn vader niet. De verhalen over deze plek waren te duister, te hardnekkig.

Maar er was iets aan vandaag waardoor het Thor niet meer kon schelen, iets dat ervoor zorgde dat hij al zijn voorzichtigheid in de wind sloeg. Een deel van hem wilde zijn grenzen verleggen, zover mogelijk van huis raken als hij maar kon, en zich laten meevoeren met het leven.

Hij liep verder, en pauzeerde toen, niet wetend welke kant hij op moest. Hij merkte wat gebroken takken op waar zijn schaap langs moest zijn gelopen, en vervolgende zijn weg in die richting. Na een tijdje nam hij weer een bocht.

Er was nog geen uur voorbij gegaan en Thor was hopeloos verdwaald. Hij probeerde zich te herinneren uit welke richting hij was gekomen—maar hij wist het niet meer. Hij kreeg een ongemakkelijk gevoel in zijn maag, maar hij bedacht dat de enige weg naar buiten vooruit was, dus hij bleef lopen.

In de verte ontdekte hij een straal van zonlicht, en hij rende ernaar toe. Ineens stond hij voor een kleine open plek, en hij stopte bij de rand, als aan de grond genageld: hij kon niet geloven wat hij voor zich zag.

Daar, gekleed in een lang, blauw satijnen gewaad, stond een man. Nee—geen man, dat kon Thor vanaf waar hij stond voelen. Hij was iets anders. Een druïde misschien. Hij stond lang en recht, zijn hoofd bedekt door een kap, doodstil, alsof er niets aan de hand was.

Thor bleef staan, niet wetend wat hij moest doen. Hij had gehoord over druïdes, maar hij was er nooit een tegengekomen. De uitgebreide gouden versieringen op zijn gewaad vertelden hem dat dit geen gewone druïde was: dat waren Koninklijke markeringen. Van het Koninklijk Hof. Thor begreep het niet. Wat deed een Koninklijke druïde nu hier?

Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, draaide de druïde zich langzaam naar hem om. Terwijl hij dat deed, herkende hij het gezicht. Hij snakte naar adem. Het was één van de meest beroemde gezichten in het Koninkrijk: de persoonlijke druïde van de Koning. Argon, al eeuwenlang de raadsheer van koningen in het Westelijk Koninkrijk. Wat hij hier deed, ver van het koninklijk hof, midden in Darkwood, was een mysterie. Thor vroeg zich af of zijn fantasie hem parten begon te spelen.

“Je ogen bedriegen je niet,” zei Argon, terwijl hij Thor recht aankeek.

Zijn stem was diep, oud, alsof de bomen zelf tegen hem spraken. Zijn grote, heldere ogen leken dwars door Thor heen te boren. Hij voelde een intense energie van de druïde afkomen—alsof hij tegenover de zon stond.

Thor liet zich onmiddellijk op een knie vallen en boog zijn hoofd.

“Mijn heer,” zei hij. “Mijn verontschuldigen dat ik u gestoord heb.”

Oneerbiedigheid tegenover een raadsheer van de Koning zou resulteren in gevangenschap of de dood. Dat was bij Thor ingeprent sinds zijn geboorte.

“Sta op, kind,” zei Argon. “Als ik wilde dat je knielde, zou ik je dat gezegd hebben.”

Thor stond langzaam op en keek hem aan. Argon kwam een paar stappen dichterbij. Hij staarde, tot Thor zich ongemakkelijk begon te voelen.

“Je hebt de ogen van je moeder,” zei Argon.

Thor was met stomheid geslagen. Hij had zijn moeder nooit ontmoet, en hij kende niemand, op zijn vader na, die haar had gekend. Ze hadden hem vertelt dat zij tijdens de bevalling was gestorven, iets waar Thor zich altijd schuldig over had gevoeld. Hij had altijd vermoed dat dat de reden was dat zijn familie hem haatte.

“Ik denk dat u me met iemand anders verward,” zei Thor. “Ik heb geen moeder.”

“Is dat zo?” vroeg Argon glimlachend. “Ben je door een man op de wereld gezet?”

“Wat ik bedoel, heer, is dat mijn moeder stierf toen ik geboren werd. Ik denk dat u me voor een ander aanziet.”

“Jij bent Thorgrin, van de McLeod Clan. De jongste van vier broers. Degene die niet werd gekozen.”

Thor’s ogen sperden zich wijd open. Hij wist niet wat hij hiervan moest maken. Dat iemand als Argon wist wie hij was—dat was meer dan hij kon bevatten. Hij had zelfs nooit gedacht dat iemand in zijn dorp hem zou kennen.

“Hoe... weet u dit?”

Argon glimlachte, maar antwoordde niet.

Plotseling was Thor gevuld met nieuwsgierigheid.

“Hoe...” begon hij, worstelend met zijn woorden, “...hoe kent u mijn moeder? Heeft u haar ontmoet? Wie was ze?”

Argon draaide zich om en liep weg.

“Vragen voor een andere keer,” zei hij.

Verward keek Thor hem na. Het was zo’n duizelingwekkende en mysterieuze ontmoeting, en het gebeurde allemaal zo snel. Hij besloot dat hij Argon niet zomaar kon laten vertrekken; hij haastte zich achter hem aan.

“Wat doet u hier?” vroeg Thor, die moeite had om hem bij te benen. Argon, die zijn oude ivoren staf gebruikte, liep bedrieglijk snel. “U was niet op mij aan het wachten, of wel?”

“Op wie anders?” vroeg Argon.

Thor haastte zich om hem bij te houden en volgende hem het bos in, weg van de open plek.

“Maar waarom ik? Hoe wist u dat ik hier zou zijn? Wat wilt u?”

“Zo veel vragen,” zei Argon. “Je vult de lucht. Je zou eens moeten luisteren in plaats van praten.”

Thor volgde hem door het dik beboste woud, en deed zijn best om zijn mond te houden.

“Je kwam hier op zoek naar je verdwaalde schaap,” verklaarde Argon. “Een nobele poging. Maar je verspilt je tijd. Ze zal het niet overleven.”

Thor’s ogen sperden zich wijd open.

“Hoe weet u dat?”

“Ik weet van werelden waar je nog nooit van hebt gehoord, jongen. Nog niet, tenminste.”

Terwijl hij stevig doorstapte om de druïde bij te kunnen houden, vroeg Thor zich af wat hij bedoelde.

“Je luistert niet. Dat zit in je bloed. Je bent koppig. Net als je moeder. Je gaat achter je schaap aan, vastbesloten om haar te redden.”

Thor kleurde rood terwijl Argon zijn gedachten las.

“Je bent een moedige jongen,” voegde hij toe. “Je hebt een sterke wil. Je bent trots. Sterke eigenschappen. Maar op een dag wordt het je ondergang.”

Argon begon een mossige bergkam te beklimmen, en Thor volgde.

“Je wil je aansluiten bij de Krijgsmacht van de Koning,” zei Argon.

“Ja!” antwoordde Thor opgewonden. “Maak ik een kans? Kunt u zorgen dat dat gebeurd?”

Argon lachte. Het diepe, holle geluid deed een rilling langs Thor’s ruggengraat lopen.

“Ik kan alles en niets laten gebeuren. Jouw lotsbestemming staat al vast. Maar het is aan jou om die te kiezen.”

Thor begreep het niet.

Toen ze de top van de bergkam bereikten, stopte Argon en wendde hij zich tot Thor. Thor stond slechts op enkele centimeters afstand, en hij voelde Argon’s energie door hem heen branden.

“Jouw lotsbestemming is een heel belangrijke,” zei hij. “Laat die niet voorbij gaan.”

Thor’s ogen werden groter. Zijn lotsbestemming? Belangrijk? Trots vulde hem.

“Ik begrijp het niet. U spreekt in raadsels. Alstublieft, vertel me meer.”

Plotseling was Argon verdwenen.

Thor kon het nauwelijks geloven. Hij keek aandachtig om zich heen, luisterend, verwonderd. Had hij het zich allemaal ingebeeld? Was het een soort waanvoorstelling geweest?

Thor keek om zich heen; vanaf hier, hoog op de bergkam, kon hij verder zien dan eerst. Terwijl hij zijn ogen over de omgeving liet glijden, zag hij iets bewegen in de verte. Hij hoorde een geluid en wist zeker dat het zijn schaap was.

Hij struikelde over de mossige bergkam naar beneden en haastte zich in de richting van het geluid, terug het bos in. Ondertussen kon hij de ontmoeting met Argon maar niet uit zijn hoofd zetten. Hij kon nauwelijks bevatten dat het was gebeurd. Wat deed de druïde van de Koning eigenlijk hier? Hij had op hem gewacht. Maar waarom? En wat bedoelde hij met zijn lotsbestemming?

Hoe harder Thor trachtte het mysterie te ontrafelen, hoe minder hij begreep. Argon had hem gewaarschuwd om niet verder te gaan, maar hij had hem tegelijkertijd in de verleiding gebracht om wél verder te gaan. Terwijl hij verder liep, kreeg Thor een steeds sterker voorgevoel, alsof er iets ging gebeuren. Hij nam een bocht en stond plotseling stokstijf stil. Wat hij voor hem zag, bevestigde zijn ergste nachtmerries. Zijn haar stond recht overeind, en hij realiseerde zich dat hij een grote fout had gemaakt door zo diep Darkwood in te gaan.

Voor hem, nauwelijks dertig schreden van hem verwijderd, stond een Sybold. Het gespierde beest, dat op vier poten stond, was bijna zo groot als een paard. Het was het meest gevreesde dier in Darkwood, misschien zelfs wel in het hele Koninkrijk. Thor had er nog nooit één gezien, maar hij had de legendes gehoord. Het leek op een leeuw, maar was groter, breder, zijn vel een diepe bloedrode kleur en zijn ogen een lichtgevend geel. Volgens de legende kwam de rode kleur van het bloed van onschuldige kinderen.

Thor had in zijn leven van enkele waarnemingen gehoord, en zelfs deze werden dubieus geacht. Misschien was dat omdat niemand ooit een ontmoeting met het dier had overleefd. Sommigen beschouwden de Sybold als de God van het Bos, en als een voorteken. Thor had echter geen idee wat voor voorteken dat was.

Voorzichtig deed hij een stap terug.

De Sybold staarde hem aan met zijn felgele ogen, zijn enorme kaken half open. Het speeksel droop van zijn tanden. In zijn bek had hij Thor’s vermiste schaap: schreeuwend, ondersteboven hangend, de helft van haar lichaam doorboord met slagtanden. Het was al bijna dood. De Sybold scheen op zijn gemak te zijn, en nam zijn tijd; hij leek te genieten van de marteling.

Thor kon het geschreeuw niet langer aanhoren. Het schaap bewoog hulpeloos, en hij voelde zich verantwoordelijk.

Thor’s eerste impuls was om zich om te draaien en het op een rennen te zetten; maar hij wist al dat dat vergeefs zou zijn. Niemand kon dit beest ontlopen. Rennen zou het alleen maar aanmoedigen. En hij kon zijn schaap zo niet achterlaten.

Daar stond hij, verlamd van angst, en hij wist dat hij iets moest doen.

Zijn reflexen namen de overhand. Hij reikte langzaam naar zijn buidel, haalde er een steen uit, en legde hem in zijn slinger. Met trillende handen haalde hij uit, zette een stap vooruit, en wierp.

De steen zeilde door de lucht en raakte zijn doelwit. Het was een perfect schot. Het raakte het schaap in zijn oogbal en ging dwars door het brein heen.

Het schaap werd slap. Dood. Thor had zijn dier uit zijn lijden weten te verlossen.

De Sybold staarde hem aan, woedend dat Thor zijn speeltje had gedood. Langzaam opende het zijn immense kaken. Het beest liet het schaap vallen, dat met een doffe bons op de grond neerkwam. Toen richtte het zijn ogen op Thor.

Het beest stootte een diep, kwaadaardig geluid uit dat uit zijn buik leek te komen.

Terwijl het langzaam naar hem toe sloop, legde Thor met een bonzend hart een andere steen in zijn slinger, haalde uit, en bereidde zich voor om nogmaals te vuren.

Plotseling begon de Sybold te rennen, en Thor had nog nooit zo snel iets zien bewegen.

Thor zette een stap naar voren en slingerde de steen, biddend dat hij zijn doel zou raken, en wetend dat hij geen tijd zou hebben om nog een poging te wagen voor de Sybold bij hem was.

De steen raakte het beest in zijn rechteroog. Het was een ongelofelijke worp, een worp die een minderwaardig dier op zijn knieën zou hebben gebracht.

Maar dit was geen minderwaardig dier. Het beest was niet te stoppen. De schade aan het oog deed het gillen, maar het vertraagde niet. Zelfs met één oog, zelfs met de steen die zijn brein was begraven, bleef het beest op Thor afrennen. Er was niets dat Thor kon doen.

Een seconde later zat het beest op hem. Het hief zijn enorme klauw in de lucht en haalde uit naar zijn schouder.

Thor schreeuwde en viel. Het voelde alsof er drie messen door zijn vlees heen sneden, en er begon meteen heet bloed uit te gutsen.

Het beest duwde hem tegen de grond. Het was een enorm gewicht, alsof er een olifant op zijn borst stond. Thor voelde hoe zijn ribbenkast werd samengedrukt.

Het beest gooide zijn hoofd achterover, opende zijn kaken om zijn slagtanden te onthullen, en ging voor Thor’s keel.

Thor reikte omhoog en greep het beest bij zijn nek; het was één en al spieren. Thor kon het nauwelijks volhouden. Zijn armen begonnen te trillen terwijl de slagtanden steeds dichterbij kwamen. Hij voelde de hete adem van het beest in zijn gezicht, en het speeksel droop over zijn hals. Vanuit de borst van het dier kwam een diep gegrom, en het brandde in Thor’s oren. Hij wist dat hij zou sterven.

Thor sloot zijn ogen.

Alstublieft God. Geef me kracht. Laat me vechten tegen dit wezen. Alstublieft. Ik smeek het u. Ik zal alles doen wat u vraagt. Ik zal u veel verschuldigd zijn.

En toen gebeurde er iets. Thor voelde een ongelofelijke hitte in zijn lichaam ontstaan. Het stroomde door zijn aderen, als een energieveld dat door hem heen ging. Hij opende zijn ogen en zag iets dat hem verraste: uit zijn handpalmen scheen een geel licht, en terwijl hij het beest tegen zijn keel duwde, was hij, verbazingwekkend genoeg, in staat om hem tegen te houden.

Thor bleef duwen en hij slaagde erin het beest terug te duwen. Zijn kracht leek te groeien en hij voelde een soort bal van energie—een seconde later vloog het beest een goede drie meter door de lucht. Het landde op zijn rug.

Thor ging rechtop zitten, niet begrijpend wat er was gebeurd.

Het beest krabbelde overeind. Toen, in een golf van woede, viel het weer aan—maar deze keer voelde Thor zich anders. De energie stroomde door hem heen; hij voelde zich krachtiger dan ooit.

Terwijl het beest in de lucht sprong hurkte Thor, greep het beest bij zijn maag en gooide hem om, gebruik maken van de snelheid van het dier.

Het beest vloog door het bos, sloeg tegen een boom aan en stortte tegen de grond.

Thor draaide zich stomverbaasd om. Had hij zojuist een Sybold door de lucht gegooid?

Het beest knipperde even met zijn ogen, en keek Thor aan. Toen viel hij weer aan.

Deze keer greep Thor het bij zijn keel. Ze gingen beiden tegen de grond, het beest boven op Thor. Maar Thor rolde om, en klom op hem. Hij hield het beest stevig vast en keelde hem met twee handen, terwijl het beest bleef proberen om zijn hoofd op te tillen en hem te bijten. Hij miste net. Thor, die een hernieuwde kracht voelde, begroef zijn handen in de keel van het beest en liet niet los. Hij liet de energie door zich heen gaan. En al snel voelde hij zich sterker dan het beest.

Hij wurgde de Sybolt. Eindelijk werd het beest slap.

Thor bleef nog een volle minuut vasthouden.

Toen stond hij langzaam op, buiten adem, en keek met wijd opengesperde ogen naar beneden, terwijl hij zijn gewonde arm vasthield. Hij kon niet geloven wat er zojuist was gebeurd. Had hij, Thor, net een Sybold gedood?

Hij wist dat het een teken was, op deze dag van alle dagen. Het voelde alsof er iets heel belangrijks was gebeurd. Hij had zojuist het meest gevreesde beest van zijn koninkrijk gedood. In zijn eentje. Zonder wapen. Het leek onwerkelijk. Niemand zou hem geloven.

Daar stond hij, zich afvragend wat hem was overkomen, wat het betekende, wie hij werkelijk was. De enige mensen die zo’n macht hadden waren druïdes. Maar zijn vader en moeder waren geen druïdes, dus hij kon er ook geen zijn.

Of wel?

Thor voelde ineens iemand achter hem, en draaide zich om. Daar stond Argon, neerkijkend op het dier.

“Waar komt u vandaan?” vroeg Thor, verbaasd.

Argon negeerde hem.

“Heeft u gezien wat er gebeurde?” vroeg Thor, nog steeds stomverbaasd. “Ik weet niet hoe ik het gedaan heb.”

“Dat weet je wel,” antwoordde Argon. “Diep van binnen weet je het. Je bent anders dan de anderen.”

“Het was als... een stijging van kracht,” zei Thor. “Als een macht waarvan ik niet wist dat ik hem had.”

“Het energieveld,” zei Argon. “Op een dag zul je het goed kennen. Wellicht leer je zelfs om het te controleren.”

Thor greep zijn schouder vast, de pijn was ondraaglijk. Hij keek naar beneden en zag dat zijn hand onder het bloed zat. Hij voelde zich licht in zijn hoofd, en vroeg zich af wat er zou gebeuren als hij geen hulp zou krijgen.

Argon nam drie stappen naar voren, pakte Thor’s vrije hand en legde die stevig op de wond. Hij hield hem op de plek, leunde achterover, en sloot zijn ogen.

Thor voelde een warme sensatie door zijn arm stromen. Binnen enkele seconden was het plakkerige bloed op zijn hand opgedroogd, en voelde hij hoe zijn pijn begon te vervagen. Hij keek naar beneden en kon het niet begrijpen: hij was genezen. Alles dat overbleef waren drie littekens op de plekken waar de klauwen door zijn vlees waren gegaan—maar ze zagen eruit alsof ze enkele dagen oud waren. Ze waren dicht. Er was geen bloed meer.

Thor keek Argon stomverbaasd aan.

“Hoe deed u dat?” vroeg hij.

Argon glimlachte.

“Dat deed ik niet. Dat deed jij. Ik stuurde slechts je kracht.”

“Maar ik heb niet de kracht om te genezen,” antwoordde Thor verbijsterd.

“Niet?” vroeg Argon.

“Ik begrijp het niet. Dit slaat allemaal nergens op,” zei Thor, steeds ongeduldiger. “Alstublieft, vertel het me.”

Argon keek weg.

“Sommige dingen moet je vanzelf leren.”

Thor bedacht zich iets.

“Betekent dit dat ik me kan aansluiten bij de Krijgsmacht van de Koning?” vroeg hij opgewonden. “Als ik een Sybold kan doden, dan kan ik andere jongens ook wel aan.”

“Natuurlijk kun je dat,” antwoordde hij.

“Maar ze kozen mijn broers—niet mij.”

“Je broers hadden dit beest niet kunnen doden.”

Thor staarde bedachtzaam terug.

“Maar ze hebben me al afgewezen. Hoe kan ik me nu bij hen aansluiten?”

“Sinds wanneer heeft een krijger een uitnodiging nodig?” vroeg Argon.

Zijn woorden raakten Thor diep van binnen. Hij voelde zijn lichaam warm worden.

“Bedoelt u dat ik er gewoon heen moet gaan? Onuitgenodigd?”

Argon glimlachte.

“Jij creëert je eigen lotsbestemming. Niet anderen.”

Thor knipperde met zijn ogen—en een moment later was Argon verdwenen.

Thor kon het niet geloven. Hij keek in elke richting, maar er was geen spoor van hem te bekennen.

“Hierheen!” riep een stem.

Thor draaide zich om en zag een grote rots voor hem. Het leek of de stem daar vandaan kwam, dus hij begon de rots te beklimmen. Zodra hij de top had bereikt, zag hij vreemd genoeg geen spoor van Argon.

Vanaf hier kon hij echter wel boven de boomtoppen van Darkwood uitkijken. Hij zag waar Darkwood eindigde, hij zag de tweede zon onder gaan in een donkergroen licht, en daaronder, de weg naar het Koninklijk Hof.

“De weg ligt voor je open,” zei de stem. “Als je het aandurft.”

Thor draaide zich om, maar zag niets. Het was slechts een stem. Maar hij wist dat Argon er was, ergens, en hem in de gaten hield. En diep van binnen wist hij dat hij gelijk had.

Zonder ook maar een seconde te twijfelen, krabbelde Thor van de rots af en rende hij door de bossen, naar de weg in de verte.

Hij rende naar zijn lotsbestemming.




HOOFDSTUK DRIE


Koning MacGil—gezet, een breed bovenlijf, met een baard die vol zat met lange grijze haren, en een breed voorhoofd met de sporen van teveel gevechten—stond op de bovenste bastion van zijn kasteel. Zijn Koningin stond naast hem, en ze keken uit over de ontluikende festiviteiten. Zijn Koninklijke gronden strekten zich in al hun glorie voor hem uit, zover als het oog kon kijken, een bloeiende stad omgeven door eeuwenoude stenen vestingwerken. Het Koninklijk Hof. Onderling verbonden door een doolhof van kronkelende straatjes, bevonden zich stenen gebouwen in verschillende vormen en groottes—voor de soldaten, de verzorgers, de paarden, de Zilveren, de Krijgsmacht, de wachters, de barakken, de wapenkamer—en daartussen, honderden woningen voor de mensen die ervoor hadden gekozen om hun leven binnen de stadsmuren te leiden. Daartussen kilometers gras, Koninklijke tuinen, stenen pleintjes en overvolle fonteinen.

Het Koninklijk Hof was de afgelopen paar eeuwen flink verbeterd—dankzij zijn vader, en zijn vader voor hem—en was op het hoogtepunt van haar glorie. Het was zonder twijfel de sterkste vesting binnen het Westelijk Koninkrijk van de Ring.

MacGil was gezegend met de beste en meest loyale krijgers die een koning zich maar kon wensen, en gedurende zijn leven had nog nooit iemand het gewaagd hen aan te vallen. Hij was de zevende MacGil op de troon, en hij had het goed gedaan gedurende zijn tweeëndertig jaar regeren. Hij was een goede, wijze koning. Het land bloeide onder zijn bewind, zijn leger was twee keer zo groot, de steden waren groter, zijn volk leefde in voorspoed, en geen van zijn mensen had iets te klagen. Hij stond bekend als een gulle koning, en sinds hij de troon had bestegen was er geen periode geweest met zoveel voorspoed en vrede.

En dat was, ironisch genoeg, precies wat MacGil ’s nachts wakker hield. Want MacGil kende zijn geschiedenis: er was nog nooit zo’n lange tijd voorbij gegaan zonder een oorlog. De vraag was niet of er een aanval zou komen—maar wanneer. En van wie.

De grootste bedreiging kwam van buiten de Ring, van het rijk der Wilden dat de afgelegen Wildernis regeerde, het rijk dat alle mensen buiten de Ring, voorbij het Ravijn, had onderworpen. Voor MacGil, evenals voor de zeven generaties voor hem, had de Wildernis nooit een directe bedreiging gevormd: zijn koninkrijk had een unieke geografie. Het had de vorm van een perfecte cirkel—een ring—die door een diep ravijn van een mijl breed werd afgescheiden van de rest van de wereld en werd beschermd door een energieschild dat al actief was sinds het bewind van de eerste MacGil. Ze hadden weinig te vrezen van de Wildernis. De wilden hadden al vaak geprobeerd om aan te vallen, om het schild te penetreren, om het Ravijn over te steken; maar zonder succes. Zolang hij en zijn mensen binnen de Ring bleven, was er geen bedreiging van buitenaf.

Dat betekende echter niet dat er geen bedreiging was van binnenuit. En dat was wat MacGil de afgelopen tijd uit zijn slaap had gehouden. Dat was het doel van de festiviteiten van de dag: het huwelijk van zijn oudste dochter. Een huwelijk om zijn vijanden te sussen, om de kwetsbare vrede tussen het Oostelijk en Westelijk Koninkrijk van de Ring te bewaren.

De Ring besloeg een goede vijfhonderd mijl in elke richting, en werd in het midden verdeeld door een bergketen. De Hooglanden. Aan de andere kant van de Hooglanden bevond zich het Oostelijk Koninkrijk, dat regeerde over de andere helft van de Ring. En dit koninkrijk, dat al eeuwenlang werd geregeerd door hun rivalen, de McClouds, had steeds weer getracht om de kwetsbare wapenstilstand met de MacGils te breken. De McClouds waren ontevreden, niet blij met hun aandeel, en overtuigd dat hun deel van het Koninkrijk de minst vruchtbare grond had. Zij betwistten tevens de Hooglanden, en beweerden dat de gehele bergketen van hen was, terwijl ten minste de helft ervan aan de MacGils toebehoorde. Er waren eindeloze schermutselingen bij de grenzen en de constante dreiging van invasies.

Terwijl MacGil erover peinsde, raakte hij geïrriteerd. De McClouds zouden gelukkig moeten zijn: ze zaten veilig binnen de Ring, beschermd door het Ravijn, op het beste land, en ze hadden niets te vrezen. Ze zouden gewoon tevreden moeten zijn met hun eigen helft van de Ring. Het was alleen omdat MacGil nu zo’n sterk leger had dat, voor het eerst in de geschiedenis, de McClouds niet durfden aan te vallen. Maar MacGil, een wijze koning, voelde iets aankomen; hij wist dat deze vrede niet eeuwig zou duren. Daarom had hij een huwelijk geregeld tussen zijn oudste dochter en de oudste prins van de McClouds. En vandaag was de dag.

Terwijl hij naar beneden keek, zag hij duizenden volgelingen, gekleed in felgekleurde tunieken, uit elke hoek van het Koninkrijk, uit beide kanten van de Hooglanden. Vrijwel de gehele Ring, hier in zijn vesting. Zijn mensen hadden zich maanden lang voorbereid, en gezorgd dat alles er welvarend en sterk uitzag. Dit was niet slechts een dag voor een huwelijk: het was een dag om de McClouds een boodschap te sturen.

MacGil bekeek zijn honderden soldaten, die strategisch stonden opgesteld langs de bastion, in de straten, langs de muren, meer soldaten dan hij ooit nodig zou hebben—en hij was tevreden. Ze lieten duidelijk zien hoe sterk ze waren. Maar hij voelde zich ook nerveus: de omgeving was geladen, rijp voor een aanval. Hij hoopte dat er geen heethoofden, opgejaagd door alcohol, opstandig zouden worden. Hij liet zijn blik glijden over de speelvelden, en dacht aan de rest van de dag, die gevuld zou zijn met spelen en toernooien en allerlei festiviteiten. Het zou een intense dag worden. De McClouds zouden ongetwijfeld verschijnen met hun eigen kleine leger, en elk steekspel, elke worsteling, elke competitie, zou een dubbele betekenis hebben. Het hoefde maar één keer scheef te lopen, of het zou uitdraaien op een gevecht.

“Mijn Koning?”

Hij voelde een zachte hand op die van hem, en draaide zich om naar zijn Koningin, Krea, nog steeds één van de mooiste vrouwen die hij ooit had gekend. Ze waren zijn gehele bewind al getrouwd, en zij had hem vijf kinderen geschonken, waarvan drie jongens, en ze had nog nooit geklaagd. Bovendien was ze één van zijn meest vertrouwde adviseurs. Naarmate de jaren voorbij gingen, was hij erachter gekomen dat ze wijzer was dan al zijn mannen. Wijzer dan hij zelf.

“Het is een politieke dag,” zei ze. “Maar ook de bruiloft van onze dochter. Probeer ervan te genieten. Het zal geen tweede keer gebeuren.”

“Ik maakte me minder zorgen toen ik niets had,” antwoordde hij. “Nu we alles hebben, maak ik me overal zorgen over. We zijn veilig. Maar ik voel me niet veilig.”

Ze keek hem aan met haar barmhartige, grote, hazelnootbruine ogen; ze leken alle wijsheid in de wereld te bevatten. Haar oogleden hingen, zoals ze altijd hadden gedaan, en deden haar een beetje slaperig lijken. Haar gezicht werd omlijst door haar schitterende, steile bruine haar, dat een paar grijze haren vertoonde. Ze had een paar lijntjes, maar ze was niets veranderd.

“Dat komt omdat je niet veilig bent,” zei ze. “Geen koning is veilig. Er zijn meer spionnen in onze hofhouding dan je ooit zult weten. En dat is hoe het is.”

Ze leunde naar hem toe, kuste hem en glimlachte.

“Probeer ervan te genieten,” zei ze. “Het is tenslotte een bruiloft.”

Met die woorden draaide ze zich om en liep ze van de bastion af.

Hij keek haar na, draaide zich om en keek uit over zijn hof. Ze had gelijk; ze had altijd gelijk. Hij wilde ervan genieten. Hij hield van zijn oudste dochter, en het was tenslotte een bruiloft. Het was de mooiste dag in de mooiste tijd van het jaar, de lente was op haar hoogtepunt, en de zomer zou spoedig aanbreken, de twee zonnen stonden perfect in de lucht, en er stond een zacht briesje. Alles stond vol in bloei, de bomen waren een schitterend kleurenpalet van roze, paars, oranje en wit. Hij zou niets liever doen dan naar beneden gaan en zich bij zijn mannen voegen, zien hoe zijn oudste dochter zou trouwen, en pinten met bier drinken tot hij niet meer kon.

Maar dat kon niet. Hij had een hele lijst verplichtingen voordat hij zelfs maar uit zijn kasteel kon stappen. De dag van een dochter haar bruiloft betekende verplichtingen voor een koning: hij had afspraken met zijn raad; met zijn kinderen; en met een heleboel smekelingen die het recht hadden om de koning te zien op deze dag. Hij had geluk als hij zijn kasteel kon verlaten voor de ceremonie bij zonsondergang.

*

MacGil, gekleed in zijn beste Koninklijke kledij, zwarte fluwelen broek, een gouden riem, een Koninklijk gewaad gemaakt uit de beste paarse en gouden zijde, met zijn witte mantel, glimmende leren laarzen en zijn kroon—een versierde gouden band met een grote robijn in het midden—stapte door de kasteelhallen, geflankeerd door zijn bedienden. Hij liep van kamer naar kamer, de trappen af, door zijn Koninklijke kamers, door de grote gewelfde hal, met haar hoge plafond en rijen van glas in lood ramen. Uiteindelijk bereikte hij een oude eikenhouten deur, dik als de stam van een boom, die zijn bedienden voor hem openden. De Troonkamer.

Zijn adviseurs stonden op toen MacGil binnenliep, en de deur sloeg achter hem dicht.

“Ga zitten,” zei hij, abrupter dan gewoonlijk. Hij was moe, vooral vandaag, van de eindeloze formaliteiten van het regeren van het koninkrijk, en hij wilde er vanaf zijn.

Hij schreed door de Troonkamer, die hem steeds weer imponeerde, met de vijftien meter hoge plafonds, één muur geheel van glas in lood, en de dertig centimeter dikke stenen vloeren en muren. Er pasten gemakkelijk honderd hoogwaardigheidsbekleders in de kamer. Maar op dagen als vandaag, wanneer zijn raad bijeenkwam, was het slechts hijzelf en een handvol adviseurs. De kamer werd gedomineerd door een grote tafel, in de vorm van een halve cirkel, waar zijn adviseurs achter stonden.

Hij liep door de opening in het midden naar zijn troon toe. Hij beklom de stenen trappen, langs de gouden leeuwen, en liet zich in de rode fluwelen bekleding van zijn troon zakken, die geheel bewerkt was met goud. Zijn vader had op deze troon gezeten, net als zijn vader, en alle MacGils voor hem. Toen hij ging zitten, voelde MacGil het gewicht van zijn voorvaderen—van alle generaties—op zijn schouders.

Hij bekeek de aanwezige adviseurs. Daar was Brom, zijn beste generaal en zijn adviseur voor militaire zaken; Kolk, de generaal van de Krijgsmacht van jongens; Aberthol, de oudste van de groep, een geleerde en historicus, en al drie generaties een mentor van koningen; Firth, zijn adviseur voor interne zaken van het hof, een magere man met kort, grijs haar en holle ogen die altijd leken te bewegen. Hij was een man die MacGil nooit echt had vertrouwd, en hij had nooit zijn titel begrepen. Maar zijn vader, en zijn vader voor hem, hadden altijd een adviseur gehad voor interne zaken, en uit respect voor hen had hij hem aangehouden. Daar was Owen, zijn penningmeester; Bradaigh, zijn adviseur voor externe zaken; Earnan, zijn tollenaar; Duwayne, zijn adviseur voor het volk; en Kelvin, de vertegenwoordiger van de edelen.

De Koning had uiteraard absolute autoriteit. Maar hij had een liberaal koninkrijk, en zijn vader was er altijd trots op geweest dat hij de edelen via hun vertegenwoordiger een stem had gegeven. Historisch gezien was er altijd een ongemakkelijk machtsevenwicht geweest tussen het koningschap en de edelen. Nu was er harmonie, maar dat was niet altijd het geval geweest. In het verleden waren er opstanden en machtsspelletjes tussen de edelen en het koningschap. Nu was er een balans.

Terwijl MacGil de kamer rondkeek merkte hij dat er één persoon miste: uitgerekend de man waarmee hij had willen spreken. Argon. Zoals gewoonlijk was het niet te voorspellen wanneer en waar hij zou verschijnen. Het frustreerde MacGil, maar hij had geen andere keus dan het te accepteren. De wegen van druïdes waren ondoorgrondelijk. Zonder zijn aanwezigheid was MacGil nog meer gehaast. Hij wilde dit achter de rug hebben, en verdergaan met de duizenden andere taken die hem te wachten stonden voor de bruiloft.

De groep adviseurs zat tegenover hem aan de semicirculaire tafel, ieder van hen zittend in een oude eiken stoel met rijkelijk bewerkte houten armleuningen.

“Mijn heer, als ik mag beginnen,” riep Owen.

“Dat mag. En hou het kort. Ik heb weinig tijd vandaag.”

“Uw dochter zal vele geschenken ontvangen vandaag, waarvan we hopen dat deze haar schatkisten zullen vullen. De duizenden mensen die hun respect komen betuigen en u persoonlijk geschenken zullen brengen, en onze bordelen en herbergen zullen vullen, zullen ook helpen om de schatkisten te vullen. Echter zullen de voorbereidingen voor de festiviteiten ook een groot deel van de Koninklijke schatkist opeisen. Ik adviseer een verhoging van de belasting voor de mensen en de edelen. Een eenmalige belasting, om de druk van dit grote evenement te verlichten.”

MacGil zag de bezorgdheid op het gezicht van zijn penningmeester, en zijn maag kromp ineen bij de gedachte aan de uitputting van de schatkist. Maar hij zou niet weer de belastingen verhogen.

“Beter een lege schatkist en trouwe onderdanen,” antwoordde MacGil. “Onze rijkdom gaat ten koste van het geluk van onze onderdanen. We zullen ze niet meer opleggen.”

“Maar mijn heer, als we niet—”

“Ik heb besloten. Wat nog meer?”

Owen zonk terneergeslagen terug in zijn stoel.

“Mijn koning,” zei Brom in zijn diepe stem. “Op uw bevel hebben we voor het evenement vandaag de meerderheid van onze troepen in het hof gestationeerd. Het zal een indrukwekkende machtsshow zijn. Maar we hebben niet meer. Als er ergens anders in het koninkrijk een aanval zou plaatsvinden, zouden we kwetsbaar zijn.”

MacGil knikte, en dacht erover na.

“Onze vijanden zullen ons niet aanvallen terwijl we hen eten geven.”

De mannen lachten.

“Is er nieuws uit de Hooglanden?”

“Er zijn al wekenlang geen activiteiten gerapporteerd. Het lijkt erop dat hun troepen zich hebben teruggetrokken ter voorbereiding van de bruiloft. Misschien zijn ze klaar om vrede te sluiten.”

MacGil was daar niet zo zeker van.

“Dat betekent dat het gearrangeerd huwelijk heeft gewerkt, of ze wachten tot een ander moment om ons aan te vallen. Wat denk jij, oude man?” vroeg MacGil, terwijl hij zich tot Aberthol wendde.

Aberthol schraapte zijn keel, zijn stem schor: “Mijn heer, uw vader en zijn vader voor hem hebben de McClouds nooit vertrouwd. Dat zij slapende zijn, betekent niet dat zij niet zullen waken.”

MacGil knikte, hij waardeerde het sentiment.

“En hoe zit het met de Krijgsmacht?” vroeg hij, terwijl hij zich tot Kolk wendde.

“Vandaag verwelkomen we de nieuwe rekruten,” antwoordde Kolk met een vluchtige knik.

“Zit mijn zoon erbij?” vroeg MacGil.

“Hij staat er trots bij, het is een goede jongen.”

MacGil knikte, en wendde zich tot Bradaigh.

“Is er nieuws van voorbij het Ravijn?”

“Mijn heer, onze patrouilles hebben de afgelopen weken meer pogingen om het Ravijn over te steken waargenomen. Er zijn wellicht signalen dat de Wilden zich mobiliseren voor een aanval.”

Een zacht gefluister verspreidde zich door de kamer. MacGil voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte. Het energieveld was onbedwingbaar; en toch voorspelde het niet veel goeds.

“En wat als er zich een aanval zou voordoen?” vroeg hij.

“Zolang het schild actief is, hebben we niets te vrezen. De Wilden zijn er al eeuwenlang niet in geslaagd om het Ravijn te overbruggen. We hebben geen reden om anders te denken.”

MacGil was er niet zo zeker van. Een aanval van buitenaf was onontkoombaar, en hij vroeg zich af wanneer die zou plaatsvinden.

“Mijn heer,” sprak Firth in zijn nasale stem, “ik voel me verplicht om hieraan toe te voegen dat ons hof vandaag gevuld is met vele hoogwaardigheidsbekleders uit het McCloud koninkrijk. Het zou een belediging zijn wanneer u hen niet zou vermaken, rivalen of niet. Ik zou adviseren dat u vanmiddag uw tijd besteedt om hen te begroeten. Ze hebben een grote entourage meegebracht, vele geschenken—en, als ik de geruchten mag geloven, vele spionnen.”

“Wie zegt dat de spionnen niet al hier zijn?” vroeg MacGil, terwijl hij voorzichtig een blik op Firth wierp—en zich, zoals altijd, afvroeg of hij zelf niet misschien een spion was.

Firth opende zijn mond om te antwoorden, maar MacGil zuchtte en hield zijn hand omhoog, hij had genoeg. “Als dat alles is, zal ik nu gaan, om mijn dochters huwelijk bij te wonen.”

“Mijn heer,” zei Kelvin, die zijn keel schraapte, “er is nog één ding. De traditie, op de dag van de bruiloft van uw oudste. Iedere MacGil heeft een opvolger benoemd. De mensen verwachten van u dat u hetzelfde doet. Er is veel ophef over. Het is niet raadzaam om hen teleur te stellen. Zeker nu het Zwaard van het Lot nog steeds niet mobiel is.”

“Je wil dat ik een erfgenaam noem terwijl ik nog in mijn beste jaren ben?” vroeg MacGil.

“Mijn heer, ik wil u niet beledigen,” stotterde Kelvin met een bezorgde blik in zijn ogen.

MacGil hield zijn hand op. “Ik ben bekend met de traditie. En ik zal vandaag een erfgenaam bekendmaken.”

“Mogen wij weten wie?” vroeg Firth.

MacGil keek hem geïrriteerd aan. Firth was een roddelaar, en hij vertrouwde hem niet.

“Je zult het nieuws te horen krijgen als de tijd daar rijp voor is.”

MacGil stond op, en de anderen volgden zijn voorbeeld. Ze bogen, draaiden zich om en verlieten de kamer. MacGil stond daar, denkend, niet wetend hoe lang. Op dagen als deze wenste hij dat hij geen koning was.

*

MacGil stapte van zijn troon. Zijn laarzen echoden in de stilte. Hij doorkruiste de kamer en opende zelf de oude eikenhouten deur, trok aan de ijzeren hendel, en ging een zijkamer binnen. Hij genoot, zoals altijd, van de vrede en eenzaamheid in dit knusse kamertje. De muren bevonden zich nauwelijks twintig stappen in iedere richting, echter het gewelfde plafond was hoog. De kamer was geheel gemaakt van steen, met een klein, rond glas in lood raam in een van de muren. het licht stroomde in rode en gele stralen naar binnen, en verlichtten het enige object in de verder lege kamer.

Het Zwaard van het Lot.

Daar lag het, in het midden van de kamer, als een verleidster op ijzeren vorken. Zoals hij al zijn hele leven had gedaan, liep MacGil er naar toe. Hij begon er in een cirkel omheen te lopen. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende, de bron van alle macht van zijn gehele koninkrijk, van de ene generatie op de andere. Wie de kracht had om het op te tillen zou de Uitverkorene zijn, degene die was voorbestemd om de rest van zijn leven het koninkrijk te regeren, om het rijk van alle bedreigingen te bevrijden, zowel binnen als buiten de Ring. Het was een fantastische legende, en zodra hij tot Koning was benoemd, had MacGil geprobeerd om het zwaard op te tillen, aangezien alleen MacGil koningen een poging mochten wagen. De koningen voor hem hadden stuk voor stuk gefaald. Hij had zeker geweten dat hij anders was. Hij wist zeker dat hij de Uitverkorene zou zijn.

Maar hij had het mis. Net als alle andere MacGil koningen voor hem. En zijn mislukking was een eeuwige smet op zijn koningschap.

Terwijl hij er nu naar staarde, onderzocht hij het lange lemmet, dat gemaakt was van een mysterieus metaal waarvan niemand wist wat het precies was. De oorsprong van het zwaard was nog duisterder. Volgens de verhalen was het tijdens een aardbeving uit het de aarde opgerezen.

Opnieuw voelde hij de steek van mislukking. Hij was wellicht een goede Koning; maar hij was niet de Uitverkorene. Zijn mensen wisten het. Zijn vijanden wisten het. Hij was wellicht een goede koning, maar wat hij ook deed, hij zou nooit de Uitverkorene zijn.

Als hij dat wel was geweest, dan zou er minder onrust zijn in zijn hof, zo vermoedde hij, minder samenzweringen. Zijn eigen mensen zouden hem meer vertrouwen en zijn vijanden zouden niet eens overwegen om aan te vallen. Een deel van hem wenste dat het zwaard, en de legende die erbij hoorde, simpelweg zouden verdwijnen. Maar hij wist dat dat niet zou gebeuren. Dat was de vloek—en de kracht—van de legende. Misschien was het zelfs wel sterker dan een leger.

Terwijl hij er voor de zoveelste keer naar staarde, kon MacGil het niet helpen dat hij zich afvroeg wie het zou zijn. Wie van zijn bloedlijn zou voorbestemd zijn om het zwaard te hanteren? Terwijl hij nadacht over de taak die hij moest volbrengen, een erfgenaam benoemen, vroeg hij zich af, als er iemand was, die voorbestemd zou zijn om het zwaard op te tillen.

“Het gewicht van het lemmet is zwaar,” klonk een stem.

MacGil draaide zich met een ruk om, verrast dat hij gezelschap had in de kleine kamer.

Daar, in de deuropening, stond Argon. MacGil herkende de stem al voordat hij hem had gezien en was geïrriteerd dat hij niet eerder was verschenen, en tegelijkertijd blij dat hij nu hier was.

“Je bent laat,” zei MacGil.

“Jouw tijdsbesef is niet op mij van toepassing,” antwoordde Argon.

MacGil wendde zich weer tot het zwaard.

“Dacht jij dat ik in staat zou zijn om hem op te tillen?” vroeg hij. “Die dag dat ik Koning werd?”

“Nee,” antwoordde Argon botweg.

MacGil draaide zich om en staarde hem aan.

“Je wist dat het me niet zou lukken. Je zag het, nietwaar?”

“Ja.”

MacGil dacht erover na.

“Het beangstigd me wanneer je me direct antwoord. Dat is niets voor jou.”

Argon zweeg, en MacGil realiseerde zich dat hij niets meer zou zeggen.

“Vandaag benoem ik mijn opvolger,” zei MacGil. “Het voelt onbeduidend, om op deze dag een erfgenaam te kiezen. Het ontneemt een koning de vreugde van zijn dochters huwelijk.”

“Wellicht moet dergelijke vreugde wel getemperd worden.”

“Maar ik heb nog zoveel jaren over om te regeren,” pleitte MacGil.

“Misschien niet zoveel als je denkt,” antwoordde Argon.

MacGil kneep zijn ogen samen en probeerde Argon te peilen. Was dit een boodschap?

Maar Argon voegde er niets aan toe.

“Zes kinderen. Wie moet ik kiezen?” vroeg MacGil.

“Waarom vraag je dat aan mij? Je hebt al gekozen.”

MacGil keek hem aan. “Je ziet veel. Ja, dat heb ik. Maar ik wil nog steeds weten wat jij ervan vindt.”

“Ik denk dat je een wijze keuze hebt gemaakt,” zei Argon. “Maar onthoudt: een koning kan niet regeren vanuit zijn graf. Ongeacht wie je denkt dat je kiest, het lot heeft een manier om zelf te kiezen.”

“Zal ik het overleven, Argon?” vroeg MacGil ernstig, terwijl hij de vraag stelde waarop hij het antwoord had willen weten sinds hij de nacht ervoor wakker was geworden uit een verschrikkelijke nachtmerrie.

“Ik droomde vannacht van een kraai,” voegde hij toe. “Het kwam en stal mijn kroon. Een ander droeg me weg, en ik zag mijn koninkrijk zich onder mij uitstrekken. Het werd zwart. Dor. Een woestenij.”

Hij keek op naar Argon, zijn ogen waterig.

“Was het een droom? Of was het meer?”

“Dromen zijn altijd iets meer, nietwaar?” vroeg Argon.

MacGil voelde hoe de moed hem in de schoenen zakte.

“Vertel me alleen dit. Waar is het gevaar?”

Argon kwam dichterbij en staarde in zijn ogen, met zo’n ongelofelijke intensiteit dat MacGil zich voelde alsof hij in een andere werkelijkheid staarde.

Argon leunde voorover en fluisterde:

“Altijd dichterbij dan je denkt.”




HOOFDSTUK VIER


Thor verstopte zich in het stro terwijl de wagen over de landweg hobbelde. Hij had de landweg de nacht ervoor bereikt en hij had geduldig gewacht tot er een wagen voorbij kwam die groot genoeg was voor hem om zich ongezien in te kunnen verstoppen. Het was al donker toen de wagen aankwam. Hij ging net langzaam genoeg voor Thor om van achteren in de wagen te kunnen springen. Hij was geland in het stro, en had zichzelf erin begraven. Gelukkig had de menner hem niet gezien. Thor wist niet zeker of de wagen naar het Koninklijk Hof zou gaan, maar hij ging in ieder geval de goede richting op. Bovendien kon een wagen van dit formaat, en met deze markeringen, maar weinig andere bestemmingen hebben.

Terwijl ze door de nacht reden, bleef Thor urenlang wakker, denkend aan zijn ontmoeting met de Sybold. Met Argon. Denkend aan zijn lotsbestemming. Zijn oude huis. Zijn moeder. Het voelde alsof het universum hem eindelijk had geantwoord, hem had vertelt dat hij een andere lotsbestemming had. Daar lag hij, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen, en hij keek omhoog naar de nachtelijke hemel, die zichtbaar was door het gehavende canvas. Hij staarde naar het universum, zo fel, de rode sterren zo ver weg. Hij was vrolijk. Voor het eerst in zijn leven was hij op reis. Hij wist niet wat hem te wachten stond, maar hij was onderweg. Op wat voor manier dan ook, hij zou het Koninklijk Hof bereiken.

Toen Thor zijn ogen opende was het ochtend. Het licht stroomde door het canvas, en hij besefte dat hij in slaap was gevallen. Hij ging snel rechtop zitten, om zich heen kijkend, en berispte zichzelf dat hij in slaap was gevallen. Hij had waakzamer moeten zijn—hij had geluk dat hij niet ontdekt was.

De wagen bewoog nog steeds, maar hij hobbelde niet zo erg meer. Dat kon maar één ding betekenen: een betere weg. Ze moesten dicht bij een stad zijn. Thor keek naar beneden, en zag hoe glad de weg was, vrij van stenen, vrij van groeven, en afgebakend met witte schelpen. Zijn hart ging sneller kloppen: ze naderden het Koninklijk Hof.

Thor keek van achteren uit de wagen en was overweldigd: de onberispelijke straten waren gevuld met drukte. Tientallen wagens, in alle vormen en maten en beladen met allerlei verschillende goederen, vulden de wegen. De ene wagen was beladen met bont; een andere met tapijten; weer een andere met kippen. Tussen de wagens liepen honderden kooplieden, sommigen met vee aan de hand, anderen met manden vol goederen op hun hoofden. Vier mannen droegen een bundel van zijde, die over een paal heen lag. Het was als een leger van mensen, en ze gingen allemaal dezelfde kant op.

Thor voelde zich levend. Hij had nog nooit zoveel mensen bij elkaar gezien, zoveel goederen, zoveel tegelijk. Hij had zijn hele leven in een klein dorp gewoond, en nu bevond hij zich in een spil, overspoeld door mensen.

Hij hoorde een luid kabaal, het rinkelen van kettingen, de bons van een groot stuk hout, zo hard dat de grond ervan schudde. Enkele momenten later een ander geluid, dat van paardenhoeven op hout. Hij keek naar beneden en realiseerde zich dat ze over een brug heen gingen; beneden hen was een slotgracht. Een ophaalbrug.

Thor stak zijn hoofd naar buiten en zag immense stenen pilaren, met een puntig ijzeren hek erboven. Ze passeerden de Poort van de Koning.

Het was de grootste poort die hij ooit had gezien. Hij keek omhoog naar de ijzeren punten, en verwonderde zich over het feit dat als ze naar beneden zouden komen, ze hem in tweeën zouden splijten. Hij ontdekte vier van de Zilveren, die de entree bewaakten, en zijn hart begon sneller te kloppen.

Ze gingen door een lange stenen tunnel, en enkele momenten later opende de lucht zich weer boven hen. Ze waren in het Koninklijk Hof.

Thor kon het nauwelijks geloven. Hier was nog meer activiteit, als dat al mogelijk was—het leken wel duizenden mensen, in alle richtingen. Er waren perfect gemaaide grasvelden, en overal bloeiende bloemen. De weg verwijdde zich, en aan weerszijden stonden kraampjes, kooplui en stenen gebouwen. En te midden van dit alles, de mannen van de Koning. Soldaten, gehuld in harnassen. Thor had het gehaald.

In zijn opwinding was hij zonder dat hij het doorhad gaan staan; en terwijl hij stond, kwam de wagen plotseling tot stilstand. Hij tuimelde achterover en belandde op zijn rug in het stro. Voordat hij kon opstaan, hoorde hij het geluid van hout dat omlaag kwam, en hij keek op in de ogen van een boos uitziende oude man, kaal, gekleed in vodden. De menner reikte zijn wagen in, greep Thor met zijn knokige handen bij zijn enkels, en trok hem naar buiten.

Thor vloog uit de wagen en landde met een harde klap op zijn rug op de onverharde weg. Stofwolken vlogen omhoog.

Om hem heen hoorde hij gelach.

“De volgende keer dat je op mijn wagen klimt, ga je in de boeien, jongen! Je hebt geluk dat ik de Zilveren er niet bijroep!”

De oude man draaide zich om, spuwde, haastte zich weer op zijn wagen en spoorde zijn paarden aan.

Beschaamd raapte Thor zijn verstand weer bij elkaar en krabbelde overeind. Hij keek om zich heen: één of twee voorbijgangers grinnikten, en Thor grijnsde naar hen tot ze wegkeken. Hij veegde het stof van zich af en wreef over zijn armen; zijn trots was gekrenkt, maar zijn lichaam niet.

Zijn humeur herstelde zich toen hij, verblind door al dat moois, om zich heen keek. Hij besefte dat hij blij moest zijn dat hij in elk geval zo ver was gekomen. Nu hij uit de wagen was kon hij vrij om zich heen kijken, en wat een uitzicht: het hof strekte zich uit zover als het oog kon kijken. In het midden bevond zich een prachtig stenen paleis, omgeven door torenhoge, versteende muren, bekroond met borstweringen, waarop het leger van de Koning patrouilleerde. Het werd omgeven door perfect onderhouden groene velden, stenen plaza’s, fonteinen, bosjes met bomen. Het was een stad. En het was vergeven van de mensen.

Overal liepen allerlei soorten mensen—kooplui, soldaten, hoogwaardigheidsbekleders—en iedereen leek haast te hebben. Het duurde enkele minuten voor Thor doorhad dat er iets speciaals ging gebeuren. Terwijl doorliep, zag hij dat er voorbereidingen werden getroffen. Er werden stoelen neergezet, en een altaar. Het leek erop dat ze een bruiloft aan het voorbereiden waren.

Zijn hart maakte een sprongetje toen hij in te verte een steekspel veld zag, met een touw dat een lange onverharde weg in tweeën deelde. Op een ander veld zag hij soldaten speren werpen; op een andere boogschutters, die mikten op doelen van stro. Het leek alsof er overal spelen en wedstrijden gehouden zouden worden. er was ook muziek: luiten en fluiten en cimbalen, groepen muzikanten; en wijn, grote fusten die naar buiten werden gerold; en eten, tafels die gedekt werden, banketten die zover strekten als het oog kon zien. Het was alsof hij te midden van een enorme viering terecht was gekomen.

Hoe indrukwekkend het allemaal ook was, Thor voelde een onmiskenbare aandrang om de Krijgsmacht te vinden. Hij was al laat, en hij moest zichzelf kenbaar maken.

Hij haastte zich naar de eerste persoon die hij zag, een oudere man die, gezien zijn bebloede kudde, een slager leek, en zich over de weg haastte. Iedereen hier had zo’n haast!

“Excuseer mij, mijnheer,” zei Thor, terwijl hij zijn arm vastgreep.

De man keek minachtend naar Thor’s hand.

“Wat is er, jongen?”

“Ik ben op zoek naar de Krijgsmacht van de Koning. Weet u waar zij trainen?”

“Zie ik eruit als een kaart?” siste de man, en hij stormde weg.

Thor was verbijsterd door zijn onbeleefde gedrag.

Hij haastte zich naar de volgende persoon, een vrouw die bloem aan het kneden was aan een lange tafel. Er zaten meerdere vrouwen aan de tafel, allemaal hard aan het werk, en Thor bedacht dat één van hem het moest weten.

“Excuseer mij, mejuffrouw,” zei hij. “Weet u misschien waar de Krijgsmacht van de Koning traint?”

De vrouwen, sommigen van hen slechts enkele jaren ouder dan hijzelf, keken elkaar aan en begonnen te giechelen. De oudste draaide zich om en keek hem aan.

“Je zoekt op de verkeerde plek,” zei ze. “Hier bereiden we ons voor op de festiviteiten.”

“Maar er is mij verteld dat zij trainen in het Koninklijk Hof,” zei Thor verward.

De vrouwen begonnen weer te giechelen. De oudste zette haar handen op haar heupen en schudde haar hoofd.

“Je gedraagt je alsof je hier voor het eerst bent. Heb je enig idee hoe groot het Koninklijk Hof is?”

Thor werd rood terwijl de andere vrouwen lachten, en ging er vandoor. Hij vond het niet leuk om uitgelachen te worden.

Voor hem zag hij tientallen wegen, die door het Koninklijk Hof heen kronkelden. In de stenen muren zaten minstens twaalf ingangen. De grootte van deze plek was overweldigend. Hij had het idee dat hij dagen kon zoeken en het nog steeds niet zou vinden.

Toen kreeg hij een idee: een soldaat zou toch zeker wel weten waar de anderen trainden. Hij was nerveus om een echte soldaat van de koning te benaderen, maar hij besefte dat hij geen keus had. Hij draaide zich om en haastte zich naar de muur, naar de soldaat die op wacht stond bij de dichtstbijzijnde ingang, hopend dat hij hem er niet uit zou gooien. De soldaat stond kaarsrecht en keek strak voor zich uit.

“Ik ben op zoek naar de Krijgsmacht van de Koning,” sprak Thor in zijn moedigste stem.

De soldaat bleef recht voor zich uitkijken en negeerde hem.

“Ik zei dat ik op zoek ben naar de Krijgsmacht van de Koning!” drong Thor aan, luider, vastbesloten om erkend te worden.

Na enkele seconden wierp de soldaat een blik naar beneden.

“Kunt u me vertellen waar het is?” drong Thor aan.

“En wat voor aangelegenheid heb je met hen?”

“Een zeer belangrijke,” spoorde Thor aan, hopend dat de soldaat niet door zou vragen.

De soldaat keek weer recht vooruit en negeerde hem weer. Thor voelde de moed weer in zijn schoenen zakken en hij was bang dat hij nooit een antwoord zou krijgen.

Maar na wat voelde als een eeuwigheid, antwoordde de soldaat: “Neem de oostelijke poort, en ga dan naar het noorden tot je niet meer verder kunt. Neem de derde poort aan je linkerhand, en ga dan rechtsaf, en nogmaals rechtsaf. Ga voorbij de tweede stenen boog, hun terrein is voorbij het hek. Maar ik waarschuw je, je verspilt je tijd: ze entertainen geen bezoekers.”

Dat was alles wat Thor wilde horen. Zonder een seconde te verspillen draaide hij zich om en rende hij over het veld. Hij herhaalde de aanwijzingen in zijn hoofd en probeerde ze te onthouden. Hij zag dat de zon al hoog in de lucht stond, en hij bad dat hij op tijd zou arriveren.

*

Thor sprintte over de onberispelijke, met schelpen afgebakende paden, en zocht zijn weg door het Koninklijk Hof. Hij deed zijn best om de aanwijzingen van de soldaat te volgen, en hoopte dat hij niet de verkeerde kant op was gestuurd. Hij bereikte het einde van de binnenplaats, zag de poorten, en koos de derde aan zijn linkerhand. Hij rende erdoor heen en volgde de splitsingen. Hij rende tegen het verkeer in, de duizenden mensen die de stad in stroomden, en de menigte leek met de minuut groter te worden. Hij stootte tegen luitspelers, jongleerders, hofnarren, en allerlei entertainers, iedereen gekleed in zijn beste gewaden.

Thor deed zijn best om niet te denken aan het idee dat de selectie zonder hem zou beginnen, en hij concentreerde zich op de wegen, op zoek naar een teken van het trainingsveld. Hij passeerde een poort, dook een andere weg in, en toen, in de verte, zag hij wat niets anders kon zijn dan zijn bestemming: een mini colosseum, gebouwd van steen, in een perfecte cirkel. Het was een grote poort in het midden, die werd bewaakt door soldaten. Thor ving een gedempt gejuich op van achter de muren, en zijn hart begon sneller te kloppen. Dit was het.

Hij trok een sprintje en zijn longen leken haast te barsten. Toen hij de poort bereikte, stapten twee wachters naar voren. Ze lieten hun lansen zakken en versperden Thor de weg. Een derde wachter stapte naar voren en hield zijn hand op.

“Stop daar,” beviel hij.

Thor stopte, snakkend naar adem, nauwelijks in staat om zijn opwinding te bedwingen.

“U... begrijpt... het niet,” hijgde hij, terwijl hij naar adem hapte, “ik moet naar binnen. Ik ben laat.”

“Laat voor wat?”

“De Selectie.”

De wachter, een korte, zware man met een door de pokken geschonden huid, draaide zich om en keek naar de anderen, die hem een cynische blik toewierpen. Hij wendde zich weer tot Thor en bekeek hem met een minachtende blik.

“De rekruten zijn uren geleden al gearriveerd, met het Koninklijk transport. Als je niet uitgenodigd bent, kun je niet naar binnen.”

“Maar u begrijpt het niet. Ik moet—”

De wachter greep Thor bij zijn shirt.

“Jij bent degene die het niet begrijpt, jij brutale kleine jongen. Hoe durf je hier te komen en te proberen naar binnen te komen? Ga nu—voor ik je vastketen.”

Hij gaf Thor een duw, en hij struikelde enkele meters naar achteren.

Thor voelde een steek zijn borst waar de hand van de wachter hem had geraakt—maar wat nog meer pijn deed, was de afwijzing. Hij was verontwaardigd. Hij was niet helemaal hierheen gekomen om door een wachter weggestuurd te worden, zonder zelfs maar gezien te worden. Hij was vastbesloten om binnen te komen.

De wachter draaide zich weer naar zijn mannen, en Thor liep langzaam weg, om het circulaire gebouw heen. Hij had een plan. Hij liep tot hij uit het zicht was, en begon langs de muren te joggen. Hij verzekerde zichzelf ervan dat de wachters hem niet zagen, en voerde het tempo op. Toen hij halverwege rond het gebouw was, ontdekte hij een andere doorgang de arena in: boven in de stenen muur zaten enkele gewelfde openingen, geblokkeerd door ijzeren tralies. Eén van de openingen had geen tralies. Hij hoorde weer gebrul, hees zichzelf op aan de rand, en keek.

Zijn hartslag versnelde. Daar, midden in op het gigantische, circulaire trainingsveld, stonden tientallen rekruten op een rij—inclusief zijn broers. Tegenover hen stonden een stuk of tien van de Zilveren. De mannen van de Koning liepen tussen hen door.

Een andere groep rekruten stond aan de zijkant, en wierp speren naar een doelwit in de verte, onder het toeziend oog van een soldaat. Eén van hen miste.

De verontwaardiging brandde in zijn aderen. Hij had die doelwitten kunnen raken; hij was net zo goed als zij. Hij was alleen wat jonger, een beetje kleiner, maar het was niet eerlijk dat hij buitengesloten werd.

Plotseling voelde Thor een hand op zijn rug. Hij voelde hoe hij naar achteren getrokken werd en door de lucht vloog. Hij kwam met een harde klap op de grond terecht.

Hij keek op en zag de wachter van de poort, die spottend op hem neerkeek.

“Wat heb ik je gezegd, jongen?”

Voordat hij kon reageren, gaf de wachter Thor een harde schop. Thor voelde een scherpe pijn in zijn ribben, en de wachter bereidde zich voor om hem nogmaals te schoppen.

Deze keer wist Thor de voet van de wachter midden in de lucht vast te grijpen; hij trok eraan, bracht de wachter uit balans, en hij viel.

Thor sprong snel overeind. Ook de wachter krabbelde overeind. Thor staarde hem aan, geschokt door wat hij zojuist had gedaan. De wachter keek hem dreigend aan.

“Ik zal je niet alleen in de boeien slaan,” siste de wachter, “maar ik zal je straffen. Niemand raakt een wachter van de Koning aan! Vergeet de Krijgsmacht maar—nu zul je wegrotten in de kerker! Je hebt geluk als iemand ooit nog een glimp van je opvangt!”

De wachter haalde een ketting met een boei tevoorschijn. Met een wraakzuchtige blik liep hij op Thor af.

Thor’s gedachten gingen als een wervelwind tekeer. Hij kon het niet toelaten om vastgeketend te worden—maar hij wilde ook geen lid van de Koninklijke Garde pijn doen. Hij moest iets bedenken—en snel.

Hij herinnerde zich zijn slinger. Zijn reflexen namen de overhand terwijl hij hem vastpakte, een steen plaatste, richtte, en losliet.

De steen vloog door de lucht en stootte de boeien uit de greep van de verbijsterde wachter; hij raakte ook zijn vingers. De wachter trok terug en schudde zijn hand heen en weer, schreeuwend van de pijn, terwijl de boeien op de grond kletterden.

De wachter wierp Thor een hatelijke blik toe. Met een herkenbaar, metalen gerinkel trok hij zijn zwaard tevoorschijn.

“Dat was je laatste fout,” dreigde hij, en hij viel aan.

Thor had geen keus: deze man zou hem niet met rust laten. Hij legde een andere steen in zijn slinger en wierp. Hij mikte doelbewust: hij wilde de wachter niet doden, maar hij moest hem stoppen. Dus in plaats van te mikken op zijn hart, neus, ogen of hoofd, mikte Thor op de enige plaats waarvan hij wist dat de steen hem zou stoppen, maar niet doden.

Tussen de benen van de wachter.

Hij liet de steen vliegen—niet op volle kracht, maar hard genoeg om de man op zijn knieën te brengen.

Het was een perfecte worp.

De wachter viel voorover, liet zijn zwaard vallen, en greep zijn kruis terwijl hij op de grond ineen zakte.

“Hier zal je voor hangen!” gromde hij tussen zijn schreeuwen van pijn door. “Wachters! Wachters!”

Thor keek op en zag in de verte meerdere van de wachters van de Koning op hem afkomen. Het was nu of nooit.

Zonder nog een moment te verspillen, sprintte hij naar de rand van het raam. Hij zou erdoor heen moeten springen, de arena in, en zichzelf bekend maken. En hij zou iedereen bevechten die hem in de weg stond.




HOOFDSTUK VIJF


MacGil zat in de bovenste hal van zijn kasteel, zijn intieme vergaderzaal, die hij gebruikte voor persoonlijke zaken. Hij zat op zijn intieme, uit hout gesneden troon, en keek uit over vier van zijn kinderen die voor hem stonden. Daar was zijn oudste zoon, Kendrick, met zijn vijfentwintig jaar een goede krijger en een echte heer. Hij, van al zijn kinderen, was degene die het meest op MacGil leek—wat ironisch was, omdat hij een bastaard was, MacGil’s enige kind van een andere vrouw, een vrouw die hij allang vergeten was. MacGil had Kendrick, ondanks de aanvankelijke protesten van zijn Koningin, met zijn andere kinderen opgevoed, onder de voorwaarde dat hij nooit de troon zou bestijgen. Dat deed MacGil nu pijn, want Kendrick was de beste man die hij kende, een zoon die hij met trots zou kronen. Er was geen betere erfgenaam in het koninkrijk dan hij.

Naast hem, in schril contrast, stond zijn tweedegeboren zoon—nochtans zijn eerstgeboren rechtmatige zoon—Gareth. Drieëntwintig, dun, met holle wangen en grote onstuimige ogen. Wat zijn karakter betreft kon hij niet meer verschillen van zijn oudere broer. Gareth’s karakter was alles dat Kendrick niet was: waar zijn broer oprecht was, verborg Gareth zijn ware gedachten; waar zijn broer trots en nobel was, was Gareth oneerlijk en bedrieglijk. Het deed MacGil pijn dat hij zijn eigen zoon niet mocht, en hij besloot dat zijn karakter voorbestemd was: beramend, hongerig naar macht, en ambitieus in elke verkeerde zin van het woord. Gareth had tevens, zo wist MacGil, geen liefde voor vrouwen, en vele mannelijke minnaars. Andere koningen hadden zo’n zoon verdreven, maar MacGil was onbevangen, en voor hem was dit geen reden om niet van hem te houden. Hij veroordeelde hem er niet om. Waar hij hem wel om veroordeelde was zijn kwaadaardige, beramende karakter, en dat was iets dat hij niet door de vingers kon zien.

Naast Gareth stond MacGil’s tweedegeboren dochter, Gwendolyn. Ze had net haar zestiende levensjaar bereikt, en ze was het mooiste meisje dat hij ooit had mogen aanschouwen—en haar karakter overtrof zelfs haar schoonheid: ze was welwillend, gul, eerlijk—de beste jonge vrouw die hij ooit had gekend. Wat dat betreft leek ze erg op Kendrick. Ze keek MacGil aan met een dochters liefde voor haar vader, en hij kon in iedere blik haar trouw voelen. Hij was zelfs nog trotser op haar dan op zijn zoons.

Naast Gwendolyn stond MacGil’s jongste zoon, Reece, een trotse en levendige jonge knaap die, op veertienjarige leeftijd, net een man begon te worden. MacGil had met veel plezier zijn initiatie bij de Krijgsmacht aanschouwd, en kon al zien wat voor man hij zou worden. Op een dag, daar twijfelde MacGil niet aan, zou Reece zijn beste zoon zijn, en een goede heerser. Maar die dag was niet vandaag. Hij was nog te jong, en hij had nog te veel te leren.

MacGil had gemengde gevoelens terwijl hij zijn vier kinderen aanschouwde, zijn drie zoons en dochter, die voor hem stonden. Hij voelde trots gemengd met teleurstelling. Hij voelde ook woede en frustratie, want twee van zijn kinderen waren er niet bij. De oudste, zijn dochter Luanda, was zich uiteraard aan het voorbereiden op haar eigen huwelijk, en aangezien zij werd uitgehuwelijkt aan een ander koninkrijk, had zij er geen belang in om deel te nemen in deze discussie over erfgenamen. Maar zijn andere zoon, Godfrey, de middelste, achttien, was absent. MacGil liep rood aan van de afwijzing.

Al sinds hij jong was, had Godfrey het koningschap veracht. Het was altijd duidelijk dat hij er niets om gaf en nooit zou heersen. Godfrey was MacGil’s grootste teleurstelling. Hij koos ervoor zijn dagen te verspillen in bierhuizen, met zijn verdorven vrienden, en schaamte en schande over zijn Koninklijke familie te brengen. Aan de ene kant was MacGil opgelucht dat hij er niet bij was; aan de andere kant was het een belediging die hij niet kon accepteren. Hij had dit echter al verwacht, en hij had zijn mannen er al vroeg op uit gestuurd om de bierhuizen uit te kammen en hem terug te halen. MacGil zat zwijgend, wachtend tot zij hem zouden terugbrengen.

Eindelijk sloeg de zware eikenhouten deur open en de Koninklijke wachters marcheerden naar binnen, met Godfrey tussen hen in. Ze gaven hem een duw, en Godfrey struikelde de kamer in terwijl de deur achter hem dichtsloeg.

De kinderen draaiden zich om en staarden hem aan. Godfrey zag er slonzig uit. Hij rook naar bier, was ongeschoren en slechts half aangekleed. Hij glimlachte terug. Brutaal. Zoals altijd.

“Hallo, Vader,” zei Godfrey. “Heb ik alle lol gemist?”

“Je zult bij je broers en zussen gaan staan en wachten tot ik spreek. Als je dat niet doet, God helpe me, dan zal ik je in de kerkers laten vastketenen bij de rest van de gevangenen, en je zult geen voedsel zien—laat staan bier—voor drie hele dagen.”

Godfrey keek zijn vader met een uitdagende blik aan. In die blik zag MacGil een diepe kracht, iets van hemzelf, iets dat hem op een dag van pas zou komen. Tenminste, als hij ooit over zijn eigen persoonlijkheid heen kon komen.

Uitdagend als hij was, wachtte Godfrey een goede tien seconden voor hij eindelijk toegaf en zich bij de anderen voegde.

MacGil bekeek zijn vijf kinderen: de bastaard, de grillige, de dronkaard, zijn dochter, en zijn jongste. Het was een aparte mix, en hij kon nauwelijks geloven dat ze allemaal van hem waren. En nu, op de dag van het huwelijk van zijn oudste dochter, had hij de taak om een erfgenaam te kiezen. Hoe was het mogelijk!

Het was een nutteloze opgave: ten slotte was hij in zijn beste jaren en hij kon makkelijk nog dertig jaar regeren; welke erfgenaam hij vandaag koos zou wellicht nog tientallen jaren moeten wachten voor hij de troon zou bestijgen. De hele traditie frustreerde hem. Het was wellicht relevant in de tijden van zijn voorvaderen, maar nu was het achterhaald.

Hij schraapte zijn keel.

“We zijn hier vandaag bijeen voor het legaat van traditie. Zoals jullie weten zal ik vandaag, op de dag van het huwelijk van mijn oudste, een opvolger benoemen. Een erfgenaam om dit koninkrijk te regeren. Zou ik sterven, dan is er niemand beter om te regeren dan jullie moeder. Maar de wetten van ons koninkrijk schrijven voor dat alleen een koning mag regeren. Daarom moet ik kiezen.”

MacGil zweeg, denkend. Er hing een beladen stilte in de licht, en hij voelde het gewicht van de anticipatie. Hij keek in hun ogen, en zag verschillende uitdrukkingen bij elk van hen. De bastaard keek berust, wetend dat hij niet gekozen zou worden. De ogen van de grillige gloeiden van ambitie, alsof hij verwachtte dat hij de meest voor de hand liggende keuze was. De dronkaard keek uit het raam; het kon hem niets schelen. Zijn dochter keek hem liefdevol aan, wetend dat zij geen deel was van de discussie, maar desalniettemin van haar vader hield. Zijn jongste had dezelfde blik in zijn ogen.

“Kendrick, ik heb je altijd beschouwd als een rechtmatige zoon. Maar de wetten van ons koninkrijk verbieden me om het koningschap over te geven aan een onwettige zoon.”

Kendrick boog. “Vader, ik had niet anders van u verwacht. Ik accepteer mijn lotsbestemming. Laat dit u alstublieft niet beschamen.”

Zijn antwoord deed MacGil pijn, want nu voelde hij hoe oprecht hij was en was zijn wens om hem tot erfgenaam te benoemen alleen maar groter.

“Dan blijven er nog vier van jullie over. Reece, je bent een beste jonge man, de beste die ik ooit heb gezien. Maar je bent te jong om onderdeel te zijn van deze discussie.”

“Dat verwachtte ik wel, vader,” antwoordde Reece met een lichte buiging.

“Godfrey, je bent één van mijn drie rechtmatige zoons—echter kies je ervoor om je dagen te slijten in het bierhuis, met het uitschot. Ieder privilege is je aangereikt, maar je hebt alles afgewezen. Als ik één teleurstelling heb ik dit leven, dan ben jij het wel.”

Godfrey grijnsde terug en schoof oncomfortabel heen en weer.

“Nou, dan geloof ik dat ik hier wel klaar ben. Dan kan ik wel terug gaan naar het bierhuis, of niet, vader?”

Met een snelle, oneerbiedige buiging draaide Godfrey zich om en beende door de kamer.

“Kom terug!” schreeuwde MacGil. “NU!”

Godfrey bleef doorlopen, zijn vader negerend. Hij trok de deur open. Er stonden twee wachters voor.

MacGil kookte van woede terwijl de wachters hem vragend aankeken.

Maar Godfrey wachtte niet; hij wurmde zich tussen hen door, de open hal in.

“Neem hem gevangen!” riep MacGil. “En hou hem uit het zicht van de Koningin. Ik wil niet dat zijn moeder belast wordt op haar dochters huwelijksdag.”

“Ja, mijn heer,” zeiden ze, en sloten de deur alvorens ze zich achter hem aan haastten.

MacGil, hijgend, met een rood gezicht, probeerde te kalmeren. Voor de duizendste keer vroeg hij zich af wat hij had gedaan om met zo’n kind opgescheept te worden.

Zijn vier overgebleven kinderen wachtten in doodse stilte. MacGil slaakte een diepte zucht en trachtte zich te concentreren.

“Dan blijven jullie twee over,” ging hij verder. “En uit jullie heb ik een opvolger gekozen.”

MacGil wendde zich tot zijn dochter.

“Gwendolyn, dat ben jij.”

Iedereen in de kamer snakte naar adem; zijn kinderen leken allemaal geschokt, Gwendolyn nog het meest.

“Heeft u zich niet versproken, vader?” vroeg Gareth. “Zei u Gwendolyn?”

“Vader, ik voel me vereerd,” zei Gwendolyn. “Maar dat kan ik niet accepteren. Ik ben een vrouw.”

“Dat is waar, er heeft nog nooit een vrouw op de troon van de MacGils gezeten. Maar ik heb besloten dat het tijd is om de traditie te veranderen. Gwendolyn, je hebt de mooiste ziel en levenskracht van alle jonge vrouwen die ik ooit heb ontmoet. Je bent jong, maar als God aan onze kant staat, zal ik niet spoedig sterven, en als de tijd daar is, zul je wijs genoeg zijn om te regeren. Het koninkrijk zal van jou zijn.”

“Maar vader!” schreeuwde Gareth, zijn gezicht doodsbleek, “Ik ben de eerstgeboren rechtmatige zoon! Altijd, in de geschiedenis van de MacGils, is het koningschap naar de oudste zoon gegaan!”

“Ik ben koning,” antwoordde MacGil donker, “en ik dicteer traditie.”

“Maar dat is niet eerlijk!” pleitte Gareth jammerend. “Ik hoor Koning te zijn. Niet mijn zuster. Niet een vrouw!”

“Zwijg, jongen!” riep MacGil. Hij trilde van woede. “Durf je aan mijn oordeel te twijfelen?”

“Wordt ik dan overgeslagen voor een vrouw? Is dat wat je van me denkt?”

“Ik heb mijn besluit genomen,” zei MacGil. “Je zult het respecteren, en het gehoorzaam volgen, net als ieder ander in mijn koninkrijk. Nu mogen jullie gaan.”

Zijn kinderen bogen snel hun hoofd en haastten zich uit de kamer.

Maar Gareth stopte bij de deur, niet in staat om te vertrekken.

Hij draaide zich om en stond alleen voor zijn vader.

MacGil kon de teleurstelling van zijn gezicht aflezen. Hij had duidelijk verwacht vandaag tot erfgenaam te worden benoemd. Sterker nog: hij had het gewild. Wanhopig. En dat veraste MacGil totaal niet—het was zelfs de reden dat hij hem niet had gekozen.

“Waarom haat u me, vader?” vroeg hij.

“Ik haat je niet. Ik vindt je simpelweg niet geschikt om mijn koninkrijk te regeren.”

“Waarom?” drong Gareth aan.

“Omdat dat precies is wat je wil.”

Gareth’s gezicht kleurde donkerrood aan. MacGil had hem inzicht gegeven in zijn echte karakter. MacGil keek naar zijn ogen, en zag ze branden met een haat die hij nooit voor mogelijk had gehouden.

Zonder nog een woord te zeggen, stormde Gareth de kamer uit en sloeg de deur achter zich dicht.

De echo deed MacGil huiveren. Hij dacht aan de blik van zijn zoon en voelde een diepe haat, dieper nog dan die van zijn vijanden. Op dat moment dacht hij aan Argon, aan wat hij had gezegd over gevaar dat dichtbij was.

Kon het zo dichtbij zijn als dit?




HOOFDSTUK ZES


Thor sprintte over het uitgestrekte veld van de arena. Hij rende zo hard als hij kon. Vlak achter hem kon hij de voetstappen van de gardetroepen van de Koning horen. Vloekend en tierend achtervolgden ze hem over het hete, stoffige veld. Voor hem stonden de leden—en nieuwe rekruten—van de Krijgsmacht, tientallen jongens, net als hij, maar ouder en sterker. Ze trainden en werden getest in diverse formaties. Sommigen gooiden speren, anderen oefenden hun grip op de lans. Ze mikten op veraf gelegen doelwitten, en misten slechts zelden. Dit waren zijn tegenstanders, en ze leken geducht.

Tussen hen bevonden zich tientallen echte ridders, leden van de Zilveren, die vanuit een grote semicirkel de actie gadesloegen. Beoordelend. Besluitend wie zou blijven en wie er naar huis gestuurd zou worden.

Thor wist dat hij zichzelf moest bewijzen, dat hij deze mannen moest imponeren. Binnen enkele seconden zouden de wachters hem ingehaald hebben, en als hij ook maar de kleinste kans had om een indruk achter te laten, moest het nu gebeuren. Maar hoe? Zijn hersenen werkten op volle toeren terwijl hij over de binnenplaats vloog, vastberaden om niet weggestuurd te worden.

Terwijl Thor over het veld raasde, begonnen anderen hem op te merken. Sommigen van de rekruten stopten waar ze mee bezig waren en draaiden zich om; sommige ridders ook. Binnen enkele momenten voelde Thor hoe alle aandacht op hem werd gericht. Ze keken verbijsterd, en hij realiseerde zich dat ze zich moesten afvragen wie hij was, en waarom hij over hun veld rende, met drie leden van de Koninklijke garde achter hem aan. Dit was niet de indruk die hij had willen achterlaten. Hij had er zijn hele leven van gedroomd om zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten, maar dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.

Terwijl Thor rende, zich afvragend wat hij moest doen, werd zijn plan van aanpak voor hem bepaald. Eén van de rekruten, een grote jongen, besloot de anderen te imponeren door Thor te stoppen. Hij was lang, gespierd en bijna twee keer zo groot als Thor. Hij hief zijn houten zwaard om Thor de weg te versperren. Thor zag dat hij vastbesloten was om hem tegen te houden, om hem voor schut te zetten voor de anderen, en zo een streepje voor te krijgen op de andere rekruten.

Dit maakte Thor furieus. Thor had zelf geen appeltje te schillen met deze jongen, en het was niet zijn gevecht. Maar hij maakte het zelf zijn gevecht, alleen maar voor zijn eigen gewin.

Terwijl hij dichterbij kwam, kon Thor nauwelijks geloven hoe groot deze jongen was: hij torende boven hem uit, met een dreigende blik in zijn ogen en lange lokken dik, zwart haar over zijn voorhoofd, en de grootste, meest vierkante kaken die Thor ooit had gezien. Hij had geen idee hoe hij het tegen deze jongen op moest nemen.

De jongen viel hem aan met zijn houten zwaard, en Thor wist dat hij knock-out zou gaan als hij niet snel handelde.

Thor’s reflexen namen over. Instinctief haalde hij zijn slinger tevoorschijn, haalde uit, en wierp een steen naar de hand van de jongen. De steen vond zonder moeite zijn doelwit, en stootte het zwaard uit zijn hand, net toen de jongen wilde uithalen. Het zwaard vloog door de lucht en de jongen, schreeuwend, greep zijn hand vast.

Thor verspilde geen tijd. Hij maakte gebruik van het moment, nam een sprong en plantte zijn voeten midden op de borstkas van de jongen. Maar de jongen was zo enorm, het was net alsof hij een eikenboom probeerde te schoppen. De jongen struikelde een halve meter achteruit, terwijl Thor bij zijn voeten neerkwam. Dit voorspelt niet veel goeds, dacht Thor, terwijl zijn oren suisden.

Thor probeerde overeind te komen, maar de jongen was hem voor: hij reikte naar beneden, greep Thor bij zijn rug, en gooide hem, met zijn gezicht naar beneden, in het stof.

Een groepje jongens verzamelde zich joelend in een cirkel om hem heen. Thor werd rood, hij was vernederd.

Thor probeerde op te staan, maar de jongen was te snel. Hij zat al boven op hem en hield hem naar beneden. Voor Thor het wist, was het gevecht veranderd in een worsteling, en het gewicht van de jongen was enorm.

Thor hoorde het gesmoorde geschreeuw van de andere rekruten terwijl ze zich bij de cirkel voegden, schreeuwend, verlangend naar bloed. De jongen keek dreigend op hem neer; hij stak zijn duimen uit, en bracht ze naar beneden. Hij ging voor zijn ogen. Thor kon het niet geloven: het leek erop dat deze jongen hem echt pijn wilde doen. Wilde hij echt zo graag een streepje voor op de rest hebben?

Op de allerlaatste seconde rolde Thor zijn hoofd uit de weg, en de handen van de jongen kwamen met een klap in het zand terecht. Thor maakte van de gelegenheid gebruik om onder hem weg te rollen.

Thor sprong op en wendde zich tot de jongen, die inmiddels ook was opgestaan. De jongen haalde uit naar Thor’s gezicht, en Thor dook op het laatste moment naar beneden; hij voelde de luchtstroom langs zijn gezicht gaan, en hij besefte dat als hij was geraakt, zijn kaak gebroken was geweest. Thor reikte omhoog en stompte de jongen in zijn maag—maar het leek niets uit te halen: het was alsof hij een boom stompte.

Voor Thor kon reageren, had de jongen zijn elleboog in zijn gezicht geplant.

Thor struikelde naar achteren, duizelig door de klap. Het voelde alsof hij was geraakt door een hamer, en zijn oren suisden.

Terwijl Thor naar adem snakte, viel de jongen weer aan. Dit keer raakte hij hem hard in zijn borst. Thor vloog naar achteren en smakte met zijn rug tegen de grond. De andere jongens juichten.

Thor, duizelig, begon rechtop te zitten, maar op dat moment viel de jongen weer aan en sloeg hem hard in het gezicht; weer viel hij plat op zijn rug—en hij kon niet meer opstaan.

Daar lag Thor. In de verte hoorde hij het geschreeuw van de anderen. Hij voelde het zoute bloed uit zijn neus stromen, de zwelling op zijn gezicht. Hij kreunde van de pijn. Hij keek op en zag hoe de grote jongen zich omdraaide en terug liep naar zijn vrienden, om zijn overwinning te vieren. Thor wilde opgeven. Deze jongen was enorm, tegen hem vechten was zinloos, en hij kon niet meer verdragen. Maar iets in hem zei hem dat hij niet kon verliezen. Niet voor al deze mensen.

Geef niet op. Sta op. Sta op!

Thor wist zijn kracht bij elkaar te rapen: kreunend rolde hij om en ging op handen en knieën zitten, en toen, langzaam, stond hij op. Hij wendde zich tot de jongen, bloedend, zijn ogen gezwollen, bijna niet in staat om iets te zien, hijgend, en hij hief zijn vuisten in de lucht.

De grote jongen draaide zich om en staarde Thor aan. Hij schudde zijn hoofd.

“Je had moeten blijven liggen, jongen,” dreigde hij, terwijl hij weer op Thor af begon te komen.

“GENOEG!” riep een stem. “Elden, terug!”

Een ridder kwam tussen hen in staan. Hij hield zijn palm opgeheven en verbood Elden dichter bij Thor te komen. De menigte werd stil, en ze keken allemaal naar de ridder: dit was duidelijk een man die gerespecteerd werd.

Thor keek op, met ontzag voor de ridder: hij was lang, met brede schouders, een vierkante kaak, bruin, netjes geknipt haar, ergens in de twintig. Thor mocht hem onmiddellijk. Zijn eersteklas harnas, een maliënkolder van gepolijst zilver, was bedekt met Koninklijke markeringen: het valkembleem van de MacGil familie. Thor’s keel werd droog: hij stond voor een lid van de Koninklijke familie. Hij kon het nauwelijks geloven.

“Verklaar jezelf, jongen,” zei hij tegen Thor. “Waarom ben je onuitgenodigd onze arena binnengerend?”

Voor Thor kon antwoorden, braken de drie leden van de Koninklijke garde door de cirkel heen. De hoofdwachter wees hijgend naar Thor.

“Hij negeerde onze bevelen!” riep de wachter. “Ik ga hem vastketenen en ik neem hem mee naar de kerker van de Koning!”

“Ik heb niets verkeerd gedaan!” protesteerde Thor.

“Is dat zo?” riep de wachter. “Onuitgenodigd op het landgoed van de Koning verschijnen?”

“Ik wilde alleen maar een kans!” riep Thor, en hij wendde zich tot de ridder voor hem, het lid van de Koninklijke familie. “Ik wilde alleen maar een kans om me bij de Krijgsmacht aan te sluiten!”

“Dit trainingsveld is alleen voor genodigden, jongen,” klonk een norse stem.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694679) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. –Books and Movie Reviews, Roberto Mattos De #1 Bestseller, met meer dan 400 vijfsterren reviews op Amazon! Van de #1 Bestverkopende auteur Morgan Rice komt nu het debuut van een ongelofelijke nieuwe fantasy serie. EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (BOEK #1 IN DE TOVENAARSRING) gaat over het epische verhaal rondom een speciale jongen, een veertienjarige uit een klein dorpje aan de rand van het Koninkrijk van de Ring. De jongste van vier, de minst favoriete van zijn vader en gehaat door zijn broers. Thorgrin voelt dat hij anders is dan de anderen. Hij droomt ervan een geweldige krijger te worden, zich aan te sluiten bij de mannen van de Koning en de Ring te beschermen tegen de kwaadaardige wezens aan de andere kant van het Ravijn. Wanneer hij door zijn vader wordt verboden om deel te nemen aan de try out voor de Krijgsmacht van de Koning, weigert hij om bij de pakken neer te gaan zitten: hij gaat er in zijn eentje op uit, vastbesloten om het Koninklijk Hof te bereiken en serieus genomen te worden. Maar in het Koninklijk Hof loeren vele familiedrama’s, machtsstrijden, ambities, jaloezie, geweld en verraad. Koning MacGil moet uit zijn kinderen een erfgenaam kiezen, en het eeuwenoude Zwaard van het Lot, de bron van al hun kracht, ligt nog steeds onaangeraakt, wachtend tot de uitverkorene arriveert. Thorgrin is een buitenstaander en hij moet vechten om geaccepteerd te worden, en zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten. Thorgrin komt erachter dat hij mysterieuze krachten heeft die hij niet begrijpt, dat hij een gave heeft, en een bijzondere lotsbestemming. Tegen alle verwachtingen in wordt hij verliefd op de dochter van de Koning, en terwijl hun verboden relatie opbloeit, ontdekt hij dat hij machtige rivalen heeft. Terwijl hij worstelt met zijn nieuwe krachten, neemt de tovenaar van de Koning hem onder zijn hoede, en vertelt hij hem over een moeder die hij nooit heeft gekend, in een land ver weg, voorbij het Ravijn, voorbij het land van de Draken. Voor Thorgrin op pad kan gaan en de krijger kan worden die hij wil zijn, moet hij zijn training volbrengen. Maar die wordt plotseling onderbroken, en hij wordt meegesleept in Koninklijke samenzweringen die zijn liefde bedreigen en hem, en het gehele koninkrijk, willen vernietigen. EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN vertelt het epische verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke samenzweringen, van volwassen worden, gebroken harten, bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemmingen, van tovenarij. Het is een fantasie die ons meesleept in een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het bevat 82. 000 woorden. Boeken #2–#12 van de serie zijn nu ook verkrijgbaar! Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai. –Paranormal Romance Guild {over Turned} Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd. –vampirebooksite. com (over Turned) Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd. –The Dallas Examiner {over Loved}

Как скачать книгу - "Een Zoektocht Van Helden" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Zoektocht Van Helden" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Zoektocht Van Helden", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Zoektocht Van Helden»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Zoektocht Van Helden" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Opening Credits & Hoofdstuk 1.1 - Een Zoektocht Van Helden (Boek #1 In De Tovenaarsring)

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *