Книга - Een Mars Van Koningen

a
A

Een Mars Van Koningen
Morgan Rice


De Tovenaarsring #2
DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos EEN MARS VAN KONINGEN neemt ons weer een stapje verder mee op Thors epische reis naar volwassenheid, terwijl hij zich meer begint te realiseren over wie hij is en wat zijn krachten zijn. Nadat hij uit de kerker ontsnapt, is Thor geschokt wanneer hii hoort over een tweede poging om Koning MacGil te vermoorden. Wanneer MacGil sterft, breekt er chaos uit in het koninkrijk. Terwijl iedereen strijdt om de troon, is het Koninklijk Hof het toneel van familiedrama’s, machtsstrijden, ambities, jaloezie, geweld en verraad. Er moet een erfgenaam worden gekozen, en iemand zal de kans hebben om het eeuwenoude Zwaard van het Lot, de bron van al hun kracht, op te tillen. Maar dan wordt het moordwapen gevonden, en men richt zich op het vinden van de moordenaars. Tegelijkertijd moeten de MacGils een andere dreiging onder ogen zien: de McClouds, die op het punt staan de Ring van binnenuit aan te vallen. Thor vecht om Gwendolyn’s liefde terug te winnen, maar wellicht krijgt hij de kans niet: hij moet inpakken en zich met zijn broeders voorbereiden op De Honderd, honderd gruwelijke, helse dagen die alle leden van de Krijgsmacht moeten overleven. De Krijgsmacht moet het Ravijn oversteken, voorbij de bescherming van de Ring, de Wildernis in, richting de Tartuvische Zee en het Eiland van de Mist, waarvan men zegt dat het bewaakt wordt door een draak. Zullen ze terugkeren? Zal de Ring overleven tijdens hun afwezigheid? En zal Thor eindelijk achter het geheim van zijn lotsbestemming komen? EEN MARS VAN KONINGEN vertelt het epische verhaal van vrienden en geliefden, van rivalen en minnaars, van ridders en draken, van intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van misleiding, ambitie en verraad. Het is een verhaal over eer en moed, over het lot, over tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Boeken #3 tot en met #14 zijn ook gepubliceerd!







EEN MARS VAN KONINGEN

(Boek #2 in de Tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGY, een postapocalyptische thriller bestaande uit twee boeken; en de #1 bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die inmiddels al uit dertien boeken bestaat.



Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met meer talen in de planning).



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om een gratis boek te ontvangen, gratis weggevertjes, de gratis app te downloaden, het laatste exclusieve nieuws te lezen en in contact te blijven via Facebook en Twitter!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice weet je vanaf het begin in het verhaal mee te slepen, en maakt gebruik van geweldige beschrijvende kwaliteiten die boven het schetsen van de setting uitstijgen… Goed geschreven en leest lekker snel weg.”

--Black Lagoon Reviews (over Turned)



“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice is erin geslaagd om een interessante twist aan het verhaal te geven… Verfrissend en uniek, heeft de klassieke elementen die je in veel paranormale Young Adult verhalen terugvindt. De serie gaat over een meisje… een heel bijzonder meisje! …Leest makkelijk weg maar in een zeer hoog tempo… Een aanrader voor iedereen die houdt van softe paranormale romances.”

--The Romance Reviews (over Turned)



“Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai.”

--Paranormal Romance Guild {over Turned}



“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd.”

--vampirebooksite.com (over Turned)

“Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd.”

--The Dallas Examiner {over Loved}



“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en THE VAMPIRE DIARIES, één die je in één ruk uit wil lezen! Als je houdt van avontuur, liefde en vampieren dat is dit het boek voor jou!”

--Vampirebooksite.com {over Turned}



“Morgan Rice bewijst wederom een extreem getalenteerde verhalenverteller te zijn… Dit zou een breed publiek aanspreken, inclusief de jongere fans van het vampier/fantasy genre. Het eindigde met een onverwachte cliffhanger die je zal schokken.”

--The Romance Reviews {over Loved}


Boeken door Morgan Rice



THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN CONFLICT VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

A RULE OF QUEENS (Book #13)--EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)



THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)



THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)

FATED (Book #11)--VERDOEMD (Boek #11)











(http://www.amazon.com/Quest-Heroes-Book-Sorcerers-Ring/dp/B00F9VJRXG/ref=la_B004KYW5SW_1_13_title_0_main?s=books&ie=UTF8&qid=1379619328&sr=1-13)

Luister (https://itunes.apple.com/us/audiobook/quest-heroes-book-1-in-sorcerers/id710447409) naar DE TOVENAARSRING serie als audioboek!



Nu verkrijgbaar op:

Amazon (http://www.amazon.com/Quest-Heroes-Book-Sorcerers-Ring/dp/B00F9VJRXG/ref=la_B004KYW5SW_1_13_title_0_main?s=books&ie=UTF8&qid=1379619328&sr=1-13)

Audible (http://www.audible.com/pd/Sci-Fi-Fantasy/A-Quest-of-Heroes-Audiobook/B00F9DZV3Y/ref=sr_1_3?qid=1379619215&sr=1-3)

iTunes (https://itunes.apple.com/us/audiobook/quest-heroes-book-1-in-sorcerers/id710447409)


Copyright © 2013 door Morgan Rice



Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.



Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.



Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.



Jacket image Copyright Bilibin Maksym, used under license from Shutterstock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN

HOOFDSTUK TWEE

HOOFDSTUK DRIE

HOOFDSTUK VIER

HOOFDSTUK VIJF

HOOFDSTUK ZES

HOOFDSTUK ZEVEN

HOOFDSTUK ACHT

HOOFDSTUK NEGEN

HOOFDSTUK TIEN

HOOFDSTUK ELF

HOOFDSTUK TWAALF

HOOFDSTUK DERTIEN

HOOFDSTUK VEERTIEN

HOOFDSTUK VIJFTIEN

HOOFDSTUK ZESTIEN

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

HOOFDSTUK ACHTTIEN

HOOFDSTUK NEGENTIEN

HOOFDSTUK TWINTIG

HOOFDSTUK EENENTWINTIG

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG


“Is dit een dolk die ik voor mij zie,

Het handvat naar mij toe? Kom, laat mij u vastpakken.

Ik voel u niet, en toch zie ik u voor mij.”



—William Shakespeare

Macbeth




HOOFDSTUK ÉÉN


Koning MacGil struikelde zijn kamer binnen. Hij had veel te veel gedronken. De kamer draaide, zijn hoofd bonsde van de festiviteiten van die avond. Een vrouw wiens naam hij niet kende hield zich aan zijn zij vast, één arm om zijn middel geslagen, haar shirt half uit, terwijl ze hem giechelend naar zijn bed leidde. Twee wachters sloten de deur achter hen en verdwenen discreet.

Koning MacGil wist niet waar zijn koningin was, en vannacht kon het hem ook niet schelen. Ze deelden nauwelijks nog het bed—zij trok zich vaak terug in haar eigen kamer, met name gedurende feesten, wanneer de maaltijden te lang door gingen. Ze wist van de uitspattingen van haar man, en het leek haar niets te kunnen schelen. Hij was ten slotte koning, en MacGil koningen hadden altijd met recht geregeerd.

Maar terwijl MacGil op het bed af liep begon de kamer te hevig te draaien, en plotseling schudde hij de vrouw van zich af. Hij was niet langer voor haar in de stemming.

“Laat me alleen!” beval hij, en hij duwde haar weg.

De vrouw stond daar, verbijsterd en gekwetst. De deur ging open en de wachters kwamen weer binnen, pakten haar elk bij een arm en leidden haar naar buiten. Ze protesteerde, maar haar kreten werden gesmoord toen ze de deur achter haar sloten.

MacGil ging op de rand van zijn bed zitten en liet zijn hoofd in zijn handen rusten, in een poging zijn hoofdpijn te stoppen. Het was ongewoon voor hem om zo vroeg al hoofdpijn te hebben, nog voordat de drank tijd had gehad om uit te werken, maar vanavond was anders. Het was allemaal zo snel gegaan. Het feestmaal was voorspoedig verlopen; hij had zich tegoed gedaan aan uitstekend vlees en een sterke wijn, toen die jongen, Thor, op moest duiken en alles moest ruïneren. Eerst was hij naar hem toe gekomen met zijn onbenullige droom; toen had hij het lef gehad om de drinkbeker uit zijn handen te slaan.

Toen was de hond verschenen, die de wijn had opgelikt en voor ieders ogen dood was neergevallen. Vanaf dat moment was MacGil uit zijn doen geweest. Het besef had hem geraakt als een hamer: iemand had getracht hem te vergiftigen. Om hem te vermoorden. Hij kon het nauwelijks verwerken. Iemand was voorbij zijn wachters geglipt, voorbij zijn wijnproevers en voedselproevers. Het had een haartje gescheeld of hij was dood geweest, en de gedachte deed hem nog steeds huiveren.

Hij herinnerde zich hoe Thor naar de kerkers was gebracht, en vroeg zich weer af of het wel de juiste beslissing was geweest. Aan de ene kant was er natuurlijk geen enkele manier waarop de jongen had kunnen weten dat de drinkbeker vergiftigd was geweest, tenzij hij hem zelf had vergiftigd, of op de één of andere manier medeplichtig was. Aan de andere kant wist hij dat Thor diepe, mysterieuze krachten had—te mysterieus—en misschien had hij wel de waarheid vertelt: misschien had hij het inderdaad in een droom gezien. Misschien had Thor wel echt zijn leven gered, en misschien had MacGil de enige oprecht trouwe persoon in zijn koninkrijk wel in de kerkers laten gooien.

Zijn hoofd bonsde bij de gedachte terwijl hij over zijn gerimpelde voorhoofd wreef, in een poging alles op een rijtje te krijgen. Maar hij had te veel gedronken, zijn hoofd was te mistig, zijn gedachten draaiden, en hij kon niet helder nadenken. Het was te heet op deze zwoele zomeravond, zijn lichaam brandde van alle uren dat hij zich tegoed had gedaan aan voedsel en drank, en het zweet brak hem uit.

Hij gooide zijn mantel van zich af, en trok toen zijn buitenste shirt uit tot hij alleen nog zijn ondershirt aan had. Hij veegde het zweet van zijn wenkbrauw en haalde een hand door zijn baard. Hij leunde achterover, trok zijn grote, zware laarzen één voor één uit, en krulde zijn tenen. Hij zat hijgend op bed en probeerde op adem te komen. Zijn buik was forser geworden, en het belemmerde hem. Hij gooide zijn benen omhoog en ging liggen, zijn hoofd rustend op zijn kussen. Hij zuchtte en keek omhoog naar het plafond, terwijl hij de kamer beval te stoppen met draaien.

Wie zou me willen doden? vroeg hij zich wederom af. Hij had van Thor gehouden als van een zoon, en een deel van hem voelde dat hij het niet kon zijn. Hij vroeg zich af wie het anders zou kunnen zijn, wat voor motief diegene zou hebben—en nog belangrijker, of hij het weer zou proberen. Was hij veilig? Waren Argons voorspellingen juist geweest?

Terwijl MacGil zijn oogleden zwaar voelde worden, voelde hij dat het antwoord op het puntje van zijn tong lag. Als zijn hoofd nou wat helderder was geweest, dan had hij het allemaal uit kunnen vogelen. Maar hij zou moeten wachten tot het ochtendlicht om zijn adviseurs te roepen en een onderzoek te starten. De vraag was niet wie hem dood wilde—maar wie hem niet dood wilde. Zijn hof was vergeven met mensen die smachtten naar zijn troon. Ambitieuze generalen; manoeuvrerende raadsleden; machtsgeile edelen en heren; spionnen; oude rivalen; huurlingen van de McClouds—en misschien zelfs uit de Wildernis. Misschien zelfs wel dichterbij.

MacGils ogen knipperden terwijl hij in slaap begon te vallen; maar iets trok zijn aandacht. Hij zag iets bewegen en keek op. Zijn wachters waren er niet. Hij knipperde met zijn ogen, verward. Zijn wachters lieten hem nooit alleen. Sterker nog, hij kon zich niet herinneren wanneer hij voor het laatst alleen in deze kamer was geweest. Hij herinnerde zich niet dat hij hen had bevolen te vertrekken. En wat nog vreemder was: zijn deur stond wagenwijd open.

Op dat moment hoorde MacGil een geluid aan de andere kant van de kamer. Hij draaide zich om en keek. Daar, langs de muur, uit de schaduwen en in het licht van de fakkel, verscheen een lange, magere man met een zwarte mantel en een kap over zijn gezicht. MacGil knipperde, terwijl hij zich afvroeg of hij het zich inbeeldde. Hij durfde eerst te zweren dat het slechts de schaduwen waren, de flikkerende lichten van de fakkels die hem voor de gek hielden.

Maar een moment later stond de figuur dichterbij en kwam hij snel op zijn bed af. MacGil probeerde zich te focussen in het gedimde licht, om te zien wie het was; instinctief ging hij rechtop zitten. Als de oude krijger die hij was, greep hij naar zijn middel, naar een zwaard, of op zijn minst een mes. Maar hij had zich al uitgekleed, en hij had geen wapens binnen handbereik. Hij zat ongewapend op zijn bed.

De figuur bewoog nu snel, als een slang in de nacht. Hij kwam dichterbij, en terwijl MacGil rechtop zat, kon hij vluchtig zijn gezicht zien. De kamer draaide nog steeds, en door zijn dronkenschap was hij niet in staat om alles helder te zien, maar voor een moment durfde hij te zweren dat het het gezicht van zijn zoon was.

Gareth?

MacGils hart werd overspoeld door een plotselinge paniek, terwijl hij zich afvroeg wat hij hier in godsnaam deed, onaangekondigd, zo laat op de avond.

“Mijn zoon?” riep hij uit.

MacGil zag de dodelijke intentie in zijn ogen, en dat was alles wat hij hoefde te zien—hij sprong uit bed.

Maar de figuur bewoog te snel. Hij kwam in actie, en voordat MacGil zijn hand omhoog kon brengen, was er het glimmen van metaal in het licht van de fakkel, en snel, te snel, was er de dolk die door de lucht ging—en zich door zijn hart boorde.

MacGil gilde, een diepe duistere angstkreet, en hij was verrast door het geluid van zijn eigen schreeuw. Het was een strijdschreeuw, één die hij al te vaak had gehoord. Het was de schreeuw van een dodelijk gewonde krijger.

MacGil voelde het koude metaal door zijn ribben gaan, door zijn spieren heen, hoe het zich met zijn bloed mengde, en hoe het dieper, nog dieper ging, de pijn nog intenser dan hij zich ooit had kunnen voorstellen, alsof het nooit zou stoppen. Snakkend naar adem voelde hij hoe het hete, zoute bloed zijn mond vulde. Zijn adem werd hard. Hij dwong zichzelf op te kijken, naar het gezicht achter de kap. Hij was verrast: hij had het fout gehad. Het was niet het gezicht van zijn zoon. Het was iemand anders. Iemand die hij herkende. Hij kon zich niet herinneren wie, maar het was iemand die dicht bij hem stond. Iemand die op zijn zoon leek.

Zijn hersenen vulden zich met verwarring terwijl hij trachtte de naam bij het gezicht te vinden.

Terwijl de figuur over hem heen gebogen stond, het mes in zijn handen, slaagde MacGil er op de één of andere manier in om zijn hand omhoog te brengen en hem op de schouder van de man te leggen, in een poging hem te stoppen. Hij voelde de oude kracht van een krijger in zich opwellen, hij voelde de kracht van zijn voorvaderen, een diepgeworteld deel in hem dat hem koning maakte, dat niet op wilde geven. Met een gigantische duw slaagde hij erin de moordenaar met al zijn kracht weg te duwen.

De man was mager, veel fragieler dan MacGil had gedacht, en hij struikelde met een schreeuw naar achteren. MacGil slaagde erin om op te staan en, met een laatste krachtsinspanning, de dolk uit zijn borst te trekken. Hij smeet het ding door de kamer en het kwam kletterend tegen de stenen vloer aan, waarna het tegen de verste muur aan kwam.

De man, wiens kap om zijn schouders was gevallen, krabbelde overeind en staarde hem aan, zijn ogen wijd open gesperd van angst, terwijl MacGil op hem af kwam. De man draaide zich om en rende de kamer door. Hij stopte net lang genoeg om de dolk te pakken voor hij vluchtte.

MacGil probeerde hem achterna te gaan, maar de man was te snel, en plotseling boorde de pijn zich door zijn borst. Hij voelde zichzelf zwakker worden.

MacGil stond alleen in zijn kamer, en keek neer op het bloed dat uit zijn borst in zijn open handpalmen gutste. Hij viel op zijn knieën.

Hij voelde zijn lichaam koud worden, en leunde achterover in een poging het uit te roepen.

“Wachters,” klonk zijn zachte kreet.

Hij haalde diep adem, en met een ondraaglijke pijn wist hij zijn diepste stem omhoog te halen. De stem van iemand die ooit koning was.

“WACHTERS!” schreeuwde hij.

Hij hoorde voetstappen uit een verre hal, die langzaam dichterbij kwamen. In de verte hoorde hij een deur open gaan, en hij voelde lichamen die dichterbij kwamen. Maar de kamer draaide weer, en deze keer was het niet door de drank.

Het laatste dat hij zag was de koude stenen vloer die op zijn gezicht af kwam.




HOOFDSTUK TWEE


Thor greep de ijzeren hendel van de immens grote houten deur voor hem en trok met al zijn macht. Hij opende langzaam, krakend, en hij keek de kamer van de koning in. Hij deed een stap naar binnen en voelde de haartjes op zijn armen tintelen terwijl hij over de drempel stapte. Hij voelde een grote duisternis, die als een mist in de lucht hing.

Thor deed enkele stappen de kamer in. Hij hoorde het kraken van de fakkels aan de muren terwijl hij richting het lichaam liep, dat in een hoop op de vloer lag. Hij voelde dat het de koning was, dat hij vermoord was—dat hij, Thor, te laat was. Thor vroeg zich af waar alle wachters waren, waarom er niemand was om hem te redden.

Zijn knieën werden zwak terwijl hij zijn laatste stappen naar het lichaam nam; hij knielde op de stenen vloer, greep de schouder, nu al koud, en rolde de koning om.

Daar lag MacGil, zijn voormalige koning, zijn ogen wijd open, dood…

Thor keek op en zag ineens de bediende van de koning over hem heen gebogen staan. In zijn handen had hij de grote, met juwelen bezaaide drinkbeker, de drinkbeker die Thor herkende van het feestmaal, gemaakt uit puur goud en bedekt met rijen robijnen en saffieren. Terwijl hij Thor aanstaarde, goot de bediende de wijn langzaam over de borst van de koning heen. De wijn spatte op Thors gezicht.

Thor hoorde een gekrijs, en draaide zich om. Zijn valk, Estopheles, landde op de schouder van de koning; ze likte de wijn van zijn wang af.

Thor hoorde iets en draaide zich om. Daar stond Argon, over hem heen gebogen. Hij keek ernstig op hem neer. In één hand hield hij de glimmende kroon. In zijn andere hand had hij zijn staf.

Argon liep op hem af en zette de kroon stevig op Thors hoofd. Thor voelde het gewicht van de kroon, hoe goed hij paste, en hoe het metaal om zijn slapen rustte. Hij keek verwonderd naar Argon op.

“Jij bent nu Koning,” verkondigde Argon.

Thor knipperde, en toen hij zijn ogen opende, stonden alle leden van de Krijgsmacht, van de Zilveren, honderden mannen en jongens op elkaar gedrukt in de kamer, voor hem. Als één knielden ze, en bogen voor hem, hun gezichten laag bij de grond.

“Onze Koning,” klonk het in koor.

Thor schrok wakker. Hij zat rechtop, hijgend, en keek om zich heen. Het was donker en vochtig, en hij besefte dat hij op een stenen vloer zat, met zijn rug tegen de muur. Hij kneep zijn ogen samen in de duisternis, zag de ijzeren tralies in de verte en daarachter een flikkerende fakkel. Toen herinnerde hij het zich: de kerker. Hij was hier na het feestmaal naartoe gesleept.

Hij herinnerde zich de bewaker, die hem in zijn gezicht had geslagen, en realiseerde zich dat hij bewusteloos moest zijn geweest; hij wist niet hoe lang. Hij ging omhoog zitten, zwaarder ademend, in een poging de verschrikkelijke droom van zich af te schudden. Het had zo echt geleken. Hij bad dat het niet waar was, dat de koning niet dood was. Maar het beeld van de dode koning was in zijn hersenen gegrift. Had Thor echt iets gezien? Of was het allemaal slechts zijn verbeelding?

Thor voelde hoe iemand hem tegen de zool van zijn voet trapte, en hij keek op. Er stond iemand over hem heen gebogen.

“Het werd tijd dat je eens wakker werd,” klonk de stem. “Ik wacht al uren.”

In het gedimde licht kon Thor het gezicht van een jongen onderscheiden, van ongeveer zijn leeftijd. Hij was mager, kort, met holle wangen en een huid die door de pokken was beschadigd—en toch leek er een vriendelijke, intelligente persoon achter die groene ogen schuil te gaan.

“Ik ben Merek,” zei hij. “Je celmaatje. Waar zit jij voor?”

Thor probeerde zijn gedachten op een rijtje te krijgen. Hij leunde tegen de muur, ging met zijn handen door zijn haar, en trachtte het zich te herinneren.

“Ze zeggen dat je hebt getracht de koning te doden,” ging Merek verder.

“Hij heeft hem inderdaad getracht te doden, en we zullen hem aan stukken schuren als hij ooit achter die tralies vandaan komt,” snauwde een stem.

Een kabaal van gekletter rees op, tinnen bekers die tegen metalen tralies aan gingen, en Thor zag dat de hele gang gevuld was met cellen, met grotesk uitziende gevangenen die hun hoofden tegen de tralies aanduwden en in het flikkerende licht van de fakkels naar hem staarden. De meesten waren ongeschoren, misten tanden, en sommigen zagen eruit alsof ze hier al jaren zaten.

Het was een afschuwelijk gezicht, en Thor dwong zichzelf om weg te kijken. Zat hij echt hier beneden? Zou hij hier voor altijd met deze mensen vast zitten?

“Maak je geen zorgen om hen,” zei Merek. “Het is alleen jij en ik in deze cel. Ze kunnen niet naar binnen. En het zou me niets kunnen schelen als je de koning zou hebben vergiftigd. Ik zou hem zelf wel willen vergiftigen.”

“Ik heb de Koning niet vergiftigd,” zei Thor verontwaardigd. “Ik heb niemand vergiftigd. Ik wilde hem redden. Het enige wat ik heb gedaan was zijn drinkbeker omgooien.”

“En hoe wist je dat de drinkbeker vergiftigd was?” schreeuwde een stem uit de hal, die aan het meeluisteren was. “Magie zeker?”

Er zwol een koor van cynisch gelach uit het cellenblok op.

“Hij is helderziend!” riep één van hen spottend.

De anderen lachten.

“Nee, het was slechts een goede gok!” bulderde een ander.

Thor was boos. Hij haatte de beschuldigingen, hij wilde hen terecht wijzen. Maar hij wist dat het tijdverspilling zou zijn. Trouwens, hij hoefde zichzelf niet aan deze criminelen te bewijzen.

Merek keek hem onderzoekend aan, met een blik die niet zo sceptisch was als die van de anderen. Hij zag eruit of hij nadacht.

“Ik geloof je,” zei hij zachtjes.

“Echt?” vroeg Thor.

Merek haalde zijn schouders op.

“Als je echt de Koning zou willen vergiftigen, zou je toch niet zo dom zijn om hem dat te laten weten?”

Merek draaide zich om en liep een paar stappen naar zijn kant van de cel. Hij leunde tegen de muur en liet zich op de grond zakken, tegenover Thor.

Nu werd Thor nieuwsgierig.

“Waarom zit jij hier?” vroeg hij.

“Ik ben een dief,” antwoordde Merek, enigszins trots.

Thor was verrast; hij was nog nooit eerder in het gezelschap van een dief geweest, een echte dief. Het was nooit in hem op gekomen om ooit iets te stelen, en het had hem altijd verbaasd dat sommige mensen dat wel deden.

“Waarom deed je het?” vroeg Thor.

Merek haalde zijn schouders op.

“Mijn familie heeft geen eten. Ze moeten eten. Ik heb geen opleiding of vaardigheden. Stelen is wat ik kan. Geen grote dingen. Voornamelijk eten. Wat hen ook helpt. Ik ben er jarenlang mee weg gekomen. Toen werd ik gepakt. Dit is mijn derde keer. De derde keer is het ergst.”

“Waarom?” vroeg Thor.

Merek zweeg, en schudde toen langzaam zijn hoofd. Thor zag hoe zijn ogen zich vulden met tranen.

“De wet van de koning is streng. Geen uitzonderingen. Derde overtreding, en ze nemen je hand.”

Thor was ontzet. Hij wierp een blik op Mereks handen; ze zaten er allebei nog aan.

“Ze zijn nog niet voor me gekomen,” zei Merek. “Maar dat zal niet lang meer duren.”

Thor voelde zich verschrikkelijk. Merek keek weg, alsof hij beschaamd was, en Thor ook, hij wilde er niet aan denken.

Thor legde zijn hoofd in zijn handen. Zijn hoofd deed pijn, en hij trachtte om alles op een rijtje te krijgen. De afgelopen paar dagen waren als een wervelwind geweest; er was zo veel gebeurd in zo’n korte tijd. Aan de ene kant had hij een gevoel van succes, van rechtvaardiging; hij had de toekomst gezien, hij had MacGils vergiftiging voorspeld, en hij had hem weten te redden. Misschien kon het lot toch veranderd worden. Thor voelde een steek van trots: hij had zijn koning gered.

Aan de andere kant zat hij nu hier, in de kerker, niet in staat om zijn naam te zuiveren. Al zijn hoop en dromen waren uiteen gespat, de kans om bij de Krijgsmacht te komen was weg. Hij zou geluk hebben als hij niet de rest van zijn dagen hier beneden zou doorbrengen. Het deed hem pijn te denken dat MacGil, die voor Thor als een vader was geweest, de enige echte vader die Thor ooit had gehad, dacht dat Thor hem wilde doden. Het deed hem pijn dat Reece, zijn beste vriend, wellicht geloofde dat hij had getracht zijn vader te doden. Of erger nog, Gwendolyn.

Hij dacht aan hun laatste ontmoeting—hoe ze had gedacht dat hij het bordeel had bezocht—en het voelde alsof al het goede in zijn leven door zijn vingers was geglipt. Hij vroeg zich af waarom dit hem allemaal overkwam. Hij had tenslotte niets dan goeds in de zin gehad.

Thor wist niet wat er van hem terecht zou komen; het kon hem ook niet schelen. Alles wat hij nu wilde was zijn naam zuiveren, zodat mensen wisten dat hij niet had getracht de koning te doden; dat hij echte krachten had, dat hij echt de toekomst kon zien. Hij wist niet wat er van hem terecht zou komen, maar hij wist één ding zeker: hij moest hieruit zien te komen. Hoe dan ook.

Voordat Thor zijn gedachte kon afmaken, hoorde hij voetstappen. Zware laarzen stampten door de stenen gangen; er klonk een geratel van sleutels, en enkele seconden later verscheen er een potige gevangenisbewaarder, de man die Thor hierheen had gesleept en hem in zijn gezicht had gestompt. Thor voelde de pijn in zijn wang opwellen toen hij hem zag. Hij was zich er nu voor het eerst bewust van, en hij voelde een fysieke afkeer.

“Zo, als het niet de kleine rat is die de Koning trachtte te vermoorden,” sneerde de bewaarder, en hij draaide de ijzeren sleutel in het slot. Na enkele echoënde klikken, schoof hij de celdeur opzij. Hij had boeien in zijn hand, en er hing een kleine bijl aan zijn middel.

“Jij krijgt je verdiende loon nog wel,” sneerde hij naar Thor, en vervolgens draaide hij zich om naar Merek. “Maar nu is het jouw beurt, kleine dief. Derde keer,” zei hij met een kwaadaardige glimlach, “geen uitzonderingen.”

Hij dook op Merek af, greep hem hardhandig vast, en trok één arm achter zijn rug. Hij boeide zijn hand en maakte het andere uiteinde vast aan een haak in de muur. Merek schreeuwde het uit en rukte wild aan de boeien, in een poging los te breken; maar het was nutteloos. De bewaarder ging achter hem staan en greep hem vast, hield hem in een houtgreep, pakte Mereks vrije arm vast, en legde hem op een stenen richel.

“Dit zal je leren om niet te stelen,” snauwde hij.

Hij haalde de bijl van zijn riem en hief hem hoog boven zijn hoofd, zijn mond wijd open, zijn lelijke tanden uitstekend.

“NEE!” schreeuwde Merek.

Thor zat daar, verafschuwd, als aan de grond genageld, terwijl de bewaarder zijn wapen omlaag bracht, naar Mereks pols. Thor besefte dat binnen enkele seconden de hand van deze arme jongen afgehakt zou worden, voor altijd, en de enige reden was dat hij eten had gestolen, om zijn familie te voeden. De onrechtvaardigheid van de situatie brandde in hem, en hij wist dat hij het niet kon laten gebeuren. Het was gewoon niet eerlijk.

Thor voelde zijn hele lichaam heet worden, en voelde hoe hij van binnen begon te branden, vanuit zijn voeten, door zijn lichaam, naar zijn handpalmen. Hij voelde hoe de tijd vertraagde, en hoe hij sneller bewoog dan de man, hij voelde elke fractie van elke seconde, terwijl de bijl van de man in de lucht hing. Thor voelde een brandende bal van energie in zijn handpalmen en wierp hem naar de bewaarder.

Hij keek stomverbaasd toe hoe de gele bal uit zijn palm schoot, door de lucht ging en de donkere cel oplichtte—en recht op het hoofd van de bewaarder af ging. Het raakte zijn hoofd, hij liet de bijl vallen en vloog door de cel. Hij sloeg met een kap tegen de muur aan en zakte op de grond ineen. Een fractie van een seconde later, en de bijl had Mereks pols geraakt.

Merek staarde Thor met wijd opengesperde ogen aan.

De bewaarder schudde zijn hoofd en begon overeind te krabbelen, om Thor te grazen te nemen. Maar Thor voelde de kracht in hem branden, en toen de bewaker opstond, rende Thor naar voren, sprong in de lucht en schopte hem tegen zijn borst. Thor voelde een ongekende macht door zijn lichaam gaan en hoorde een krakend geluid terwijl zijn trap de grote man door de lucht deed vliegen. Weer vloog hij tegen de muur aan en zakte hij op de grond, bewusteloos dit keer.

Merek stond naar, compleet geschokt, en Thor wist precies wat hij moest doen. Hij greep de bijl en haastte zich naar Merek. Hij hield Merek zijn boei tegen het steen aan en hakte hem door. De ijzeren ketting vonkte. Merek kromp ineen, en keek toen op. De ketting bungelde tot aan zijn voeten, en hij besefte dat hij vrij was.

Hij staarde Thor met open mond aan.

“Ik weet niet hoe ik je moet bedanken,” zei Merek. “Ik weet niet hoe je dat hebt gedaan, wat het ook is, of wie je bent—of wat je bent—maar je hebt mijn leven gered. Ik ben je er één verschuldigd. En dat is niet iets wat ik licht opvat.”

“Je bent me niets verschuldigd,” zei Thor.

“Fout,” zei Merek, en hij greep Thors onderarm vast. “Je bent nu mijn broeder. En ik zal je een wederdienst bewijzen. Hoe dan ook. Op een dag.”

Met die woorden draaide Merek zich om, haastte zich de open celdeur uit, en rende de gang door. De andere gevangenen begonnen te schreeuwen.

Thor wierp een blik op de bewusteloze bewaker, vervolgens op de open celdeur, en hij wist dat hij ook moest handelen. Het geschreeuw van de andere gevangenen werd steeds luider.

Thor stapte naar buiten, keek beide kanten op, en besloot de tegenovergestelde richting van Merek op te rennen. Tenslotte konden ze hen niet allebei tegelijk pakken.




HOOFDSTUK DRIE


Thor rende door de nacht, door de chaotische straten van het Koninklijk Hof, verbaasd door alle commotie om hem heen. Massa’s mensen haastten zich onrustig door de straten. Velen droegen fakkels die de nacht oplichtten en donkere schaduwen op gezichten wierpen, terwijl de kasteelklokken onophoudelijk luidden. Het was een lage toon, één keer per minuut, en Thor wist wat dat betekende: dood. De klokken luidden de stervende uit. En er was slechts één persoon voor wie de klokken vannacht zouden luiden: de koning.

Zijn hart bonsde terwijl hij het zich afvroeg. De dolk uit zijn droom flitste aan hem voorbij. Was het waar geweest?

Hij moest het zeker weten. Hij greep een voorbijganger bij de arm, een jongen die de tegenovergestelde richting op rende.

“Waar ga je heen?” vroeg Thor dwingend. “Waarom al die commotie?”

“Heb je het niet gehoord?” schoot de jongen driftig terug. “Onze koning is stervende! Hij is neergestoken! Mensen gaan nu naar de Koninklijke Poort, om meer te weten te komen. Als het waar is, is het verschrikkelijk voor ons allemaal. Kun je het je voorstellen? Een land zonder koning?”

Met die woorden duwde de jongen Thor zijn hand van zich af, draaide zich om en rende de nacht in.

Thor stond daar, zijn hart bonzend, onwillig om de realiteit te erkennen. Zijn dromen, zijn voorgevoelens—het waren meer dan waanbeelden geweest. Hij had de toekomst gezien. Twee keer. En dat beangstigde hem. Zijn krachten gingen dieper dan hij dacht, en ze leken elke dag sterker te worden. Waar zou dit alles naar toe leiden?

Thor probeerde te bedenken waar hij nu naar toe moest. Hij was ontsnapt, maar hij had geen idee wat hij nu moest doen. De Koninklijke wachters—en mogelijk het gehele Koninklijk Hof—zouden ongetwijfeld naar hem uitkijken. Het feit dat Thor was ontsnapt zou hem alleen maar schuldig laten lijken. Maar toch, MacGil was neergestoken terwijl Thor in de gevangenis zat—zou dat hem niet vrijspreken? Of zouden ze denken dat hij slechts deel was van een samenzwering?

Thor kon geen risico’s nemen. Het was overduidelijk dat niemand in het koninkrijk in de stemming was voor rationele gedachten—het leek of iedereen om hem heen op bloed uit was. En waarschijnlijk zou hij de zondebok zijn. Hij moest een schuilplaats vinden, een plek waar hij de storm kon uitzitten en zijn naam kon zuiveren. De veiligste plek om heen te gaan zou ver hier vandaan zijn. Hij moest vluchten, onderdak zoeken in zijn dorp—of nog verder, zo ver mogelijk hier vandaan.

Maar Thor wilde niet de veiligste route nemen; het was niet wie hij was. Hij wilde hier blijven, zijn naam zuiveren, en zijn plek in de Krijgsmacht behouden. Hij was geen lafaard, en hij zou niet vluchten. Meer dan wat dan ook wilde hij MacGil zien voor hij stierf—aangenomen dat hij nog leefde. Hij moest hem zien. Hij voelde een overweldigend schuldgevoel voor het feit dat hij niet in staat was geweest de moord te voorkomen. Waarom was hij vervloekt de dood van de koning te zien als er niets was dat hij eraan kon doen? En waarom had hij gezien dat hij vergiftigd werd, als hij in feite neergestoken werd?

Terwijl Thor alles overdacht, wist hij het ineens: Reece. Reece was de enige die hij kon vertrouwen hem niet aan te geven bij de autoriteiten, en hem zelfs misschien een schuilplek te bieden. Hij voelde dat Reece hem zou geloven. Hij wist dat Thors liefde voor zijn vader oprecht was, en als iemand een kans had om zijn naam te zuiveren, dan was het Reece. Hij moest hem vinden.

Thor sprintte door de steegjes, door de mensenmassa’s heen, terwijl hij wegrende van de Poort van de Koning, richting het kasteel. Hij wist waar Reece zijn kamer was—in de oostelijke vleugel, dicht bij de buitenste stadsmuur—en hij hoopte maar dat Reece er zou zijn. Als hij er was, kon hij misschien zijn aandacht trekken, zodat hij hem kon helpen een weg het kasteel in te vinden. Thor had het vermoeden dat als hij hier bleef hangen, op straat, hij spoedig herkend zou worden. En als deze menigte hem herkende, zou hij aan stukken gescheurd worden.

Terwijl Thor door de nachtelijke straten rende en zijn voeten wegzakten in de modder, bereikte hij eindelijk de stenen muur. Hij bleef er dicht bij en rende er langs, net onder het gezichtsveld van de op wacht staande soldaten.

Terwijl hij dichter bij Reece zijn raam kwam, bukte hij en greep hij een gladde steen van de grond.

Gelukkig waren ze vergeten om zijn oude vertrouwde slinger in beslag te nemen. Hij haalde hem van zijn middel, legde de steen op zijn plek, en wierp. Met zijn feilloze worp wist Thor de steen over de kasteelmuur te schieten, recht door het open raam van Reece zijn kamer. Thor hoorde de steen tegen de binnenmuur aankomen en wachtte. Hij drukte zich dicht tegen de muur aan om te voorkomen dat de wachters van de Koning hem zouden ontdekken.

Er gebeurde niets, en Thors hart zonk in zijn schoenen. Hij vroeg zich af of Reece misschien toch niet in zijn kamer was. Als dat niet het geval was dat zou Thor toch moeten vluchten; er was geen andere manier om hier een veilige schuilplaats te vinden. Hij hield zijn adem in en zijn hart bonsde terwijl hij wachtte en de opening bij Reece zijn raam nauwlettend in de gaten hield.

Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, net toen Thor op het punt stond om weg te lopen, zag hij ineens een figuur uit het raam leunen, beide handen op de vensterbank, naar buiten kijkend met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht.

Thor ging staan, deed een paar stappen bij de muur vandaan, en hief één arm omhoog.

Reece keek naar beneden en zag hem. Zijn gezicht lichtte op, zelfs vanaf die afstand zichtbaar in het licht van de fakkels, en Thor was opgelucht om blijdschap op zijn gezicht te zien. Dat vertelde hem alles dat hij moest weten: Reece zou hem niet verraden.

Reece gebaarde dat hij moest wachten, en Thor haastte zich terug naar de muur. Hij dook laag toen een wachter zijn kant op kwam.

Thor wachtte voor hij wist niet hoe lang, klaar om op elk moment voor de wachters te moeten vluchten, tot Reece eindelijk verscheen. Hij barstte door een deur in de buitenmuur, hijgend, terwijl hij beide kanten op keek en vervolgens Thor in het oog kreeg.

Reece haastte zich naar hem toe en omhelsde hem. Thor was dolblij. Hij hoorde gepiep, en zag tot zijn genoegen Krohn, die in Reece zijn shirt zat opgekruld. Krohn sprong bijna uit het shirt toen Reece hem pakte en hem aan Thor overhandigde.

Krohn—het kleine witte luipaard welpje dat Thor ooit had gered— sprong in Thors armen. Terwijl Thor hem knuffelde, piepte hij zachtjes en likte hij Thor zijn gezicht.

Reece glimlachte.

“Toen ze je meenamen, probeerde hij je te volgen, en ik heb me over hem ontfermd om te zorgen dat hij veilig was.”

Thor kneep even in Reece zijn onderarm, om zijn waardering te laten blijken. Toen lachte hij, want Krohn bleef hem likken.

“Ik heb jou ook gemist, jongen,” lachte Thor, en kuste hem terug. “Stil nu, anders horen de wachters ons.”

Krohn werd stil, alsof hij het begreep.

“Hoe ben je ontsnapt?” vroeg Reece, verrast.

Thor haalde zijn schouders op. Hij wist niet precies wat hij moest zeggen. Hij voelde zich nog steeds ongemakkelijk wanneer het zijn krachten betrof, die hij niet begreep. Hij wilde niet dat anderen zouden denken dat hij een freak was.

“Ik heb geluk gehad, denk ik,” antwoordde hij. “Ik zag een kans en die heb ik gegrepen.”

“Het verbaasd me dat je niet door een menigte in stukken bent gescheurd,” zei Reece.

“Het is donker,” zei Thor. “Ik denk niet dat iemand me heeft herkend. Nog niet, in ieder geval.”

“Weet je dat elke soldaat in het koninkrijk naar je op zoek is? Weet je dat mijn vader is neergestoken?”

Thor knikte serieus. “Is hij okee?”

Reece zijn gezicht betrok.

“Nee,” antwoordde hij somber. “Hij is stervende.”

Thor was er kapot van. Het was alsof het zijn eigen vader betrof.

“Je weet dat ik er niets mee te maken had, toch?” vroeg Thor hoopvol. Het kon hem niet schelen wat de rest dacht, zolang zijn beste vriend, MacGil zijn jongste zoon, maar wist dat hij onschuldig was.

“Natuurlijk,” zei Reece. “Anders zou ik hier nu toch niet staan.”

Thor werd overspoeld door een golf van opluchting, en greep Reece dankbaar bij zijn schouder.

“Maar de rest van het koninkrijk zal niet zo vertrouwensvol zijn als ik,” voegde Reece toe. “De veiligste plek voor jou is hier ver vandaan. Ik zal je mijn snelste paard geven, een pakket met levensmiddelen, en je ver weg sturen. Je moet je verstoppen tot dit allemaal voorbij is, tot ze de echte moordenaar vinden. Niemand denkt nu helder na.”

Thor schudde zijn hoofd.

“Ik kan niet weggaan,” zei hij. “Dat zou me alleen maar schuldig laten lijken. De anderen moeten weten dat ik dit niet heb gedaan. Ik kan niet van mijn problemen wegrennen. Ik moet mijn naam zuiveren.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Als je hier blijft, zullen ze je vinden. Je zult weer gevangen genomen worden—en daarna geëxecuteerd—als je niet eerst door een menigte wordt gedood.”

“Dat is een risico dat ik moet nemen,” zei Thor.

Reece staarde hem een tijdje aan, en zijn blik veranderde van bezorgd naar bewonderend. Uiteindelijk knikte hij langzaam.

“Je bent trots. En dom. Heel dom. Dat is waarom ik je mag.”

Reece glimlachte. Thor glimlachte terug.

“Ik moet je vader zien,” zei Thor. “Ik moet eens kans hebben om hem uit te leggen, face-to-face, dat ik het niet was, dat ik er niets mee te maken had. Als hij besluit me te vervolgen, dan het zij zo. Maar ik heb een kans nodig. Ik wil dat hij het weet. Dat is alles dat ik van je vraag.”

Reece staarde hem ernstig aan. Eindelijk, na wat voelde als een eeuwigheid, knikte hij.

“Ik kan je naar hem toe brengen. Ik ken een weg terug, die naar zijn kamer leidt. Het is gevaarlijk—en als je eenmaal binnen bent, sta je er alleen voor. Er is geen weg terug. Er is dan niets meer dat ik voor je kan doen. Het kan je dood betekenen. Weet je zeker dat je dat risico wil nemen?”

Thor knikte, bloedserieus.

“Goed dan,” zei Reece, en hij wierp Thor ineens een mantel toe.

Thor ving hem en keek verrast naar beneden; toen besefte hij dat Reece dit waarschijnlijk al allemaal gepland had.

Reece glimlachte terwijl Thor naar hem op keek.

“Ik wist dat je dom genoeg was om te willen blijven. Ik had niet anders verwacht van mijn beste vriend.”




HOOFDSTUK VIER


Gareth ijsbeerde door zijn kamer, de gebeurtenissen van de nacht herlevend, overspoeld door angst. Hij kon niet geloven wat er tijdens het feestmaal was gebeurd, hoe het allemaal zo fout was gelopen. Hij kon nauwelijks bevatten dat die stomme jongen, die buitenstaander, Thor, op de één of andere manier achter zijn plan was gekomen—en er zelfs in was geslaagd om de drinkbeker te onderscheppen. Gareth dacht terug aan het moment waarop hij Thor had zien opspringen en de drinkbeker weg had zien slaan. Toen hij had gehoord hoe de drinkbeker de stenen vloer raakte en had gezien hoe de wijn over de grond liep, had hij al zijn dromen en ambities ermee zien wegstromen.

Op dat moment werd Gareth geruïneerd. Alles waar hij voor had geleefd werd vernietigd. En toen die hond de wijn had opgelikt en dood neer was gevallen—wist hij dat het voorbij was. Hij zag zijn hele leven aan hem voorbij gaan, hij zag hoe hij ontdekt zou worden, en veroordeeld zou worden tot een leven in de kerker voor poging tot moord op zijn vader. Of erger nog, geëxecuteerd. Het was stom. Hij had het plan nooit moeten doorzetten, hij had nooit die heks moeten bezoeken.

Gareth had in elk geval snel gereageerd en zijn kans gegrepen. Hij was opgesprongen en de eerste geweest om Thor de schuld te geven. Als hij er zo aan terugdacht, was hij trots op zichzelf, op hoe snel hij had gereageerd. Het was een moment van inspiratie geweest, en tot zijn verbazing leek het gewerkt te hebben. Ze hadden Thor meegesleept, en daarna was het feestmaal bijna weer bedaard. Natuurlijk was daarna niets meer hetzelfde, maar in ieder geval was de jongen verdacht.

Gareth bad alleen dat het zo zou blijven. Het was tientallen jaren geleden sinds de laatste moordpoging op een MacGil, en Gareth vreesde een onderzoek, dat ze dieper zouden gaan graven. Terugkijkend wist hij dat het dwaas was geweest om te trachten hem te vergiftigen. Zijn vader was onoverwinnelijk. Gareth had dat moeten weten. Hij was zijn doel voorbij geschoten. En nu had hij het gevoel dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ze hem zouden verdenken. Hij moest doen wat hij kon om de schuld in Thor zijn schoenen te schuiven en hem te laten executeren voor het te laat was.

In ieder geval had Gareth zichzelf enigszins verlost: na die gefaalde poging had hij de moord afgeblazen. Nu voelde hij zich opgelucht. Nadat hij zijn plan had zien falen, had hij beseft dat er toch een deel van hem was, diep van binnen, dat zijn vader toch niet wilde doden, dat zijn bloed niet aan zijn handen wilde hebben. Hij zou geen koning worden. Hij zou misschien wel nooit koning worden. Maar na alles wat er gebeurd was had hij daar vrede mee. Hij zou in ieder geval vrij zijn. Hij zou nooit kunnen omgaan met de stress, en dit allemaal nog een keer mee maken: de geheimen, het verdoezelen, de constante angst om ontdekt te worden. Het was simpelweg te veel voor hem. Terwijl hij bleef ijsberen werd het steeds later en eindelijk begon hij wat te kalmeren. Net toen hij weer een beetje tot zichzelf begon te komen, en hij van plan was om naar bed te gaan, klonk er een kabaal, en hij draaide zich om. Zijn deur vloog open en Firth barstte naar binnen, zijn ogen opengesperd, driftig, de kamer instormend alsof hij achterna werd gezeten.

“Hij is dood!” schreeuwde Firth. “Hij is dood! Ik heb hem vermoord. Hij is dood!”

Firth was hysterisch, ijlend, en Gareth had geen idee waar hij het over had. Was hij dronken?

Firth rende door de kamer, gillend, zijn handen hoog—en toen zag Gareth zijn handpalmen, onder het bloed. Zijn gele tuniek was bebloed.

Gareths hart sloeg een slag over. Firth had zojuist iemand gedood. Maar wie?

“Wie is dood?” wilde Gareth weten. “Over wie heb je het?”

Maar Firth was hysterisch, en kon zich niet concentreren. Gareth rende naar hem toe, greep hem stevig bij zijn schouders en schudde hem door elkaar heen.

“Geef antwoord!”

Firth opende zijn ogen en staarde voor zich uit, met de ogen van een wild paard.

“Je vader! De Koning! Hij is dood! Door mijn hand!”

Bij die woorden voelde het of er een mes in zijn eigen hart was gestoken.

Hij staarde Firth aan, met grote ogen, als bevroren, en voelde zijn hele lichaam gevoelloos worden. Hij liet hem los, deed een stap naar achteren, en trachtte op adem te komen. Het bloed bewees dat Firth de waarheid sprak. Hij kon het niet eens bevatten. Firth? De staljongen? De zwakste van al zijn vrienden? Zijn vader gedood?

“Maar… hoe is dat mogelijk?” hijgde Gareth. “Wanneer?”

“Het gebeurde in zijn kamer,” zei Firth. “Nu net. Ik heb hem neergestoken.”

De realiteit van het nieuws begon in te zinken, en Gareth kwam weer bij zinnen; hij zag zijn open deur, rende er naar toe en smeet hem dicht, maar niet voordat hij had gecontroleerd of er geen wachters waren die hem hadden gezien. Gelukkig was de gang leeg. Hij trok de zware ijzeren grendel voor de deur en haastte zich weer door de kamer. Firth was nog steeds hysterisch, en Gareth moest hem zien te kalmeren. Hij had antwoorden nodig.

Hij greep hem bij zijn schouders, draaide hem rond en sloeg hem hard genoeg om hem bij zinnen te brengen. Eindelijk concentreerde Firth zich op hem.

“Vertel me alles,” beval Gareth koud. “Vertel me precies wat er is gebeurd. Waarom heb je dit gedaan?”

“Hoe bedoel je, waarom?” vroeg Firth verward. “Jij wilde hem doden. Je vergif werkte niet. Ik dacht dat ik je kon helpen. Ik dacht dat dat was wat jij wilde.”

Gareth schudde zijn hoofd. Hij greep Firth bij zijn shirt en schudde hem door elkaar.

“Waarom heb je dit gedaan!?” schreeuwde Gareth.

Gareth voelde zijn hele wereld instorten. Geschokt besefte hij dat hij medelijden had met zijn vader. Hij kon het niet begrijpen. Slechts uren geleden had hij niets liever gewild dan hem dood aan de tafel te zien. Nu voelde het idee als de dood van zijn beste vriend. Hij voelde zich overspoeld worden door spijt. Een deel van hem had hem helemaal niet gewild dat hij zou sterven—zeker niet op deze manier. Niet door Firth zijn hand. En niet door een mes.

“Ik begrijp het niet,” jammerde Firth. “Slechts uren geleden probeerde je hem zelf te vermoorden. Je plan met de drinkbeker. Ik dacht dat je dankbaar zou zijn!”

Tot zijn eigen verassing haalde Gareth uit en sloeg Firth in zijn gezicht.

“Ik heb je niet gezegd dit te doen!” spoog Gareth. “Ik heb je nooit gezegd dit te doen. Waarom heb je hem gedood? Kijk naar jezelf. Je zit onder het bloed. Nu zijn we er allebei geweest. Het is slechts een kwestie van tijd voor de wachters ons pakken.”

“Niemand heeft het gezien,” pleitte Firth. “Ik ben tussen de wachten door geglipt. Niemand heeft me gezien.”

“En waar is het wapen?”

“Ik heb het niet achtergelaten,” zei Firth trots. “Ik ben niet dom. Ik heb het weggegooid.”

“En wat voor mes heb je gebruikt?” vroeg Gareth. Zijn hoofd tolde van de implicaties. Hij ging van spijt naar zorg; zijn gedachten vulden zich met elk detail van het spoor dat deze stuntelende dwaas wellicht had achtergelaten, elk detail dat mogelijk naar hem zou kunnen leiden.

“Ik heb er één gebruikt die niet getraceerd kan worden,” zei Firth, trots op zichzelf. “Het was een anoniem mes. Ik heb het in de stallen gevonden. Er waren nog vier anderen van. Het kan niet getraceerd worden,” herhaalde hij.

Gareth voelde zijn hart in zijn schoenen zinken.

“Was het een kort mes, met een rood handvat en een gekromd lemmet? Vastgemaakt op de muur bij mijn paard?”

Firth knikte, een twijfelachtige blik op zijn gezicht.

Gareth keek dreigend.

“Idioot. Natuurlijk is dat mes traceerbaar!”

“Maar er zaten geen markeringen op!” protesteerde Firth. Hij klonk bang, zijn stem trilde.

“Er zitten geen markeringen op het lemmet—maar er zit een markering op het handvat!” riep Gareth. “Onderaan! Je hebt niet goed gekeken. Idioot.” Gareth stapte naar voren, zijn gezicht werd rood. “Het embleem van mijn paard is erin gekerfd. Iedereen die de Koninklijke familie goed kent kan dat mes terug naar mij traceren.”

Hij staarde naar Firth, die niet wist wat hij moest doen. Hij kon hem wel vermoorden.

“Wat heb je ermee gedaan?” drong Gareth aan. “Zeg me dat je het bij je hebt. Zeg me dat je het mee terug hebt genomen. Alsjeblieft.”

Firth slikte.

“Ik heb het weggegooid. Niemand zal het ooit vinden.”

Gareth grijnsde.

“Waar precies?”

“Ik heb het in de stenen stortgoot gegooid, in de kamerpot van het kasteel. Ze legen de pot elk uur in de rivier. Geen zorgen, mijn heer. Het ligt nu diep op de bodem van de rivier.”

Plotseling begonnen de kasteelklokken te luiden. Gareth draaide zich om en rende naar het open raam. Zijn hart werd overspoeld door paniek. Hij keek naar buiten en zag de chaos en commotie, de menigten die zich om het kasteel heen verzamelden. Die luidende klokken konden slechts één ding betekenen: Firth loog niet. Hij had de koning gedood.

Gareth voelde zijn lichaam ijzig koud worden. Hij kon niet bevatten dat hij zo’n kwaad in werking had gezet. En dat uitgerekend Firth het had uitgevoerd.

Er klonk een plotseling gebonk op zijn deur, en terwijl hij open sloeg, haastten meerdere Koninklijke wachters zich naar binnen. Voor een moment wist Gareth zeker dan ze hem zouden arresteren.

Maar tot zijn verassing stopten ze.

“Mijn Heer, uw vader is neergestoken. Er is wellicht een huurling in het kasteel. Zorg dat u veilig in uw kamer blijft. Hij is ernstig gewond.”

De haren op Gareths nek gingen overeind staan bij dat laatste woord.

“Gewond?” herhaalde Gareth. Het woord bleef bijna in zijn keel steken. “Leeft hij nog dan?”

“Ja, mijn Heer. En God helpe hem, hij zal het overleven en ons vertellen wie deze afschuwelijke misdaad heeft begaan.”

Met een korte buiging haastte de wachter zich de kamer uit, en sloeg de deur achter zich dicht. Gareth werd overvallen door woede. Hij greep Firth bij zijn schouders, duwde hem de kamer door en sloeg hem tegen een stenen muur aan.

Firth staarde terug, zijn ogen wijd open gesperd, verafschuwd, sprakeloos.

“Wat heb je gedaan?” schreeuwde Gareth. “Nu zijn we er allebei geweest!”

“Maar… maar…” stamelde Firth, “… ik wist zeker dat hij dood was!”

“Je weet zoveel dingen zeker,” zei Gareth, “en je hebt het altijd verkeerd!”

Ineens bedacht Gareth iets.

“Die dolk,” zei hij. “We moeten hem zien te vinden, voor het te laat is.”

“Maar ik heb hem weggegooid, mijn heer,” zei Firth. “Hij ligt op de bodem van de rivier!”

“Je hebt hem in de kamerpot gegooid. Dat betekent niet dat hij al in de rivier ligt.”

“Maar dat is wel zeer waarschijnlijk!” zei Firth.

Gareth kon het gestuntel van deze idioot niet meer aan. Hij barstte langs hem heen, de deur uit, Firth op zijn hielen.

“Ik ga met je mee. Ik zal je precies laten zien waar ik hem heb gegooid,” zei Firth.

Gareth stopte in de hal, draaide zich om en staarde Firth aan. Hij zat onder het bloed, en Gareth was verbaasd dat de bewakers het niet eens hadden gezien. Ze hadden geluk gehad. Firth was nu een grotere risicofactor dan ooit.

“Ik zeg dit slechts één keer,” gromde Gareth. “Ga direct terug naar mijn kamer, doe andere kleren aan, en verbrand deze. Zorg dat je alle bloedsporen verwijderd. En verdwijn dan uit dit kasteel. Blijf vannacht bij me weg. Heb je me begrepen?”

Gareth duwde hem achteruit, draaide zich om en rende. Hij sprintte door de hal, rende over de stenen wenteltrap naar beneden, richting de kwartieren van de bedienden.

Eindelijk barstte hij de kelder in, en meerdere bedienden keken verbaasd naar hem op. Ze waren net bezig met het schrobben van enorme potten en kokende emmers water. Grote vuren raasden in de ovens, en de bedienden, die bevlekte schorten droegen, baadden in het zweet.

Aan de verre zijde van de kamer zag Gareth een enorme kamerpot. Afval kwam uit een schacht naar beneden vallen en deed het water elke minuut opspatten.

Gareth rende naar de dichtstbijzijnde bediende en greep wanhopig zijn arm.

“Wanneer is de pot voor het laatst geleegd?” vroeg Gareth.

“Hij is slechts enkele minuten geleden meegenomen naar de rivier, mijn heer.”

Gareth draaide zich om en rende de kamer uit. Hij sprintte door de kasteelhallen, terug de wenteltrap op, de koele nachtlucht in. Hij rende over het grasveld richting de rivier, snakkend naar adem.

Toen hij dichterbij kwam, vond hij een plek om zich te verstoppen, achter een grote boom, vlak bij de oever. Hij keek toe hoe twee bedienden de enorme ijzeren pot optilden en hem in de woeste stroming van de rivier leegden.

Hij keek toe tot de pot ondersteboven hing, tot alles wat erin zat eruit was, tot ze de pot weer terughaalden en teruggingen naar het kasteel.

Eindelijk, Gareth was tevreden. Niemand had een mes gezien. Waar het ook was, het lag nu in de rivier, waar het zou worden weggewassen in anonimiteit. Als zijn vader deze nacht zou sterven, zou er geen bewijsmateriaal over zijn om de moordenaar op te kunnen sporen.

Of wel?




HOOFDSTUK VIJF


Thor volgde Reece op de voet, Krohn achter hem, terwijl ze door de doorgang naar de kamer van de koning liepen. Reece had hen door een geheime deur geloodst, verstopt in één van de stenen muren, en leidde hen nu, met een fakkel in zijn handen, door de nauwe doorgang. Ze baanden zich een weg door de kronkelende gangen van het kasteel. Ze gingen een smalle, stenen trap op, die naar een andere doorgang leidde. Ze namen een bocht, en voor hen bevond zich een andere doorgang. Thor verwonderde zich over hoe ingewikkeld deze doorgang was.

“Deze doorgang is honderden jaren geleden gebouwd,” verklaarde Reece fluisterend. Hij hijgde van de klim. “Het is gebouwd door mijn vaders overgrootvader, de derde MacGil koning. Hij heeft het gebouwd na een invasie—het is een ontsnappingsroute. Ironisch gezien hebben we sindsdien nooit meer een invasie meegemaakt, en deze doorgangen zijn al eeuwen niet gebruikt. Ze waren dichtgespijkerd, en ik heb ze ontdekt toen ik nog jong was. Ik gebruik ze zo nu en dan om het kasteel door te gaan zonder dat iemand weet waar ik ben. Toen we jonger waren, speelden Gwen en Godfrey en ik hier verstoppertje. Kendrick was te oud, en Gareth wilde niet met ons spelen. Geen fakkels, dat was de regel. Pikdonker. Het was behoorlijk beangstigend toen.”

Thor deed zijn best Reece bij te houden terwijl hij met een ongelofelijke virtuositeit door de gangen navigeerde. Het was duidelijk dat hij het hier kende als zijn broekzak.

“Hoe is het mogelijk dat je de weg hier nog weet?” vroeg Thor met ontzag.

“Het is best eenzaam om als jongen in dit kasteel op te groeien,” vervolgde Reece, “zeker als de rest ouder is, en je te jong bent om bij de Krijgsmacht te gaan, en er niets anders te doen is. Het was mijn missie om alle hoeken en gaten van deze plek te ontdekken.”

Ze namen weer een bocht, gingen drie stenen treden af, door een smalle opening in de muur, en vervolgens een lange trap af. Uiteindelijk arriveerden ze bij een dikke, eikenhouten deur, die bedekt was met stof. Hij drukte één oor ertegenaan en luisterde. Thor ging naast hem staan.

“Wat is dit voor deur?” vroeg Thor.

“Shhh,” zei Reece.

Thor zweeg en legde zijn eigen oor tegen de deur, luisterend. Krohn stond achter hem en keek hem aan.

“Dit is de achterdeur naar mijn vaders kamer,” fluisterde Reece. “Ik wil weten wie er bij hem is.”

Thor luisterde met een bonzend hart naar de gesmoorde stemmen achter de deur.

“Het klinkt alsof de kamer vol is,” zei Reece.

Hij draaide zich om en keek Thor veelbetekenend aan.

“Je loopt een storm in. Zijn generalen zullen er zijn, de raad, zijn adviseurs, zijn familie—iedereen. En ik weet zeker dat iedereen uitkijkt naar jou, zijn vermeende moordenaar. Je gaat een boze menigte in. Als mijn vader nog steeds denkt dat je hem trachtte te vermoorden, ben je er geweest. Weet je zeker dat je dit wilt doen?”

Thor slikte. Het was nu of nooit. Zijn keel werd droog, en hij besefte dat dit één van de meest cruciale momenten in zijn leven was. Het zou makkelijk zijn om terug te gaan, om te vluchten. Hij zou ergens een veilig leven kunnen leiden, ver weg van het Koninklijk Hof. Of hij kon door die deur lopen en mogelijk de rest van zijn leven in de kerker doorbrengen, met die criminelen—of zelfs geëxecuteerd worden.

Hij haalde diep adem, en nam een besluit. Hij moest zijn demonen recht in de ogen kijken. Hij kon niet terug gaan.

Thor knikte. Hij was bang om zijn mond open te doen, bang dat als hij dat deed, hij misschien van gedachten zou veranderen.

Reece knikte terug, met een goedkeurende blik. Hij duwde de ijzeren hendel naar beneden en leunde met zijn schouder tegen de deur.

Terwijl de deur openging, kneep Thor zijn ogen samen in het felle licht van de fakkel. Hij stond in het midden van de kamer van de koning, Krohn en Reece naast hem.

Er stonden zeker twintig mensen opeengepakt rond de koning, die op zijn bed lag; sommigen stonden over hem heen gebogen, anderen knielden. Om de koning heen stonden zijn adviseurs en generalen, samen met Argon, de Koningin, Kendrick, Godfrey—zelfs Gwendolyn. Het was een wake, en Thor voelde zich een indringer.

De sfeer in de kamer was somber, de gezichten stonden ernstig. MacGil lag op een stapel kussens, en Thor was opgelucht om te zien dat hij nog leefde—in elk geval voor nu.

Alle gezichten draaiden zich om, verschrikt door Thor en Reece hun plotselinge binnenkomst. Thor realiseerde zich hoe vreemd dat moest zijn geweest, hun plotselinge verschijning in de kamer, uit een geheime deur in de stenen muur.

“Dat is de jongen!” riep iemand, die opstond en hatelijk naar Thor wees. “Hij is degene die de koning trachtte te vergiftigen!”

Wachters kwamen uit alle hoeken van de kamer op hem af. Thor wist nauwelijks wat hij moest doen. Een deel van hem wilde zich omdraaien en vluchten, maar hij wist dat hij deze boze menigte onder ogen moest komen, en dat hij de koning van zijn onschuld moest overtuigen. Hij zette zich schrap terwijl meerdere wachters op hem afkwamen. Krohn, aan zijn zijde, gromde naar zijn aanvallers.

Terwijl Thor daar stond, voelde hij een plotselinge hitte in zich opkomen, een kracht die door hem heen ging; onvrijwillig hief hij een hand op, draaide zijn handpalm naar hen toe en richtte zijn energie op hen.

Thor kon het niet geloven toen ze allemaal, slechts enkele stappen van hem verwijderd, stopten, alsof ze bevroren waren. Zijn kracht, wat het ook was, hield hen tegen.

“Hoe durf je hier binnen te komen en je tovenarij te gebruiken, jongen!” riep Brom—de grootste generaal van de koning—terwijl hij zijn zwaard trok. “Was het niet voldoende om te trachten te koning te doden?”

Brom, die zijn zwaard had getrokken, kwam op Thor af; op dat moment werd Thor overspoeld door een gevoel, sterker dan hij ooit had gevoeld. Hij sloot simpelweg zijn ogen en concentreerde zich. Hij voelde de energie in Broms zwaard, de vorm, het metaal, en op de één of andere manier, werd hij één met het zwaard. Hij beval het te stoppen.

Brom stond abrupt stil, als bevroren.

“Argon!” Brom draaide zich om en schreeuwde. “Stop deze tovenarij meteen! Stop deze jongen!”

Argon deed een stap naar voren, en liet langzaam zijn kap zakken. Hij staarde Thor aan met intense, brandende ogen.

“Ik zie geen reden hem te stoppen,” zei Argon. “Hij heeft geen kwaad in de zin.”

“Ben je gestoord? Hij heeft bijna onze Koning gedood!”

“Dat is wat jij denkt,” zei Argon. “Dat is niet wat ik zie.”

“Laat hem,” klonk een grauwe, diepe stem.

Iedereen draaide zich om terwijl MacGil rechtop ging zitten. Hij zag er erg zwak uit. Het kostte hem duidelijk veel moeite om te spreken.

“Ik wil de jongen zien. Hij is niet degene die me heeft neergestoken. Ik zag het gezicht van de man, en hij was het niet. Thor is onschuldig.”

Langzaam lieten de anderen hun wapens zakken, en Thor ontspande zijn geest. Hij liet hen los. De wachters trokken zich terug, terwijl ze aarzelend naar Thor keken, alsof hij uit een andere wereld kwam. Langzaam deden ze hun zwaarden terug in de schacht.

“Ik wil hem spreken,” zei MacGil. “Alleen. Allemaal. Laat ons alleen.”

“Mijn Koning,” zei Brom. “Denkt u echt dat dit veilig is? Alleen u en deze jongen alleen?”

“Niemand raakt Thor aan,” zei MacGil. “Laat ons nu alleen. Jullie allemaal. Ook mijn familie.”

Er viel een zware stilte in de kamer terwijl iedereen elkaar aanstaarde, duidelijk niet wetend wat te doen. Thor stond als bevroren, nauwelijks in staat om alles te verwerken.

Eén voor één verlieten de anderen, inclusief de familie van de Koning, de kamer. Krohn vertrok met Reece. De kamer, die zojuist nog gevuld was geweest met mensen, was nu ineens leeg.

De deur sloot. Nu waren alleen nog Thor en de koning in de kamer, alleen in de stilte. Hij kon het nauwelijks geloven. Het deed Thor pijn MacGil daar zo te zien liggen, zo bleek, met zoveel pijn. Hij wist niet hoe het kon, maar het was bijna alsof er een deel van hem ook stervende was, daar op dat bed. Hij wilde meer dan wat dan ook dat de koning in orde zou zijn.

“Kom hier, mijn jongen,” zei MacGil zwakjes. Zijn stem was schor, het was nauwelijks meer dan gefluister.

Thor haastte zich naar de zijde van de koning en knielde voor hem. De koning hield een zwakke pols uit; Thor nam zijn hand en kuste hem.

Thor keek op en zag MacGil zwakjes naar hem glimlachen. Thor was verrast toen hij hete tranen over zijn eigen wangen voelde lopen.

“Mijn heer,” begon Thor, niet in staat om zich in te houden, “geloof mij alstublieft. Ik heb u niet vergiftigd. Ik wist alleen door mijn droom van het plan. Door een kracht die ik nog niet begrijp. Ik wilde u slechts waarschuwen. Alstublieft, geloof me—”

MacGil hief zijn hand, en Thor zweeg.

“Ik heb je verkeerd ingeschat,” zei MacGil. “Ik moest door een andere man worden neergestoken om te beseffen dat jij het niet was. Je trachtte me slechts te redden. Vergeef me. Je was loyaal. Wellicht de enige loyale persoon in mijn hof.”

“Ik wilde dat ik het bij het verkeerde eind had,” zei Thor. “Ik wilde dat u veilig was. Dat mijn dromen slechts illusies waren; dat u nooit vermoord zou worden. Misschien had ik het mis. Misschien overleefd u dit.”

MacGil schudde zijn hoofd.

“Mijn tijd is gekomen,” zei hij tegen Thor.

Thor slikte. Hij hoopte dat het niet zo was, maar hij voelde de waarheid.

“Weet u wie verantwoordelijk is voor deze afschuwelijke daad, mijn heer?” Thor stelde de vraag die in zijn geest had gebrand sinds hij de droom had gehad. Hij kon zich niet indenken wie de koning zou willen doden, of waarom.

MacGil staarde naar het plafond en knipperde moeizaam met zijn ogen.

“Ik heb zijn gezicht gezien. Het is een gezicht dat ik goed ken. Maar om de één of andere reden kan ik het niet plaatsen.”

Hij richtte zich tot Thor.

“Het maakt nu niet uit. Mijn tijd is gekomen. Of het nu door zijn hand is, of door een ander, het einde blijft onveranderd. Wat nu belangrijk is,” zei hij, en hij greep Thors pols met een kracht die hem verraste, “is wat er gebeurd als ik weg ben. We zullen een koninkrijk zonder koning hebben.”

MacGil keek Thor aan met een intensiteit die Thor niet begreep. Thor wist niet precies wat hij bedoelde—wat hij wilde. Thor wilde het vragen, maar hij kon zien hoe moeilijk MacGil het had, en hij wilde niet riskeren hem in de reden te vallen.

“Argon had gelijk over je,” zei hij, terwijl zijn greep verslapte. “Jouw lotsbestemming is veel groter dan de mijne.”

Bij die woorden voelde Thor een elektrische schok door zijn lichaam gaan. Zijn lotsbestemming? Groter dan die van de Koning? Alleen al het idee dat de Koning zelfs maar de moeite zou nemen om Thor met Argon te bespreken was meer dan Thor kon bevatten. En het feit dat hij zei dat Thor zijn lotsbestemming groter was dan die van de Koning—wat kon hij daar mee bedoelen? Had Koning MacGil waanbeelden in zijn laatste momenten?

“Ik koos jou… ik bracht je in mijn familie om een reden. Weet je wat die reden is?”

Thor schudde zijn hoofd, hij wilde het wanhopig graag weten.

“Weet je niet waarom ik je hier wilde, alleen jij, tijdens mijn laatste momenten?”

“Het spijt me, mijn heer,” zei hij hoofdschuddend. “Ik weet het niet.”

Terwijl zijn ogen zich langzaam sloten, verscheen er een flauwe glimlach op MacGils gezicht.

“Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.”

MacGils ogen sperden zich open en hij staarde Thor aan met een intensiteit die Thor niet kon bevatten.

“Het lot van ons Koninkrijk hangt er van af,” voegde hij toe. “Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. Tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit in vrede zijn.”

MacGil sloot zijn ogen en zijn ademhaling werd oppervlakkig. Zijn greep op Thors pols werd zwakker, en Thor voelde de tranen in zijn ogen opwellen. Zijn hoofd tolde van alles dat de koning had gezegd, terwijl hij het op een rijtje trachtte te krijgen. Hij kon zich nauwelijks concentreren. Had hij het allemaal wel goed verstaan?

MacGil fluisterde iets, maar het was zo zachtjes, dat Thor het nauwelijks kon verstaan. Thor leunde naar voren en bracht zijn oor naar MacGils lippen.

De koning tilde zijn hoofd een laatste keer op, en sprak met een laatste krachtsinspanning:

“Wreek mij.”

Toen, plotseling, verstijfde MacGil. Hij lag daar enkele momenten, en toen rolde zijn hoofd opzij. Zijn ogen waren wijd opengesperd, als bevroren.

Dood.

“NEE!” jammerde Thor.

Zijn gejammer moest luid genoeg zijn geweest om de wachters te attenderen, want een moment later hoorde hij de deur achter hem openvliegen, gevolgd door de commotie van tientallen mensen die zich de kamer in haastten. Ver weg was hij zich bewust van de bewegingen om hem heen. Ver weg hoorde hij de kasteelklokken luiden.

De klokken luidden op het ritme van het kloppende bloed in zijn slapen. Maar het werd allemaal vaag, en de kamer begon te draaien.

Thor viel flauw, en stortte ineen tegen de stenen vloer.




HOOFDSTUK ZES


Een windvlaag raakte Gareth in het gezicht en hij keek op, zijn tranen wegknipperend, in het bleke licht van de eerste opkomende zon. De dageraad brak aan, en toch waren er op deze afgelegen plek, op de rand van de Kolvian Kliffen, al honderden familieleden, vrienden en kennissen van de koning aanwezig. Ze stonden dicht bij elkaar, hopend op een goed zicht op de begrafenis. Iets verderop, tegengehouden door een leger van soldaten, zag Gareth de massa’s naar binnen stromen, duizenden mensen die de dienst van een afstandje gadesloegen. Het verdriet op hun gezichten was oprecht. Zijn vader was geliefd, dat was één ding dat zeker was.

Gareth stond bij de rest van de directe familie, in een semicirkel om het lichaam van zijn vader heen, dat op planken was vastgebonden boven een gat in de grond, wachtend tot het neer zou worden gelaten. Argon stond voor de menigte. Hij droeg het dieprode gewaad dat hij alleen voor begrafenissen bewaarde, zijn uitdrukking ondoorgrondelijk, terwijl hij neerkeek op het lichaam van de Koning. Zijn kap verhulde zijn gezicht. Wanhopig trachtte Gareth het gezicht te analyseren, in een poging erachter te komen hoeveel Argon wist. Wist Argon dat hij zijn vader had vermoord? En zo ja, zou hij het de anderen vertellen—of het lot haar gang laten gaan?

Tot zijn ongenoegen was die vervelende jongen, Thor, vrijgesproken; natuurlijk kon hij niet de koning hebben neergestoken terwijl hij in de kerker zat. Om nog maar niet te spreken van het feit dat zijn vader tegen de anderen had gezegd dat Thor onschuldig was. Wat de situatie alleen maar erger maakte voor Gareth. Er was reeds een raad gevormd om de zaak te onderzoeken, om elk detail van de moord analyseren. Zijn hart bonsde terwijl hij daar met de anderen stond, starend naar het lichaam dat zo meteen in de aarde gezakt zou laten worden; hij kon zelf ook wel door de grond zakken.

Het was slechts een kwestie van tijd tot het spoor naar Firth zou leiden—en wanneer dat gebeurde, zou Gareth meegesleurd worden in zijn val. Hij zou snel moeten handelen om de aandacht van zichzelf af te leiden, om iemand anders de schuld in de schoenen te schuiven. Gareth vroeg zich af of degenen om hem heen hem verdachten. Hij was waarschijnlijk gewoon paranoïde, en terwijl hij zijn blik over de gezichten liet glijden, zag hij niemand naar hem kijken. Daar stonden zijn broers, Reece, Godfrey, en Kendrick; zijn zus Gwendolyn; en zijn moeder, haar gezicht getekend door verdriet, die in een catatonische toestand leek te zijn. Ja, sinds zijn vaders dood, was ze als een ander persoon, nauwelijks in staat om een woord uit te brengen. Hij had gehoord dat toen ze het nieuws te horen had gekregen, er iets in haar was geknapt, alsof ze verlamd was. De helft van haar gezicht was bevroren; wanneer ze haar mond open deed, kwamen haar woorden slechts langzaam naar buiten.

Gareth onderzocht de gezichten van de raad van de Koning achter haar—zijn generaal, Brom, en het hoofd van de Krijgsmacht, Kolk, stonden vooraan, met achter hen velen van zijn vaders adviseurs. Ze veinsden verdriet, maar Gareth wist wel beter. Hij wist dat het al deze mensen, alle raadsleden en adviseurs en generalen—en alle edelen en heren achter hen—nauwelijks iets kon schelen. Hij herkende de ambitie op hun gezichten. Lust naar macht. Terwijl elk van hen neerkeek op het lichaam van de koning, voelde hij dat ze zich afvroegen wie de volgende zou zijn om de troon te bestijgen.

Het was dezelfde gedachte die in zijn hoofd rondspookte. Wat zou er gebeuren in de nasleep van zo’n chaotische moord? Als het simpel was geweest, en iemand anders de schuld had gekregen, dan zou zijn plan perfect zijn geweest—hij zou de troon krijgen. Ten slotte was hij de eerstgeboren rechtmatige zoon. Zijn vader had de macht aan Gwendolyn overgedragen, maar met uitzondering van zijn broers was er niemand bij de meeting aanwezig geweest, en zijn wensen waren nooit geratificeerd. Gareth kende de raad, en hij wist hoe serieus zij de wet namen. Zonder een ratificatie zou zijn zuster nooit regeren.

En dus zou hij in beeld komen. Als het proces werd voorgezet—en Gareth was vastberaden om te zorgen dat dit zou gebeuren—dan zou de troon van hem zijn. Dat was de wet.

Zijn broers en zus zouden zich verzetten, daar twijfelde hij niet aan. Ze zouden zich de meeting met hun vader herinneren, en waarschijnlijk eisen dat Gwendolyn zou regeren. Kendrick zou niet proberen om de macht te nemen—daar was hij veel te goedhartig voor. Godfrey was apathisch. Reece was te jong. Gwendolyn was zijn enige echte bedreiging. Maar Gareth was optimistisch: hij dacht niet dat de raad klaar was voor een vrouw—laat staan een tienermeisje—om de Ring te regeren. En zonder ratificatie van de koning, hadden ze het perfecte excuus om haar over te slaan.

De enige echte dreiging in zijn hoofd was Kendrick. Tenslotte was hij, Gareth, door iedereen gehaat terwijl Kendrick geliefd was bij het gewone volk, bij de soldaten. Gezien de omstandigheden, was er altijd de kans dat de raad de troon aan Kendrick zou toewijzen. Hoe sneller Gareth de macht kon nemen, hoe sneller hij zijn macht kon gebruiken om korte metten te maken met Kendrick.

Gareth voelde een ruk aan zijn hand. Hij keek naar beneden en zag het geknoopte touw in zijn hand branden. Hij realiseerde zich dat ze waren begonnen zijn vaders kist naar beneden te laten zakken; hij keek op en zag zijn broers en zus, elk met een touw in de hand, die het langzaam lieten vieren. Gareths uiteinde kantelde, omdat hij niet aan het opletten was, en hij greep het touw met zijn andere hand tot het ver genoeg gevierd was. Het was ironisch: zelfs in de dood kon hij zijn vader niet plezieren.

In de verte luidden de klokken, en Argon deed een stap naar voren. Hij hief zijn hand op.

“Itso ominus domi ko resepia…”

De verloren taal van de Ring, de Koninklijke taal, duizenden jaren lang gebruikt door hun voorvaderen. Het was een taal die zijn privéleraren hem hadden ingeprent toen hij nog een jongen was—één die hij nodig zou hebben wanneer hij zijn Koninklijke plek had geclaimd.

Plotseling stopte Argon. Hij keek op en staarde Gareth recht aan. Argons doorzichtige ogen leken dwars door hem heen te branden, en deden een huivering langs zijn ruggengraat lopen. Gareth werd rood, en hij vroeg zich af of het hele koninkrijk het zag, en of iemand wist wat het betekende. In die staar voelde hij dat Argon wist van zijn betrokkenheid. En toch bleef Argon mysterieus. Hij weigerde om betrokken te raken bij de onverwachte wendingen van het menselijk lot. Zou hij zijn mond houden?

“Koning MacGil was een goede koning, een eerlijke koning,” sprak Argon langzaam. Zijn stem klonk diep en buitenaards.

“Hij bracht trots en eer aan zijn voorvaderen, en rijkdom en vrede naar dit koninkrijk, meer dan we ooit hebben gekend. Zijn leven is hem voortijdig afgekomen, zoals God het gewild zou hebben. Maar hij heeft een diepe, rijke nalatenschap achtergelaten. Nu is het aan ons die nalatenschap te vervullen.”

Argon pauzeerde.

“Ons koninkrijk van de Ring is aan alle kanten omgeven door dreigingen. Voorbij het Ravijn, slechts beschermd door ons energieveld, ligt een land van wilden en wezens die ons zouden verscheuren. Binnen onze Ring, aan de andere kant van de Hooglanden, is een clan die ons pijn zou doen. We leven in een ongeëvenaarde voorspoed en vrede; maar onze veiligheid is vluchtig.

“Waarom nemen de goden iemand van ons in de bloei van zijn leven—een goede en wijze en eerlijke koning? Waarom was het zijn lot om op deze manier gedood te worden? We zijn slechts pionnen, poppen in de hand van het lot. Zelfs op de top van onze macht kunnen we onder de grond eindigen. De vraag waar we ons mee bezig moeten houden is niet waar we naar streven—maar wie we willen zijn.”

Argon liet zijn hoofd zakken, en Gareth voelde zijn handpalmen branden terwijl ze de kist verder lieten zakken; eindelijk raakte hij met een doffe klap de grond.

“NEE!” klonk een gil.

Het was Gwendolyn. Hysterisch rende ze naar de rand van de afgrond, alsof ze erin wilde springen; Reece rende naar voren en greep haar vast. Kendrick kwam naar voren om te helpen.

Maar Gareth voelde geen sympathie voor haar; hij voelde zich bedreigd. Als zij graag onder de grond wilde liggen, dan kon dat geregeld worden.

Dat kon zeker.



*

Thor stond slechts enkele meters van het lichaam van Koning MacGil verwijderd, terwijl hij toekeek hoe het in de grond werd neergelaten, en hij voelde zich overweldigd door de aanblik. De koning had een spectaculaire plek gekozen om begraven te worden, hier op de hoogste klif van het koninkrijk, een verheven plek, die bijna tot in de wolken zelf leek te reiken. De wolken kleurden oranje en groen en geel en roze, terwijl de eerste van de opkomende zonnen hoger de hemel in klom. Maar de dag werd omgeven door een mist die niet op leek te willen lossen, alsof het koninkrijk zelf rouwde. Krohn, die naast hem zat, maakte een klaaglijk geluid.

Thor hoorde een gekrijs, en keek op. Daar cirkelde Estopheles, hoog boven hen, terwijl ze op hen neer keek. Thor voelde zich nog steeds verdoofd; hij kon de gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen nauwelijks bevatten. Dat hij hier nu stond, ten midden van de familie van de koning, toekijkend hoe de man waar hij zo snel van was gaan houden de grond in verdween. Het leek onmogelijk. Hij had hem nog maar pas leren kennen, de eerste man die ooit als een echte vader voor hem was geweest, en nu werd hij hem afgekomen. Thor kon ook niet stoppen met te denken aan de laatste woorden van de koning:

Je bent niet zoals de anderen. Je bent speciaal. En tot je begrijpt wie je bent, zal ons koninkrijk nooit vrede kennen.

Wat had de koning daarmee bedoeld? Wie was hij dan precies? Hoezo was hij speciaal? Hoe wist de koning dat? Wat had het lot van het koninkrijk met Thor te maken? Was de koning soms delirant geweest?

Er is een land, ver van hier. Voorbij de Wildernis. Voorbij het land van de Draken. Het is het land van de Druïden. Waar je moeder vandaan komt. Je moet daarheen gaan om de antwoorden te zoeken.

Hoe kon MacGil weten over zijn moeder? Hoe kon hij weten waar ze woonde? En wat voor antwoorden had ze? Thor had altijd aangenomen dat ze dood was—het idee dat ze nog in leven kon zijn elektrificeerde hem. Hij voelde zich vastberaden, meer dan ooit, om haar te zoeken, om haar te vinden. Om de antwoorden te vinden, te ontdekken wie hij was en waarom hij zo speciaal was.

Terwijl de klokken luidden en MacGils lichaam werd neergelaten, verwonderde Thor zich over de wrede wendingen van het lot; waarom hij de toekomst had kunnen zien, waarom hij had gezien hoe deze geweldige man gedood werd—en toch machteloos was om er iets aan te doen? Op een bepaalde manier wenste hij dat hij nooit iets van dit alles had gezien, nooit van te voren had geweten wat er zou gebeuren; hij wenste dat hij slechts een onschuldige omstander was geweest zoals de rest, en op een dag wakker was worden met het nieuws dat de koning dood was. Nu voelde het alsof hij er een deel van was. Op de één of andere manier voelde hij zich schuldig, alsof hij meer had kunnen doen.

Thor vroeg zich af wat er nu van het koninkrijk terecht zou komen. Het was nu een koninkrijk zonder koning. Wie zou er regeren? Zou het, zoals iedereen speculeerde, Gareth worden? Thor kon zich niets ergers voorstellen.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43691535) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. –Books and Movie Reviews, Roberto Mattos EEN MARS VAN KONINGEN neemt ons weer een stapje verder mee op Thors epische reis naar volwassenheid, terwijl hij zich meer begint te realiseren over wie hij is en wat zijn krachten zijn. Nadat hij uit de kerker ontsnapt, is Thor geschokt wanneer hii hoort over een tweede poging om Koning MacGil te vermoorden. Wanneer MacGil sterft, breekt er chaos uit in het koninkrijk. Terwijl iedereen strijdt om de troon, is het Koninklijk Hof het toneel van familiedrama’s, machtsstrijden, ambities, jaloezie, geweld en verraad. Er moet een erfgenaam worden gekozen, en iemand zal de kans hebben om het eeuwenoude Zwaard van het Lot, de bron van al hun kracht, op te tillen. Maar dan wordt het moordwapen gevonden, en men richt zich op het vinden van de moordenaars. Tegelijkertijd moeten de MacGils een andere dreiging onder ogen zien: de McClouds, die op het punt staan de Ring van binnenuit aan te vallen. Thor vecht om Gwendolyn’s liefde terug te winnen, maar wellicht krijgt hij de kans niet: hij moet inpakken en zich met zijn broeders voorbereiden op De Honderd, honderd gruwelijke, helse dagen die alle leden van de Krijgsmacht moeten overleven. De Krijgsmacht moet het Ravijn oversteken, voorbij de bescherming van de Ring, de Wildernis in, richting de Tartuvische Zee en het Eiland van de Mist, waarvan men zegt dat het bewaakt wordt door een draak. Zullen ze terugkeren? Zal de Ring overleven tijdens hun afwezigheid? En zal Thor eindelijk achter het geheim van zijn lotsbestemming komen? EEN MARS VAN KONINGEN vertelt het epische verhaal van vrienden en geliefden, van rivalen en minnaars, van ridders en draken, van intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van misleiding, ambitie en verraad. Het is een verhaal over eer en moed, over het lot, over tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Boeken #3 tot en met #14 zijn ook gepubliceerd!

Как скачать книгу - "Een Mars Van Koningen" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Mars Van Koningen" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Mars Van Koningen", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Mars Van Koningen»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Mars Van Koningen" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *