Книга - Een Aanval Van Moed

a
A

Een Aanval Van Moed
Morgan Rice


De Tovenaarsring #6
In EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6 in de Tovenaarsring), vervolgt Thor zijn zoektocht, dieper het Rijk in, om het Zwaard van het Lot te vinden en de Ring te redden. Terwijl hij en zijn vrienden met een tragedie te maken krijgen en een lid van hun hechte groep verliezen, worden Thor en zijn overgebleven vrienden closer dan ooit, en leren ze dat ze tegenspoed samen moeten confronteren. Hun reis neemt hen mee naar nieuwe en exotische gebieden, waaronder de naargeestige Zoutvelden, de Grote Tunnel, en de Bergen van Vuur, terwijl ze het moeten opnemen tegen afschuwelijke monsters. Thors vaardigheden ontwikkelen zich terwijl hij traint, en hij zal al zijn krachten nodig hebben om te overleven. Ze ontdekken eindelijk waar het Zwaard naartoe is gebracht, en ze komen erachter dat ze naar de meest gevreesde plek in het Rijk zullen moeten afreizen om het terug te halen: het Land van de Draken. In de Ring herstelt Gwendolyn langzaam van haar aanval, en worstelt ze met een diepe depressie. Kendrick en de anderen zweren om te vechten voor haar eer, ondanks de onmogelijke kansen. Er volgt één van de grootste gevechten in de geschiedenis van de Ring, waarbij ze er alles aan doen om Silesia te bevrijden en Andronicus uit te schakelen. Ondertussen waagt Godfrey zich in vijandelijk gebied en leert hij wat het is om een krijger te zijn, op zijn eigen, unieke manier. Gareth slaagt erin om in leven te blijven en gebruikt zijn sluwheid om Andronicus voor te blijven, terwijl Erec voor zijn leven vecht om Savaria te redden van een invasie – en Alistair, zijn grote liefde, te redden. Argon betaalt een kostbare prijs wanneer hij zich mengt in menselijke affaires. En Gwendolyn moet besluiten of ze haar leven opgeeft of de rest van haar leven als een geïsoleerde non in de eeuwenoude Vluchttoren doorbrengt. Maar niet voordat, in een schokkende plotwending, Thor eindelijk ontdekt wie zijn echte vader is. Zullen Thor en de anderen hun zoektocht overleven? Zullen ze het Zwaard van het Lot vinden? Zal de Ring de invasie van Andronicus overleven? Wat zal er terecht komen van Gwendolyn, Kendrick en Erec? En wie is Thors echte vader? EEN AANVAL VAN MOED is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het boek is 70. 000 woorden.







E E N A A N V A L V A N M O E D



(Boek #6 in de Tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 Bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit dertien boeken.

Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met binnenkort meer talen).

Morgan hoort graag van je, dus bring gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice weet je vanaf het begin in het verhaal mee te slepen, en maakt gebruik van geweldige beschrijvende kwaliteiten die boven het schetsen van de setting uitstijgen… Goed geschreven en leest lekker snel weg.”

--Black Lagoon Reviews (over Turned)



“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice is erin geslaagd om een interessante twist aan het verhaal te geven… Verfrissend en uniek, heeft de klassieke elementen die je in veel paranormale Young Adult verhalen terugvindt. De serie gaat over een meisje… een heel bijzonder meisje! …Leest makkelijk weg maar in een zeer hoog tempo… Een aanrader voor iedereen die houdt van softe paranormale romances.”

--The Romance Reviews (over Turned)



“Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai.”

--Paranormal Romance Guild {over Turned}



“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd.”

--vampirebooksite.com (over Turned)



“Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd.”

--The Dallas Examiner {over Loved}



“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en THE VAMPIRE DIARIES, één die je in één ruk uit wil lezen! Als je houdt van avontuur, liefde en vampieren dat is dit het boek voor jou!”

--Vampirebooksite.com {over Turned}



“Morgan Rice bewijst wederom een extreem getalenteerde verhalenverteller te zijn… Dit zou een breed publiek aanspreken, inclusief de jongere fans van het vampier/fantasy genre. Het eindigde met een onverwachte cliffhanger die je zal schokken.”

--The Romance Reviews {over Loved}


Boeken door Morgan Rice



THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

A RULE OF QUEENS (Book #13)--EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)



THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)



THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)

FATED (Book #11)--VERDOEMD (Boek #11)











(https://itunes.apple.com/nl/artist/morgan-rice/id417552527?mt=11&uo=4)

Luister (https://itunes.apple.com/nl/artist/morgan-rice/id417552527?mt=11&uo=4) naar DE TOVENAARSRING serie als audioboek!


Copyright © 2014 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur. Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig. Omslagafbeelding copyright Sergii Votit, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN (#u51cd399c-6241-5a07-ac09-a9e5f1c8b197)

HOOFDSTUK TWEE (#u4abd393c-b1a6-5ba2-8b04-155528f87398)

HOOFDSTUK DRIE (#ue54b2e9a-e25b-51b9-9149-5e8a73f4c686)

HOOFDSTUK VIER (#ue1825eb0-6a16-5da4-9130-b6f3443ae725)

HOOFDSTUK VIJF (#u68ea2d82-37ec-5d38-9c52-36da7b1e82d4)

HOOFDSTUK ZES (#u72ff5bc2-4618-5efc-be2a-2a5eb6cb982e)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u48f39c15-489c-5870-84dd-a1f8fdc8a8cc)

HOOFDSTUK ACHT (#u9945d1df-6cd5-5e3f-b1f5-0127337a6a78)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)


“Lafaards sterven vele malen voor hun dood;

De dappere proeft de smaak van de dood slechts één keer.”

--William Shakespeare

Julius Caesar




HOOFDSTUK ÉÉN


Gwendolyn lag met haar gezicht naar beneden in het gras en voelde de koude wind over haar blote huid glijden. Terwijl haar ogen zich langzaam openden, keerde ze weer terug naar de realiteit. Ze was ergens ver weg geweest, in een zonnig veld vol bloemen, Thor en haar vader aan haar zijde, lachend en gelukkig. Alles was perfect geweest.

Maar nu ze haar ogen weer opende zag ze een heel andere wereld. De grond was hard en koud, en degene die naast haar zat was niet haar vader, niet Thor—maar een monster: McCloud. Hij was klaar met haar. Langzaam stond hij op, knoopte zijn broek dicht, en keek met een voldane blik op naar neer.

Plotseling kwam het allemaal terug. Haar overgave aan Andronicus. Zijn verraad. McCloud die haar aanviel. Haar wangen gloeiden terwijl ze besefte hoe naïef ze was geweest.

Haar hele lichaam deed pijn, haar hart brak, en meer dan ooit wilde ze sterven.

Gwendolyn zag grote groepen soldaten van Andronicus’ leger naar haar kijken, en ze schaamde zich nog dieper. Ze had zich nooit moeten overgeven aan dit wezen; ze wilde dat ze vechtend ten onder was gegaan. Ze had naar Kendrick en de anderen moeten luisteren. Andronicus had misbruik gemaakt van haar opoffering, en ze was in de val gelopen. Ze wilde dat ze hem in de strijd was tegengekomen: zelfs als ze was gestorven, dan was ze ten minste ten onder gegaan met haar waardigheid en eer nog intact.

Gwendolyn wist nu zeker dat ze zou sterven. Maar het deed haar niets meer. Het kon haar niets meer schelen dat ze dood zou gaan—zolang het maar op haar manier zou gebeuren—en ze was nog niet klaar.

Terwijl ze daar lag, strekte Gwendolyn heimelijk haar hand uit en greep in de aarde.

“Je kunt nu opstaan, vrouw,” beval McCloud ruw. “Ik ben klaar met je. Nu zijn de anderen aan de beurt.”

Gwen greep zo hard in de aarde dat haar knokkels wit werden, en bad dat het zou werken.

In één snelle beweging draaide ze zich om en gooide een hand vol aarde in McClouds ogen.

Hij had het niet zien aankomen en struikelde schreeuwend achterover terwijl hij naar zijn gezicht greep.

Gwen greep haar kans. Ze was haar hele leven omgeven geweest door krijgers van de Koning, en ze hadden haar altijd geleerd om een tweede keer aan te vallen, voordat de vijand een kans had om te herstellen. Ze hadden haar ook een les geleerd die ze nooit was vergeten: of ze nu een wapen droeg of niet, ze was altijd gewapend. Ze kon het wapen van de vijand gebruiken.

Gwen reikte naar voren, trok de dolk uit McClouds riem, en stak hem tussen zijn benen.

McCloud gilde het uit en greep naar zijn kruis. Het bloed gutste tussen zijn benen door terwijl hij naar beneden reikte en snakkend naar adem de dolk eruit trok.

Ze was blij dat ze hem had weten te raken, dat ze tenminste een beetje wraak had kunnen nemen. Maar tot haar verbijstering deed de wond, die ieder ander ten val zou hebben gebracht, hem niet vertragen. Dit monster was niet te stoppen. Ze had hem ernstig verwond, precies op de plek waar hij het verdiende, maar ze had hem niet gedood. Hij ging niet eens op zijn knieën.

McCloud trok de dolk eruit, die droop van het bloed, en keek haar dreigend aan. Hij begon op haar af te komen, de dolk in zijn trillende handen, en Gwendolyn wist dat haar tijd gekomen was. Ze zou in ieder geval sterven met de wetenschap dat ze wraak had genomen.

“Ik zal je hart eruit snijden en hem aan je voeren,” zei hij. “Nu zal je weten hoe echte pijn voelt.”

Gwendolyn zette zich schrap terwijl de dolk op haar afkwam, en bereidde zich voor op een pijnlijke dood.

Er klonk een schreeuw, en het duurde even voor Gwen zich realiseerde dat het niet haar eigen schreeuw was. Het was McCloud; hij schreeuwde het uit.

Gwen liet haar handen zakken en keek verward omhoog. McCloud had de dolk laten vallen. Ze knipperde een paar keer met haar ogen en trachtte te bevatten wat ze voor zich zag.

McCloud stond daar met een pijl in zijn oog. Hij gilde terwijl het bloed uit zijn oogkas spoot en hij de pijl vastgreep. Ze begreep het niet. Hij was neergeschoten. Maar hoe? Door wie?

Gwen draaide zich om in de richting waaruit de pijl was gekomen, en haar hart zwol toen ze Steffen zag, met zijn boog in zijn handen, te midden van een grote groep soldaten. Voor iemand ook maar door had wat er gebeurde, had Steffen nog zes pijlen afgevuurd. Eén voor één gingen de zes soldaten die naast McCloud stonden tegen de grond, hun kelen doorboord met pijlen.

Steffen haalde uit om weer te vuren, maar inmiddels hadden ze hem in de gaten gekregen. Hij werd besprongen door een grote groep soldaten die hem tegen de grond werkten.

McCloud, die het nog steeds uitgilde, draaide zich om en rende de menigte in. Het was ongelofelijk dat hij nog steeds niet dood was. Ze hoopte dat hij langzaam dood zou bloeden.

Gwens hart zwol van dankbaarheid voor Steffen, meer dan hij ooit zou weten. Ze wist dat ze hier vandaag zou sterven, maar het zou in ieder geval niet gebeuren door McClouds hand.

Het kamp viel stil terwijl Andronicus opstond en langzaam naar Gwendolyn toe liep. Ze lag daar en keek toe hoe hij naderde, onmogelijk groot, als een berg die zich naar haar toe bewoog. Soldaten voegden zich bij hem, en er hing een dodelijke stilte op het slagveld. Het enige geluid was dat van de wind.

Andronicus stopte een meter van haar vandaan en keek uitdrukkingsloos naar beneden. Hij liet zijn vingers over de gekrompen hoofden aan zijn ketting glijden, en er rees een vreemd geluid op uit het diepst van zijn keel. Hij leek kwaad en geïntrigeerd tegelijkertijd.

“Je hebt de grote Andronicus uitgedaagd,” zei hij langzaam. Het hele kamp hing aan zijn lippen. Zijn stem bulderde met autoriteit en weergalmde over het veld. “Het was makkelijker geweest als je gewoon had toegegeven aan je straf. Nu zal je weten hoe echte pijn voelt.”

Andronicus trok een zwaard, het langste zwaard dat Gwen ooit had gezien. Het was zeker tweeënhalve meter lang. De metalen klank echode over het slagveld. Hij hield het zwaard hoog in de lucht en draaide het rond. De weerspiegeling van de zon op het metaal was zo fel dat het haar verblindde. Hij bekeek het zwaard terwijl hij het door zijn handen liet glijden, alsof hij het voor de eerste keer zag.

“Je bent een vrouw van nobele afkomst,” zei hij. “Het is wel zo gepast dat je ook sterft door een nobel zwaard.”

Andronicus nam twee stappen naar voren, greep het heft met beide handen vast en hief het zwaard hoger.

Gwendolyn sloot haar ogen. Ze hoorde het huilen van de wind, de bewegingen van de grassprietjes, en ze zag haar leven voor haar ogen voorbij schieten. Ze voelde alles dat ze ooit had gedaan, iedereen waarvan ze ooit had gehouden. Haar laatste gedachten gingen naar Thor. Ze reikte naar beneden en sloot haar hand om het amulet dat hij haar had gegeven. Ze kon de warme kracht voelen die ervan af straalde, van deze eeuwenoude rode steen, en ze herinnerde zich Thors woorden: dit amulet kan je leven redden. Eén keer.

Ze kneep harder in het amulet en het pulseerde in haar hand. Ze bad met alles dat ze had tot God.

Alstublieft God, laat dit amulet werken. Alstublieft, red me, deze ene keer. Laat me Thor weer zien.

Gwendolyn opende haar ogen en verwachtte Andronicus’ zwaard op haar af te zien komen—maar dat was niet het geval. Andronicus stond daar, als bevroren, en keek over haar schouder alsof hij iemand zag naderen. Hij leek verrast te zijn; verward zelfs, en het was een uitdrukking die ze nog niet eerder bij hem had gezien.

“Je laat nu je wapen zakken,” klonk een stem achter Gwendolyn.

Gwendolyn was als geëlektrificeerd toen ze het geluid van de stem hoorde. Het was een stem die ze kende. Ze draaide zich met een ruk om en zag tot haar verbijstering iemand staan die ze net zo goed kende als haar eigen vader.

Argon.

Daar stond hij, gekleed in zijn witte gewaden en mantel, zijn ogen glimmend met een intensiteit die groter leek dan ze ooit had gezien. Hij leek dwars door Andronicus heen te staren. Zij en Steffen lagen tussen de twee titanen op de grond. Het waren beiden ongelofelijk machtige wezens, de één met een duistere kracht, de ander met een lichte. Ze kon de spirituele oorlog die zich boven haar hoofd afspeelde bijna voelen.

“Zal ik dat?” spotte Andronicus, die glimlachte.

Maar in Andronicus’ glimlach kon Gwen zijn lippen zien trillen. Voor het eerst zag ze iets in Andronicus’ ogen dat leek op angst. Dat was iets waarvan ze nooit gedacht had dat ze het zou zien. Andronicus moest over Argon gehoord hebben. En wat hij ook over hem wist, het was genoeg om de machtigste man ter wereld bang te maken.

“Je zult het meisje geen kwaad meer doen,” zei Argon kalm. “Je zult haar overgave accepteren,” zei hij, terwijl hij een stap naar voren deed. Zijn ogen waren hypnotiserend. “Je zult haar toestaan zich terug te trekken naar haar mensen. En je zult haar mensen toestaan zich over te geven, als zij daarvoor kiezen. Ik vertel je dit slechts één keer. Je kunt het maar beter accepteren.”

Andronicus staarde Argon aan en knipperde met zijn ogen.

Toen gooide hij zijn hoofd achterover en hij bulderde van het lachen. Het was de meest luide, de meest duistere lach die Gwen ooit had gehoord. Hij vulde het hele kamp en leek tot in de hemel te reiken.

“Je tovenaarstrucs werken niet op mij, oude man,” zei Andronicus. “Ik weet van de Grote Argon. Er was een tijd dat je machtig was. Machtiger dan de mens, machtiger dan draken, machtiger dan de hemel zelf, zo zeggen ze. Maar je tijd is voorbij. Er is een nieuw tijdperk aangebroken. Een tijdperk voor de Grote Andronicus. Je bent nu niets meer dan een relikwie, een overblijfsel van een andere tijd, de tijd waarin de MacGils heersten, toen magie sterk was. Toen de Ring nog ondoordringbaar was. Maar je lot is gebonden aan de Ring. En de Ring is nu zwak. Net als jij.

“Het is dwaas om mij te confronteren, oude man. Nu zal je de kracht van de Grote Andronicus voelen.”

Andronicus hief zijn zwaard weer, richting Gwendolyn, maar bleef Argon recht aankijken.

“Ik zal het meisje langzaam doden terwijl je toekijkt,” zei Andronicus. “En daarna zal ik de gebochelde doden. Ik zal jou verminken, maar je in leven laten als wandelend symbool voor de macht van mijn grootheid.”

Gwendolyn zette zich schrap en kromp ineen terwijl Andronicus het zwaard naar haar hoofd bracht.

Op dat moment gebeurde er iets. Ze hoorde een geluid door de lucht snijden, als dat van duizend vuren, gevolgd door het geschreeuw van Andronicus.

Ze opende haar ogen en zag tot haar verbijstering Andronicus’ gezicht vertrekken van de pijn. Hij liet zijn zwaard vallen en viel op zijn knieën. Ze zag hoe Argon een stap naar voren deed, en toen nog één. Hij hield zijn handpalm voor zich uitgestrekt en er kwam een bal van violetkleurig licht uit. De bal werd steeds groter en groter, tot hij Andronicus helemaal omhulde. Argon bleef naar hem toe lopen, uitdrukkingsloos.

Andronicus krulde zich op in een bal op de grond terwijl het licht hem verzwolg.

Zijn mannen snakten naar adem, maar geen van hen durfde iets te doen. Of omdat ze bang waren, of omdat Argon één of andere spreuk had gebruikt om hen machteloos te maken.

“LAAT HET STOPPEN!” schreeuwde Andronicus, die zijn oren met zijn handen bedekte. “IK SMEEK HET JE!”

“Je zult het meisje geen kwaad meer doen,” zei Argon langzaam.

“Ik zal het meisje geen kwaad meer doen,” herhaalde Andronicus, als in een trance.

“Je zult haar nu vrijlaten en haar terug laten gaan naar haar mensen.”

“Ik zal haar nu vrijlaten en haar terug laten gaan naar haar mensen!”

“Je zult haar mensen de kans geven zich over te geven.”

“Ik zal haar mensen de kans geven zich over te geven!” gilde Andronicus. “Alsjeblieft! Ik zal alles doen!”

Argon haalde diep adem en stopte. Het licht verdween uit zijn hand en hij liet langzaam zijn arm zakken.

Gwen keek geschokt naar hem op; ze had Argon nog nooit eerder in actie gezien, en ze kon zijn kracht nauwelijks bevatten. Het was alsof ze de hemel had zien openbreken.

“Als we elkaar weerzien, grote Andronicus,” zei Argon langzaam, terwijl hij op Andronicus neerkeek, “zal je onderweg zijn naar het meest duistere rijk in de hel.”




HOOFDSTUK TWEE


Thor worstelde terwijl hij door de soldaten van het Rijk tegen de grond werd gedrukt. Hij kon niet anders dan hulpeloos toekijken hoe Durs, iemand die hij zijn hele leven als broer had beschouwd, een zwaard hief om hem te doden.

Thor sloot zijn ogen en wist dat zijn tijd gekomen was. Hij haatte zichzelf om het feit dat hij zo dom was geweest, zo naïef. Ze hadden hem in de vak gelokt, als een lam dat naar de slacht ging. En wat nog erger was, de andere jongens hadden tegen hem opgekeken. Hij had niet alleen zichzelf teleurgesteld, maar ook de anderen. Zijn naïviteit en vertrouwende natuur hadden hen allemaal in gevaar gebracht.

Terwijl Thorgrin worstelde, probeerde hij zijn kracht op te roepen, ergens diep van binnen. Als hij maar genoeg kracht had om zich los te rukken, om terug te vechten.

Maar hoe hij het ook probeerde, het kwam niet. En hij was simpelweg niet sterk genoeg om zich uit de greep van de soldaten te bevrijden.

Thor voelde de wind zijn gezicht strelen terwijl Durs het zwaard naar beneden bracht, en zette zich schrap voor de dreigende impact van staal. Hij was niet klaar om te sterven. In gedachten zag hij Gwendolyn, in de Ring, wachtend op hem. Hij had haar ook teleurgesteld.

Plotseling hoorde Thor het geluid van vlees tegen vlees. Hij opende zijn ogen en zag tot zijn verassing dat hij nog leefde. Durs’ arm werd tegengehouden door de hand van een enorme soldaat van het Rijk die boven Durs uittorende—en dat zei wat, gezien Durs’ formaat. Hij hield Durs’ pols stevig vast.

Durs keek de soldaat van het Rijk verrast aan.

“Onze leider wil hen niet dood,” bromde de soldaat tegen Durs. “Hij wil hen levend. Als gevangenen.”

“Dat is ons niet vertelt,” protesteerde Durs.

“De afspraak was dat we ze zouden mogen doden!” voegde Dross toe.

“De voorwaarden van de afspraak zijn verandert,” antwoordde de soldaat.

“Dat kun je niet maken!” riep Drake uit.

“Niet?” antwoordde de soldaat op duistere toon, terwijl hij zich tot hem wendde. “We kunnen doen wat we willen. Sterker nog, jullie zijn nu ook onze gevangenen.” De soldaat grijnsde. “Hoe meer Krijgsmacht leden we hebben voor losgeld, hoe beter.”

Durs keek de soldaat aan en kreeg ineens een angstige blik in zijn gezicht. Een moment later brak de chaos uit terwijl de drie broers werden besprongen door tientallen soldaten van het Rijk, die hen tegen de grond werkten en hun polsen vastbonden.

Thor maakte van de chaos gebruik om Krohn te zoeken. Hij zag hem een paar meter verderop zitten, verscholen in de schaduwen, zoals altijd nooit ver bij hem vandaan.

“Krohn, help me!” schreeuwde Thor. “NU!”

Krohn kwam in actie. Met een luide grom sprong hij door de lucht en zette zijn tanden in de keel van de soldaat die Thors pols vasthield. Thor wriemelde zijn hand vrij en Krohn besprong de ene na de andere soldaat tot Thor zich los had gerukt en zijn zwaard kon grijpen. Thor spon om zijn as en onthoofdde de drie soldaten in één enkele slag.

Thor rende naar Reece, die het dichtst bij hem was, en stak de soldaat die hem gevangen hield in het hart. Reece sprong overeind en greep zijn zwaard. De twee gingen uiteen en haastten zich naar hun broeders van de Krijgsmacht om Elden, O’Connor, Conval en Conven te bevrijden.

De andere soldaten waren afgeleid door Drake, Durs en Dross, en tegen de tijd dat ze door hadden wat er aan de hand was, was het al te laat. Thor, Reece, O’Connor, Elden, Conval en Conven waren vrij, hun wapens in hun handen. Ze waren nog steeds zwaar in de minderheid, en Thor wist dat het geen gemakkelijk gevecht zou worden. Maar nu hadden ze in elk geval een kans. Onverschrokken vielen ze aan.

Honderd soldaten van het Rijk kwamen op hen af. Thor hoorde een gekrijs. Toen hij opkeek, zag hij Estopheles. Zijn valk maakte een duikvlucht en zette haar klauwen in de ogen van één van de soldaten, die schreeuwend tegen de grond in. Estopheles bleef aanvallen en schakelde de ene na de andere soldaat uit.

Terwijl ze aanvielen, legde Thor een steen in zijn slinger en wierp. Hij raakte een soldaat tegen zijn slaap en hij ging tegen de grond voor hij bij hen was; O’Connor slaagde erin twee pijlen af te vuren, die met een dodelijke precisie hun doel raakten, en Elden wierp een speer, die zich door twee soldaten tegelijk heen boorde. Het was een goed begin—maar er waren nog honderd soldaten over.

Ze ontmoetten elkaar met een luide strijdkreet in het midden. Zoals hij had geleerd, concentreerde Thor zich op één soldaat. Hij koos de grootste en meest gemene die hij kon vinden en hief zijn zwaard. Er klonk het gekletter van metaal terwijl Thors zwaard door het schild van de man werd geblokkeerd, en de man viel direct aan met een hamer.

Thor stapte opzij terwijl de hamer zich in de grond boorde. Thor trok een dolk uit zijn riem en stak de man neer, wiens levenloze lichaam in elkaar zakte.

Thor hief zijn schild net op tijd om de zwaarden van twee aanvallers te blokkeren, en pareerde toen met zijn eigen zwaard, waardoor hij één van hen wist te doden. Hij stond op het punt naar de andere uit te halen toen hij vanuit zijn ooghoek zag dat hij van achteren werd aangevallen; hij moest om zijn as draaien om die aanval eerst te blokkeren.

Thor werd nu van alle kanten tegelijk aangevallen. Hij was zwaar in de minderheid en het enige dat hij kon doen was blokkeren. Hij had niet de tijd en de energie om aan te vallen—alleen om te verdedigen. En er kwamen steeds meer soldaten op hem af.

Thor zag dat zijn broeders van de Krijgsmacht zich in dezelfde benarde positie bevonden: elk van hen slaagde erin om één of twee soldaten te doden—maar ze werden van alle kanten verwond. Thor wist dat ze terrein verloren—zelfs nu Krohn meehielp, en Indra, die stenen naar de soldaten wierp. Het was slechts een kwestie van tijd voor ze omsingeld zouden zijn, en dat zou hun dood betekenen.

“Bevrijd ons!” klonk een stem.

Thor draaide zich om en zag Drake en zijn broers, vastgebonden met touwen, een paar meter verderop.

“Bevrijd ons!” herhaalde Drake, “en we zullen je helpen! We vechten voor hetzelfde doel!”

Terwijl Thor een schild hief om een aanval van een strijdbijl te blokkeren, besefte hij dat ze wel drie extra paar handen konden gebruiken. Zonder hen zouden ze geen schijn van kans hebben om al deze soldaten te verslaan. Thor vertrouwde de drie broers niet meer, maar op dit moment hadden ze niets meer te verliezen. Tenslotte hadden de broers ook een reden om te vechten.

Thor blokkeerde een aanval van een zwaard, liet zich op zijn knieën zakken en rolde tussen de soldaten door over de grond tot hij de drie broers bereikte. Hij sprong overeind en sneed hun touwen door, terwijl ze hun zwaarden trokken en in de strijd sprongen.

Drake, Dross en Durs vielen de enorme groep soldaten aan. Ze waren groot en vaardig, en verrasten de soldaten. Ze wisten er meteen een aantal uit te schakelen. Thor had gemengde gevoelens over dat hij hen had bevrijd, na wat ze hadden gedaan—maar gezien de omstandigheden leek het de beste beslissing te zijn. Beter dan de dood.

Nu waren ze met zijn negenen tegen de overgebleven tachtig soldaten. Hun kansen waren nog steeds slecht, maar beter dan eerst.

De Krijgsmacht broeders vielen terug op hun training, op alles wat ze tijdens de Honderd hadden geleerd, op de talloze keren dat ze hadden gevochten terwijl ze omsingeld en in de minderheid waren; ze deden wat Kolk en Brom hen hadden geleerd: ze vielen terug en vormden een hechte cirkel, hun ruggen tegen elkaar, en vochten als één unit tegen de oprukkende soldaten van het Rijk. Ze werden bemoedigd door de aankomst van drie extra vechters, en vochten krachtiger dan ooit tevoren.

Conval haalde zijn strijdvlegel tevoorschijn en slaagde erin drie soldaten van het Rijk uit te schakelen voor de strijdvlegel uit zijn handen werd gegrist. Zijn broer Conven gebruikte een strijdknots en richtte de puntige metalen bal op de benen van de soldaten. O’Connor kon op zo’n korte afstand zijn boog niet gebruiken, maar hij slaagde erin om twee werpmessen te gooien en twee soldaten te doden. Elden zwaaide woest met zijn dubbelzijdige strijdbijl. En Thor en Reece blokkeerden en pareerden met hun zwaarden. Eventjes voelde Thor zich optimistisch.

Maar toen zag Thor iets vanuit zijn ooghoek. Hij zag één van de drie broers door de cirkel heen rennen. Het was Durs. Hij ging niet op één van de soldaten van het Rijk af, maar op hem. Op Thor. Op zijn rug.

Het gebeurde allemaal te snel, en Thor, die op dat moment tegen twee soldaten van het Rijk vocht, kon zich niet op tijd omdraaiden.

Thor wist dat hij zou sterven. Dat hij in zijn rug zou worden gestoken door een jongen die hij ooit als broer had beschouwd, een jongen die hij tot twee keer toe had vertrouwd.

Plotseling, uit het niets, verscheen Conval om Thor te beschermen.

En toen Durs zijn zwaard op Thors rug afbracht, boorde het zich in plaats daarvan in Convals borst.

Thor draaide zich om en schreeuwde: CONVAL!”

Conval stond daar, verstijfd, zijn ogen wijd opengesperd, terwijl hij neerkeek op het zwaard dat door zijn hart stak. Het bloed gutste over zijn torso.

Durs staarde hem aan, even verrast.

Conval viel op zijn knieën. Thor zag in slow motion hoe Conval, zijn broeder van de Krijgsmacht, een jongen van wie hij had gehouden, met zijn gezicht naar beneden tegen de grond viel. Dood. Allemaal om Thors leven te redden.

Durs stond over hem heen gebogen, duidelijk geschokt door wat hij zojuist had gedaan.

Thor sprong naar voren om Durs te doden—maar Conven was hem voor. Convals tweelingbroer sprong voor hem en haalde uit met zijn zwaard. In één soepele beweging onthoofdde hij Durs, wiens lichaam slap tegen de grond viel.

Thor stond daar en voelde zich leeg van binnen, verpletterd door schuldgevoel. Hij had een fout gemaakt. Als hij Durs niet had bevrijd, dan had Conval nu nog geleefd.

Met hun ruggen naar het Rijk toe, zagen de soldaten hun kans schoon. Ze renden door de open cirkel en Thor voelde hoe hij door een strijdhamer op zijn schouderblad werd geraakt; de kracht van de klap sloeg hem tegen de grond.

Voor hij kon opstaan werd hij door meerdere soldaten besprongen; hij voelde hun voeten op zijn rug, en voelde toen hoe één van hen hem bij zijn haar greep en zich, met een dolk in zijn hand, over hem heen boog.

“Zeg maar welterusten, jongen,” zei de soldaat.

Thor sloot zijn ogen en op dat moment voelde hij zichzelf getransporteerd worden naar een andere wereld.

Alstublieft God, dacht Thor. Laat me vandaag overleven. Geef me de kracht om deze soldaten te doden. Zodat ik op een andere dag kan sterven, op een andere plek, met eer. Zodat ik lang genoeg kan leven om deze doden te wreken. Zodat ik Gwendolyn nog een laatste keer kan zien.

Terwijl Thor daar lag en de dolk op zich af voelde komen, voelde hij ineens de tijd vertragen. Hij voelde een plotselinge golf van hitte door zijn benen en torso en armen stromen, naar zijn handpalmen toe, naar zijn vingertoppen. De tinteling was zo intens dat hij zijn vingers niet eens kon buigen. Het voelde of de hitte dwars door hem heen zou barsten.

Thor draaide zich met een ruk om en richtte zijn handpalm op zijn aanvaller. Er scheen een witte bal van licht uit zijn hand, die zijn aanvaller over het veld deed vliegen. Hij nam enkele andere soldaten met zich mee.

Thor ging staan, overspoeld door energie, en richtte zijn handpalmen naar het slagveld. Witte lichtballen schoten over het veld als verwoestende golven, snel en intens. Binnen enkele minuten waren alle soldaten van het Rijk dood.

Hijgend probeerde Thor te bevatten wat er was gebeurd. Hij, Reece, O’Connor, Elden en Conven leefden nog. Vlakbij zaten Krohn en Indra op de grond, ook levend, Krohn hijgend. Alle soldaten van het Rijk waren dood. En aan hun voeten lag het levenloze lichaam van Conval.

Dross was ook dood; hij was door een zwaard van het Rijk door zijn hart gestoken.

De enige die verder nog in leven was, was Drake. Hij lag kreunend op de grond, zijn buik verwond door een dolk van het Rijk. Thor liep naar hem toe terwijl Reece, O’Connor en Elden hem hardhandig overeind trokken. Hij kreunde van de pijn en leek nog maar half bij bewustzijn.

Drake staarde hem onbeschaamd aan.

“Je had ons meteen moeten doden,” zei Drake, terwijl het bloed uit zijn mond liep. Hij hoestte. “Je bent altijd al te naïef geweest. Te dom.”

Thor voelde zijn wangen rood worden en werd nog kwader op zichzelf om het feit dat hij hen geloofd had. Maar hij was nog kwader om het feit dat zijn naïviteit tot Convals dood had geleidt.

“Ik vraag je dit maar één keer,” gromde Thor. “Antwoord eerlijk, en we laten je leven. Lieg tegen ons, en je zult je twee broers achterna gaan. De keus is aan jou.”

Drake hoestte.

“Waar is het Zwaard?” wilde Thor weten. “De waarheid, deze keer.”

Drake hoestte en hoestte, en tilde uiteindelijk zijn hoofd op. Zijn blik ontmoette die van Thor, en zijn ogen waren gevuld met haat.

“Nooitzink,” antwoordde Drake uiteindelijk.

Thor wierp een blik op de anderen, die hem verward aankeken.

“Nooitzink?” vroeg Thor.

“Het is een bodemloos meer,” zei Indra, die naar voren stapte. “Aan het einde van de Grote Woestijn. Het is het diepste meer ter wereld.”

Thor keek Drake woedend aan.

“Waarom?” vroeg hij.

Drake hoestte. Hij werd steeds zwakker.

“Gareths bevel,” zei Drake. “Hij wilde dat het naar een plek gebracht zou worden waar niemand het ooit zou kunnen vinden.”

“Maar waarom?” drong Thor aan. “Waarom zou hij het Zwaard willen vernietigen?”

Drake keek naar hem op.

“Als hij het niet kon optillen,” zei Drake. “Dan mocht niemand dat.”

Thor keek hem een lange tijd aan, en uiteindelijk voelde hij dat Drake de waarheid vertelde.

“Dan hebben we niet veel tijd meer,” zei Thor, die aanstalten maakte om te vertrekken.

Drake schudde zijn hoofd.

“Je zult er nooit op tijd komen,” zei Drake. “Ze hebben een dagenlange voorsprong. Geef op en keer terug naar de Ring. Red je eigen levens.”

Thor schudde zijn hoofd.

“We zijn niet zoals jij,” antwoordde hij. “We leven niet om onze eigen levens te redden. We leven voor moed, voor onze eed. En we gaan waar dat ons ook heenbrengt.”

“En kijk eens waar je moed je nu heeft gebracht,” zei Drake. “Zelfs met al je moed ben je een dwaas, net als de rest. Moed is waardeloos.”

Thor keek hem woedend aan. Hij kon nauwelijks geloven dat hij zijn hele jeugd met dit wezen had doorgebracht.

Thors knokkels werden wit terwijl hij in het heft van zijn zwaard kneep. Meer dan ooit wilde hij hem doden. Drakes ogen volgden Thors handen.

“Doe het,” zei Drake. “Dood me. Doe het, voor eens en altijd.”

Thor staarde hem lang en hard aan. Zijn handen jeukten. Maar hij had Drake zijn woord gegeven. Als hij hem de waarheid zou vertellen, zou hij hem niet doden. En Thor hield altijd zijn woord.

“Dat zal ik niet,” zei Thor uiteindelijk. “Hoe zeer je het ook verdiend. Je zult niet door mijn hand sterven, want dan zou ik mezelf tot jouw niveau verlagen.”

Terwijl Thor zich omdraaide, rende Conven ineens naar voren en gilde:

“Voor mijn broer!”

Voor één van hen kon reageren, dreef Conven zijn zwaard door Drake’s hart heen. Convens ogen lichtten op met woede, met verdriet, terwijl hij Drake in een dodelijke omhelzing hield. Toen liet hij hem los, en Drakes levenloze lichaam zakte op de grond in elkaar.

Thor keek neer en wist dat zijn dood een schrale troost was voor Conven. Voor hen allemaal. Maar het was tenminste iets.

Thor draaide zich om en keek uit over de uitgestrekte woestijn voor hen. Het leek wel een andere planeet. Hij wist dat het Zwaard daar ergens was. Net toen hij had gedacht dat hun reis ten einde liep. Hij besefte nu dat het nog niet eens begonnen was.




HOOFDSTUK DRIE


Erec zat tussen de andere ridders in de wapenzaal van de Hertog, veilig binnen de poorten van Savaria. Ze zaten onder de wonden en blauwe plekken van hun gevecht met die monsters. Naast hem zat zijn vriend Brandt, met zijn hoofd in zijn handen. De stemming was somber.

Erec voelde het ook. Elke spier in zijn lichaam deed pijn van de gevechten met de mannen van die heer en de monsters. Het was één van de hevigste gevechten geweest die hij zich kon herinneren, en de Hertog had veel mannen verloren. Erec besefte dat als Alistair er niet was geweest, hij, Brandt en de anderen nu dood zouden zijn geweest.

Erec werd overspoeld door dankbaarheid voor haar—en een hernieuwde liefde. Hij was ook geïntrigeerd door haar, nu meer dan ooit. Hij had altijd gevoeld dat ze speciaal was, en zelfs dat ze krachtig was. Maar de gebeurtenissen van die dag hadden dat gevoel bevestigd. Hij brandde van verlangen om te weten wie ze was, om achter het geheim van haar afkomst te komen. Maar hij had gezworen dat hij er niet naar zou vragen—en hij hield zich altijd aan zijn woord.

Erec kon niet wachten tot de vergadering voorbij was, zodat hij haar weer kon zien.

De ridders van de Hertog hadden hier al uren gezeten, bijkomend van het gevecht, trachtend om te begrijpen wat er was gebeurd. Ze hadden gediscussieerd over wat ze nu moesten doen. Het Schild was uitgeschakeld, en Erec kon de gevolgen nauwelijks bevatten. Het betekende dat Savaria nu open lag voor een aanval; en wat nog erger was, er waren al boodschappers binnengestroomd met het nieuws over Andronicus’ invasie, over wat er in het Koninklijk Hof was gebeurd, en in Silesia. Erecs hart zonk. Diep van binnen wilde hij niets liever dan bij zijn broeders van de Zilveren zijn om zijn thuisstad te verdedigen. Maar hij was hier, in Savaria, waar het lot hem heen had gebracht. Ze hadden hem hier ook nodig: de stad van de Hertog was tenslotte een strategisch deel van het MacGil rijk, en zij hadden ook bescherming nodig.

Maar nu de nieuwsberichten binnenkwamen dat Andronicus één van zijn bataljons hierheen had gestuurd, om Savaria aan te vallen, wist Erec dat het niet meer lang zou duren voor zijn miljoenenleger zich door de hele Ring verspreid zou hebben. Andronicus zou niets heel laten. Erec had zijn hele leven lang verhalen gehoord over Andronicus’ veroveringen, en hij wist dat hij de meest wrede man was die er bestond. De paar honderd mannen van de Hertog hadden geen schijn van kans tegen zijn mannen. Savaria was verdoemd.

“Ik stel voor dat we ons overgeven,” zei de adviseur van de Hertog, een grijze oude krijger die aan een lange, rechthoekige houten tafel zat, verloren in een beker bier. Alle andere soldaten werden stil en keken naar hem.

“Wat moeten we anders?” voegde hij toe. “We zijn slechts met een paar honderd. Hij heeft een miljoen soldaten.”

“Misschien kunnen we verdedigen, om in elk geval de stad staande te houden,” zei een soldaat.

“Maar voor hoe lang?” vroeg een ander.

“Lang genoeg voor MacGil om versterking te sturen, als we het lang genoeg volhouden.”

“MacGil is dood,” antwoordde een andere krijger. “Er is niemand om ons te helpen.”

“Maar zijn dochter leeft nog,” zei een ander. “En zijn mannen ook. Ze zouden ons niet in de steek laten!”

“Ze kunnen nauwelijks zichzelf verdedigen!” protesteerde een ander.

De mannen braken uit in een gejaagd gemompel. Ze ruzieden en praatten door elkaar heen.

Erec keek zwijgend toe en voelde zich hol van binnen. Slechts uren geleden was er een boodschapper gearriveerd met het afschuwelijke nieuws van Andronicus’ invasie—en het nieuws dat MacGil vermoord was. Dat was voor Erec nog het ergste van allemaal. Erec was al zo lang weg uit het Koninklijk Hof, het was de eerste keer geweest dat hij nieuws had ontvangen—en het voelde alsof er een dolk door zijn hart werd geboord. Hij had van MacGil gehouden als een vader, en het verlies deed hem meer pijn dan hij kon zeggen.

De Hertog schraapte zijn keel en de kamer werd stil terwijl alle ogen zich op hem richtten.

“We kunnen onze stad tegen een aanval verdedigen,” zei de Hertog langzaam. “Met onze vaardigheden en onze muren, kunnen we een leger tegenhouden dat vijf keer zo groot is als dat van ons—misschien zelfs een leger dat tien keer zo groot is. En we hebben voldoende proviand om een bezetting weken uit te houden. Als we het tegen een normaal leger zouden opnemen, zouden we winnen.”

Hij zuchtte.

“Maar het Rijk heeft geen gewoon leger,” voegde hij toe. “We kunnen ons niet verdedigen tegen een miljoen mannen. Het zou zinloos zijn.”

Hij pauzeerde.

“Maar dat geldt ook voor overgave. We weten allemaal wat Andronicus doet met zijn gevangenen. Hoe dan ook, we zullen allemaal sterven. De vraag is of we sterven op onze voeten of op onze ruggen. Ik zeg, laten we sterven terwijl we staan!”

Er rees een instemmend gejuich op. Erec was het met de Hertog eens.

“Dan is dat wat we doen,” vervolgde de Hertog. “We zullen Savaria verdedigen. We zullen ons nooit overgeven. We zullen wellicht sterven, maar we sterven in ieder geval samen.”

Er viel een zware stilte terwijl de anderen elkaar somber aankeken. Het leek alsof iedereen zocht naar een andere manier.

“Er is nog een manier,” zei Erec uiteindelijk.

Hij voelde hoe alle ogen zich op hem richtten.

De Hertog knikte naar hem, en gebaarde hem te spreken.

“We kunnen aanvallen,” zei Erec.

“Aanvallen?” riepen de soldaten verbijsterd uit. “Een paar honderd van ons, tegen een miljoen man? Erec, ik weet dat je onbevreesd bent. Maar ben je gestoord?”

Erec schudde zijn hoofd en keek ernstig.

“U vergeet dat Andronicus’ mannen nooit een aanval zouden verwachten. We zouden het voordeel van verassing hebben. Zoals u al zei, als we hier blijven zitten, zullen we sterven. Als we aanvallen, kunnen we er veel meer uitschakelen; en belangrijker, als we op de juiste manier aanvallen, op de juiste plek, doen we wellicht meer dan hen tegenhouden—we zouden zelfs kunnen winnen.”

“Winnen?” riepen ze verbijsterd uit.

“Wat bedoel je?” vroeg de Hertog.

“Andronicus verwacht dat we hier zitten, wachten op zijn leger, om onze stad te verdedigen,” legde Erec uit. “Zijn mannen zouden geen aanval verwachten buiten onze stadspoorten. Hier in de stad hebben we het voordeel van sterke muren—maar daarbuiten, in het veld, hebben we het voordeel van verassing. En verassing is altijd beter dan kracht. Als we een natuurlijk vernauwingspunt kunnen houden, kunnen we ze allemaal naar één plek leiden, en vanaf daar aanvallen. Ik heb het over de Oostelijke Kloof.”

“De Oostelijke Kloof?” vroeg een soldaat.

Erec knikte.

“Het is een steile spleet tussen twee kliffen, de enige pas in de Kavonia bergen, ongeveer een dag rijden hier vandaan. Als Andronicus’ mannen onderweg zijn, is de meest directe weg door de Kloof. Anders zouden ze de bergen in moeten. De weg vanuit het noorden is te smal en te modderig in deze tijd van het jaar—dat zou hem weken kosten. En vanaf het zuiden zou hij door de Fjord Rivier heen moeten.”

De Hertog keek Erec bewonderend aan en wreef bedachtzaam over zijn baard.

“Misschien heb je gelijk. Het zou best kunnen dat Andronicus zijn mannen door de Kloof leidt. Voor een ander leger zou het overmoedig zijn. Maar voor hem, met zijn miljoenen leger, is het helemaal niet zo gek.”

Erec knikte.

“Als we daar kunnen komen, als we er voor hen zijn, dan kunnen we hen verassen, hen in een hinderlaag laten lopen. Met zo’n positie kunnen een paar mannen een paar duizend mannen tegenhouden.”

De soldaten keken naar Erec, hoop en bewondering in hun ogen, en de kamer was gehuld in een zware stilte.

“Een gewaagd plan, mijn vriend,” zei de Hertog. “Maar je bent dan ook een moedige krijger. Dat ben je altijd al geweest.”

De Hertog gebaarde naar een bediende. “Breng me een kaart!”

Een jongen rende de kamer uit en kwam door een andere deur weer naar binnen met een grote rol perkament. Hij rolde het uit over de tafel en de soldaten verzamelden zich eromheen.

Erec vond Savaria op de kaart en liet zijn vinger naar het oosten glijden. Hij stopte bij de Oostelijke Kloof. Het was een smalle scheur, omgeven door bergen zo ver als het oog reikte.

“Het is perfect,” zei één van de soldaten.

De anderen knikten.

“Ik heb verhalen gehoord van enkele tientallen mannen die duizenden soldaten tegen wisten te houden bij de Kloof,” zei één van hen.

“Dat is oude wijven praat,” zei een andere soldaat cynisch. “Ja, we zouden het element van verassing hebben. Maar wat nog meer? We hebben daar niet de bescherming van onze stadsmuren.”

“We hebben de bescherming van de muren van de natuur,” kaatste een andere soldaat terug. De bergen, dat zijn honderden meters solide kliffen.”

“Het is nergens veilig,” voegde Erec toe. “Zoals de Hertog al zei, we sterven hier of daarbuiten. Ik zeg, laten we daarbuiten sterven. Wie niet waagt, wie niet wint.”

De Hertog wreef weer over zijn baard en knikte uiteindelijk. Toen rolde hij de kaart op.

“Bereid je wapens voor!” riep hij uit. “We rijden vannacht!”



*

Erec liep, gekleed in zijn wapenrusting, met zijn zwaard aan zijn zijde, door de gang van het kasteel van de Hertog. Hij ging de tegenovergestelde richting op van de andere mannen. Hij had nog één belangrijke taak te volbrengen voor hij zou vertrekken voor zijn laatste gevecht.

Hij moest Alistair zien.

Sinds ze waren teruggekeerd van de strijd, had Alistair in haar kamer gewacht tot Erec naar haar toe zou komen. Ze verwachtte natuurlijk een blije reünie, en zijn hart zonk terwijl hij zich realiseerde dat hij haar het nieuws moest brengen dat hij weer zou vertrekken. Hij werd in ieder geval gerustgesteld door de wetenschap dat zij veilig binnen de muren van het kasteel zou zijn, en hij was vastberaden om haar te beschermen, om het Rijk tegen te houden. Zijn hart deed pijn bij de gedachte dat hij haar weer moest verlaten—sinds hun afspraak dat ze zouden trouwen wilde hij niets liever dan tijd met haar doorbrengen. Maar het leek of het niet zo mocht zijn.

Terwijl Erec een hoek omhing, zijn laarzen echoënd in de verlaten hal, bereidde hij zich voor op het afscheid. Hij wist dat het pijnlijk zou zijn. Eindelijk bereikte hij de eeuwenoude, gewelfde houten deur, en hij klopte aan.

Hij hoorde het geluid van voetstappen in de kamer, en een moment later ging de deur open. Erecs hart zwol, net als iedere andere keer dat hij Alistair zag. Daar stond ze, in de deuropening, met haar lange blonde haar en haar grote kristalblauwe ogen, als een geestverschijning. Elke keer dat hij haar zag leek ze nog mooier dan de vorige keer.

Erec deed een stap naar binnen en omhelsde haar. Ze hield hem stevig vast en wilde hem niet loslaten. Maar dat wilde hij ook niet. Hij wilde dat hij gewoon de deur achter zich kon sluiten en hier bij haar kon blijven. Maar het mocht niet zo zijn.

Haar warmte maakte alles in de wereld goed, en hij wilde haar niet loslaten. Eindelijk trok hij zich terug. Hij keek in haar ogen. Ze wierp een blik op zijn wapenrusting en wapens, en haar gezicht betrok toen ze besefte dat hij niet zou blijven.

“Gaat u weer weg, mijn Heer?” vroeg ze.

Erec boog zijn hoofd.

“Ik wou dat het niet zo was, mijn vrouwe,” antwoordde hij. “Het Rijk nadert. Als ik hier blijf, zullen we allemaal sterven.”

“En als u gaat?” vroeg ze.

“Ik zal hoogstwaarschijnlijk sowieso sterven,” gaf hij toe. “Maar dit geeft ons in ieder geval een kans. Een kleine kans, maar een kans.”

Alistair draaide zich om en liep naar het raam. Ze keek uit over de binnenplaats, en haar gezicht werd verlicht door de ondergaande zon. Erec zag de somberheid in haar ogen, en hij liep naar haar toe. Hij streelde haar haren.

“Wees niet verdrietig, mijn vrouwe,” zei hij. “Als ik dit overleef, zal ik naar u terugkeren. En dan zullen we voor altijd samen zijn, bevrijd van alle gevaren. Vrij om eindelijk ons leven samen te leiden.”

Verdrietig schudde ze haar hoofd.

“Ik ben bang,” zei ze.

“Voor de naderende legers?” vroeg hij.

“Nee,” zei ze, terwijl ze hem aankeek. “Voor u.”

Erec keek haar verward aan.

“Ik ben bang dat u me nu anders ziet,” zei ze, “sinds u heeft gezien wat er op het slagveld is gebeurd.”

Erec schudde zijn hoofd.

“Ik zie u helemaal niet anders,” zei hij. “U heeft mijn leven gered, en daar ben ik u dankbaar voor.”

Ze schudde haar hoofd.

“Maar u heeft ook een andere kant van me gezien,” zei ze. “U heeft gezien dat ik niet normaal ben. Ik ben niet zoals de rest. Ik heb een kracht in me die ik niet begrijp. En nu vrees ik dat u me als een soort van monster zet. Als een vrouw die u niet langer als de uwe wilt.”

Erecs hart brak bij haar woorden. Hij nam haar handen in de zijne en keek haar doordringend aan.

“Alistair,” zei hij. “Ik hou van u met heel mijn hart. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden. En dat zal ook nooit meer gebeuren. Ik hou van alles dat u bent. Ik zie u niet als anders. Wat voor krachten u ook heeft, wie u ook bent—zelfs al begrijp ik het niet, ik accepteer alles. Ik ben dankbaar voor alles. Ik heb gezworen dat ik er niet naar zou vragen, en die belofte hou ik. Ik zal u er nooit naar vragen. Wie u ook bent, ik accepteer u.”

Ze staarde hem een lange tijd aan, en toen verscheen er langzaam een glimlach op haar gezicht. Er verschenen tranen van opluchting en vreugde in haar ogen. Ze omhelsde hem inning.

Ze fluisterde in zijn oor: “Kom bij me terug.”




HOOFDSTUK VIER


Gareth stond aan de rand van de grot en keek naar de ondergaande zon. Hij likte aan zijn droge lippen en probeerde zich te concentreren. De effecten van de opium begonnen eindelijk te zakken. Hij was licht in zijn hoofd, en had al dagen niet gedronken of gegeten. Gareth dacht terug aan zijn gewaagde ontsnapping uit het kasteel, aan hoe hij door de geheime doorgang achter de open haard was weggeslopen, vlak voor dat Heer Kultin hem te grazen kon nemen. Hij glimlachte. Kultin was slim geweest—maar niet zo slim als Gareth. Net als de rest had Kultin Gareth onderschat; hij was zich er niet bewust van geweest dat Gareths spionnen overal waren, en dat hij al vanaf het begin op de hoogte was geweest van zijn plot.

Gareth was net op tijd ontsnapt, net voordat Kultin hem wilde vermoorden en voordat Andronicus het Koninklijk Hof was binnen gevallen. Heer Kultin had hem een dienst bewezen.

Gareth had zijn weg gevonden door de eeuwenoude geheime doorgangen van het kasteel die onder de grond doorliepen en hem uiteindelijk naar een afgelegen dorp hadden gebracht, kilometers ver van het Koninklijk Hof. Hij was vlak bij deze grot boven de grond gekomen en was dodelijk vermoeid in elkaar gestort. Hij had de hele dag geslapen, ineengedoken, huiverend in de meedogenloze koude wind. Hij wilde dat hij meer kleding had meegenomen.

In de verte spotte Gareth een klein boerendorpje, bestaande uit een handvol huisjes. Er rees rook uit de schoorstenen, en Andronicus’ soldaten marcheerden door het dorp heen. Gareths maag deed pijn van de honger, en hij wist dat hij het moest kunnen halen naar één van die huisjes. Hij kon de etensgeuren zelfs vanaf hier ruiken.

Gareth trok een sprintje terwijl hij angstig om zich heen bleef kijken. Hij hijgde hard. Hij had al jaren niet gerend, en hij snakte naar adem; het deed hem beseffen hoe mager en ziek hij was geworden. De wond op zijn hoofd, waar zijn moeder hem een klap had gegeven met de buste, bonkte hard. Als hij dit alles zou overleven, zou hij haar eigenhandig doden, beloofde hij zichzelf.

Gareth rende het dorp in en wist uit het zicht te blijven van een paar soldaten van het Rijk, die met hun ruggen naar hem toe stonden. Hij sprintte naar het eerste huisje dat hij zag, een simpel eenkamer huisje. Er hing een warme gloed binnen. Hij zag een meisje van ongeveer zijn leeftijd naar binnen lopen met een stapel vlees. Ze werd vergezeld door een jonger meisje, haar zusje misschien, van een jaar of tien—en hij besloot dat dit de plek was.

Gareth barstte de deur door, sloeg de deur achter zich dicht en greep het jonge meisje van achteren vast, zijn arm om haar keel heen. Het meisje schreeuwde het uit en het oudere meisje liet haar dienblad met eten vallen terwijl Gareth een mes tevoorschijn haalde en die tegen de keel van het jonge meisje aan zette.

Ze schreeuwde en huilde.

“PAPA!”

Gareth draaide zich om en keek rond in het knusse huisje, dat gevuld was met kaarslicht en de geur van eten. Hij zag een moeder en een vader boven een tafel gebogen staan; ze keken hem met aan met blikken vol angst en woede.

“Blijf daar en ik zal haar niet doden!” schreeuwde Gareth uit, terwijl hij het meisje stevig vasthield.

“Wie bent u?” vroeg het oudere meisje. “Mijn naam is Sarka. Dat is mijn zusje Larka. We zijn een vredige familie. Wat wilt u met mijn zusje? Laat haar met rust!”

“Ik weet wie u bent,” zei de vader, die zijn ogen afkeurend samenkneep. “U bent de voormalige koning. MacGils zoon.”

“Ik ben nog steeds Koning,” schreeuwde Gareth. “En jullie zijn mijn onderdanen. Jullie doen wat ik zeg!”

De vader keek hem woedend aan.

“Als u Koning bent, waar is uw leger dan?” vroeg hij. “En als u Koning bent, waarom gijzelt u dan een jong, onschuldig meisje met een koninklijke dolk? Dezelfde koninklijke dolk wellicht waarmee u uw eigen vader heeft gedood?” beet de man. “Ik heb de geruchten gehoord.”

“Je hebt lef,” zei Gareth. “Blijf praten, en je dochter is er geweest.”

De vader slikte, en hij zweeg.

“Wat wilt u van ons?” huilde de moeder.

“Voedsel,” zei Gareth. “En onderdak. Attendeer de soldaten op mijn aanwezigheid, en ik zweer dat ik haar zal doden. Geen trucjes, begrijp je me? Laat me hier blijven, en ik laat haar in leven. Ik wil hier de nacht doorbrengen. Jij, Sarka, breng me dat dienblad met vlees. En jij, vrouw, stook het vuur op en breng me een mantel. Beweeg langzaam!” waarschuwde hij.

De vader knikte naar de moeder. Sarka legde het vlees weer op haar dienblad, terwijl de moeder een dikke mantel tevoorschijn haalde en die over zijn schouders drapeerde. Gareth, die nog steeds trilde, liep langzaam naar het haardvuur toe. Hij ging er met zijn rug naar toe zitten, op de grond, terwijl hij Larka, die nog steeds huilde, stevig vast hield. Sarka liep naar hem toe met het dienblad.

“Zet het naast me op de grond neer!” beval Gareth. “Langzaam!”

Sarka deed wat hij zei, terwijl ze bezorgd naar haar zusje keek.

Gareth werd overweldigd door de geur. Met zijn vrije hand greep hij een stuk vlees, terwijl hij met zijn andere hand de dolk tegen Larka’s keel aan hield. Hij kauwde, sloot zijn ogen en genoot van elke hap. Hij kauwde sneller dan hij kon slikken, en het vlees hing aan zijn mond.

“Wijn!” riep hij uit.

De moeder bracht hem een zak met wijn, en Gareth spoot het in zijn volle mond. Hij haalde diep adem en begon eindelijk weer een beetje tot zichzelf te komen.

“Laat haar nu gaan!” zei de vader.

“Geen sprake van,” antwoordde Gareth. “Ik zal hier de nacht doorbrengen, met haar in mijn armen. Zolang ik veilig ben, is zij dat ook. Wil je de held spelen? Of wil je dat je dochter het overleefd?”

De familie keek elkaar sprakeloos aan.

“Mag ik u een vraag stellen?” vroeg Sarka. “Als u zo’n goede koning bent, waarom behandeld u uw onderdanen dan op zo’n manier?”

Gareth staarde haar aan, en barstte toen in lachen uit.

“Wie heeft gezegd dat ik een goede koning ben?”




HOOFDSTUK VIJF


Gwendolyn opende haar ogen. Ze voelde de wereld om zich heen bewegen, en probeerde zich te oriënteren. Ze zag de enorme gewelfde rode stenen poorten van Silesia, en duizenden soldaten van het Rijk die haar aanstaarden. Ze zag Steffen, die naast haar liep, ze zag de lucht boven zich. Ze besefte dat ze door iemand werd gedragen.

Ze keek omhoog, recht in de intense, glimmende ogen van Argon. Ze werd door Argon gedragen. Met zijn drieën gingen ze door de poorten van Silesia, langs duizenden soldaten van het Rijk, die voor hen uit de weg gingen en hen aanstaarden. Ze werden omgeven door een witte gloed, en Gwendolyn voelde dat ze zich in een soort van beschermend energieveld bevond. Ze besefte dat hij waarschijnlijk een soort spreuk gebruikte om de soldaten op afstand te houden.

Gwen voelde zich gerustgesteld en beschermd in Argons armen. Elke spier in haar lichaam deed pijn, ze was uitgeput, en ze wist niet of ze zou kunnen lopen als ze het zou proberen. Haar ogen vielen steeds dicht, en de zag de wereld in flarden aan zich voorbij gaan. Ze zag een deel van een afbrokkelende muur; een ingestorte borstwering; een uitgebrand huis; een berg puin; ze zag hoe ze over de binnenplaats werd gedragen, naar de verste poorten, naar de rand van het Ravijn; ze zag hoe ze erdoor heen gingen.

Ze bereikten de rand van het Ravijn en het platform dat bedekt was met metalen punten. Argon liet het platform zakken en nam hen weer mee, de diepten van het lager gelegen Silesia in.

Terwijl ze de lager gelegen stad betraden zag Gwendolyn de tientallen vriendelijke, bezorgde gezichten van de Silesiaanse burgers. Ze staarden naar haar alsof ze een spektakel was.

Toen ze het grote plein van de stad betraden, stroomden er honderden mensen naar hen toe. Ze zag bekende gezichten—Kendrick, Srog, Godfrey, Brom, Kolk, Atme, tientallen Zilveren en leden van de Krijgsmacht die ze herkende… ze verzamelden zich om haar heen, ellende op hun gezichten in de vroege ochtendzon, terwijl de mist uit het Ravijn over het plein wervelde en de koude wind haar huid streelde. Ze sloot haar ogen en probeerde alles te laten verdwijnen. Ze voelde zich alsof ze een dier in een dierentuin was. Ze voelde zich vernederd. En ze had het gevoel dat ze hen allemaal teleur had gesteld.

Argon droeg haar verder langs de mensen, door de nauwe steegjes van de laag gelegen stad, door nog een gewelfde poort, en uiteindelijk het kleine paleis van de stad in. Gwen verloor keer op keer haar bewustzijn terwijl ze het schitterende rode kasteel binnen gingen, de trappen op, een lange gang door, en door een hoge deuropening. Uiteindelijk gingen ze een kleine deur door, een kamer binnen.

De kamer was schemerig. Het bleek een grote slaapkamer te zijn, met een eeuwenoud hemelbed in het midden, en niet ver daar vandaan een brandend vuur in een oude marmeren haard. Er stonden een aantal bedienden in de kamer. Gwendolyn voelde hoe Argon haar naar het bed tilde en haar voorzichtig neerlegde. Er verzamelden zich mensen om het bed heen die bezorgd naar haar keken.

Argon deed een paar stappen achteruit en verdween tussen de mensen. Ze knipperde met haar ogen en zocht naar hem, maar ze zag hem niet meer. Hij was weg. Ze voelde de afwezigheid van zijn beschermende energie die haar als een schild had omhuld. Ze voelde zich kouder, minder beschermd, zonder hem.

Gwen liet haar tong over haar gebarsten lippen glijden, en enkele seconden later voelde ze hoe er een kussen onder haar hoofd werd geschoven, en hoe er een kan water tegen haar lippen werd gezet. Ze dronk en dronk, en besefte hoe dorstig ze was. Ze keek op en zag een vrouw die ze herkende.

Illepra, de koninklijke genezeres. Illepra keek op haar neer. Haar zachte bruine ogen keken haar bezorgd aan. Ze legde een warme doek op haar voorhoofd en veegde de haren uit haar gezicht. Ze legde een hand tegen haar voorhoofd, en Gwen voelde een helende energie door zich heen stromen. Ze voelde haar ogen zwaar worden, en niet veel later viel ze in een diepe slaap.

*

Gwendolyn wist niet hoeveel tijd er was verstreken toen ze haar ogen weer opende. Ze voelde zich uitgeput, gedesoriënteerd. Ze had een stem gehoord in haar dromen, en nu hoorde ze het weer.

“Gwendolyn,” klonk de stem. Ze hoorde het galmen in haar hoofd, en ze vroeg zich af hoe vaak hij haar naam al had geroepen.

Ze keek op en herkende Kendrick, die op haar neerkeek. Naast haar stond haar broer Godfrey, met Srog, Brom, Kolk en enkele anderen. Aan haar andere kant stond Steffen. Ze haatte de uitdrukkingen op hun gezichten. Ze keken vol medelijden naar haar, alsof ze was opgestaan uit de dood.

“Mijn zuster,” zei Kendrick, glimlachend. Ze hoorde de bezorgdheid in zijn stem. “Vertel ons wat er is gebeurd.”

Gwen schudde haar hoofd. Ze was te moe om alles op te halen.

“Andronicus,” zei ze, haar stem schor. Er kwam nauwelijks gefluister uit. Ze schraapte haar keel. “Ik trachtte… mezelf over te geven… in ruil voor de stad… ik vertrouwde hem. Stom…”

Ze schudde haar hoofd, en er liep een traan over haar wang.

“Nee, je bent nobel,” corrigeerde Kendrick, terwijl hij in haar hand kneep. “Je bent de meest moedige van ons allemaal.”

“Je hebt gedaan wat elke geweldige leider zou hebben gedaan,” zei Godfrey, die een stap naar voren deed.

Gwen schudde haar hoofd.

“Hij heeft ons erin geluisd,” zei Gwendolyn, “en me aangevallen. Hij liet McCloud me aanvallen.”

Gwen kon het niet helpen: terwijl ze de woorden sprak begon ze te huilen, niet in staat om zich in te houden. Ze wist dat het niet erg koninklijk was om te doen, maar ze kon het niet helpen.

Kendrick pakte haar hand stevig vast.

“Ze zouden me doden…” zei ze, “…maar Steffen heeft me gered…”

De mannen keken met een hernieuwd respect naar Steffen, die trouw aan haar zijde stond. Hij boog zijn hoofd.

“Ik was te laat,” antwoordde hij bescheiden. “Ik was in mijn eentje tegen velen.”

“Maar toch, je hebt onze zuster gered, en daarvoor zullen we je eeuwig verschuldigd zijn,” zei Kendrick.

Steffen schudde zijn hoofd.

“Ik ben haar veel meer verschuldigd,” antwoordde hij.

Gwen moest huilen.

“Argon heeft ons allebei gered,” concludeerde ze.

Kendricks gezicht werd donker.

“We zullen je wreken,” zei hij.

“Ik vrees niet voor mezelf,” zei ze. “Het is de stad… onze mensen… Silesia… Andronicus… hij zal aanvallen…”

Godfrey streelde haar hand.

“Maak je daar nu geen zorgen over,” zei hij. “Rust. Laat ons deze zaken bespreken. Je bent hier nu veilig.”

Gwen voelde haar oogleden weer zwaar worden. Ze wist niet of ze wakker was, of dat ze droomde.

“Ze heeft slaap nodig,” zei Illepra op beschermende toon.

Gwen was zich slechts vaag bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze gleed steeds weg. In gedachten zag ze beelden van Thor, en toen van haar vader. Ze kon niet onderscheiden wat echt was en wat een droom was, en ze hoorde slechts flarden van de conversatie die in de kamer plaatsvond.

“Hoe ernstig zijn haar wonden?” klonk een stem. Misschien Kendrick.

Ze voelde hoe Illepra’s hand over haar voorhoofd gleed. En de laatste woorden die ze hoorde waren die van Illepra:

“Ze heeft lichte lichamelijke verwondingen, mijn Heer. Het zijn de wonden in haar geest die het diepst zijn.”

*

Toen Gwen weer ontwaakte, hoorde ze het geluid van een knapperend vuur. Ze had geen flauw idee hoeveel tijd er was verstreken. Ze knipperde een aantal keer met haar ogen terwijl ze rond keek in de schemerige kamer. De menigte was verdwenen. De enige mensen die waren overgebleven waren Steffen, die in een stoel naast haar bed zat, Illepra, die een zalfje op haar pols smeerde, en nog iemand. Het was een vriendelijk uitziende, oude man, die haar bezorgd aankeek. Ze herkende hem, maar ze kon hem niet meteen plaatsen. Ze voelde zich zo moe, te moe, alsof ze al jaren niet had geslapen.

“Mijn vrouwe?” zei de oude man, terwijl hij voorover boog. Hij hield iets groots in zijn handen. Ze keek naar beneden en besefte dat het een leer gebonden boek was.

“Ik ben het, Aberthol,” zei hij. “Uw oude leraar. Kunt u me horen?”

Gwen slikte en knikte langzaam. Ze opende haar ogen een beetje.

“Ik heb uren gewacht om u te zien,” zei hij.

Gwen knikte langzaam en was dankbaar voor zijn aanwezigheid.

Aberthol legde het grote boek op haar schoot en opende het. Ze voelde het gewicht, hoorde het gekraak van de zware pagina’s terwijl hij erdoorheen bladerde.

“Het is één van de weinige boeken die ik heb kunnen redden,” zei hij, “voor dat het Huis van Academici werd afgebrand. Het is de vierde van de MacGil annalen. U heeft het gelezen. Er staan verhalen in over overwinningen en nederlagen, natuurlijk—maar er zijn ook andere verhalen. Verhalen over gewonde leiders. Verwondingen aan het lichaam, en verwondingen aan de geest. Alle denkbare verwondingen, mijn vrouwe. En dit is wat ik u wilde vertellen: zelfs de beste mannen en vrouwen hebben ondenkbare martelingen doorstaan. U bent niet alleen. U bent slechts een spaak in het wiel der tijd. Er zijn talloze anderen die veel meer hebben doorstaan dan u—en velen van hen hebben het overleefd en zijn uitgegroeid tot geweldige leiders.

“Voel u niet beschaamd,” zei hij, terwijl hij haar pols vastpakte. “Dat is wat ik u wil vertellen. Voel u nooit beschaamd. U hoeft geen schaamte te voelen voor wat u heeft gedaan—alleen eer en moed. U bent de beste leider die de Ring ooit heeft gekend. En dit doet daar niets aan af.”

Gwen voelde een traan over haar wang rollen. Zijn woorden waren precies wat ze moest horen, en ze was hem zo dankbaar. Ze wist dat hij gelijk had.

Maar emotioneel gezien voelde ze het nog niet helemaal. Een deel van haar had het gevoel alsof ze voor eeuwig beschadigd was. Ze wist dat het niet zo was, maar zo voelde het.

Aberthol glimlachte, en haalde een kleiner boek tevoorschijn.

“Herinnert u zich deze?” vroeg hij, terwijl hij de rode, leer gebonden kaft open sloeg. “Het was uw favoriete boek toen u klein was. De legendes van onze vaders. Er is een specifiek verhaal dat ik u graag zou willen voorlezen.”

Gwen was geraakt door het gebaar, maar ze kon niet meer. Verdrietig schudde ze haar hoofd.

“Dank u,” zei ze schor, terwijl er nog een traan over haar wang liep. “Maar ik kan het nu niet horen.”

Hij keek teleurgesteld, en knikte toen begrijpend.

“Een andere keer,” zei ze moedeloos. “Ik moet alleen zijn. Als jullie me alstublieft even alleen zouden willen laten? Allemaal,” zei ze terwijl ze Steffen en Illepra aankeek.

Ze gingen staan, bogen hun hoofd en haastten zich toen uit de kamer.

Gwen voelde zich schuldig, maar ze kon het niet helpen: ze wilde zich oprollen en sterven. Ze luisterde naar hun voetstappen, hoorde hoe de deur zich achter hen sloot, en keek op om zich ervan te verzekeren dat de kamer leeg was.

Maar tot haar verassing zag ze dat dat niet het geval was: er stond een eenzame figuur bij de deur, recht, met een perfect postuur, zoals altijd. Ze liep langzaam en statig naar Gwen toe en stopte vlak bij haar bed. Uitdrukkingsloos staarde ze naar beneden.

Haar moeder.

Gwen was verrast om haar daar te zien staan, de voormalige Koningin, statig en trots als altijd, op haar neerkijkend met een koele blik. Er lag in haar ogen geen medeleven, zoals ze in de ogen van haar andere bezoekers had gezien.

“Waarom bent u hier?” vroeg Gwen.

“Ik wilde je zien.”

“Maar ik wil u niet zien,” zei Gwen. “Ik wil niemand zien.”

“Het kan me niet schelen wat je wil,” zei haar moeder koel. “Ik ben je moeder, en ik heb het recht om je te zien wanneer ik wil.”

Gwen voelde de oude woede jegens haar moeder weer opspelen; ze was de laatste persoon die ze nu wilde zien. Maar ze kende haar moeder en ze wist dat ze niet zou vertrekken voor ze haar zegje had gedaan.

“Spreek dan,” zei Gwendolyn. “Spreek en laat me dan met rust.”

Haar moeder zuchtte.

“Je wist het niet,” zei haar moeder. “Maar toen ik jong was, net zo oud als jij, ben ik op dezelfde manier aangevallen.”

Gwen staarde haar geschokt aan; ze had geen idee.

“Je vader wist ervan,” vervolgde haar moeder. “En het kon hem niet schelen. Hij trouwde toch met me. Toen voelde het alsof het het einde van de wereld was. Maar dat was het niet.”

Gwen sloot haar ogen. Ze voelde weer een traan over haar wang rollen en probeerde het onderwerp uit haar gedachten te bannen. Ze wilde haar moeders verhaal niet horen. Het was al te laat voor haar moeder om nu nog medeleven te tonen. Verwachtte ze nu echt dat ze hier zomaar binnen kon wandelen, na zolang zo hard te zijn geweest, en dat ze een verhaaltje kon vertellen en dat alles dan goed was?

“Bent u nu klaar?” vroeg Gwendolyn.

“Haar moeder deed een stap naar voren, “Nee, ik ben niet klaar,” zei ze vastberaden. “Je bent nu Koningin—het is tijd dat je je ook als een Koningin gedraagt,” zei haar moeder. Haar stem was hard als staal. Gwen hoorde een kracht in haar stem die ze nog niet eerder had gehoord. “Je hebt medelijden met jezelf. Maar er lijden elke dag vrouwen onder veel erge dingen dan jij. Wat er met jou is gebeurd is niets. Begrijp je me? Het is niets.”

Haar moeder zuchtte.

“Als je wil overleven en je thuis wil voelen in deze wereld, dan moet je sterk zijn. Sterker dan de mannen. Mannen zullen je krijgen, hoe dan ook. Het gaat niet om wat er met je gebeurd—het gaat erom hoe je het bekijkt. Hoe je erop reageert. Dat is waar je de controle over hebt. Je kunt je opkrullen en sterven. Of je kunt sterk zijn. Dat is wat de meisjes van de vrouwen onderscheid.”

Gwen wist dat haar moeder haar probeerde te helpen, maar ze haatte het gebrek aan compassie in haar benadering. En ze haatte het om een preek te krijgen.

“Ik haat u,” zei Gwendolyn tegen haar. “Dat heb ik altijd al gedaan.”

“Dat weet ik,” zei haar moeder. “En ik haat jou. Maar dat betekent niet dat we elkaar niet begrijpen. Ik wil je liefde niet—ik wil dat je sterk bent. Deze wereld wordt niet geregeerd door mensen die zwak en bang zijn—hij wordt geregeerd door degenen die hun hoofd schudden bij tegenspoed alsof het niets was. Je kunt instorten en sterven als je dat wil. Daar is tijd genoeg voor. Maar dat is saai. Wees sterk en leef. Leef echt. Wees een voorbeeld voor anderen. Want op een dag, en dat verzeker ik je, zal je toch sterven. En zolang je hart nog klopt, kun je net zo goed leven.”

“Laat me met rust!” schreeuwde Gwendolyn. Ze kon geen woord meer verdragen.

Haar moeder staarde haar koud aan. Eindelijk, na een eindeloze stilte, draaide ze zich om en wandelde als een pauw de kamer uit. De deur sloeg achter haar dicht.

In de lege stilte begon Gwen te huilen. Ze wenste dat ze gewoon kon verdwijnen.




HOOFDSTUK ZES


Kendrick stond op het brede platform aan de rand van het Ravijn, en keek uit over het mistige landschap. Zijn hart brak. Het verscheurde hem om zijn zusje zo te zien, en het deed hem pijn, alsof hij zelf was aangevallen. Hij zag in de gezichten van de Silesianen dat ze Gwen zagen als meer dan alleen een leider—ze zagen haar als familie. Zij waren ook moedeloos. Het was alsof Andronicus hen allemaal pijn had gedaan.

Kendrick had het gevoel alsof het zijn schuld was. Hij had kunnen weten dat zijn jongere zusje zoiets zou doen. Hij wist hoe moedig ze was, hoe trots ze was. Hij had moeten weten dat ze zou proberen zichzelf over te geven voordat ze een kans hadden om haar tegen te houden. Hij had een manier kunnen vinden om haar tegen te houden. Hij wist hoe vertrouwend ze was—en als een geharde krijger kende hij ook, veel beter dan zij, de wreedheid van bepaalde leiders. Hij was ouder en wijzer dan zij, en hij had haar teleurgesteld.

Kendrick voelde zich ook schuldig om het feit dat deze verschrikkelijke situatie veel te veel was voor een zestienjarig meisje. Ze zou deze last niet alleen moeten hoeven dragen. Een dergelijke beslissing zou hem ook zwaar gevallen zijn—zelfs zijn vader. Gwendolyn deed wat ze kon in deze omstandigheden, en waarschijnlijk deed ze het beter dan één van hen gedaan zou hebben. Kendrick had geen idee gehad wat hij met Andronicus aan moest. Dat wist geen van hen.

Kendrick dacht aan Andronicus, en zijn gezicht liep rood aan van woede. Hij was een leider zonder moralen, zonder principes, zonder humaniteit. Het was duidelijk dat als ze zich nu zouden overgeven, ze allemaal hetzelfde lot zouden treffen: Andronicus zou hen allemaal doden of tot slaaf maken.

Maar was iets veranderd. Kendrick zag het in de ogen van de mannen, en hij voelde het zelf ook. De Silesianen wilden niet langer alleen maar overleven. Ze wilden wraak.

“SILESIANEN!” bulderde een stem.

De mensen zwegen en keken omhoog. In de boven gelegen stad, aan de rand van het Ravijn, stond Andronicus, omgeven door zijn mannen.

“Ik geef jullie een keus!” bulderde hij. “Geef Gwendolyn over, en ik zal jullie laten leven! Zo niet, dan zal ik het vuur laten regenen, een vuur zo intens dat geen van jullie het zal overleven.”

Hij glimlachte.

“Het is een zeer genereus aanbod. Denk er niet te lang over.”

Met die woorden draaide Andronicus zich om en liep hij weg.

De Silesianen keken elkaar aan.

Srog deed een stap naar voren.

“Mede Silesianen!” brulde hij naar de enorme groep krijgers. Hij keek ernstiger dan Kendrick hem ooit had gezien. “Andronicus heeft onze meest geliefde leider aangevallen. De dochter van onze geliefde koning MacGil. En dat was een aanval op ons allemaal. Hij heeft getracht onze eer te bevlekken—maar hij heeft slechts zijn eigen eer teniet gedaan!”

“AYE!” schreeuwde de menigte. De mannen grepen naar hun zwaarden, vuur in hun ogen.

“Kendrick,” zei Srog, die zich tot hem wendde. “Wat stelt u voor?”

Kendrick keek in de ogen van de mannen voor hem.

“WE VALLEN AAN!” schreeuwde Kendrick. Het vuur brandde in zijn aderen.

De menigte schreeuwde goedkeurend terug en leek onbevreesd. Al deze mensen, zag hij, waren bereid om te vechten tot de dood.

“WE STERVEN ALS MANNEN, NIET ALS HONDEN!” schreeuwde Kendrick.

“AYE!” schreeuwden de mensen.

“WE ZULLEN VECHTEN VOOR GWENDOLYN! VOOR ONZE MOEDERS, ONZE ZUSTERS, ONZE VROUWEN!”

“AYE!”

“VOOR GWENDOLYN!” schreeuwde Kendrick.

“VOOR GWENDOLYN!” schreeuwde de menigte.

Met een laatste schreeuw volgden de mensen Kendrick en Srog het smalle platform op, dat hen naar de boven gelegen stad zou leiden. Het was tijd om Andronicus te laten zien waar de Zilveren van gemaakt waren.




HOOFDSTUK ZEVEN


Thor stond met Reece, Elden, Conven, Indra en Krohn aan de monding van de rivier, neerkijkend op Convals lichaam. De stemming was somber. Thor had het gevoel alsof er een enorm gewicht op zijn borstkas rustte, zo zwaar dat het hem tegen de grond drukte. Hij staarde naar zijn broeder. Conval. Dood. Het leek onmogelijk. Ze waren al zolang hij zich kon herinneren met zijn zessen geweest. Hij had nooit gedacht dat ze op een dag nog maar met zijn vijven zouden zijn. Zijn sterfelijkheid werd ineens voelbaar.

Thor dacht aan alle keren dat Conval er voor hem was geweest, bij elke stap van zijn reis, al vanaf de dag dat Thor bij de Krijgsmacht was gekomen. Hij was als een broer voor hem geweest. Conval had het altijd voor Thor opgenomen, had altijd een goed woordje voor hem gedaan; en in tegenstelling tot een aantal anderen, had hij Thor al vanaf het begin als een vriend beschouwd. Nu hij hem daar zo zag liggen—als gevolg van Thors fouten—voelde Thor zich ziek. Als hij die drie broers niet had vertrouwd, zou Conval misschien nog leven.

Thor kon niet aan Conval denken zonder ook aan Conven te denken. Het waren identieke tweelingen, onafscheidelijk, die altijd elkaars zinnen afmaakten. Hij kon zich niet voorstellen hoeveel pijn Conven nu moest voelen. Conven leek zichzelf niet meer; de gelukkige, zorgeloze Conven die hij ooit kende was er niet meer.

Ze stonden zwijgend aan de rand van het slagveld, de levenloze lichamen van de soldaten van het Rijk om hen heen. Geen van hen wilde verder gaan tot ze hem een begrafenis hadden gegeven. Ze hadden wat vachten gevonden bij een aantal officieren van het Rijk, en hadden Convals lichaam erin gewikkeld. Ze hadden hem op de boot gelegd, met zijn gezicht naar de hemel. Een begrafenis van een krijger. Conval leek bevroren, zijn lichaam al helemaal stijf en blauw, alsof hij nooit had geleefd.

Ze stonden er al een hele tijd, allemaal verzonken in hun eigen gedachten. Geen van hen wilde zijn lichaam zien gaan. Indra bewoog met haar hand over Convals hoofd en zong met gesloten ogen iets in een taal die Thor niet begreep. Hij zag hoeveel ze om hem gaf, en het geluid van haar stem voelde geruststellend. Geen van de jongens wist iets te zeggen, en ze lieten Indra zwijgend de dienst leiden.

Eindelijk deed Indra een stap naar achteren. Conven kwam naar voren. De tranen liepen over zijn wangen terwijl hij naast zijn broer neerknielde. Hij legde een hand op de zijne en boog zijn hoofd. Toen stapte Conven uit de boot, en gaf hem een duw. De boot gleed de rustige wateren van de rivier op, en toen alsof het tij het begreep, kwam de stroming ineens opzetten. De boot werd zachtjes, langzaam weggevoerd, verder en verder bij de groep vandaan. Krohn jankte zachtjes. Als uit het niets kwam de mist opzetten, en de boot verdween.

Thor voelde zich alsof zijn eigen lichaam ook door de onderwereld was verzwolgen.

Langzaam draaiden de jongens zich om. Ze keken uit over het slagveld, en het gebied dat erachter lag. Achter hen lag de onderwereld waar ze vandaan kwamen; voor hen, aan de ene kant een uitgestrekt grasgebied, en aan de andere kant een lege woestenij. Ze stonden op een kruising.

Thor wendde zich tot Indra.

“Moeten we die woestijn door om Nooitzink te bereiken?” vroeg Thor.

Ze knikte.

“Er is geen andere weg?” vroeg hij.

Ze schudde haar hoofd.

“Er zijn andere wegen, maar die zijn niet zo direct. Je zou weken tijd verliezen. Als je de dieven wil inhalen, is dat de enige weg.”

De anderen staarden zwijgend naar het woestijnlandschap, dat door de hitte van de zonnen leek te golven.

“Het ziet er niet vergevingsgezind uit,” zei Reece, die naast Thor kwam staan.

“Ik weet van niemand die er ooit doorheen is gegaan en het heeft overleefd,” zei Indra. “Het is een uitgestrekte woestijn, vol met vijandige wezens.”

“We hebben niet genoeg provisie,” zei O’Connor. “We zouden het niet halen.”

“Maar het is de weg naar het Zwaard,” zei Thor.

“Aangenomen dat het Zwaard nog steeds bestaat,” zei Elden.

“Als de dieven Nooitzink bereiken,” zei Indra, “dan is jullie kostbare Zwaard voorgoed verloren. Jullie zouden je leven riskeren voor een droom. Het beste dat je nu kunt doen is omkeren en teruggaan naar de Ring.”

“We gaan niet terug,” zei Thor vastberaden.

“Zeker niet nu,” voegde Conven toe. Zijn ogen glimmen met vuur en verdriet.

“We zullen dat Zwaard vinden, al kost het ons het leven,” zei Reece.

Indra schudde haar hoofd en zuchtte.

“Ik had geen ander antwoord verwacht van jullie,” zei ze. “Roekeloos tot het einde.”

*

Thor liep zij aan zij met de anderen door de woestenij. Hij kneep zijn ogen samen tegen het felle zonlicht en hijgde in de meedogenloze hitte. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om uit de onderwereld weg te zijn, weg uit die altijd aanwezige somberheid. Hij had gedacht dat hij blij zou zijn om de zonnen weer te kunnen zien. Maar ze waren van het ene uiterste het andere ingelopen. Hier, in deze woestijn, was er niets anders dan zon: gele zon, gele lucht, en geen einde in zicht. Zijn hoofd deed pijn en hij voelde zich duizelig. Hij sleepte met zijn voeten, en het voelde alsof ze al een eeuwigheid aan het lopen waren; terwijl hij een blik op de anderen wierp, zag hij dat ook zij moeite hadden met de hitte.

Ze hadden nu een halve dag gelopen, en hij wist niet hoe lang ze het nog zouden kunnen volhouden. Hij wierp een blik op Indra, die haar mantel over haar hoofd hield, en vroeg zich af of ze gelijk had. Misschien was het inderdaad roekeloos om dit te proberen. Maar hij had gezworen het Zwaard te vinden—en wat moesten ze anders?

Hun voeten deden stofwolken opwaaien, wat het ademen bemoeilijkte. Aan de horizon lag niets dan zongebakken zand, een vlak landschap zo ver als het oog reikte. Er was nergens een weg, of bergen, of wat dan ook te zien. Niets dan woestijn. Thor had het gevoel alsof ze het einde van de wereld hadden bereikt.

Thor vond troost in de wetenschap dat ze nu tenminste, voor het eerst, zeker wisten waar ze heen gingen. Ze waren niet langer overgeleverd aan de drie broers en hun stomme kaart; ze luisterden nu naar Indra, en hij vertrouwde haar meer dan hij de drie broers had vertrouwd. Hij wist zeker dat ze nu de goede kant op gingen—hij wist alleen niet zeker of ze de reis zouden overleven.

Thor hoorde ineens een zacht, waaiend geluid, en toen hij naar beneden keek zag hij dat het zand in cirkels om zijn voeten begon te waaien. De anderen zagen het ook. Verward keek Thor toe hoe het zand zich rond zijn voeten begon te verzamelen, steeds sneller, en toen omhoog steeg. Er rees een enorme stofwolk boven de woestijngrond uit, steeds hoger en hoger.

Thor had het gevoel of zijn hele lichaam ineens uitdroogde. Het voelde alsof elke druppel water uit zijn lichaam werd getrokken, en hij snakte naar water; hij had nog nooit zo’n ongelofelijke dorst gehad.

In paniek greep hij naar zijn waterzak, en bracht hem naar zijn lippen. Maar het water dat eruit spoot raakte zijn lippen niet. Het draaide zich om en ging omhoog, de lucht in.

“Wat gebeurd er?” riep Thor hijgend naar Indra.

Ze keek angstig om hoog naar de lucht, en deed haar kap af.

“Een omgekeerde regen!” riep ze.

“Wat is dat?” riep Elden, die snakkend naar adem naar zijn keel greep.

“Het regent omhoog!” riep ze. “Al het vocht wordt de lucht in getrokken!”

Thor keek toe terwijl de rest van zijn water uit zijn waterzak omhoog schoot, en hoe de huid droog werd en scheurde. Zijn zak viel verschrompeld op de grond.

Thor viel op zijn knieën en greep naar zijn keel, nauwelijks in staat om adem te halen. Om hem heen deden de anderen hetzelfde.

“Water!” smeekte Elden naast hem.

Plotseling klonk er een luid gerommel, als het geluid van duizend onweersbuien, en Thor zag de hemel zwart kleuren. Er verscheen een enkele stormwolk, die met een ongelofelijke snelheid om hen af raasde.

“LIGGEN!” schreeuwde Indra. “De lucht keert zich om!”

Ze had haar zin nauwelijks afgemaakt toen de hemel open brak en er een muur van water naar beneden kwam. Thor en de anderen werden met de kracht van een vloedgolf tegen de grond gedrukt. Thor werd meegesleurd met het water. Eindelijk voelde hij weer grond onder zijn voeten. Het regende en regende, en Thor gooide zijn hoofd achterover en dronk tot hij zich weer gehydrateerd voelde.

Langzaam, hijgend, krabbelden ze weer overeind. Ze keken elkaar aan. Ze hadden het overleefd. Terwijl hun angst weg ebde, barstten ze in lachen uit.

“We leven nog!” riep O’Connor.

“Is dat alles dat deze woestijn heeft?” vroeg Reece.

Indra schudde somber haar hoofd.

“Je juicht te vroeg,” zei ze met een bezorgde blik in haar ogen. “Na de regen komen de dieren tevoorschijn om te drinken.”

Er rees een afschuwelijk geluid op. Thor keek naar beneden en keek verschrikt toe hoe een leger van kleine wezens uit het zand kroop en zich hun kant op begon te bewegen. Thor keek over zijn schouder. Het meer van water dat de regen had veroorzaakt was verdwenen, en hij besefte dat ze recht op het pad lagen van de dorstige wezens.

Tientallen dieren die Thor nog nooit eerder had gezien kwamen op hen af. Het waren enorme, gele dieren, een soort buffels, maar dan twee keer zo groot. Ze hadden vier poten en vier hoorns en renden op twee poten. Ze renden op een vreemde manier, kwamen af en toe op vier poten terecht en kwamen dan weer omhoog. Ze brulden, en de grond trilde.

Thor en de anderen trokken hun zwaarden, klaar om zich te verdedigen. Terwijl de eerste van de dieren naderde, rolde Thor opzij, hopend dat het dier gewoon langs hen zou rennen, naar het water toe.

Het dier bracht zijn hoofd omlaag om Thor op zijn hoorns te nemen, en hij mist maar net. Tot Thors vrees was het dier niet tevreden—en keerde om en kwam woedend weer op Thor af. Het leek erop dat het dier hem liever wilde doden dan dat het water wilde.

Terwijl het dier op hem af rende en zijn hoorns omlaag bracht, sprong Thor hoog de lucht in. Hij haalde uit met zijn zwaard en wist één van de hoorns van het beest af te hakken. Het dier krijste, ging op zijn achterpoten staan en beukte Thor tegen de grond.

Het dier tilde zijn poten op en probeerde Thor te vertrappelen, maar Thor wist nog net op tijd uit de weg te rollen. Het dier bleef achter hem aankomen en hief zijn poten weer. Deze keer hief Thor zijn zwaard en dreef hem door de borstkas van het dier.

Het beest krijste het uit. Thor dreef zijn zwaard tot aan het handvat naar binnen, en wist nog net op tijd onder het dier uit te rollen voor het op de grond ineenzakte. Dat was een geluk: het gewicht van het beest zou hem verpletterd hebben.

Terwijl Thor overeind krabbelde kwam er een ander dier op hem af. Hij sprong uit de weg, maar niet voordat één van de hoorns van het dier zijn arm schampte. Hij schreeuwde het uit van de pijn en liet zijn zwaard vallen.

Thor haalde snel zijn slinger tevoorschijn, legde er een steen in en wierp.

Het beest wankelde en krijste terwijl de steen zich door zijn oogkas boorde—maar het bleef aanvallen.

Thor rende van links naar rechts en probeerde te zigzaggen—maar het beest was te snel. Hij kon nergens meer heen, en hij wist dat hij binnen enkele momenten doorboord zou worden. Hij wierp een blik op zijn broeders van de Krijgsmacht en zag dat zij niet beter af waren; elk van hen was op de vlucht voor een beest.

Het beest naderde, en Thor hoorde het afschuwelijke gesnuif in zijn oren. Hij voelde de hete adem van het beest in zijn nek. Het beest liet zijn hoorns zakken, en Thor zette zich schrap voor de impact.

Plotseling gilde het beest, en toen Thor omkeek zag hij dat het beest hoog de lucht in werd getild. Thor keek op. Hij begreep niet wat er gebeurde—tot hij het enorme groene monster zag. Het was zo groot als een dinosaurus, dertig meter lang, en rijen van vlijmscherpe tanden. Het hield het buffelachtige beest tussen zijn kaken alsof het niets was. Het beest worstelde, tot het binnen drie grote happen naar binnen werd gewerkt.

Om Thor heen begonnen de gele wezens er van door te gaan. Het beest achtervolgde hen en sloeg met zijn staart terwijl hij rende; Thor en de anderen werden door zijn staart onderuit gehaald en smakten tegen de rond. Maar het beest rende hen voorbij; het was meer geïnteresseerd in de gele beesten dan in hen.

Thor draaide zich om en keek naar de anderen, die stomverbaasd op de grond zaten.

Indra ging staan en schudde haar hoofd.

“Maak je geen zorgen,” zei ze, “het wordt nog veel erger.”




HOOFDSTUK ACHT


Kendrick liep langzaam over de uitgebrande binnenplaats van de hoger gelegen stad, met Srog, Brom, Kolk, Atme, Godfrey en een tiental van de Zilveren aan zijn zijde. Ze liepen langzaam, doelbewust, hun handen achter hun hoofden gevouwen als teken van overgave.

De kleine groep baande zich een weg langs duizenden soldaten van het Rijk, richting de wachtende Andronicus bij de buitenste stadspoort. Kendrick voelde alle ogen op zich branden, en de lucht was zwaar van de spanning. De binnenplaats was, ondanks de duizenden troepen, stil genoeg om een speld te kunnen horen vallen.

Een uur eerder had Kendrick naar Andronicus geschreeuwd dat hij zich wilde overgeven, en ze waren gezamenlijk naar boven gegaan. Ze maakten er een show van en lieten duidelijk zien dat ze geen wapens droegen terwijl ze langs de soldaten liepen, onderweg naar Andronicus om formeel voor hem te knielen. Kendricks hart bonsde en zijn keel werd droog toen hij zag door hoeveel vijanden ze waren omgeven.

Kendrick en de anderen hadden hun plan geoefend, en terwijl ze Andronicus naderden, zag Kendrick met eigen ogen hoe enorm en wild hij eruit zag. Kendrick bad dat hun plan zou werken. Zo niet, dan waren ze er geweest.

Ze liepen met rinkelende sporen verder tot één van Andronicus’ generaals, een imposant wezen met een dreigende blik in zijn ogen, een stap naar voren deed, en Kendrick een stoot in zijn maag gaf. Ze waren nog slechts zes meter van Andronicus verwijderd. Waarschijnlijk was het een veiligheidsmaatregel. Hun soldaten waren slimmer dan Kendrick had gedacht; hij had gehoopt dat ze Andronicus hadden kunnen bereiken, maar dat was overduidelijk iets dat ze niet zouden toestaan. Kendricks hart begon sneller te kloppen en hij hoopte maar dat de afstand geen roet in het eten zou gooien.

Terwijl ze daar zwijgend stonden, schraapte Kendrick zijn keel.

“We zijn gekomen om ons over te geven aan de Grote Andronicus,” verkondigde Kendrick. Hij probeerde zo overtuigend mogelijk te klinken terwijl hij Andronicus in zijn ogen keek.

Andronicus reikte omhoog en liet zijn vingers over de gekrompen hoofden aan zijn ketting glijden.

“We accepteren uw voorwaarden,” vervolgde Kendrick. “We geven ons over.”

Andronicus, die op een grote stenen bank zat, leunde iets naar voren, en keek hen aan met iets dat leek op een glimlach.

“Dat weet ik,” bulderde hij over de binnenplaats. “Waar is het meisje?”

Kendrick was op die vraag voorbereid.

“We zijn gekomen als contingent van onze hoogste officieren,” antwoorde Kendrick. “Wij zijn eerst gekomen, om ons aan u over te geven. Zodra we klaar zijn, zullen de anderen volgen, met uw toestemming uiteraard.”

Kendrick dacht dat het toevoegen van “met uw toestemming” een mooie aanvulling was, en het nog geloofwaardiger zou laten overkomen. Hij had lang geleden een belangrijke les geleerd van één van zijn militaire adviseurs: wanneer je te maken had met een narcistische bevelhebber, moest je altijd op zijn ego inspelen. Er was geen einde aan de fouten die een bevelhebber kon maken wanneer je zijn ego streelde.

Andronicus leunde naar achteren.

“Natuurlijk zullen ze dat,” zei Andronicus. “Anders zou het erg dwaas zijn om hier te verschijnen.”

Andronicus staarde hen aan, alsof hij hen wilde peilen. Het leek alsof hij voelde dat er iets niet klopte. Kendricks hart bonsde.

Eindelijk, na een lange stilte, leek Andronicus een besluit te hebben genomen.

“Kom naar voren en kniel,” zei hij. “Jullie allemaal.”

De anderen keken naar Kendrick, en Kendrick knikte. Ze deden allemaal een paar stappen naar voren en knielden voor Andronicus.

“Herhaal wat ik zeg,” zei de commandant. “Wij, vertegenwoordigers van Silesia…”

“Wij, vertegenwoordigers van Silesia…”

“Geven ons hierbij over aan de Grote Andronicus…”

“Geven ons hierbij over aan de Grote Andronicus…”

“en zweren trouw aan hem tot onze dood en daar voor bij…”

“en zweren trouw aan hem tot onze dood en daar voor bij…”

“En zullen dienen als zijn slaven voor zolang als we leven.”

Kendrick had moeite om die laatste woorden eruit te krijgen. Hij slikte hard, en toen herhaalde hij ze, woord voor woord:

“En zullen dienen als zijn slaven voor zolang als we leven.”

Hij werd overspoeld door misselijkheid, en zijn hart bonsde in zijn oren. Eindelijk, het was voorbij.

Er volgde een gespannen stilte, en Andronicus glimlachte eindelijk.

“Jullie MacGils zijn nog zwakker dan ik dacht,” snauwde hij. “Het zal me veel genoegen doen jullie te onderwerpen, en jullie te laten leren hoe het Rijk werkt. Ga nu en haal het meisje, voor ik van gedachten verander en jullie ter plekke doodt.”





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694567) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



In EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6 in de Tovenaarsring), vervolgt Thor zijn zoektocht, dieper het Rijk in, om het Zwaard van het Lot te vinden en de Ring te redden. Terwijl hij en zijn vrienden met een tragedie te maken krijgen en een lid van hun hechte groep verliezen, worden Thor en zijn overgebleven vrienden closer dan ooit, en leren ze dat ze tegenspoed samen moeten confronteren. Hun reis neemt hen mee naar nieuwe en exotische gebieden, waaronder de naargeestige Zoutvelden, de Grote Tunnel, en de Bergen van Vuur, terwijl ze het moeten opnemen tegen afschuwelijke monsters. Thors vaardigheden ontwikkelen zich terwijl hij traint, en hij zal al zijn krachten nodig hebben om te overleven. Ze ontdekken eindelijk waar het Zwaard naartoe is gebracht, en ze komen erachter dat ze naar de meest gevreesde plek in het Rijk zullen moeten afreizen om het terug te halen: het Land van de Draken. In de Ring herstelt Gwendolyn langzaam van haar aanval, en worstelt ze met een diepe depressie. Kendrick en de anderen zweren om te vechten voor haar eer, ondanks de onmogelijke kansen. Er volgt één van de grootste gevechten in de geschiedenis van de Ring, waarbij ze er alles aan doen om Silesia te bevrijden en Andronicus uit te schakelen. Ondertussen waagt Godfrey zich in vijandelijk gebied en leert hij wat het is om een krijger te zijn, op zijn eigen, unieke manier. Gareth slaagt erin om in leven te blijven en gebruikt zijn sluwheid om Andronicus voor te blijven, terwijl Erec voor zijn leven vecht om Savaria te redden van een invasie – en Alistair, zijn grote liefde, te redden. Argon betaalt een kostbare prijs wanneer hij zich mengt in menselijke affaires. En Gwendolyn moet besluiten of ze haar leven opgeeft of de rest van haar leven als een geïsoleerde non in de eeuwenoude Vluchttoren doorbrengt. Maar niet voordat, in een schokkende plotwending, Thor eindelijk ontdekt wie zijn echte vader is. Zullen Thor en de anderen hun zoektocht overleven? Zullen ze het Zwaard van het Lot vinden? Zal de Ring de invasie van Andronicus overleven? Wat zal er terecht komen van Gwendolyn, Kendrick en Erec? En wie is Thors echte vader? EEN AANVAL VAN MOED is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het boek is 70. 000 woorden.

Как скачать книгу - "Een Aanval Van Moed" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Aanval Van Moed" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Aanval Van Moed", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Aanval Van Moed»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Aanval Van Moed" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Hoofdstuk 19.3 - Een Aanval Van Moed (Boek #6 in de Tovenaarsring)

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *