Книга - Een Hemel Van Spreuken

a
A

Een Hemel Van Spreuken
Morgan Rice


De Tovenaarsring #9
In EEN HEMEL VAN SPREUKEN (BOEK #9 IN DE TOVENAARSRING), heeft Thorgrin eindelijk zichzelf teruggevonden en moet hij de confrontatie met zijn vader aangaan. Er ontstaat een hevige strijd tussen hen, terwijl Rafi zijn krachten gebruikt om een leger van ondoden op te roepen. Nu het Zwaard van het Lot vernietigd is en het lot van de Ring aan een zijden draadje hangt, moeten Argon en Alistair hun magie gebruiken om Gwendolyns dappere krijgers te helpen. Maar alles zou verloren zijn zonder de terugkeer van Mycoples en haar nieuwe kameraad Ralibar. Luanda worstelt om zich staande te houden in de handen van Romulus. Reece moet ondertussen zijn mannen weer uit het Ravijn zien te krijgen. Hij krijgt hulp van Selese. Hun liefde wordt sterker; maar als Reece zijn oude liefde verschijnt, ontstaat er een tragische driehoeksverhouding. Misverstanden lijken onvermijdelijk. Wanneer het Rijk eindelijk uit de Ring is verdreven en Gwendolyn eindelijk de kans krijgt om McCloud te wreken, is er reden voor feest. Als de nieuwe Koningin van de Ring gebruikt Gweb haar macht om voor het eerst in de geschiedenis de MacGils en de McClouds te verenigen. Ze begint met de epische wederopbouw van haar land, haar leger en de Krijgsmacht. Het Koninklijk Hof komt langzaam weer tot leven, voorbestemd om een glorieuze stad te worden. En dan vindt het recht Gareth. Ook Tirus moet voor het gerecht worden gebracht, en Gwen moet beslissen wat voor soort leider ze wil zijn. Er ontstaat een groot conflict tussen Tirus’ zoons, die de zaken niet allemaal op dezelfde manier zien, er wederom ontstaat er een machtsstrijd. Gwen moet besluiten of zee en uitnodiging naar de Hoge Eilanden moet accepteren om de MacGil clan te herenigen. Erec wordt opgeroepen om naar zijn mensen in de Zuidelijke Eilanden terug te keren, om afscheid te nemen van zijn stervende vader. Alistair gaat met hem mee, en ze bereiden zich voor op hun bruiloft. Ook Thorgrin en Gwendolyn zouden wel eens aan de voorbereidingen voor een bruiloft kunnen beginnen. Thor ontwikkelt een band met zijn zuster, en terwijl de rust in de Ring weer terugkeert, wordt hij opgeroepen om te vertrekken op zijn grootste missie tot nu toe: het vinden van zijn mysterieuze moeder, en uitvinden wie hij nu echt is. Nu de Lente in aantocht is en het Koninklijk Hof weer wordt herbouwd, lijkt de vrede in de Ring hersteld. Maar er loert gevaar in de meest onvoorziene hoeken, en de grootste beproevingen moeten nog komen. Een HEMEL VAN SPREUKEN is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken.







E E N H E M E L V A N S P R E U K E N



(Boek #9 in de Tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit veertien boeken.

Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met binnenkort meer talen).

TURNED (Boek #1 in De Vampier Dagboeken), ARENA ONE (Boek #1 van De Survival Trilogie) en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 in De Tovenaarsring) zijn allemaal verkrijgbaar als gratis download op Amazon!

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven.


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Een spirituele fantasie vervlochten met elementen van mysterie en intriges. Een Zoektocht van Helden gaat om moed en om het realiseren van een levensdoel dat leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen, bieden de protagonisten en actie een krachtige serie ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind tot een jonge man met een kleine overlevingskans… Slechts het begin van wat belooft een epische young adult serie te worden.”

Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice’ entertainende epische fantasy [DE TOVENAARSRING] bevat de klassieke eigenschappen van het genre—een sterke setting, geïnspireerd door het oude Schotland en haar geschiedenis, en volop intriges in het hof.”

—Kirkus Reviews

“Ik vond het geweldig hoe Morgan Rice Thors personage en de wereld waarin hij leefde heeft opgebouwd. Het landschap en de wezens die er leefden waren zeer goed beschreven… ik heb genoten [van het plot]. Het was kort en krachtig… Er waren precies genoeg minder belangrijke personages, zodat ik niet verward raakte. Er waren avonturen en hartverscheurende momenten, maar de actie die werd beschreven was niet te grotesk. Het boek zou perfect zijn voor tieners… Dit is het begin van een opmerkelijke serie…”

--San Francisco Book Review

“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische fantasy serie De Tovenaarsring (die op het moment 14 boeken bevat), laat Rice de lezers kennis maken met de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice’ schrijven is solide en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly



“[EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN] is een boek dat snel en gemakkelijk weg leest. De hoofdstukken eindigen op een manier dat je niet anders kan dan verder lezen, en je legt hem niet zomaar weg. Er zitten wat typfouten in het boek en soms worden er namen door elkaar gehaald, maar dit leidt niet af van het verhaal. Het einde van het boek zorgde ervoor dat ik direct het volgende boek wilde lezen, en dat heb ik dan ook gedaan. Alle negen boeken uit De Tovernaarsring serie kunnen in de Kindle store worden aangeschaft en Een Zoektocht van Helden is gratis! Als je op zoek bent naar iets leuks om te lezen tijdens je vakantie, dan is dit boek zeker geschikt.”

--FantasyOnline.net


Boeken door Morgan Rice



THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

A RULE OF QUEENS (Book #13)--EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

AN OATH OF BROTHERS (Book #14)--EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)



THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)



THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)

FATED (Book #11)--VERDOEMD (Boek #11)








Copyright © 2013 door Morgan Rice

Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.



Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.



Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.



©iStock.com/RazoomGames


INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN (#u66719f31-0e22-5de4-9dca-e6177d1ddc6e)

HOOFDSTUK TWEE (#ua86c677c-811b-54e5-802b-8da38fd2c38b)

HOOFDSTUK DRIE (#u452f5f85-ba16-53b0-83d3-6875ce727042)

HOOFDSTUK VIER (#u47bf8fd7-3371-54fc-bc7f-7e46d5cab594)

HOOFDSTUK VIJF (#u05fceb13-b6f6-5ce8-88f4-59a2489bc863)

HOOFDSTUK ZES (#u3b56edee-be01-5c8d-b1cf-d8ccde7285de)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u62a2e008-11d2-565c-b1ca-c2b32a49ef85)

HOOFDSTUK ACHT (#u40acc22a-9ff8-511a-9c93-78e766af44cb)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)


“Wij zijn de uitverkorenen, wij gelukkigen, een hechte groep van broeders;

want hij die op deze dag zijn bloed voor mij vergiet

zal mijn broeder zijn.”

--William Shakespeare

Henry V




HOOFDSTUK ÉÉN


Thor stond tegenover Gwendolyn, zijn zwaard in zijn hand. Zijn hele lichaam trilde. Hij keek om zich heen en zag de gezichten die hem verbijsterd aanstaarden in de stilte—Alistair, Erec, Kendrick, Steffen, het leger van soldaten—mensen waar hij om gaf. Zijn mensen. En toch stond hij hier nu tegenover hen. Aan de verkeerde kant van de strijd.

Eindelijk drong het tot hem door.

De mist die Thors geest had gevuld was opgetrokken terwijl Alistair tegen hem had gepraat, en hij voelde zich eindelijk weer helder. Hij was Thorgrin. Een lid van de Krijgsmacht. Een lid van het Westelijk Koninkrijk van de Ring. Hij was geen soldaat van het Rijk. Hij hield niet van zijn vader. Hij hield van deze mensen.

En hij hield het meest van Gwendolyn.

Thor zag naar gezicht, en hoe ze vol liefde naar hem opkeek, haar ogen betraand. Hij werd overspoeld door schaamte en afschuw nu hij zich realiseerde dat hij zijn zwaard op haar gericht had. Zijn handpalmen brandden van vernedering en spijt.

Thor liet zijn zwaard uit zijn hand vallen. Hij deed een stap naar voren en omhelsde haar.

Gwendolyn knuffelde hem stevig, en hij hoorde haar huilen. Hij voelde haar hete tranen over zijn nek lopen. Thor werd overspoeld door wroeging, en hij kon niet bevatten hoe het allemaal was gebeurd. Het was allemaal zo vaag. Het enige dat hij wist was dat hij blij was om weer zichzelf te zijn, om weer helderheid te hebben, om weer terug te zijn bij zijn mensen.

“Ik hou van je,” fluisterde ze in zijn oor. “En dat zal ik altijd blijven doen.”

“Ik hou van je met alles dat ik ben,” antwoordde Thor.

Krohn jankte zachtjes, liep mank naar hem toe en likte aan Thors hand; Thor boog voorover en kuste zijn kop.

“Het spijt me,” zei Thor tegen hem, terwijl hij zich herinnerde hoe hij hem had geslagen toen Krohn Gwendolyn had verdedigd.

“Vergeef me alsjeblieft.”

De aarde, die enkele momenten eerder nog hevig had gebeefd, was eindelijk weer stil.

“THORGRIN!” een schreeuw sneed door de lucht.

Thor draaide zich om en zag Andronicus, die met een dreigende blik in zijn ogen de open plek op liep, zijn gezicht rood aangelopen van woede. Beide legers keken gespannen toe terwijl vader en zoon tegenover elkaar gingen staan.

“Ik beveel je!” zei Andronicus. “Dood hen! Dood hen allemaal! Ik ben je vader. Je luistert naar mij, en naar mij alleen!”

Maar terwijl Thor Andronicus aanstaarde, voelde het anders. Er veranderde iets in hem. Thor zag Andronicus niet langer als zijn vader. Hij zag hem niet als zijn familie, of als iemand waar hij verantwoording aan moest afleggen, voor wie hij zijn leven moest geven; in plaats daarvan zag hij hem als zijn vijand. Een monster. Thor voelde geen verplichting meer om zijn leven te geven voor deze man. In tegendeel: hij voelde een brandende woede voor hem. Dit was de man die het bevel had gegeven om Gwendolyn aan te vallen; dit was de man die zijn strijdbroeders had gedood, die zijn thuisland had geplunderd; dit was de man die bezit had genomen van zijn eigen geest, die hem had gegijzeld met zijn duistere tovenarij.

Dit was niet een man van wie hij hield. Dit was een man die hij wilde doden, meer dat wie dan ook. Vader of niet.

Plotseling werd Thor overspoeld door woede. Hij pakte zijn zwaard op en stormde op volle snelheid de open plek over, klaar om zijn vader te doden.

Andronicus keek geschokt toe hoe Thor hem aanviel, zijn zwaard hief, en het met al zijn kracht op zijn hoofd afbracht.

Op het laatste moment hief Andronicus zijn grote strijdbijl, en wist hij de aanval met de metalen schacht af te weren.

Thor zwichtte niet; hij haalde keer op keer uit, vastberaden hem te doden. Elke keer wist Andronicus de aanval te ontwijken. Het luide gekletter van wapens sneed door de lucht terwijl beide legers in stilte toekeken. De vonken spatten er af.

Thor schreeuwde en gromde. Hij gebruikte al zijn vaardigheden in de hoop dat hij zijn vader ter plekke kon doden. Hij moest het doen, voor zichzelf, voor Gwendolyn, voor iedereen die had geleden onder de daden van dit monster. Met elke slag wilde Thor zijn afkomst wegvagen, en opnieuw beginnen. Hij wilde een andere vader.

Andronicus blokkeerde Thors aanvallen, maar vocht niet terug. Het was duidelijk dat hij zichzelf ervan weerhield om zijn zoon aan te vallen.

“Thorgrin!” schreeuwde Andronicus tussen de aanvallen door. “Je bent mijn zoon. Ik wil je geen kwaad doen. Ik ben je vader. Je hebt mijn leven gered. Ik wil je levend.”

“En ik wil jou dood!” schreeuwde Thor terug.

Thor bleef uithalen en wist Andronicus, ondanks zijn grootte en kracht, terug te drijven. Maar Andronicus weigerde om terug te vechten. Het was alsof hij hoopte dat Thor weer bij hem terug zou komen.

Maar deze keer zou dat niet gebeuren. Thor wist nu eindelijk wie hij was. Andronicus’ woorden deden hem niets meer. Thor zou liever sterven dan weer overgeleverd worden aan Andronicus’ genade.

“Thorgrin, je moet dit stoppen!” schreeuwde Andronicus. De vonken spatten in zijn gezicht terwijl hij een gemene aanval met zijn bijl blokkeerde. “Je dwingt me om je te doden, en dat wil ik niet. Je bent mijn zoon. Jouw dood zou de mijne betekenen.”

“Dood jezelf dan!” zei Thor. “En als je dat niet wilt, dan zal ik het voor je doen!”

Met een luide schreeuw sprong Thor omhoog, en hij schopte Andronicus tegen zijn borst, waardoor hij achterover struikelde en op zijn rug terecht kwam.

Andronicus keek op, stomverbaasd dat hem zoiets kon gebeuren.

Thor boog zich over hem heen en hief zijn zwaard om hem af te maken.

“NEE!” klonk een stem. Het was een afschuwelijke stem, die klonk alsof hij uit de dieptes van de hel oprees. Thor keek om en zag een man de open plek oplopen. Hij droeg een lange, dieprode mantel, zijn gezicht verborgen achter een kap, en er rees een onmenselijk gegrom uit zijn keel op.

Rafi.

Rafi had op de één of andere manier zijn strijd met Argon overleefd. Nu stond hij voor hen, zijn armen uitgestrekt. Zijn mouwen vielen terwijl hij zijn armen optilde, en zijn bleke, schilferige huid werd zichtbaar. Hij zag eruit alsof hij nog nooit zonlicht had gezien. Er rees een afschuwelijk grommend geluid uit zijn keel, en terwijl hij zijn mond verder opende, werd het gegrom steeds luider en luider. Het vulde de lucht en pijn aan Thors oren.

De grond begon te beven. Thor werd uit balans gebracht, en toen zag hij iets dat hij nooit meer zou vergeten.

De aarde begon in tweeën te splijten en er ontstond een enorme kloof, steeds breder en breder. Soldaten van beide kanten vielen in de kloof en schreeuwden het uit terwijl ze de diepte in stortten.

Er scheen een oranje licht uit de aarde, en er klonk een afschuwelijk sissend geluid terwijl er mist uit de kloof omhoog rees.

Er verscheen een hand uit de kloof. De hand was zwart, misvormd, en terwijl hij zichzelf optrok, zag Thor tot zijn grote afschuw een verschrikkelijk wezen uit de aarde kruipen. Het had de vorm van een mens, maar het was helemaal zwart, met grote gloeiende rode ogen en lange rode slagtanden. Er sleepte een lange, zwarte staart achter hem aan. Het lichaam van het wezen zat vol met afzichtelijke knobbels, en het zag eruit als een levende dode.

Het wezen gooide zijn hoofd achter over en brulde. Het leek een ondood wezen te zijn, dat uit het diepst van de hel was opgeroepen.

Achter het wezen verscheen er ineens nog één. En toen nog één.

Er verschenen duizenden wezens die uit de aarde omhoog kropen, als een leger van ondoden. Rafi’s leger.

Langzaam bewogen ze zich naar Rafi’s kant, en gingen tegenover Thor en de anderen staan.

Thor staarde geschokt naar het leger dat voor hem stond; terwijl hij daar stond, zijn zwaard hoog geheven, maakte Andronicus van de gelegenheid gebruik om onder hem vandaan te rollen en zich terug te trekken naar zijn leger. Hij wilde duidelijk niet de confrontatie met Thor aan gaan.

Plotseling stormden de duizenden wezens op Thor af. De open plek werd zwart van de ondoden.

Thor schudde met zijn hoofd en hief zijn zwaard hoog terwijl het eerste wezen grommend en met uitgestrekte klauwen op hem af sprong. Thor stapte opzij, haalde uit met zijn zwaard en hakte zijn hoofd eraf. Het wezen viel op de grond, en Thor zette zich schrap voor de volgende.

Deze wezens waren sterk en snel, maar één op één waren ze geen partij voor Thor en de vaardige krijgers van de Ring. Thor vocht dapper en doodde de één na de ander. Maar hoeveel van hen kon hij er tegelijk aan? Hij werd van alle kanten tegelijk aangevallen.

Thor werd geholpen door Erec, Kendrick, Srog en de anderen. Ze dekten elkaar terwijl ze twee, drie wezens tegelijk doodden. Eén van hen wist door de verdediging heen te glippen en greep Thor bij zijn arm. Er verscheen bloed en Thor gilde het uit van de pijn. Toen draaide hij om zijn as en stak hij het wezen in zijn hart. Thor was een superieure vechter, maar zijn arm bonsde en hij wist niet hoe lang het zou duren voor deze wezens hun tol zouden eisen.

Het belangrijkste was echter dat hij Gwendolyn in veiligheid moest brengen.

“Haal haar naar achteren!” gilde Thor. Hij greep Steffen, die met een monster vocht, en gaf hem een duw in Gwens richting. “NU!”

Steffen greep Gwen vast en begon haar mee te trekken, terug door het leger van soldaten, om haar bij de beesten vandaan te krijgen.

“NEE!” protesteerde Gwen. “Ik wil hier bij jou zijn!”

Maar Steffen gehoorzaamde Thor, en trok haar mee naar de achterhoede van de strijd, waar ze beschermd was door duizenden MacGils en Zilveren die dapper tegen de wezens vochten. Thor, die zag dat ze veilig was, was opgelucht, en hij wierp zichzelf weer in de strijd tegen de ondoden.

Thor trachtte zijn Druïde krachten op te roepen, zodat hij niet alleen met zijn zwaard maar ook met zijn geest kon vechten; maar op de één of andere manier lukte het hem niet. Hij was te uitgeput van zijn ervaring met Andronicus, van Rafi’s controle over zijn geest, en hij had meer tijd nodig om te helen. Hij moest vechten met conventionele wapens.

Alistair voegde zich bij Thor, hief een hand, en richtte die op de ondoden. Er schoot een bal van licht uit haar hand, en ze doodde meerdere wezens tegelijk.

Ze bleef op de wezens richten, en Thor voelde zich geïnspireerd. Hij voelde de energie van zijn zuster. Hij probeerde wederom dat andere deel van zichzelf op te roepen, om niet alleen met zijn zwaard te vechten, maar ook met zijn geest. Terwijl het volgende wezen hem naderde, strekte hij zijn hand uit en trachtte hij de wind op te roepen.

Thor voelde de wind door zijn hand razen, en ineens vlogen er een tiental wezens door de lucht heen, waarna ze terug in de kloof in de aarde vielen.

Kendrick, Erec en de anderen vochten met alles dat ze hadden naast Thor en doodden tientallen van de wezens. Het leger van het Rijk keek toe en liet het vechten over aan Rafi’s leger van ondoden. Het werkte.

Al spoedig begonnen Thor mannen uitgeput te raken, terwijl de ondoden als een oneindige rivier uit de aarde bleven stromen.

Thor hijgde hard, en hij was de enige niet. De ondoden begonnen door hun rangen heen te breken, en er gingen steeds meer mannen tegen de grond. Ze waren simpelweg met teveel. Om Thor heen rees het geschreeuw van zijn mannen omhoog terwijl de ondoden hen tegen de grond werkten, hun tanden in de kelen van de soldaten lieten zinken en hun bloed dronken. Met elke soldaat die ze doodden, leken de ondoden sterker te worden.

Thor wist dat ze snel iets moesten doen. Ze moesten een enorme kracht oproepen om hier tegen te vechten, een kracht sterker dan hij of Alistair had.

“Argon!” riep Thor plotseling naar Alistair. “Waar is hij? We moeten hem vinden!”

Thor keek om en zag dat Alistair moe begon te worden, dat haar krachten langzaam weg begonnen te ebben; er glipte een beest langs haar heen, dat naar haar uithaalde, en ze viel. Terwijl het beest haar besprong, duwde Thor zijn zwaard door zijn rug heen, en wist hij haar op het laatste moment te redden.

Thor strekte zijn hand naar haar uit en trok haar snel overeind.

“Argon!” schreeuwde Thor. “Hij is onze enige hoop. Je moet hem vinden. Nu!”

Alistair wierp hem een veelbetekenende blik toe, en stormde de menigte in.

Er glipte een wezen voorbij dat met zijn klauwen naar Thor uithaalde, en Krohn besprong hem grommend, en werkte hem tegen de grond. Toen sprong er nog een wezen op Krohns rug, en Thor doodde het.

Erec werd door één van de wezens besprongen, en Thor stormde naar voren. Hij greep het beest met beide handen vast, tilde het hoog boven zijn hoofd en wierp het naar een groep andere wezens, die tegen de grond gingen. Er kwam nog een beest op Kendrick af, die het niet zag aankomen, en Thor stak het beest met zijn dolk in zijn keel, net voordat het zijn tanden in Kendricks schouder kon zetten. Thor had het gevoel dat dit het minste was dat hij kon doen om wat hij had gedaan goed te maken. Het voelde goed om weer aan hun kant te vechten, aan de goede kant; het voelde goed om weer te weten wie hij was, en om te weten voor wie hij vocht.

Terwijl Rafi daar stond, met zijn armen uitgestrekt, en de ondoden uit het diepst van de aarde omhoog bleven komen, wist Thor dat ze hen niet veel langer tegen zouden kunnen houden. Ze werden omgeven door een zwarte zwerm terwijl de ondoden op hen af stormden. Thor wist dat hij en zijn mensen spoedig door hen verteerd zouden worden. Maar hij zou in ieder geval aan de goede kant van de strijd ten onder gaan.




HOOFDSTUK TWEE


Luanda vocht met al haar kracht terwijl Romulus haar steeds verder de brug op sleurde. Ze schreeuwde en zwaaide wild met haar armen, begroef haar nagels in zijn huid en deed alles wat ze kon om zichzelf te bevrijden. Maar zijn armen waren gespierd als rotsen, en zijn schouders te breed. Hij hield haar als een python in zijn greep, en ze werd bijna fijngeknepen. Haar ribben deden zoveel pijn dat ze nauwelijks kon ademhalen.

Ondanks dat alles maakte ze zich nog niet eens het meest zorgen om zichzelf. Ze keek op en zag het uitgestrekte leger van soldaten van het Rijk aan de andere kant van de brug staan, wachtend, hun wapens klaar. Ze wachtten tot het Schild uitgeschakeld zou worden, zodat ze de brug op konden. Luanda keek om en bekeek de vreemde mantel die Romulus droeg. De mantel leek te vibreren en te gloeien terwijl hij haar droeg, en ze voelde dat zij op de één of andere manier de sleutel was om het Schild uit te schakelen. Het moest wel iets met haar te maken hebben. Waarom zou hij haar anders kidnappen?

Luanda voelde zich overspoeld worden door een nieuwe vastberadenheid: ze moest zichzelf bevrijden—niet alleen voor zichzelf, maar voor haar koninkrijk, haar mensen. Als Romulus het Schild zou uitschakelen, zouden die duizenden mannen aan de andere kant als een zwerm sprinkhanen op de Ring afkomen. Ze zouden alles wat er nog van haar thuisland over was vernietigen, en dat kon ze simpelweg niet toelaten.

Luanda haatte Romulus met alles dat ze had; ze haatte iedereen uit het Rijk, en Andronicus nog het meest. Ze voelde de koude wind tegen haar kale hoofd, en ze gromde terwijl ze zich herinnerde hoe vernederend het was geweest toen die beesten haar haren hadden afgeschoren. Ze wilde niets liever dan hen stuk voor stuk doden.

Toen Romulus haar uit het kamp van Andronicus had bevrijd, had Luanda eerst gedacht dat haar een afschuwelijk lot werd bespaard, dat ze niet langer als een dier in Andronicus’ Rijk zou hoeven leven. Maar Romulus bleek nog veel erger dan Andronicus. Ze wist zeker dat hij haar zou doden zodra ze de brug over waren—als hij haar niet eerst zou martelen. Ze moest een manier vinden om te ontsnappen.

Romulus leunde naar voren en fluisterde in haar oor. Het diepe, schorre geluid liet de haren in haar nek overeind staan.

“Het duurt nu niet lang meer, mijn liefste,” zei hij.

Ze moest snel handelen. Luanda was geen slaaf; ze was de eerstgeboren dochter van een koning. Er stroomde koninklijk bloed door haar aderen, het bloed van krijgers, en ze vreesde niemand. Ze zou doen wat ze moest om het tegen haar vijanden op te nemen; zelfs iemand die zo grotesk en machtig was als Romulus.

Luanda schraapte haar laatste restje kracht bij elkaar, en in één snelle beweging draaide ze zich om en zette ze haar tanden in Romulus’ nek. Ze beet met al haar kracht, totdat zijn bloed over haar gezicht spoot en hij haar krijsend van de pijn losliet.

Luanda kwam op haar knieën terecht en ging ervandoor, terug de brug over, terug naar haar thuisland.

Ze hoorde zijn voetstappen achter zich. Hij was veel sneller dan ze zich had voorgesteld, en terwijl ze achterom keek, zag ze hem op haar afstormen met een razende blik in zijn ogen.

Ze zag het vasteland van de Ring voor zich liggen, op nauwelijks zes meter afstand, en ze rende nog harder.

Ze was nog maar enkele stappen bij het begin van de brug verwijderd toen Luanda ineens een afschuwelijke pijn in haar ruggengraat voelde. Romulus had zijn elleboog tegen haar rug gezet en het voelde alsof hij haar zou verpletteren terwijl ze met haar gezicht naar beneden tegen de grond ging.

Nauwelijks een seconde later zat Romulus op haar. Hij draaide haar om en sloeg haar in haar gezicht. Hij raakte haar zo hard dat de pijn via haar kaak door haar hele gezicht ging, en ze bijna het bewustzijn verloor.

Luanda voelde hoe ze hoog boven Romulus’ hoofd werd opgetild, en ze keek vol afschuw toe hoe hij naar de rand van de brug liep, met de intentie om haar over de rand te gooien. Hij schreeuwde van woede terwijl hij daar stond.

Luanda zag de steile val, en wist dat ze er geweest was.

Maar Romulus stond met trillende handen bij de afgrond, en leek na te denken. Terwijl haar leven aan een zijden draadje hing, leek hij van gedachten te veranderen. Hij wilde duidelijk niets liever dan haar over de rand gooien—maar hij kon het niet. Hij had haar nodig om zijn doel te bereiken.

Uiteindelijk liet hij haar zakken. Hij sloot zijn armen stevig om haar heen, en kneep het leven bijna uit haar. Toen haastte hij zich weer de brug over, richting zijn mensen.

Deze keer bleef Luanda slap in zijn armen hangen, half bewusteloos van de pijn. Er was niets meer dat ze kon doen. Ze had het geprobeerd—en ze had gefaald. Nu kon ze niets anders doen dan toekijken hoe ze haar lotsbestemming tegemoet ging. De wervelende mist van het Ravijn rees op en verdween weer net zo snel. Luanda had het gevoel alsof ze naar een andere planeet werd meegenomen, naar een plek waarvan ze nooit meer zou terugkeren.

Eindelijk bereikten ze de andere kant van het Ravijn, en terwijl Romulus zijn laatste stap zette, begon de mantel om zijn schouders te vibreren en fel rood te gloeien. Romulus liet Luanda als een oude aardappel op de grond vallen, en ze viel hard.

Romulus’ soldaten, die bij de rand van de brug stonden, staarden hem aan. Ze waren duidelijk bang om te testen of het Schild echt was uitgeschakeld.

Romulus greep geïrriteerd één van de soldaten, tilde hem boven zijn hoofd en gooide hem de brug op, recht op de onzichtbare muur af die eens het Schild was. De soldaat schreeuwde en zette zich schrap voor een zekere dood, verwachtend dat hij in as op zou gaan.

Maar deze keer gebeurde er iets anders. De soldaat vloog door de lucht, belandde op de brug, en rolde door. De soldaten keken verbijsterd toe hoe hij tot een halt kwam—levend.

De soldaat, die nog het meest geschokt van iedereen was, ging rechtop zitten en keek hen aan. Hij had het gehaald. En dat kon maar één ding betekenen: het Schild was uitgeschakeld.

Romulus’ leger begon te juichen, en als één stormden ze de brug op. Luanda kromp ineen en trachtte uit de weg te blijven terwijl ze als een kudde olifanten langs haar denderden.

Haar land zoals ze het kende was er geweest.




HOOFDSTUK DRIE


Reece stond bij de rand van de lava kuil en keek vol ongeloof naar beneden terwijl de grond onder hem hevig trilde. Hij kon nauwelijks bevatten wat hij zojuist had gedaan. Zijn spieren deden nog steeds pijn van het dragen van de rots.

Hij had zojuist met machtigste wapen in de Ring vernietigd, het wapen van de legende, het zwaard van zijn voorouders, het wapen van de Uitverkorene, het enige wapen dat het Schild in stand hield. Hij had het in een kuil met gesmolten vuur gegooid en hij had het zien opvlammen, zien smelten, en in het niets zien verdwijnen.

Het was voorgoed verloren.

De grond was gaan trillen, en het leek niet meer te stoppen. Reece worstelde om in balans te blijven terwijl hij bij de afgrond vandaan liep. Het voelde alsof de wereld om hem heen instortte. Wat had hij gedaan? Had hij het Schild vernietigd? De Ring? Had hij de grootste fout van zijn leven begaan?

Reece stelde zichzelf gerust door de gedachte dat hij geen keus had gehad. De rots en het Zwaard waren simpelweg te zwaar voor hen om hier weg te krijgen—laat staan om er weer mee naar boven te klimmen—of om aan deze gewelddadige wilden te ontsnappen. Hij had zich in een wanhopige situatie bevonden, een situatie die om een wanhopige oplossing had gevraagd.

Maar hun wanhopige situatie was nog niet veranderd. Reece hoorde het geluid van de duizenden wezens om hen heen, het irritante gekletter van hun tanden, hun gelach en hun gegrom. Ze klonken als een leger van jakhalzen. Het was duidelijk dat ze boos waren; hij had hun kostbare bezit weggenomen, en ze leken vastberaden om hem te laten boeten.

Hoe slecht de situatie er enkele momenten eerder ook uit had gezien, het was nu nog veel slechter. Reece zag de anderen—Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna—allemaal vol afschuw neerkijken op de lava kuil, en vervolgens wanhopig om zich heen kijken. Duizenden Faws kwamen van alle kanten op hen af. Reece was erin geslaagd om het Zwaard te sparen, maar hij had niet verder gedacht, en had niet nagedacht over hoe hij zichzelf en de anderen in veiligheid kon brengen. Ze waren nog steeds compleet omsingeld, en er was geen uitweg.

Reece was echter vastberaden om er één te vinden, en nu ze de last van het Zwaard niet meer hadden, konden ze tenminste snel bewegen.

Reece trok zijn zwaard, en het distinctieve geluid van metaal sneed door de lucht. Waarom zouden ze afwachten tot die beesten aanvielen? Hij zou vechtend ten onder gaan.

“AANVALLEN!” schreeuwde Reece naar de anderen.

Ze trokken hun wapens en volgden hem op de voet terwijl hij recht op de menigte van Faws afstormde. Hij haalde uit met zijn zwaard en doodde hen links en rechts. Naast hem hief Elden zijn strijdbijl en hakte twee koppen tegelijk af, terwijl O’Connor zijn boog trok en al rennend pijlen afvuurde op iedereen die op zijn pad kwam. Indra snelde behendig naar voren en stak er twee in het hart met haar korte zwaard, terwijl Conven zijn beide zwaarden trok en schreeuwend als een gestoorde aanviel. Serna zwaaide zijn strijdknots rond en Krog zijn speer, en beschermde hun achter flank.

Ze waren als een vechtmachine. Als één vochten ze hun weg door de dikke menigte terwijl ze wanhopig trachtten te ontsnappen. Reece leidde hen een kleine heuvel op en mikte op de hoger gelegen grond.

Ze gleden uit terwijl ze klommen. De grond trilde nog steeds en de helling was steil en modderig. Ze verloren hun evenwicht en Reece werd door enkele Faws besprongen, die met hun klauwen naar hem uithaalden en hem beten. Hij draaide om zijn as en sloeg hen; ze waren erg volhardend en klampten zich aan hem vast, maar hij slaagde erin hen van zich af te werpen en hen neer te steken voor ze weer konden aanvallen. Reece bloedde hevig maar hij bleef doorvechten, zoals ze allemaal deden. Als ze maar konden ontsnappen.

Terwijl ze eindelijk de hoger gelegen grond bereikten, pauzeerde Reece even. Hij stond daar, snakkend naar adem, en ving een glimp op van de rotswand van het Ravijn, voor die weer werd verzwolgen door de dikke mist. Hij wist dat het daar was, hun levenslijn naar de oppervlakte, en hij wist dat ze het moesten halen.

Reece keek over zijn schouder en zag duizenden Faws de heuvel op stormen, zoemend, klappertandend. Het afschuwelijke geluid was luider dan ooit tevoren, en hij wist dat ze hen niet zouden laten gaan.

“En ik dan?” sneed een stem door de lucht.

Reece draaide zich om en zag Centra staan. Hij was nog steeds hun gevangene; hij stond naast de leider, en een andere Faw hield een mes tegen zijn keel.

“Laat me niet achter!” schreeuwde hij. “Ze zullen me doden!”

Reece stond daar, brandend van frustratie. Natuurlijk had Centra gelijk: ze zouden hem doden. Reece kon hem daar niet achterlaten; het zou tegen zijn eer ingaan. Tenslotte had Centra hen geholpen toen ze hulp nodig hadden.

Reece aarzelde. Hij zag de rotswand van het Ravijn, hun uitweg, die verleidelijk op hen wachtte.

“We kunnen niet voor hem teruggaan!” riep Indra. “Ze zullen ons allemaal doden.”

Ze gaf een trap naar een Faw die op haar afkwam en het wezen viel achterover, waarna het van de helling gleed.

“We hebben geluk als we levend kunnen ontsnappen!” riep Serna uit.

“Hij is niet één van ons!” zei Krog. “We kunnen de groep niet in gevaar brengen voor hem!”

Reece twijfelde. De Faws kwamen steeds dichterbij, en hij wist dat hij zijn beslissing niet kon uitstellen.

“Je hebt gelijk,” gaf Reece toe. “Hij is niet één van ons. Maar hij heeft ons geholpen. En hij is een goede man. Ik kan hem niet aan de genade van die beesten overlaten. We laten niemand achter!” zei Reece stellig.

Reece stond op het punt om weer naar beneden te klimmen, om terug te gaan voor Centra—maar plotseling brak Conven los van de groep en stormde naar beneden over de modderig helling. Hij hakte er op los terwijl hij naar beneden gleed, en doodde links en rechts Faws. Hij gooide zichzelf roekeloos de groep Faws in en wist zichzelf op de één of andere manier met niets dan vastberadenheid een weg door hen heen te banen.

Reece kwam vlak achter hem in actie.

“De rest blijft hier!” schreeuwde Reece. “Wacht tot wij terug zijn!”

Reece ging achter Conven aan en haalde links en rechts uit naar Faws; hij haalde Conven in en dekte hem. Met zijn tweeën vochten ze zich een weg terug naar Centra.

Conven stormde naar voren en brak door de groep Faws heen terwijl Reece zich een weg vocht naar Centra, die met wijd opengesperde ogen toekeek. Een Faw haalde een dolk tevoorschijn en stond op het punt om Centra zijn keel door te snijden, maar Reece gaf hem de kans niet: hij sprong naar voren en wierp zijn zwaard.

Het zwaard vloog door de lucht en boorde zich in de keel van de Faw, slechts een seconde voordat het wezen Centra zou hebben gedood. Centra schreeuwde terwijl hij de dode Faw slechts enkele centimeters bij zijn gezicht vandaan zag.

Tot Reece’ verassing ging Conven niet op Centra af; hij bleef de kleine heuvel oprennen, en Reece keek op om te zien wat hij ging doen. Conven leek suïcidaal. Hij baande zich een weg door de groep Faws die rond hun leider stonden, die zelf de strijd overzag vanaf zijn platform. Conven doodde hen links en rechts. Ze hadden het niet verwacht, en het gebeurde te snel voor hen om te reageren. Reece besefte ineens dat Conven het op hun leider gemunt had.

Conven kwam steeds dichterbij, sprong in de lucht, hief zijn zwaard, en toen de leider eenmaal doorhad wat er gebeurde en probeerde te vluchten, stak Conven hem door het hart. De leider krijste het uit—en plotseling klonk er het gekrijs van tienduizenden Faws, alsof ze allemaal waren neergestoken. Het was alsof ze hetzelfde zenuwstelsel deelden—alsof Conven hen allemaal pijn had gedaan.

“Dat had je niet moeten doen,” zei Reece tegen Conven, die zich weer bij hem voegde. “Nu heb je een oorlog veroorzaakt.”

Terwijl Reece vol afschuw toekeek, explodeerde er een kleine heuvel, waaruit duizenden Faws stroomden. Reece besefte dat Conven hun queen bee had gedood, en deze dingen had opgehitst. De grond trilde door hun voetstappen, en ze stormden knarsetandend op Reece en Conven en Centra af.

“RENNEN!” schreeuwde Reece.

Reece gaf Centra, die verstijfd was van schrik, een duw en ze stormden terug naar de anderen terwijl ze zich een weg terug de modderige helling op vochten.

Reece voelde hoe een Faw op zijn rug sprong en hem tegen de grond werkte. De Faw begon hem aan zijn enkels terug over de helling te sleuren, en hij bracht zijn slagtanden naar Reece’ nek.

Er zeilde een pijl langs Reece’ hoofd, en er klonk het geluid van een pijl die zich door vlees heen boorde. Reece keek op en zag O’Connor op de heuveltop staan, zijn boog in zijn handen.

Reece krabbelde overeind en Centra hielp hem terwijl Conven hen van achteren dekte en de Faws op een afstand hield. Eindelijk bereikten ze de anderen.

“Goed om je terug te hebben!” riep Elden uit terwijl hij naar voren stormde en enkele Faws uitschakelde met zijn strijdbijl.

Reece pauzeerde even op de top en tuurde in de mist terwijl hij zich afvroeg welke kant ze op moesten. Het pad splitste zich in tweeën, en hij stond op het punt naar rechts te gaan.

Maar plotseling rende Centra langs hem, die de linker splitsing nam.

“Volg mij!” riep Centra terwijl hij rende. “Het is de enige weg!”

Terwijl de duizenden Faws de helling opklommen, renden Reece en de anderen achter Centra aan, glibberend en glijdend de andere kant van de heuvel over. De grond trilde nog steeds. Reece was blij dat hij Centra’s leven had gered.

“We moeten terug omhoog!” riep Reece, die niet zeker wist welke kant Centra op ging.

Ze baanden zich een weg tussen de dikke, knoestige bomen door en deden hun best om Centra bij te houden terwijl hij door de mist over een met boomwortels begroeid spoor navigeerde.

“Er is maar één manier om die dingen af te schudden!” riep Centra terug. “Blijf op mijn spoor!”

Ze volgden Centra op zijn hielen, struikelend over boomwortels, terwijl de takken sneeën in hun armen achterlieten. Reece kon nauwelijks een hand voor ogen zien door de dikke mist.

Ze renden tot hun longen pijn deden. Het afschuwelijke gekrijs van de duizenden Faws kwam steeds dichterbij. Elden en O’Connor probeerden Krog zo goed mogelijk te helpen, maar hij zorgde voor vertraging. Reece hoopte en bad dat Centra wist waar hij heen ging; hij kon de rotswand van het Ravijn helemaal niet zien vanaf hier.

Plotseling hield Centra abrupt halt, en hij strekte zijn hand uit om Reece tegen te houden.

Reece keek naar beneden en zag een steile afgrond voor zijn voeten liggen, met daaronder een wild kolkende rivier.

Reece keek Centra vragend aan.

“Water,” legde Centra hijgend uit. “Ze zijn bang voor water.”

De anderen stopten naast hen en staarden naar het bulderende water terwijl ze probeerden op adem te komen.

“Het is jullie enige kans,” voegde Centra toe. “Steek deze rivier over en je bent ze kwijt. In elk geval voor nu. Zo kun je tijd winnen.”

“Maar hoe?” vroeg Reece, terwijl hij naar het schuimende groene water staarde.

“Die stroming is dodelijk!” zei Elden.

Centra grijnsde.

“Dat is nog wel het minste waar jullie je zorgen om moeten maken,” antwoordde hij. “Dat water zit vol met Fourens—de meest dodelijke dieren ter wereld. Val erin, en ze verscheuren je.”

Reece keek nadenkend neer op het water.

“Dan kunnen we niet zwemmen,” zei O’Connor. “En ik zie geen boot.”

Reece keek over zijn schouder. Hij hoorde de Faws dichterbij komen.

“Dit is jullie enige kans,” zei Centra, en hij haalde een lange liaan tevoorschijn, die aan een boom was vastgebonden. “We moeten naar de andere kant zwaaien,” zei hij. “Glij niet uit. En zorg dat je de overkant haalt. Zwaai hem terug naar ons als je aan de overkant bent.”

Reece keek neer op het kolkende water en zag kleine, gloeiende gele wezens omhoog springen, als zonnebaarzen, happend met hun kaken. Ze waren met hele scholen, en ze zagen eruit alsof ze op hun volgende maaltijd wachtten.

Reece wierp een blik over zijn schouder en zag het leger van Faws aan de horizon. Ze hadden geen keus.

“Jij kunt eerst gaan,” zei Centra tegen Reece.

Reece schudde zijn hoofd.

“Ik ga als laatste,” antwoordde hij. “Voor het geval dat we het niet allemaal op tijd redden. Ga jij eerst. Jij hebt ons hierheen gebracht.”

Centra knikte.

“Dat hoef je me geen twee keer te vragen,” zei hij met een nerveuze glimlach.

Centra greep de liaan stevig vast en zette zich met een schreeuw af. Hij zwaaide snel over het water heen en tilde zijn voeten op om de bijtende wezens te ontwijken. Toen landde hij aan de overkant.

Hij had het gehaald.

Centra ging glimlachend staan; hij greep de liaan, en zwaaide hem terug over de rivier.

Elden greep hem vast en hield hem omhoog voor Indra.

“Dames eerst,” zei hij.

Ze trok een grijns.

“Ik heb geen verwennerij nodig,” zei ze. “Jij bent groot. Misschien breekt hij wel. Ga jij maar, dan hebben we dat achter de rug. Val er niet in—of deze dame moet je redden.”

Elden keek beteuterd terwijl hij de liaan vastpakte.

“Ik wilde alleen maar helpen,” zei hij.

Elden zette zich met een schreeuw af, zeilde door de lucht, en kwam aan de overkant naast Centra terecht.

Hij zwaaide het touw terug, en O’Connor ging, gevolgd door Serna, en toen Indra, en toen Conven.

Alleen Reece en Krog moesten nog.

“Nou, ik geloof dat alleen wij tweeën nog over zijn,” zei Krog tegen Reece. “Ga. Red jezelf,” zei Krog, die nerveus een blik over zijn schouder wierp. “De Faws zijn te dichtbij. Er is niet genoeg tijd om het allebei te halen.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Niemand blijft achter,” zei hij. “Als jij niet gaat, ga ik ook niet.”

Ze bleven allebei koppig staan, en Krog werd steeds nerveuzer. Hij schudde zijn hoofd.

“Je bent een idioot. Waarom geef je zoveel om me? Ik zou niet eens half zoveel om jou geven.”

“Ik ben nu de leider, en dat maakt jou mijn verantwoordelijkheid,” antwoordde Reece. “Jij bent niet belangrijk voor me. Eer wel. En mijn eer verbiedt het me om iemand achter te laten.”

Ze draaiden zich nerveus om terwijl de eerste Faws hen bereikten. Reece en Krog haalden uit met hun zwaarden en doodden hen.

“We gaan samen!” riep Reece uit.

Zonder nog een seconde te verspillen, greep Reece Krog vast. Hij drapeerde hem over zijn schouder, pakte het touw en schreeuwend zetten ze zich af, een seconde voordat de Faws de kust bestormden.

Ze zeilden door de lucht naar de andere kant.

“Help!” schreeuwde Krog.

Krog begon van Reece’ schouder af te glijden, en hij greep de liaan vast; maar die was inmiddels zeiknat van het kolkende water, en Krog kreeg geen houvast. Reece strekte zijn hand uit om hem te grijpen, maar het gebeurde allemaal te snel: Reece’ hart sloeg een slag over terwijl hij noodgedwongen Krog het kolkende water in zag vallen.

Reece landde op de andere oever en rolde over de grond. Hij rolde overeind en wilde weer terug naar het water rennen—maar voor hij kon reageren, brak Conven los van de groep. Hij stormde naar voren en dook voorover in het razende water.

Reece en de anderen keken ademloos toe. Was Conven echt zo dapper, vroeg Reece zich af? Of suïcidaal?

Conven zwom onbevreesd door de hevige stroming. Op de één of andere manier slaagde hij erin om Krog te bereiken zonder door de wezens gebeten te worden, en hij greep hem vast. Hij legde zijn arm om zijn schouder heen en begon tegen de stroming in te zwemmen, terug naar de kust.

Plotseling schreeuwde Krog het uit.

“MIJN BEEN!”

Krog kronkelde van de pijn terwijl een Fouren zich vastbeet in zijn been. Zijn glimmende gele schubben waren zichtbaar. Conven bleef doorzwemmen tot hij de kust bereikte en Reece en de anderen hen uit het water trokken. Op dat moment sprong er een school Fourens uit het water omhoog, en Reece en de anderen sloegen ze weg.

Krog sloeg wild om zich heen en toen Reece naar beneden keek zag hij dat de Fouren zich nog steeds in zijn been vast beet; Indra trok haar dolk, bukte zich en zette het mes in Krogs dijbeen. Hij krijste het uit terwijl ze het beest uit zijn been pulkte. Het flopte op de kust, en sprong toen terug het water in.

“Ik haat je!” schreeuwde Krog naar haar.

“Goed,” antwoordde Indra, onaangedaan.

Reece keek vol bewondering naar Conven, die drijfnat voor hem stond. Conven staarde hem uitdrukkingsloos aan, en Reece zag ineens dat een Fouren zich in zijn arm had vastgebeten. Reece kon niet geloven hoe kalm Conven was. Hij reikte naar het beest, trok hem eruit en gooide hem terug het water in.

“Deed dat geen pijn?” vroeg Reece verward.

Conven haalde zijn schouders op.

Reece maakte zich meer zorgen dan ooit om Conven; hoewel hij zijn moed bewonderde, kon hij zijn roekeloosheid niet bevatten. Hij was in een school met dodelijke wezens gedoken, zonder er ook maar een seconde over na te denken.

Aan de andere kant van de rivier staarden honderden razende Faws hen aan.

“Eindelijk,” zei O’Connor, “we zijn veilig.”

Centra schudde zijn hoofd.

“Voor nu. Maar die Faws zijn slim. Ze kennen de rivierkrommingen. Ze zullen een omweg nemen en een andere plek vinden om de rivier over te steken. Het zal niet lang meer duren voor ze aan onze kant zijn. We hebben weinig tijd. We moeten hier weg.”

Ze volgden Centra terwijl hij door de moddervelden sprintte, langs exploderende geisers, en zijn weg vond door het exotische landschap.

Ze renden en renden tot ze eindelijk door de mist heen braken en Reece tot zijn grote opluchting de rotswand van het Ravijn voor zich zag opdoemen. Het eeuwenoude gesteente glinsterde in het zonlicht. Hij keek omhoog, en de rotswand leek onmogelijk hoog. Hij had geen idee hoe ze ooit weer omhoog moesten komen.

Reece en de anderen staarden beducht naar boven. De rotswand leek nu nog imposanter dan toen ze waren afgedaald. Reece keek naar de anderen, zag hun gehavende toestand en vroeg zich af hoe ze hier in vredesnaam weg moesten komen. Ze waren allemaal compleet uitgeput, gewond en afgemat van het vechten. Hun handen en voeten waren geschaafd. Hoe konden ze ooit naar boven klimmen, als de afdaling al alles van hen had gevergd?

“Ik kan niet meer,” zei Krog met een schorre stem.

Reece voelde hetzelfde, maar hij zei niets.

Ze waren in een hoek gedreven. Ze waren de Faws te slim af geweest, maar het zou niet lang meer duren. Ze zouden hen spoedig vinden, en ze waren zwaar in de minderheid. Ze zouden gedood worden. Al hun harde werk voor niets.

Reece wilde hier niet sterven. Niet op deze plek. Als hij dan moest sterven, dan wilde hij daarboven sterven, op eigen grond, en met Selese aan zijn zijde. Als hij nu nog maar één kans had om te ontsnappen.

Reece hoorde een afschuwelijk geluid, en toen hij zich omdraaide zag hij de Faws, die misschien nog honderd meter van hen verwijderd waren. Er waren er duizenden, en ze kwamen snel dichterbij.

Ze trokken hun wapens.

“We kunnen geen kant meer op,” zei Centra.

“Dan vechten we tot de dood!” riep Reece uit.

“Reece!” klonk een stem.

Reece keek omhoog, en terwijl de mist optrok, verscheen er een gezicht. Even dacht hij dat hij een geest had gezien. Hij kon het niet geloven. Daar was de vrouw waar hij net aan had gedacht.

Selese.

Wat deed ze hier? Hoe was ze hier terecht gekomen? En wie was die andere vrouw bij haar? Ze zag eruit als de koninklijke genezeres, Illepra.

Ze hingen aan de klif, een lang en dik touw rond hun middels en handen gebonden. Het touw leek makkelijk vast te pakken, en ze daalden snel af. Selese reikte naar achteren en gooide de rest van het touw naar beneden. Het viel een goede dertien meter door de lucht, als een ladder uit de hemel, en belandde voor Reece’ voeten op de grond.

Het was de uitweg.

Ze aarzelden geen seconde. Ze renden op het touw af, en binnen enkele momenten waren ze aan het klimmen, zo snel als ze konden. Reece liet de rest eerst gaan. Hij ging als laatste. Hij trok het touw met zich mee omhoog, zodat de Faws hen niet achterna konden komen.

De Faws verschenen en sprongen naar zijn voeten—maar ze misten, Reece was net buiten hun bereik.

Reece stopte terwijl hij Selese bereikte, die op een richel op hem stond te wachten; hij leunde naar voren en ze kusten.

“Ik hou van je,” zei Reece, en hij werd overspoeld door liefde voor haar.

“En ik van jou,” antwoordde ze.

Ze vervolgden hun klim, achter de anderen aan, de rotswand op. Ze klommen hoger en hoger. Spoedig zouden ze thuis zijn. Reece kon het nauwelijks geloven.

Thuis.




HOOFDSTUK VIER


Alistair stormde over het chaotische slagveld terwijl ze zich een weg tussen de vechtende soldaten heen baande, die vochten tegen het leger van ondoden. Geschreeuw en gekreun vulde de lucht terwijl de soldaten de boze geesten doodden—en de boze geesten op hun beurt de soldaten. De Zilveren en MacGils en Silesianen vochten moedig—maar ze waren zwaar in de minderheid. Voor elke ondode die ze doodden, verschenen er drie meer. Alistair kon zien dat het slechts een kwestie van tijd was voor al haar mensen weggevaagd zouden worden.

Alistair verdubbelde haar snelheid en rende met alles dat ze had. Haar longen stonden op springen. Ze dook weg terwijl een ondode naar haar gezicht uithaalde en schreeuwde het uit toen een ander haar arm bekraste. Ze stopte niet om tegen hen te vechten. Er was geen tijd. Ze moest Argon vinden.

Ze rende in de richting waar ze hem als laatst had gezien, toen hij tegen Rafi had gevochten en in elkaar was gestort van de inspanning. Ze hoopte dat het hem niet had gedood, dat ze hem kon wekken, en dat ze het kon halen voor zij en al haar mensen gedood zouden worden.

Er verscheen een ondode voor haar die haar de weg versperde, en ze strekte haar hand uit; een witte bal van licht raakte het wezen tegen zijn borst, en hij werd naar achteren geblazen.

Er verschenen er nog vijf, en ze richtte haar hand weer op hen—maar deze keer kwam er slechts één witte bal van licht, en de andere vier kwamen op haar af. Haar krachten, merkte ze tot haar verassing, waren beperkt.

Alistair zette zich schrap voor de aanval—toen ze een grommend geluid hoorde en Krohn ineens vanuit het niets de wezens besprong en zijn tanden in hun kelen zette. De ondoden keerden zich tot hem, en Alistair zag haar kans. Ze gaf er één een elleboog in zijn keel en rende.

Alistair duwde zich wanhopig een weg door de chaos. De ondoden leken zich met de seconde te vermenigvuldigen, en haar mensen werden terug gedreven. Eindelijk bereikte ze een kleine open plek, de plek waar ze Argon het laatst had gezien.

Alistair liet wanhopig haar blik over de grond glijden tot ze hem zag, tussen de levenloze lichamen. Hij lag op de grond, opgekruld in een bal. Hij had duidelijk een soort spreuk gebruikt om anderen bij zich weg te houden. Hij was bewusteloos, en terwijl Alistair naar hem toe rende, hoopte ze dat hij nog leefde.

Terwijl ze dichterbij kwam, voelde Alistair de bescherming van zijn magische bubbel. Ze ging op haar knieën naast hem zitten en haalde diep adem, eindelijk veilig van de strijd om haar heen. Rust in het oog van de storm.

Maar Alistair schrok terwijl ze Argon beter bekeek: hij had zijn ogen gesloten en ademde niet. Ze werd overspoeld door paniek.

“Argon!” riep ze uit. Ze greep zijn schouders met trillende handen vast. “Argon, ik ben het! Alistair! Wordt wakker! Je moet wakker worden!”

Argon lag daar, niet reagerend, terwijl om haar heen de strijd steeds heviger werd.

“Argon, alsjeblieft! We hebben je nodig. We kunnen niet vechten tegen Rafi’s magie. We hebben jouw krachten niet. Alsjeblieft, kom bij ons terug. Voor de Ring. Voor Gwendolyn. Voor Thorgrin.”

Alistair bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven.

Uit haar pure wanhoop kreeg ze ineens een idee. Ze legde haar handen op zijn borst, sloot haar ogen en concentreerde zich. Ze riep al haar energie op, alles dat ze nog over had, en ze voelde langzaam haar handen warm worden. Toen ze haar ogen opende zag ze een blauw licht uit haar handen komen, dat zich over zijn borst en schouders uitstrekte. Al snel was zijn hele lichaam omgeven door het licht. Alistair gebruikte een eeuwenoude spreuk die ze ooit eens had geleerd, om de zieken te genezen. Het kostte haar al haar kracht, en ze voelde al haar energie uit haar lichaam stromen. Ze werd steeds zwakker.

Alistair stortte in elkaar, uitgeput van de inspanning, en liet zich naast Argon op de grond vallen. Ze was te zwak om nog te bewegen.

Ineens voelde ze beweging, en toen ze omkeek zag ze tot haar verbazing dat Argon wakker was.

Hij ging rechtop zitten en keek haar aan. Zijn ogen glommen met een intensiteit die haar bang maakte. Hij staarde haar uitdrukkingsloos aan, pakte zijn staf en stond op. Hij strekte een arm naar haar uit, pakte haar hand vast en trok haar moeiteloos overeind.

Terwijl hij haar hand vast hield, voelde ze al haar eigen energie ineens terug stromen.

“Waar is hij?” vroeg Argon.

Argon wachtte niet op een antwoord; het was alsof hij precies wist waar hij heen moest. Hij draaide zich om en liep recht het heetst van de strijd in.

Alistair kon niet begrijpen dat Argon zonder te aarzelen op hen af kon lopen. Toen begreep ze ineens waarom: hij had een magische bubbel om zich heen, en terwijl de ondoden hem van alle kanten aanvielen, bleek geen van hen in staat om er doorheen te komen. Alistair bleef dicht bij hem terwijl hij onbevreesd over het slagveld beende, door het heetst van de strijd, alsof hij op een zonnige dag door een weiland wandelde.

Argon vervolgde zwijgend zijn weg over het slagveld, gekleed in zijn lange witte gewaden, en hij liep zo snel dat Alistair hem nauwelijks bij kon houden.

Uiteindelijk stopte hij, in het midden van de strijd, tegenover Rafi. Rafi stond nog steeds waar Alistair hem had achtergelaten, met zijn armen uitgestrekt. Zijn ogen waren weggedraaid terwijl hij de ondoden bleef oproepen.

Argon hief een hand boven zijn hoofd, en draaide zijn handpalm naar de hemel. Zijn ogen sperden zich wijd open.

“RAFI!” schreeuwde hij uitdagend.

Ondanks al het lawaai sneed Argons stem door de strijd.

Plotseling spleten de wolken boven hem, alsof ze hem verbonden met de hemel. De stroom van licht werd steeds groter, als een tornado die het hele slagveld leek te verzwelgen.

Het begon te stormen, en Alistair keek vol ongeloof toe terwijl de grond onder haar voeten nog heviger begon te trillen, en de enorme kloof in de aarde zich langzaam weer begon te sluiten.

Tientallen ondoden krijsten het uit. Ze werden verpletterd terwijl ze naar buiten trachtten te kruipen.

Binnen enkele momenten gleden honderden ondoden terug de aarde in, terwijl de kloof steeds smaller en smaller werd.

De aarde trilde nog één keer, en toen werd alles stil. De kloof was verdwenen, alsof hij er nooit was geweest. Het afschuwelijke gekrijs van de ondoden vulde de lucht, gedempt van onder het aardoppervlak.

De strijd was tijdelijk gaan liggen terwijl iedereen zwijgend toekeek.

Rafi krijste en zette zijn zinnen op Argon.

“ARGON!” schreeuwde hij.

Het was tijd voor de laatste confrontatie tussen de twee supermachten.

Rafi rende de open plek op, zijn rode staf hoog geheven, en Argon aarzelde geen seconde. Hij rende Rafi tegemoet.

De twee troffen elkaar in het midden. Rafi bracht zijn staf naar op Argon, en Argon hief die van hem om de aanval te blokkeren. Terwijl ze elkaar raakten, vlogen de vonken ervan af. Argon haalde uit, en Rafi blokkeerde.

Zo ging het over en weer. Ze bleven elkaar aanvallen terwijl er wit licht alle kanten opvloog. De aarde trilde bij elke slag, en Alistair voelde een monumentale energie in de lucht hangen.

Eindelijk vond Argon zijn opening. Hij haalde van onderaf uit en zwaaide zijn staf omhoog, en wist zo Rafi’s staf te vernielen.

De aarde trilde hevig.

Argon deed een stap naar voren, hief zijn staf hoog boven zijn hoofd, en bracht hem neer op Rafi’s borst.

Terwijl Rafi het uitschreeuwde, vlogen er duizenden kleine vleermuizen uit zijn open mond. De hemel kleurde zwart terwijl zich dikke zwarte wolken samenpakten, recht boven Rafi’s hoofd, en naar beneden wervelden. De wolken verzwolgen hem, en Rafi krijste terwijl hij omhoog werd getrokken, de lucht in, naar een afschuwelijk lot dat Alistair zich niet wilde voorstellen.

Argon stond daar, hijgend, en alles werd stil. Rafi was dood.

Het overgebleven leger van ondoden krijste terwijl ze één voor één uit elkaar vielen. Spoedig was het hele slagveld gevuld met duizenden hopen as, het enige dat nog over was van Rafi’s duistere tovenarij.

Alistair liet haar blik over het slagveld glijden en zag dat er nog één slag gevochten moest worden: aan de andere kant van het slagveld stond haar broer, Thorgrin, al klaar om de confrontatie aan te gaan met hun vader, Andronicus. Ze wist dat één van deze vastberaden mannen hun leven zou verliezen in dit gevecht: haar broer of haar vader. Ze bad dat het haar broer was die er levend vanaf zou komen.




HOOFDSTUK VIJF


Luanda lag voor Romulus’ voeten op de grond en keek vol afschuw toe hoe duizenden soldaten van het Rijk triomfantelijk schreeuwend de brug op stormden, de Ring in. Ze drongen haar thuisland binnen, en ze kon niets anders doen dan daar hulpeloos zitten en toekijken en zich afvragen of het op de één of andere manier allemaal haar schuld was. Ze kon het niet helpen, het voelde alsof zij verantwoordelijk was voor het uitschakelen van het Schild.

Terwijl Luanda naar de horizon keek en de eindeloze vloot met schepen van het Rijk zag, wist ze dat spoedig miljoenen troepen van het Rijk naar binnen zouden stromen. Haar mensen waren er geweest; de Ring was er geweest. Het was voorbij.

Luanda sloot haar ogen en schudde haar hoofd. Er was een tijd geweest dat ze zo kwaad was geweest op Gwendolyn, op haar vader, een tijd waarin ze de vernietiging van de Ring graag had gadegeslagen. Maar ze was van gedachten veranderd sinds Andronicus’ verraad, sinds hij haar hoofd had kaalgeschoren, sinds hij haar had geslagen ten aanzien van zijn mensen. Het had haar doen beseffen hoe naïef ze was geweest in haar eigen zoektocht naar macht. Nu zou ze alles doen om haar oude leven terug te krijgen. Het enige dat ze nu nog wilde was een voldaan en vredig leven. Ze verlangde niet langer naar ambitie of macht; ze wilde alleen nog overleven en haar fouten rechtzetten.

Maar terwijl ze toekeek, realiseerde Luanda zich dat het te laat was. Haar geliefde thuisland stond op het punt om vernietigd te worden, en er was niets dat ze kon doen.

Luanda hoorde een afschuwelijk geluid, een soort grommend gelach, en toen ze opkeek zag ze Romulus staan. Hij bekeek het allemaal met een enorme tevreden glimlach op zijn gezicht, zijn lange scherpe tanden ontbloot. Hij gooide zijn hoofd achterover en brulde van het lachen.

Luanda verlangde ernaar om hem te doden; als ze een dolk in haar hand had gehad, had ze hem door zijn hart geboord. Maar hem kennende, hoe groot hij was, hoe ondoordringbaar, zou de dolk hem waarschijnlijk niet eens pijn doen.

Romulus keek op haar neer, en zijn glimlach veranderde in een grijns.

“Nu,” zei hij, “is het tijd om jou langzaam te doden.”

Luanda hoorde een distinctief gerinkel en zag Romulus een wapen van zijn riem halen. Het zag eruit als een kort zwaard, maar het liep uit in een lange, smalle punt. Het was een kwaadaardig uitziend wapen, een wapen dat duidelijk ontworpen was om mensen mee te martelen.

“Je gaat heel, heel veel pijn lijden,” zei hij.

Terwijl hij uithaalde, hief Luanda haar handen naar haar gezicht. Ze sloot haar ogen en schreeuwde.

Op dat moment gebeurde er iets heel vreemds: terwijl Luanda schreeuwde, werd haar schreeuw beantwoord door een nog luidere schreeuw. Het was de schreeuw van een dier. Een monster. Een primordiaal gebrul, luider en intenser dan alles dat ze ooit had gehoord. Het was als onweer, en het leek de hemel te verscheuren.

Luanda deed haar ogen open en keek omhoog, terwijl ze zich afvroeg of ze het zich had verbeeld. Het klonk alsof God zelf het had uitgeschreeuwd.

Ook Romulus keek stomverbaasd omhoog. Luanda kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat het echt was gebeurd; ze had het zich niet ingebeeld.

Er klonk weer een gebrul, nog luider dan eerst, met een enorme intensiteit, zoveel kracht. Luanda besefte dat het maar één ding kon zijn:

Een draak.

Terwijl de hemel in tweeën leek te splijten, zag Luanda tot haar verbijstering twee immens grote draken verschijnen, de grootste en meest angstaanjagende wezens die ze ooit had gezien. Ze blokkeerden de zon en veranderden de dag in de nacht terwijl ze een donkere schaduw over hen wierpen.

Romulus’ wapen viel uit zijn handen, en zijn mond viel open. Hij had duidelijk ook nog nooit zoiets gezien. De twee draken vlogen laag bij de grond, nauwelijks zes meter boven hun hoofden. Hun klauwen hingen onder hen, en terwijl ze weer brulden, kromden ze hun ruggen en spreidden ze hun vleugels.

Luanda zette zich schrap in de veronderstelling dat ze kwamen om haar te doden. Maar terwijl ze hen over zich heen zag vliegen, terwijl ze bijna omviel door de harde wind, besefte ze dat ze ergens anders heen gingen: het Ravijn over. De Ring in.

De draken moesten de soldaten de Ring in hebben zien gaan en beseft hebben dat het Schild was uitgeschakeld. Ze hadden gevoeld dat het hun kans was om ook de Ring binnen te gaan.

Luanda keek gefascineerd toe hoe één van de draken zijn bek opende, naar beneden dook, en vuur spuwde naar de mannen op de brug.

De lucht vulde zich met het geschreeuw van duizenden soldaten van het Rijk, terwijl ze werden verzwolgen door een enorme muur van vuur.

De draken vlogen door en bleven vuur spuwen terwijl ze over de brug vlogen en Romulus’ mannen levend werden verbrand. Toen vlogen ze verder de Ring in, een spoor van vernieling achterland.

Binnen enkele momenten waren er geen levende mannen van het Rijk meer op de brug of op het vasteland van de Ring te bekennen.

De mannen van het Rijk die op het punt hadden gestaan om de brug over te steken, hielden abrupt halt. Ze durfden niet meer. Ze keerden om en vluchtten terug naar hun schepen.

Romulus draaide zich en zag zijn mannen vertrekken.

Luanda zat verbijsterd op de grond en besefte ineens dat dit haar kans was. Romulus was afgeleid. Hij ging zijn mannen achterna om hen te overtuigen toch de brug over te steken. Het was nu of nooit.

Met een bonzend hart sprong Luanda overeind en rende terug naar de brug. Ze wist dat ze slechts enkele seconden had; als ze geluk had zou ze misschien, heel misschien, de overkant kunnen halen voor Romulus het door zou hebben. En als ze naar de andere kant kon komen, zou dat misschien het Schild herstellen.

Ze moest het proberen, en ze wist dat het nu of nooit was.

Luanda rende en rende. Ze hijgde zo hard dat ze nauwelijks na kon denken. Haar benen voelden als lood, haar keel was droog, en de koude wind joeg langs haar kaalgeschoren hoofd.

Ze rende steeds sneller en sneller en haar hart bonsde in haar oren. Ze hoorde niets meer behalve haar eigen ademhaling, en alles om haar heen ging als een waas langs haar heen. Ze was al een goede vijftig meter op de brug voor ze de eerste schreeuw hoorde.

Romulus. Hij had haar door.

Achter zich hoorde ze het geluid van galopperende paarden die haar achterna kwamen.

Luanda rende voor haar leven terwijl ze de mannen op zich af voelde komen. Ze rende langs de levenloze lichamen van de mannen van het Rijk, verbrand door de adem van de draken. Sommigen smeulden nog na. Achter haar kwam het geluid van de roffelende paardenhoeven steeds dichterbij. Ze wierp een blik over haar schouder en zag dat de mannen hun speren hoog hadden geheven. Ze wist dat Romulus haar deze keer dood wilde hebben. Ze wist dat die speren binnen enkele seconden haar rug zouden doorboren.

Luanda keek weer voor zich en zag het vasteland van de Ring op nog maar enkele meters afstand liggen. Als ze het maar kon halen. Nog maar drie meter. Als ze nu maar de grens over kon, dan zou misschien, heel misschien, het Schild weer hersteld worden.

De mannen denderden op haar af terwijl ze haar laatste stappen zette. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend, en ze rook het zweet van de paarden en de mannen. Ze zette zich schrap, en verwachtte elk moment een speer in haar rug te krijgen. Ze waren slechts enkele meters weg. Maar zij ook.

In een laatste wanhopige poging nam Luanda een duik. Ze klapte hard tegen de grond. Vanuit haar ooghoek zag ze een speer door de lucht zeilen, die recht op haar afkwam.

Maar zodra Luanda over de lijn was en op het vasteland van de Ring landde, werd het Schild achter haar ineens weer geactiveerd. De speer, die nog slechts centimeters van haar was verwijderd, desintegreerde midden in de lucht. En daarachter begonnen de soldaten op de brug te schreeuwen terwijl ze in vlammen opgingen.

Binnen enkele seconden was er niets meer van hen over, behalve hoopjes as.

Aan de overkant stond Romulus. Hij schreeuwde. Het was een schreeuw van wanhoop. De schreeuw van iemand die verslagen was. Ze was hem te slim af geweest.

Luanda lag hijgend op de grond, in shock. Ze draaide haar hoofd en kuste de grond. Toen gooide ze haar hoofd achterover en begon te lachen.

Ze had het gehaald. Ze was veilig.




HOOFDSTUK ZES


Thorgrin stond op de open plek tegenover Andronicus, omgeven door beide legers. Andronicus torende in al zijn glorie boven Thor uit, een enorme strijdbijl in zijn ene hand, een zwaard in de andere. Terwijl Thor tegenover hem stond, dwong hij zichzelf om langzaam en diep adem te halen, om zijn emoties onder controle te houden. Thor moest zijn hoofd erbij houden, hij moest zich concentreren terwijl hij tegen deze man vocht, op dezelfde manier zoals hij bij iedere andere vijand zou doen. Hij vertelde zichzelf dat hij het niet tegen zijn vader opnam, maar tegen zijn grootste vijand. De man die Gwendolyn kwaad had gedaan; de man die al zijn landgenoten had laten lijden; de man die hem gehersenspoeld had. De man die het verdiende te sterven.

Nu Rafi dood was en alle ondoden zich weer onder de aarde bevonden, was er geen reden meer om hun laatste confrontatie uit te stellen. Het was het gevecht dat het lot van de oorlog zou bepalen. Thor zou hem niet weg laten komen, niet deze keer, en Andronicus leek eindelijk bereid om het tegen zijn zoon op te nemen.

“Thornicus, je bent mijn zoon,” zei Andronicus in zijn lage stem. “Ik wil je geen pijn doen.”

“Maar ik jou wel,” antwoordde Thor. Hij weigerde om toe te geven aan Andronicus’ mind games.

“Thornicus, mijn zoon,” herhaalde Andronicus terwijl Thor een stap naar voren deed, “ik wil je niet doden. Leg je wapens neer en sluit je bij me aan. Sluit je bij me aan zoals je eerst deed. Je bent mijn zoon. Je bent niet hun zoon. Mijn bloed stroomt door jouw aderen; niet dat van hen. Mijn thuisland is jouw thuisland; de Ring is niets meer dan een tijdelijke plek voor je. Je behoort bij mijn mensen. Deze mensen betekenen niets voor je. Kom naar huis. Kom terug naar het Rijk. Laat me de vader zijn die altijd al wilde. En wordt de zoon die ik altijd al wilde hebben.

Ik zal niet tegen je vechten,” zei Andronicus, en hij liet zijn strijdbijl zakken.

Thor had genoeg gehoord. Hij moest nu in actie komen, voor dit monster hem van gedachten zou doen veranderen.

Thor gaf een schreeuw en viel aan. Hij hief zijn zwaard hoog en bracht het met beide handen neer naar Andronicus’ hoofd.

Andronicus staarde hem verrast aan, en op het laatste moment greep hij zijn strijdbijl van de grond en blokkeerde hij Thors aanval.

De vonken vlogen van Thors zwaard terwijl hun wapens zich in elkaar haakten en ze kreunden van inspanning terwijl Andronicus Thors aanval tegenhield.

“Thornicus,” gromde Andronicus, “je hebt een grote kracht in je. Maar het is mijn kracht. Ik heb je dit gegeven. Mijn bloed stroomt door jouw aderen. Stop deze waanzin, en sluit je bij me aan!”

Andronicus duwde Thor van zich af, en Thor struikelde naar achteren.

“Nooit!” schreeuwde Thor uitdagend. “Ik zal nooit bij je terugkomen. Je bent geen vader voor me. Je bent een vreemdeling. Je verdiend het niet om mijn vader te zijn!”

Thorgrin viel weer aan, en bracht schreeuwend zijn zwaard op hem neer. Andronicus blokkeerde zijn aanval, en Thor, die dat al had verwacht, draaide snel rond en haalde in dezelfde beweging uit naar Andronicus’ arm.

Andronicus schreeuwde het uit terwijl het bloed uit de wond spoot. Hij struikelde naar achteren en keek Thor vol ongeloof aan. Hij raakte zijn wond aan en bekeek het bloed op zijn hand.

“Je wil me doden,” zei Andronicus, alsof hij het zich voor het eerst besefte. “Na alles wat ik voor je heb gedaan.”

“Dat wil ik zeker,” zei Thorgrin.

Andronicus bekeek hem aandachtig, alsof hij een nieuw persoon bekeek, en de teleurstelling in zijn ogen veranderde in woede.

“Dan ben je geen zoon van mij!” schreeuwde hij. “De Grote Andronicus stelt niet twee keer dezelfde vraag!”

Andronicus gooide zijn zwaard op de grond, hief met beide handen zijn strijdbijl, en viel Thor met een luide strijdkreet aan. Eindelijk was de strijd begonnen.

Thor hief zijn zwaard om de aanval te blokkeren, maar hij kwam met zo’n ongelofelijke kracht op hem af, dat Thors zwaard in tweeën brak.

Thor improviseerde en dook snel uit de weg; de strijdbijl miste hem op een centimeter na, zo dichtbij dat hij de wind zijn schouder voelde aaien. Zijn vader had een ongelofelijke kracht, groter dan hij ooit had meegemaakt, en Thor wist dat het niet gemakkelijk zou worden. Zijn vader was ook nog eens heel snel—een dodelijke combinatie. En nu had Thor geen wapen meer.

Andronicus haalde zonder te aarzelen weer uit, deze keer zijlings, met de bedoeling om Thor door tweeën te hakken.

Thor gebruikte zijn innerlijke kracht om zich af te zetten en sprong de lucht in, hoog boven Andronicus’ hoofd, en maakte een salto. Hij kwam achter Andronicus terecht en landde op zijn voeten. Hij reikte naar beneden, griste zijn vaders zwaard van de grond, draaide om zijn as en haalde uit naar Andronicus’ rug.

Maar tot Thors verassing was Andronicus daarop voorbereid. Hij draaide rond en blokkeerde de aanval. Thor voelde de impact van metaal tegen metaal door zijn lichaam gaan. Andronicus’ zwaard hield het in ieder geval; het was sterker dan dat van hem. Het was vreemd om zijn vaders zwaard vast te houden—zeker nu hij tegen hem vocht.

Thor haalde weer uit van opzij en mikte op Andronicus’ schouder. Andronicus blokkeerde en haalde uit naar Thor.

Zo ging het over en weer. Thor dreef Andronicus naar achteren, waarna Andronicus op zijn beurt Thor terug dreef. De vonken spatten er vanaf. Hun wapens glommen in het zonlicht en het gekletter van metaal tegen metaal galmde over het slagveld. Beide legers keken toe alsof ze aan de grond genageld stonden. De twee krijgers dreven elkaar over de open plek, en geen van hen had de overhand.

Thor hief zijn zwaard om weer uit te halen, maar deze keer verraste Andronicus hem door naar voren te stappen en hem een trap tegen zijn borst te geven. Thor vloog naar achteren en kwam op zijn rug terecht.

Andronicus stormde naar voren en bracht zijn strijdbijl neer. Thor rolde uit de weg, maar niet snel genoeg: Andronicus’ strijdbijl raakte zijn bicep, diep genoeg om bloed te doen verschijnen. Thor schreeuwde het uit, maar wist zich desondanks om te draaien en Andronicus’ kuit te raken.

Andronicus wankelde en schreeuwde het uit terwijl Thor weer overeind sprong. De twee stonden tegenover elkaar, beiden gewond.

“Ik ben sterker dan jij, zoon,” zei Andronicus. “En meer ervaren in de strijd. Geef je nu over. Je krachten werken niet tegen mij. Het is ik tegen jou, man tegen man, zwaard tegen zwaard. En ik ben een betere krijger. Dat weet je. Zwicht, en ik zal je niet doden.”

Thor keek hem dreigend aan.

“Ik zwicht voor niemand! Zeker niet voor jou!”

Thor dwong zichzelf om aan Gwendolyn te denken, aan wat Andronicus haar had aangedaan, en zijn woede werd nog heviger. Het was tijd. Thor was vastberaden om Andronicus af te maken en dit afschuwelijke monster voor eens en altijd terug naar de hel te sturen.

Thor viel aan met alles wat hij had. Hij zwaaide zijn zwaard zo snel rond dat hij het nauwelijks vast kon houden, maar ondanks het feit dat Andronicus werd teruggedreven, wist hij elke slag te blokkeren. Het gevecht ging door, en Andronicus leek verrast door de kracht en het uithoudingsvermogen van zijn zoon.

Thor zag zijn kans schoon toen Andronicus’ armen moe leken te worden. Thor mikte op de kop van zijn strijdbijl, en slaagde erin om het wapen uit Andronicus’ handen te slaan. Andronicus keek geschokt toe hoe zijn strijdbijl door de lucht vloog, en voor hij wist wat er gebeurde had Thor zijn vader in zijn borst getrapt. Andronicus viel plat op zijn rug.

Voor hij kon opstaan, zette Thor een voet op zijn keel. Thor had hem tegen de grond gepind, en staarde dreigend op hem neer.

Het hele slagveld keek gefascineerd toe terwijl Thor over hem heen gebogen stond en de punt van zijn zwaard tegen zijn vaders keel zette.

Andronicus, bij wie het bloed uit zijn mond gutste, grijnsde door zijn slagtanden.

“Je kunt het niet, zoon,” zei hij. “Dat is je grootste zwakte. Je liefde voor mij. Net als mijn zwak voor jou. Ik zou mezelf er nooit toe kunnen zetten om je te doden. Nooit. Dit hele gevecht is nutteloos. Je laat me gaan. Omdat jij en ik één zijn.”

Thors handen trilden terwijl hij de punt van zijn zwaard tegen zijn vaders keel hield. Langzaam hief hij hem. Een deel van hem wist dat zijn vader de waarheid sprak. Hoe kon hij nu zijn eigen vader doden?

Maar terwijl hij naar hem keek, dacht hij aan alle pijn, alle schade die zijn vader had toegebracht aan de mensen om hem heen. Hij dacht aan de prijs om hem in leven te laten. De prijs van compassie. Het was een te grote prijs, niet alleen voor Thorgrin zelf, maar voor iedereen waar hij om gaf. Thor keek om zich heen en zag de tienduizenden soldaten van het Rijk die zijn thuisland waren binnengedrongen. Daar stonden ze, klaar om zijn mensen aan te vallen. En deze man was hun leider. Thor was het zijn thuisland verschuldigd. En Gwendolyn. En zichzelf. Deze man was dan zijn vader door bloed, maar meer niet. Hij was niet zijn vader in een andere zin van het woord. En bloed alleen maakte geen vader.

Thor hief zijn zwaard hoog en met een luide schreeuw bracht hij hem naar beneden.

Even sloot hij zijn ogen, en toen hij ze open deed zag hij het zwaard uit de grond steken, vlak naast Andronicus’ hoofd. Thor liet het daar, en deed een stap naar achteren.

Zijn vader had gelijk: hij kon het niet. Ondanks alles kon hij zichzelf er niet toe zetten om een weerloze man te doden.

Thor keerde zijn vader de rug toe en keek naar Gwendolyn. Hij had het gevecht gewonnen, hij had zijn punt gemaakt. Als Andronicus ook maar een greintje eer had, zou hij terugkeren naar huis.

“THORGRIN!” schreeuwde Gwendolyn.

Thor draaide zich om en zag tot zijn grote schrik Andronicus’ strijdbijl recht op zijn hoofd afkomen. Thor dook op het laatste moment weg, en de strijdbijl ging langs zijn hoofd.

Maar Andronicus was snel, en in dezelfde beweging gaf hij Thor een klap met zijn handschoen, waardoor Thor op handen en knieën terecht kwam.

Thor voelde zijn ribben breken toen Andronicus’ laars hem in zijn maag raakte. Hij snakte naar adem.

Thor zat hijgend op handen en knieën. Het bloed droop uit zijn mond terwijl hij een poging deed zijn kracht bij elkaar te schrapen, om op te staan. Vanuit zijn ooghoek zag hij Andronicus naar voren stappen, breed glimlachend, en zijn strijdbijl met beide handen optillen. Thor kon zien dat hij op het punt stond hem te onthoofden. Thor kon in Andronicus’ bloeddoorlopen ogen zien dat hij geen genade zou hebben, zoals Thor wel had gehad.

“Dit is wat ik jaren geleden al had moeten doen,” zei Andronicus.

Andronicus bracht schreeuwend zijn bijl neer op Thors nek.

Maar Thor was nog niet klaar met vechten; ondanks zijn pijn wist hij overeind te krabbelen, en hij tackelde zijn vader tegen de grond.

Thor lag op hem, klaar om hem met zijn blote handen af te maken. Het gevecht was uitgelopen in een worsteling. Andronicus greep Thor bij zijn keel, en Thor was verrast door zijn kracht; hij voelde hoe hij gewurgd werd.

Wanhopig greep Thor naar zijn middel, zoekend naar zijn dolk. De koninklijke dolk, de dolk die Koning MacGil hem had gegeven voor hij stierf. Thor kreeg geen lucht meer, en hij wist dat als hij zijn dolk niet snel zou vinden, hij zou sterven.

Hij vond hem met zijn laatste adem. Hij hief hem, en dreef hem met beide handen in Andronicus’ borst.

Andronicus schoot overeind, snakkend naar adem. Zijn ogen puilden uit in een doodsstaar, maar bleef zijn zoon wurgen.

Thor begon sterretjes te zien, en werd slap.

Langzaam verslapte Andronicus’ greep, en zijn armen vielen langs zijn zij. Zijn ogen rolden weg, en hij bewoog niet meer.

Verstijfd lag hij daar. Dood.

Thor snakte naar adem terwijl hij de slappe hand van zijn vader van zijn keel haalde, en hoestend en proestend van het levenloze lichaam van zijn vader af rolde.

Zijn hele lichaam trilde. Hij had zojuist zijn vader gedood. Hij had niet gedacht dat het mogelijk was.

Thor keek om zich heen en zag alle krijgers hem geschokt aanstaren. Thor voelde een ongelofelijke hitte door zijn lijf stromen, alsof hij zojuist een kwaadaardig deel van zichzelf had gedood. Hij voelde zich anders, lichter.

Thor hoorde een luid gedonder in de lucht, en toen hij opkeek zag hij een zwarte wolk verschijnen boven Andronicus’ lichaam. Er schoot een trechter van zwarte schaduwen naar beneden, als demonen. Ze wervelden huilend rond zijn vaders lichaam, en tilden zijn lichaam hoog de lucht in, tot het verdween in de wolk. Thor keek verbijsterd toe en vroeg zich af naar welke hel zijn vaders ziel meegevoerd zou worden.

Toen Thor opkeek zag hij het leger van het Rijk naar hem staren. Tienduizenden mannen met wraak in hun ogen. De Grote Andronicus was dood. Maar zijn mannen waren er nog. Thor en de mannen van de Ring waren nog steeds met honderd tegen één in de minderheid. Ze hadden de slag gewonnen, maar ze stonden op het punt de oorlog te verliezen.

Erec, Kendrick, Srog en Bronson liepen naar Thors zijde en trokken hun zwaarden terwijl ze zich tot het Rijk wendden. Er klonken hoorns, en Thor bereidde zich voor de laatste keer voor op de strijd. Hij wist dat ze niet konden winnen. Maar ze zouden in ieder geval samen ten onder gaan, in één laatste gewelddadige confrontatie van glorie.




HOOFDSTUK ZEVEN


Reece liep naast Selese, Illepra, Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna. Met zijn negenen reisden ze naar het westen, zoals ze al gedaan hadden sinds ze uit het Ravijn waren geklommen. Zijn mensen waren daar ergens aan de horizon, wist Reece, dood of levend, en hij was vastberaden hen te vinden.

Ze waren door een landschap van verwoesting gereisd, eindeloze velden met levenloze lichamen, verkoold door de adem van de draken, bezaaid met aasgieren. De horizon was vergeven met lichamen van het Rijk, waarvan sommigen nog na smeulden. De rook die van hun lichamen af kwam vulde de lucht, en de ondraaglijke stank van verbrand vlees penetreerde het verwoeste landschap. Degenen die niet door de adem van de draken waren gedood hadden de dood gevonden in het gevecht tegen het Rijk. Er waren ook lichamen van MacGils en McClouds. Er waren compleet verwoeste steden en er lag overal puin. Reece schudde zijn hoofd: dit land, dat ooit zo overvloedig was geweest, werd nu geteisterd door oorlog.

Sinds ze uit het Ravijn waren geklommen, waren Reece en de anderen vastberaden geweest om terug te keren naar de MacGil kant van de Ring. Ze hadden geen paarden gevonden en hadden te voet hun weg gevonden door het McCloud gebied. Ze waren de Hooglanden overgestoken, en nu ze het MacGil territorium betraden, zagen ze niets dan verwoesting. Zoals het eruit zag, hadden de draken geholpen om de troepen van het Rijk uit te schakelen, en daar was Reece dankbaar voor. Maar Reece wist niet in wat voor staat hij zijn eigen mensen zou aantreffen. Was iedereen in de Ring dood? Tot dusver leek het daar wel op. Reece wilde niets liever dan zien dat iedereen in orde was.

Elke keer dat ze een slagveld met doden tegenkwamen die niet waren verkoold door de vlammen van de draken, gingen Illepra en Selese van lichaam naar lichaam om hen te controleren. Ze waren echter niet alleen gedreven door hun beroep. Illepra had ook een ander doel: Reece’ broer vinden. Godfrey. En dat was een doel dat Reece met haar deelde.

“Hij is hier niet,” verkondigde Illepra weer. Ze ging staan en keek met een teleurgestelde blik in haar ogen naar het laatste lichaam dat ze net had omgedraaid.

Reece kon zien hoeveel Illepra om zijn broer gaf, en hij was geraakt. Reece hoopte net als zij dat hij in orde was, dat hij bij de levenden hoorde—maar afgaande op de duizenden lichamen die hier lagen, vreesde hij dat dat niet het geval was.

Ze liepen verder de glooiende heuvels door, en toen zagen ze een ander slagveld aan de horizon, dat bezaaid was met nog duizenden lichamen. Ze gingen er naar toe.

Illepra huilde stilletjes. Selese legde een hand op haar pols.

“Hij leeft nog,” stelde ze haar gerust. “Maak je geen zorgen.”

Reece kwam bij hen lopen en legde een geruststellende hand op haar schouder.

“Als er één ding is dat ik weet van mijn broer,” zei Reece, “is het dat hij een overlever is. Hij weet aan alles te ontsnappen. Zelfs aan de dood. Ik beloof het je. Godfrey zit nu waarschijnlijk al ergens in een taverne dronken te worden.”

Illepra lachte door haar tranen heen, en veegde haar ogen af.

“Ik hoop het,” zei ze. “Voor het eerst hoop ik dat echt.”

Ze vervolgden hun sombere mars door de woestenij, allemaal verloren in hun eigen gedachten. Beelden van het Ravijn spookten door Reece’ hoofd; hij kon ze maar niet van zich af schudden. Hij dacht terug aan de wanhopige situatie waar ze zich in hadden bevonden, en hij werd overspoeld door dankbaarheid voor Selese; als zij toen niet was verschenen, zouden ze nu nog steeds daar beneden zitten, hoogstwaarschijnlijk allemaal dood.

Reece strekte zijn arm uit en pakte Selese bij haar hand. Hij glimlachte naar haar terwijl ze hand in hand verder liepen. Reece was geraakt door haar liefde en toewijding aan hem, door haar bereidwilligheid om het land door te reizen om hem te redden. Hij werd overspoeld door een golf van liefde voor haar, en hij kon niet wachten tot ze alleen waren en hij het haar kon vertellen. Hij had al besloten dat hij voor altijd bij haar wilde blijven. Hij had nog nooit zoveel loyaliteit voor iemand gevoeld, en hij zwoer dat zodra ze een moment voor zichzelf hadden, hij haar ten huwelijk zou vragen. Hij zou haar zijn moeders ring geven, de ring die ze aan hem had gegeven om aan de liefde van zijn leven te schenken, wanneer hij haar vond.

“Ik kan niet geloven dat je alleen voor mij door de Ring bent gereisd,” zei Reece tegen haar.

Ze glimlachte.

“Het was niet zo ver,” zei ze.

“Niet ver?” vroeg hij. “Je hebt je leven geriskeerd om een door oorlog geteisterd land te doorkruizen. Ik ben je veel verschuldigd. Meer dan ik kan zeggen.”

“Je bent me niets verschuldigd. Ik ben alleen blij dat je nog leeft.”

“We zijn allemaal ons leven aan je verschuldigd,” viel Elden bij. “Je hebt ons allemaal gered. We zouden voor altijd in het Ravijn vast hebben gezeten.”

“Over schulden gesproken, ik moet er nog één met jou bespreken,” zei Krog tegen Reece, die naast hem kwam strompelen. Sinds Illepra zijn been had gespalkt bij het Ravijn, had Krog zelfstandig gelopen, al was het dan wat stijfjes.

“Je hebt me gered daar beneden, en meer dan eens,” vervolgde Krog. “Het was behoorlijk stom van je, als je het mij vraagt. Je hebt het toch gedaan. Maar denk niet dat ik je iets verschuldigd ben.”

Reece schudde zijn hoofd, verrast door Krogs norsheid en zijn ongemakkelijke poging om hem te bedanken.

“Ik weet niet of je me nu tracht te beledigen of te bedanken,” zei Reece.

“Ik heb mijn eigen manier,” zei Krog. “Ik zal je vanaf nu dekken. Niet omdat ik je mag, maar omdat ik vind dat ik dat moet doen.”

Reece schudde zijn hoofd, zoals altijd verbijsterd door Krog.

“Maak je geen zorgen,” zei Reece. “Ik mag jou ook niet.”

Ze liepen verder, allemaal ontspannen, blij om nog in leven te zijn, om weer vaste grond onder hun voeten te hebben, om weer aan deze kant van de Ring te zijn—allemaal behalve Conven, die op een afstandje van de anderen liep, teruggetrokken in zichzelf, zoals hij was geweest sinds de dood van zijn tweelingbroer. Niets, zelfs niet een ontsnapping aan de dood, leek hem terug te kunnen halen.

Reece dacht terug aan hoe Conven zichzelf keer op keer roekeloos de strijd in had gegooid, en zichzelf bijna de dood in had geholpen om de anderen te redden. Reece kon het niet helpen, hij vroeg zich af of het eerder kwam door een verlangen om zichzelf te doden dan om de anderen te helpen. Hij maakte zich zorgen om hem. Reece vond het maar niets om hem zo verloren te zien, zo depressief.

Reece ging naast hem lopen.

“Je hebt geweldig gevochten daar,” zei Reece tegen hem.

Conven haalde alleen zijn schouders op en staarde naar de grond.

Reece zocht naar iets om tegen hem te zeggen terwijl ze zwijgend verder liepen.

“Ben je blij om weer thuis te zijn?” vroeg Reece. “Om vrij te zijn?”

Conven draaide zich om en staarde hem uitdrukkingsloos aan.

“Ik ben niet thuis. En ik ben niet vrij. Mijn broer is dood. En ik heb het recht niet om zonder hem te leven.”

Reece voelde een rilling over zijn rug lopen bij zijn woorden. Het was overduidelijk dat Conven nog steeds overspoeld was met verdriet; hij droeg het als een symbool van eer. Conven was als een levende dode. Zijn ogen waren leeg. Reece herinnerde zich hoe vrolijk hij ooit was geweest. Hij kon zien dat hij in diepe rouw was, en hij had het onheilspellende gevoel dat het niet meer weg zou gaan. Reece vroeg zich af wat er van Conven terecht zou komen. Voor het eerst leek het hopeloos.

De uren gleden voorbij, en ze bereikten weer een slagveld dat vergeven was van de lijken. Illepra en Selese en de anderen gingen uit elkaar en liepen van lichaam naar lichaam om ze om te draaien, op zoek naar een teken van Godfrey.

“Ik zie veel meer MacGils op dit veld,” zei Illepra hoopvol, “en geen adem van de draken. Misschien is Godfrey hier.”

Reece zag de duizenden lijken en vroeg zich af of ze hem ooit zouden kunnen vinden, als hij daadwerkelijk hier was.

Reece ging van lichaam naar lichaam en draaide ze één voor één om. Hij zag de gezichten van zijn mensen. Sommigen herkende hij, anderen niet. Er waren mensen die hij had gekend, mensen waar hij mee had gevochten, mensen die voor zijn vader hadden gevochten. Reece was verbijsterde zich over de golf van verwoesting die zijn thuisland als een plaag had overspoeld, en hij hoopte oprecht dat het allemaal voorbij was. Hij had genoeg gevechten en oorlog en lijken gezien voor de rest van zijn leven. Hij was klaar om te settelen in een vredig leventje, om te herstellen, om weer te herbouwen.

“HIER!” schreeuwde Indra. Haar stem was gevuld met opwinding. Ze stond over een lichaam gebogen en staarde naar beneden.

Illepra draaide zich om en kwam naar haar toegerend, en de anderen voegden zich ook bij haar. Ze knielde naast een lichaam, en de tranen stroomden over haar gezicht. Reece knielde naast haar en snakte naar adem toen hij zag dat het zijn broer was.

Godfrey.

Zijn bierbuik stak uit, hij was ongeschoren. Zijn ogen waren gesloten, hij was te bleek, en zijn handen waren blauw. Hij zag er dood uit.

Illepra schudde hem door elkaar heen; hij reageerde niet.

“Godfrey! Alsjeblieft! Wordt wakker! Ik ben het! Illepra! GODFREY!”

Ze bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven. Uiteindelijk draaide ze zich om naar de anderen, wanhopig.

“Je wijnzak!” zei ze tegen O’Connor.

O’Connor frummelde aan zijn riem en haalde haastig zijn wijnzak los, waarna hij hem aan Illepra gaf.

Ze pakte hem aan en spoot een beetje wijn op zijn lippen. Toen tilde ze zijn hoofd op, opende zijn mond, en spoot een beetje op zijn tong.

Plotseling reageerde hij. Godfrey likte aan zijn lippen en slikte.

Hij hoestte en ging rechtop zitten, pakte de wijnzak, nog steeds met zijn ogen gesloten, en spoot zijn mond vol. Toen opende hij langzaam zijn ogen, en veegde hij zijn mond af met de rug van zijn hand. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen, en hij boerde.

Illepra gilde het uit van vreugde en knuffelde hem.

“Je hebt het overleefd!” riep ze uit.

Reece slaakte een zucht van opluchting terwijl zijn broer om zich heen keek. Hij was verward, maar hij leefde nog.

Elden en Serna grepen Godfrey elk bij een schouder en trokken hem overeind. Godfrey stond daar, wankel, en hij nam nog een grote slok uit de zak.

Versuft keek hij om zich heen.

“Waar ben ik?” vroeg hij. Hij wreef over zijn hoofd, waar hij een grote bult had, en hij kromp ineen van de pijn.

Illepra bestudeerde zijn wond en liet haar hand erover heen glijden. Zijn haar zat vol opgedroogd bloed.

“Je hebt een wond opgelopen,” zei ze. “Maar je kunt trots zijn: je leeft nog. Je bent veilig.”

Godfrey wankelde, en de anderen vingen hem op.

“Het is niet ernstig,” zei ze, “maar je moet wel rusten.”

Ze haalde een verband van haar middel en begon zijn hoofd te verbinden. Godfrey vertrok van de pijn en keek naar haar. Toen keek hij om zich heen, en zag hij alle lijken. Zijn ogen sperden zich wijd open.

“Ik leef nog,” zei hij. “Ik kan het niet geloven.”

“Je hebt het gehaald,” zei Reece, terwijl hij blij zijn broer in zijn schouder kneep. “Ik wist het wel.”

Illepra omhelsde hem, en langzaam knuffelde hij haar terug.

“Dus zo voelt het om een held te zijn,” observeerde Godfrey, en de anderen moesten lachen. “Geef me nog meer van dit spul te drinken,” voegde hij toe, “en misschien doe ik het wel vaker.”

Godfrey nam nog een grote slok, en begon langzaam aan met hen mee te lopen terwijl Illepra hem ondersteunde.

“Waar zijn de anderen?” vroeg Godfrey.

“Dat weten we niet,” zei Reece. “Ergens in het westen, hoop ik. Dat is waar we heen gaan. We gaan naar het Koninklijk Hof. Zien wie er nog leeft.”

Reece slikte terwijl hij de woorden uitsprak. Hij tuurde naar de horizon en bad dat zijn landgenoten een zelfde lot als Godfrey hadden getroffen. Hij dacht aan Thor, aan zijn zuster Gwendolyn, aan zijn broer Kendrick, aan zoveel anderen om wie hij af. Maar hij wist dat het grootste deel van het leger van Rijk nog voor hen lag, en gezien het aantal doden en gewonden dat hij al had gezien, leek het erop dat het ergste nog moest komen.




HOOFDSTUK ACHT


Thorgrin, Kendrick, Erec, Srog en Bronson stonden als een muur tegenover het Rijk, hun mensen achter zich, hun wapens getrokken, klaar om de confrontatie aan te gaan. Thor wist dat dit zijn doodsaanval zou zijn, zijn laatste strijd, maar hij had geen spijt. Hij zou hier sterven, in de strijd, met zijn zwaard in zijn handen en zijn strijdbroeders aan zijn zijde, terwijl hij zijn thuisland verdedigde. Hij had de kans om wat hij had gedaan recht te zetten. Hij kon nergens meer om vragen.

Thor dacht aan Gwendolyn, en hij wenste dat hij meer tijd had, voor haar. Hij bad dat Steffen haar in veiligheid had gebracht en dat ze zich ver achter de frontlinie bevond. Hij was vastberaden om te vechten met alles dat hij had, om zoveel mogelijk soldaten van het Rijk te doden als hij kon, en zo te voorkomen dat ze haar kwaad zouden doen.

Terwijl Thor daar stond voelde hij de solidariteit van zijn broeders. Ze waren onbevreesd en wisten hun terrein te behouden. Dit waren de beste vechters in het koninkrijk, de beste Zilveren, MacGils, Silesianen—ze weigerden zich terug te trekken, ondanks hun kansen. Ze waren allemaal bereid hun leven te geven om hun thuisland te verdedigen. Ze hechtten meer waarde aan eer en vrijheid dan aan leven.

Thor hoorde hoorns van het Rijk en keek toe hoe divisies van talloze mannen zich opstelden. Dit waren gedisciplineerde soldaten, soldaten met genadeloze commandanten, die hun hele leven hadden gevochten. Het leger van het Rijk was een goed geoliede machine, getraind om door te vechten na de dood van hun leider. Er verscheen een nieuwe, naamloze bevelhebber die de troepen leidde. Ze waren met oneindig veel, en Thor wist dat ze hen met geen mogelijkheid zouden kunnen verslaan. Maar dat deed er niet meer toe. Het maakte niet uit of ze zouden sterven. Het enige dat nog uitmaakte was hoe ze stierven. Ze zouden vechtend ten onder gaan, als mannen, in een laatste confrontatie van moed.

“Wachten we tot zij naar ons toe komen?” vroeg Erec hardop. “Of zullen we hen begroeten als MacGils?”

Thor glimlachte. Er ging niets boven een kleiner leger dat een groter leger aanviel. Het was roekeloos, maar het was ook het toppunt van moed.

Als één lieten ze een strijdkreet uit, en ze vielen aan. De afstand tussen de twee legers werd snel kleiner en hun strijdkreten vulden de lucht. Thor hield zijn zwaard hoog terwijl hij naast zijn strijdbroeders rende, zijn hart bonzend. Een koude windvlaag streek langs zijn gezicht. Dit was hoe oorlog voelde. Het herinnerde hem aan hoe het voelde om te leven.

De twee legers stormden zo snel als ze konden op elkaar af, vastberaden om elkaar te doden. Enkele seconden later troffen ze elkaar in het midden, in een enorm gekletter van wapens.

Thor sloeg om zich heen en gooide zichzelf in de frontlinie van het Rijk, die bewapend was met lange speren, spiesen en lansen. Thor hakte de eerste speer die hij tegenkwam door tweeën, waarna hij de soldaat in zijn maag stak.

Thor dook en ontweek terwijl hij van alle kanten werd aangevallen door lansen. Hij draaide alle kanten op, sneed de wapens in tweeën met een versplinterend geluid en schopte en beukte elke soldaat uit de weg. Hij gaf er een paar een klap met zijn handschoen, schopte er één in zijn kruis, gaf één een elleboog tegen zijn kaak, en een ander een kopstoot. Het waren man-tegen-man gevechten, en Thor was een eenmansmachine. Zo baande hij zich door de superieure strijdmacht.

Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze vochten met een ongelofelijke snelheid en kracht en strijdgeest. Ondanks het feit dat ze in de minderheid waren, wierpen ze zichzelf in het heetst van de strijd, en sneden ze dwars door de eindeloze linies heen. Geen van hen aarzelde, en geen van hen trok zich terug.

Mannen schreeuwden en gromden terwijl ze man-tegen-man vochten in de hevige strijd die het lot van de Ring zou bepalen. En ondanks de superieure troepen van het Rijk verkregen de mannen van de Ring hun momentum, en wisten ze zelfs het Rijk terug te drijven.

Thor griste een strijdvlegel uit de handen van een soldaat van het Rijk, schopte hem naar achteren, zwaaide de strijdvlegel rond en raakte hem tegen de zijkant van zijn helm. Thor zwaaide de strijdvlegel rond in een brede cirkel en wist er nog een paar tegen de grond te slaan. Toen wierp hij de strijdvlegel in de menigte, en raakte hij er nog meer.

Thor trok zijn zwaard en vervolgde zijn man-op-man gevecht. Hij sloeg in het wilde weg, tot zijn armen en schouders moe werden. Op een gegeven moment kwam er een soldaat met opgeheven zwaard op hem af en was hij net iets te traag; Thor draaide zich naar hem om, te laat, en zette zich schrap voor de impact.

Thor hoorde een grommend geluid, en Krohn rende ineens voorbij. Hij sprong de lucht in en beet zich vast in de keel van de soldaat, waarna hij hem tegen de grond werkte.

De uren gleden voorbij. Hoewel Thor in het begin bemoedigd werd door hun voorsprong, werd al snel duidelijk dat het een nutteloze strijd was voor hen, waarbij het onvermijdelijke slechts werd uitgesteld. Ongeacht hoeveel soldaten ze doodden, de horizon bleef zich vullen met een eindeloze toestroom van mannen. En terwijl Thor en de anderen afgemat raakten, moesten ze het steeds opnemen tegen een nieuwe lading frisse soldaten van het Rijk.

Thor, die niet meer zo snel verdedigde als eerst, werd ineens door een zwaard op zijn schouder geraakt; hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl het bloed uit zijn arm gutste. Thor kreeg een elleboog in zijn ribben, en er kwam een strijdbijl op hem af die hij nog maar net wist te blokkeren met zijn schild. Hij had maar een seconde gescheeld of hij was er geweest.

Thor begon terrein te verliezen, en terwijl hij om zich heen keek, zag hij dat dat ook voor de anderen gold. Het tij begon te keren; Thors oren waren gevuld met de doodsschreeuwen van zijn mannen. Na uren van vechten begonnen ze te verliezen. Spoedig zouden ze er allemaal geweest zijn. Hij dacht aan Gwendolyn, en hij weigerde het te accepteren.

Thor gooide zijn hoofd achterover en probeerde wanhopig om wat voor krachten hij dan ook over had op te roepen. Maar zijn krachten reageerden niet. Hij voelde dat ze uitgeput waren door zijn tijd met Andronicus. Hij had tijd nodig om te herstellen. Hij zag ook dat Argon niet zo krachtig was als normaal. Ook zijn krachten waren uitgeput door het gevecht met Rafi. Hetzelfde gold voor Alistair, wiens krachten waren uitgeput door het terugbrengen van Argon. Ze hadden niets. Alleen hun wapenkracht.

Thor schreeuwde het uit. Hij was wanhopig, en moest iets anders proberen. Wat dan ook.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694615) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



In EEN HEMEL VAN SPREUKEN (BOEK #9 IN DE TOVENAARSRING), heeft Thorgrin eindelijk zichzelf teruggevonden en moet hij de confrontatie met zijn vader aangaan. Er ontstaat een hevige strijd tussen hen, terwijl Rafi zijn krachten gebruikt om een leger van ondoden op te roepen. Nu het Zwaard van het Lot vernietigd is en het lot van de Ring aan een zijden draadje hangt, moeten Argon en Alistair hun magie gebruiken om Gwendolyns dappere krijgers te helpen. Maar alles zou verloren zijn zonder de terugkeer van Mycoples en haar nieuwe kameraad Ralibar. Luanda worstelt om zich staande te houden in de handen van Romulus. Reece moet ondertussen zijn mannen weer uit het Ravijn zien te krijgen. Hij krijgt hulp van Selese. Hun liefde wordt sterker; maar als Reece zijn oude liefde verschijnt, ontstaat er een tragische driehoeksverhouding. Misverstanden lijken onvermijdelijk. Wanneer het Rijk eindelijk uit de Ring is verdreven en Gwendolyn eindelijk de kans krijgt om McCloud te wreken, is er reden voor feest. Als de nieuwe Koningin van de Ring gebruikt Gweb haar macht om voor het eerst in de geschiedenis de MacGils en de McClouds te verenigen. Ze begint met de epische wederopbouw van haar land, haar leger en de Krijgsmacht. Het Koninklijk Hof komt langzaam weer tot leven, voorbestemd om een glorieuze stad te worden. En dan vindt het recht Gareth. Ook Tirus moet voor het gerecht worden gebracht, en Gwen moet beslissen wat voor soort leider ze wil zijn. Er ontstaat een groot conflict tussen Tirus’ zoons, die de zaken niet allemaal op dezelfde manier zien, er wederom ontstaat er een machtsstrijd. Gwen moet besluiten of zee en uitnodiging naar de Hoge Eilanden moet accepteren om de MacGil clan te herenigen. Erec wordt opgeroepen om naar zijn mensen in de Zuidelijke Eilanden terug te keren, om afscheid te nemen van zijn stervende vader. Alistair gaat met hem mee, en ze bereiden zich voor op hun bruiloft. Ook Thorgrin en Gwendolyn zouden wel eens aan de voorbereidingen voor een bruiloft kunnen beginnen. Thor ontwikkelt een band met zijn zuster, en terwijl de rust in de Ring weer terugkeert, wordt hij opgeroepen om te vertrekken op zijn grootste missie tot nu toe: het vinden van zijn mysterieuze moeder, en uitvinden wie hij nu echt is. Nu de Lente in aantocht is en het Koninklijk Hof weer wordt herbouwd, lijkt de vrede in de Ring hersteld. Maar er loert gevaar in de meest onvoorziene hoeken, en de grootste beproevingen moeten nog komen. Een HEMEL VAN SPREUKEN is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken.

Как скачать книгу - "Een Hemel Van Spreuken" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Hemel Van Spreuken" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Hemel Van Spreuken", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Hemel Van Spreuken»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Hemel Van Spreuken" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Dominee Visser | Overdenking 104 | Een briefje uit de hemel?

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *