Книга - Een Schreeuw Van Eer

a
A

Een Schreeuw Van Eer
Morgan Rice


De Tovenaarsring #4
DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos In EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4 in de Tovenaarsring), is Thor als een geharde krijger teruggekeerd van de Honderd, en nu moet hij leren van het betekent om te strijden voor zijn thuisland, om te vechten op leven en dood. De McClouds zijn inmiddels diep het MacGil territorium binnen gedrongen – dieper dan ooit tevoren – en terwijl Thor een hinderlaag in rijdt, is het aan hem om de aanval af te slaan en het Koninklijk Hof te redden. Godfrey is door zijn broer vergiftigd met een zeer zeldzaam gif, en zijn lot ligt in Gwendolyns handen, terwijl zij doet wat ze kan om het leven van haar broer te redden. Gareth zakt intussen steeds dieper weg in een staat van paranoia en ontevredenheid. Hij huurt zijn eigen stam wilden in als een persoonlijk leger en geeft hen de Zilveren Hal – waarmee hij de Zilveren wegstuurt en een opstand in het Koninklijk Hof veroorzaakt die al snel lijkt op te blazen tot een grootschalige burgeroorlog. Hij is ook van plan om de Nevaruns Gwendolyn mee te laten nemen, en haar zonder haar toestemming uit te huwelijken. Thors vriendschappen verdiepen zich terwijl ze afreizen naar onbekende plekken, de confrontatie aangaan met onverwachte monsters en zij aan zij strijden in onvoorstelbare gevechten. Thor reist naar het dorp waar hij is opgegroeid en komt, in een epische confrontatie met zijn vader, meer te weten over het geheim van zijn verleden, over wie hij is, en wie zijn moeder is – en over zijn lotsbestemming. Met de meest geavanceerde training die hij ooit van Argon heeft gehad, begint hij krachten te ontwikkelen waarvan hij niet wist dat hij ze had, en hij wordt elke dag sterker. Terwijl zijn relatie met Gwen vordert, keert hij terug naar het Koninklijk Hof in de hoop haar ten huwelijk te vragen – maar het is misschien al te laat. Andronicus, gewapend met een informant, leidt zijn enorme leger naar de Ring om nogmaals te proberen om het Ravijn te doorbreken en de Ring binnen te vallen. En net als het lijkt dat de situatie in het Koninklijk Hof simpelweg niet erger kan worden, eindigt het verhaal met een schokkende plotwending. Zal Godfrey het overleven? Zal Gareth van de troon gestoten worden? Zal het Koninklijk Hof uiteen vallen? Zal het Rijk binnen weten te vallen? Zal Gwendolyn bij Thor blijven? En zal Thor eindelijk het geheim van zijn lotsbestemming te weten komen? EEN SCHREEUW VAN EER is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het boek is 85. 000 woorden. Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd. --vampirebooksite. com (over Turned)







EEN S C H R E E U W VAN E E R



(Boek #4 in de Tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 Bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit dertien boeken.

Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met binnenkort meer talen).

Morgan hoort graag van je, dus bring gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice weet je vanaf het begin in het verhaal mee te slepen, en maakt gebruik van geweldige beschrijvende kwaliteiten die boven het schetsen van de setting uitstijgen… Goed geschreven en leest lekker snel weg.”

--Black Lagoon Reviews (over Turned)



“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice is erin geslaagd om een interessante twist aan het verhaal te geven… Verfrissend en uniek, heeft de klassieke elementen die je in veel paranormale Young Adult verhalen terugvindt. De serie gaat over een meisje… een heel bijzonder meisje! …Leest makkelijk weg maar in een zeer hoog tempo… Een aanrader voor iedereen die houdt van softe paranormale romances.”

--The Romance Reviews (over Turned)



“Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai.”

--Paranormal Romance Guild {over Turned}



“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd.”

--vampirebooksite.com (over Turned)



“Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd.”

--The Dallas Examiner {over Loved}



“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en THE VAMPIRE DIARIES, één die je in één ruk uit wil lezen! Als je houdt van avontuur, liefde en vampieren dat is dit het boek voor jou!”

--Vampirebooksite.com {over Turned}



“Morgan Rice bewijst wederom een extreem getalenteerde verhalenverteller te zijn… Dit zou een breed publiek aanspreken, inclusief de jongere fans van het vampier/fantasy genre. Het eindigde met een onverwachte cliffhanger die je zal schokken.”

--The Romance Reviews {over Loved}


Boeken door Morgan Rice



THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

A RULE OF QUEENS (Book #13)--EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)



THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)



THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)

FATED (Book #11)--VERDOEMD (Boek #11)











(https://itunes.apple.com/nl/artist/morgan-rice/id417552527?mt=11&uo=4)

Luister (https://itunes.apple.com/nl/artist/morgan-rice/id417552527?mt=11&uo=4) naar DE TOVENAARSRING serie als audioboek!


Copyright © 2013 door Morgan Rice

Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig. Omslagafbeelding copyright Bob Orsillo, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN (#u8e73cb1b-9c8b-5df4-adfc-fdad89dafd5c)

HOOFDSTUK TWEE (#ub8e2fd5b-7255-5c3e-94ea-652f27e78b7a)

HOOFDSTUK DRIE (#u234f759a-7f06-58c9-aa03-f71cfac0fead)

HOOFDSTUK VIER (#udb96344a-da60-5b08-9f75-9e5406def58a)

HOOFDSTUK VIJF (#u81860468-67e2-50bb-9161-279ab17b2e58)

HOOFDSTUK ZES (#u345a5635-6196-5a6a-8e45-cbb1219dda72)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u7d8d4afc-a502-5130-ad8e-b143e72ca7ae)

HOOFDSTUK ACHT (#u093156a4-581d-5634-b336-032845035b54)

HOOFDSTUK NEGEN (#ua185832d-5e34-53df-bf5f-e69342177375)

HOOFDSTUK TIEN (#u1acb0873-bd06-50d6-a2ee-d4815c38aeda)

HOOFDSTUK ELF (#u81d69ebe-3ff1-5608-8374-3f51ff37c373)

HOOFDSTUK TWAALF (#uc3b13554-e39c-5109-83d3-2eded5af593d)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENDERTIG (#litres_trial_promo)


“Wees niet bang voor grootheid:

sommigen zijn groot geboren,

sommigen bereiken grootheid,

en anderen krijgen grootheid opgedrongen.”

—William Shakespeare

Twelfth Night




HOOFDSTUK ÉÉN


Luanda rende over het slagveld. Ze kon nog net een galopperend paard ontwijken terwijl ze zich een weg baande richting het kleine huisje waar Koning McCloud zich ophield. Ze hield de koude, ijzeren punt in haar hand, bevend, terwijl ze de stoffige velden doorkruiste van deze stad die ze ooit kende, deze stad van haar mensen. Ze hadden haar maandenlang gedwongen om de gruwelijke slachtpartijen gade te slaan—en ze had er genoeg van. Er was iets in haar geknapt. Het kon haar niets meer schelen dat ze het tegen het hele McCloud leger moest opnemen—ze zou doen wat ze kon om het te stoppen.

Luanda wist dat wat ze op het punt stond te doen gestoord was, dat ze haar leven riskeerde, en dat McCloud haar hoogstwaarschijnlijk zou doden. Maar ze duwde die gedachten weg. Het was tijd om te doen wat juist was—ongeacht de prijs die ze daarvoor moest betalen.

In de verte, aan de andere kant van het slagveld, tussen de soldaten, spotte ze McCloud, die dat arme, schreeuwende meisje een verlaten woning in sleurde—een klein kleien huisje. Hij sloeg de deur achter hen dicht.

“Luanda!” klonk een schreeuw.

Ze draaide zich om en zag Bronson, nauwelijks honderd meter verderop, achter haar aan rennen. Hij werd belemmerd door de eindeloze stroom van paarden en soldaten, waardoor hij meerdere keren moest stoppen.

Nu was haar kans. Als Bronson haar zou inhalen, zou hij haar tegenhouden.

Luanda versnelde haar pas, knijpend in de metalen punt, en probeerde niet te denken aan hoe gestoord dit allemaal was, aan hoe klein haar kansen waren. Als hele legers McCloud niet konden overwinnen, als zijn eigen generaals en zijn eigen zoon bang voor hem waren, wat voor kans had zij dan in haar eentje?

Luanda had bovendien nog nooit een man gedood, laat staat een man van McClouds status. Zou ze verstijven als het zover was? Zou ze hem echt kunnen besluipen? Was hij echt ondoordringbaar, zoals Bronson had gewaarschuwd?

Luanda voelde zich medeplichtig aan het bloedvergieten, aan het vernietigen van haar eigen land. Achteraf gezien had ze er, ondanks haar liefde voor Bronson, spijt van dat ze ooit akkoord was gegaan om met een McCloud te trouwen. De McClouds, zo had ze ondervonden, waren wilden, die geheel ontoerekeningsvatbaar waren. De MacGils hadden geluk dat de Hooglanden hen van hen scheidden, en dat ze tot dusver aan hun kant van de Ring waren gebleven. Ze was naïef geweest, stom om te denken dat de McClouds niet zo slecht waren als haar was vertelt. Ze had gedacht dat ze hen kon veranderen, dat de kans om een McCloud prinses te zijn—en op een dag koningin—het op de één of andere manier waard zou zijn, ongeacht het risico.

Maar nu wist ze dat ze het mis had gehad. Ze zou alles opgeven—haar titel, haar rijkdom, haar faam, alles—om de McClouds nooit ontmoet te hebben, om weer veilig bij haar familie aan haar kant van de Ring te zijn. Ze was nu kwaad op haar vader vanwege het feit dat hij het huwelijk had gearrangeerd; zij was jong en naïef, maar hij had beter moeten weten. Was politiek zo belangrijk voor hem dat hij bereid was zijn eigen dochter op te offeren? Ze was ook kwaad dat hij was gestorven, en dat hij haar in deze situatie had achtergelaten.

Luanda had de afgelopen maanden op de harde manier ondervonden dat ze op zichzelf aangewezen was, en nu was haar kans om het goed te maken.

Ze trilde terwijl ze bij het bescheiden huisje arriveerde. De donkere, eikenhouten deur was gesloten. Ze keek om zich heen, in de veronderstelling dat McClouds mannen haar gezien hadden; maar tot haar opluchting waren zij veel te druk met het aanrichten van schade.

Ze strekte haar hand uit, greep de deurknop, en draaide hem zo voorzichtig als ze kon om, biddend dat McCloud niets door zou hebben.

Ze stapte naar binnen. Het was donker, en haar ogen pasten zich langzaam aan van het felle zonlicht buiten; het was hier ook koeler, en terwijl ze over de drempel stapte was het eerste dat ze hoorde het gekreun en geschreeuw van het meisje. Terwijl haar ogen aan de duisternis begonnen te wennen, keek ze het huisje rond en zag McCloud, vanaf zijn middel uitgekleed, op de vloer. Het meisje, dat naakt was, worstelde onder hem. Ze huilde en schreeuwde terwijl McCloud haar met zijn vlezige handpalm de mond snoerde.

Luanda kon nauwelijks geloven dat ze hier echt was, dat ze er echt mee doorging. Aarzelend deed ze een stap naar voren. Haar handen trilden, haar knieën waren zwak, en ze bad dat ze de kracht zou hebben om het af te maken. Ze hield de ijzeren punt vast alsof het haar levenslijn was.

Alstublieft, God, laat me deze man doden.

Ze hoorde McCloud grommen en kreunen, als een wild beest dat zich tegoed deed aan zijn prooi. Hij was meedogenloos. Het geschreeuw van het meisje leek harder te worden bij elke beweging.

Luanda nam nog een stap, en toen nog één, en was nog slechts een meter van hen verwijderd. Ze keek neer op McCloud en bestudeerde zijn lichaam, in een poging te bepalen wat de beste plek was om hem te raken. Gelukkig had hij zijn maliënkolder verwijderd en droeg hij alleen een dun, stoffen shirt, dat nu doorweekt was met zweet. Ze kon het vanaf hier ruiken, en ze deinsde terug. Het verwijderen van zijn wapenrusting was een domme zet geweest, en het zou, zo besloot Luanda, zijn laatste fout zijn. Ze zou de metalen punt in zijn rug zetten.

Terwijl McClouds gekreun een hoogtepunt bereikte, hief Luanda de metalen punt hoog. Ze dacht aan hoe haar leven na dit moment zou veranderen, hoe binnen enkele seconden niets meer hetzelfde zou zijn. Het McCloud koninkrijk zou bevrijd zijn van haar tiran; haar mensen zou verdere vernietiging bespaard blijven. Haar kersverse man zou zijn plaats innemen en alles zou eindelijk goed komen.

Luanda stond daar, verstijfd van angst. Ze trilde. Als ze nu niet zou handelen, zou het te laat zijn.

Ze hield haar adem in, nam een laatste stap naar voren, hield de punt hoog boven haar hoofd vast, met beide handen, en liet zich plotseling op haar knieën vallen terwijl ze met al haar kracht de ijzeren punt naar beneden bracht.

Maar er gebeurde iets dat ze niet had verwacht, en het gebeurde allemaal in een waas, te snel voor haar om te reageren: McCloud rolde op het laatste moment uit de weg. Voor een man van zijn formaat, was hij veel sneller dan ze zich kon voorstellen. Hij rolde opzij, waardoor het meisje onder hem ineens blootlag. Het was te laat voor Luanda om te kunnen stoppen.

De ijzeren punt kwam naar beneden, en boorde zich, tot Luanda’s afgrijzen, in de borst van het meisje.

Het meisje schoot overeind, gillend, en Luanda voelde hoe de punt haar vlees doorboorde, helemaal tot aan haar hart. Bloed gutste uit haar mond en ze staarde Luanda doodsbang aan, verraden.

Toen viel ze naar achteren, dood.

Luanda knielde, verdoofd, getraumatiseerd. Ze kon nauwelijks bevatten wat er zojuist was gebeurd. Voordat ze het allemaal kon verwerken, voordat ze kon beseffen dat McCloud veilig was, voelde ze een pijnlijke klap tegen de zijkant van haar gezicht, en ze ging tegen de grond.

Ze was zich vaag bewust van het feit dat McCloud haar had geslagen, dat hij inderdaad elk van haar bewegingen had geanticipeerd vanaf het moment dat ze de kamer was binnengelopen. Hij had zijn onwetendheid geveinsd. Hij had op dit moment gewacht, gewacht op de perfecte kans om niet alleen haar aanval te ontwijken, maar haar tegelijkertijd dit arme meisje te laten doden, om haar het schuldgevoel te geven.

Voordat haar wereld donker werd, ving Luanda nog een glimp van McClouds gezicht op. Hij grijnsde, zijn mond open, hijgend, als een wild beest. Het laatste dat ze hoorde, voor zijn laars haar gezicht trof, was zijn brullende stem:

“Je hebt me een plezier gedaan,” zei hij. “Ik was toch al klaar met haar.”




HOOFDSTUK TWEE


Gwendolyn rende door de kronkelende zijstraatjes van het meest vervallen deel van het Koninklijk Hof. De tranen liepen over haar wangen terwijl ze wegrende van het kasteel, in een poging zover mogelijk bij Gareth vandaan te komen. Haar hart ging nog tekeer van hun confrontatie, van het zien van Firths levenloze lichaam, van Gareths bedreigingen. Ze probeerde wanhopig om de waarheid uit zijn leugens te filteren. Maar in Gareths zieke geest waren de waarheid en leugens met elkaar vervlochten, en het was zo moeilijk om erachter te komen wat echt was. Had hij geprobeerd haar bang te maken? Of was alles dat hij had gezegd waar?

Gwendolyn had Firths levenloze lichaam met haar eigen ogen aanschouwd, en dat vertelde haar dat misschien deze keer alles wat hij zei waar was. Misschien was Godfrey echt vergiftigd; misschien zou ze echt worden uitgehuwelijkt aan de wilde Nevaruns; en misschien liep Thor op dit moment wel echt in een hinderlaag. De gedachte deed haar huiveren.

Ze voelde zich hulpeloos. Ze moest het goedmaken. Ze kon niet helemaal naar Thor toe rennen, maar wel naar Godfrey, om te zien of hij echt vergiftigd was—en of hij nog leefde.

Gwendolyn rende dieper het vervallen gedeelte van de stad in. Ze verbaasde zich over het feit dat ze hier weer zo snel terug was, voor de tweede keer in twee dagen, in dit afschuwelijke deel van het Koninklijk Hof. Ze had gezworen er nooit meer terug te keren. Als Godfrey werkelijk vergiftigd was, wist ze dat het in het bierhuis gebeurd moest zijn. Waar anders? Ze was kwaad op hem dat hij was terug gegaan, dat hij niet waakzaam was geweest, dat hij zo onvoorzichtig was geweest. Maar bovenal vreesde ze voor hem. Ze besefte hoeveel ze de afgelopen dagen om haar broer was gaan geven, en de gedachte om hem te verliezen, zeker nadat ze net haar vader was verloren, liet een grote leegte in haar hart achter. Op de één of andere manier voelde ze zich verantwoordelijk.

Gwen voelde zich overspoeld worden door angst terwijl ze door de straten rende. Niet vanwege de dronkaards en schurken om haar heen; maar omdat ze bang was voor Gareth. Hij had zo demonisch geleken. Ze kon het beeld van zijn gezicht, van zijn ogen—zo zwart, zo zielloos—maar niet uit haar gedachten krijgen. Hij had er bezeten uit gezien. Dat hij op hun vaders troon had gezeten maakt het nog surreëler. Ze vreesde voor zijn represailles. Misschien was hij inderdaad van plan om haar uit te huwelijken, iets dat ze nooit zo toestaan; of misschien wilde hij haar alleen laten schrikken, en was hij in feite van plan om haar te laten vermoorden. Gwen keek om zich heen, en elk gezicht leek vijandig en vreemd. Iedereen leek een potentiële bedreiging, gestuurd door Gareth om haar van kant te maken. Ze begon paranoïde te worden.

Gwen ging een hoek om en haar schouders raakten die van een dronken oude man—wat haar uit balans bracht—en ze gilde onvrijwillig. Ze was gespannen. Het duurde even voor ze besefte dat de man slechts een onvoorzichtige voorbijganger was, en niet één van Gareths handlangers; ze draaide zich om en zag hem strompelen, zonder dat hij de moeite nam om zich te verontschuldigen. De onwaardigheid van dit deel van de stad was ernstiger dan ze kon bevatten. Als het niet om Godfrey was, zou ze hier nooit in de buurt komen, en ze haatte hem voor het feit dat ze hier nu was. Waarom had hij niet gewoon bij de bierhuizen uit de buurt kunnen blijven?

Gwen ging nog een hoek om, en daar was het: Godfreys stamkroeg, een zwak excuus voor een taverne. Het gebouw stond scheef, de deur op een kier, en er kwam een stroom dronkaards naar buiten. Ze verspilde geen seconde en haastte zich naar binnen.

Het duurde even voor haar ogen gewend waren aan de donkere bar, die naar verrot bier en oud zweet rook; en iedereen in de bar zweeg toen ze binnenstapte. Zo’n twintig man draaiden zich om en keken haar verrast aan. Daar was ze, een lid van de Koninklijke familie, gekleed in haar beste gewaden, deze ruimte binnenstormend die waarschijnlijk al jaren niet was schoongemaakt.

Ze liep naar een lange man met een grote buik die ze herkende als Akorth, één van Godfreys drinkmaatjes.

“Waar is mijn broer?” commandeerde ze.

Akorth, die doorgaans heel vrolijk was en altijd klaar was om om één van zijn zelfingenomen grappen te lachen, veraste haar: hij schudde slechts zijn hoofd.

“Het ziet er niet goed uit, mijn vrouwe,” zei hij somber.

“Wat bedoel je?” wilde ze weten. Haar hart bonsde.

“Hij heeft wat slecht bier gedronken,” zei een lange, slanke man die ze herkende als Fulton, Godfreys andere drinkmaatje. “Hij is gisteravond laat neergegaan. Is niet meer opgestaan.”

“Leeft hij nog?” vroeg ze in paniek, terwijl ze Akorths pols greep.

“Nauwelijks,” antwoordde hij, terwijl hij naar beneden keek. “Hij heeft het zwaar. Ongeveer een uur geleden kon hij niet eens meer praten.”

“Waar is hij?” wilde ze weten.

“Achter, juffrouw,” zei de barman, die over de bar leunde terwijl hij een bierpul afdroogde. Hij zag er ook somber uit. “En ik hoop dat u een plan heeft voor hem. Ik kan geen lijk hebben in mijn zaak.”

Gwen veraste zichzelf. Ze trok een kleine dolk tevoorschijn, leunde naar voren en hield de punt tegen de keel van de barman aan.

Hij slikte en keek haar geschokt aan.

“Ten eerste,” zei ze, “dit is geen zaak—het is een druipend gat, en eentje die met door de Koninklijke wachters met de grond gelijk zal worden gemaakt als je nog één keer op zo’n manier tegen me praat. Je kunt beginnen met me aan te spreken als mijn vrouwe.”

Gwen was buiten zichzelf van woede, en was verast door de kracht die haar overviel; ze had geen idee waar die vandaan kwam.

De barman slikte.

“Mijn vrouwe,” herhaalde hij.

Gwen hield de dolk tegen zijn keel.

“Ten tweede, mijn broer zal niet sterven—en zeker niet hier. Zijn lijk zou jouw zaak veel meer eer aandoen dan enige levende ziel die hier ooit is geweest. En als hij wel sterft, kun je er op rekenen dat jij beschuldigd wordt.”

“Maar ik heb niets verkeerd gedaan, mijn vrouwe!” smeekte hij. “Het was hetzelfde bier dat ik alle anderen heb geserveerd!”

“Iemand moet het vergiftigd hebben,” voelde Akorth toe.

“Dat zou iedereen geweest kunnen zijn,” zei Fulton.

Gwen liet langzaam haar dolk zakken.

“Breng me naar hem toe. Nu!” beval ze.

De barman liet nederig zijn hoofd zakken, draaide zich om en haastte zich door een zijdeur achter de bar. Gwen, Akorth en Fulton volgden hem.

Gwen ging de kleine ruimte achterin de taverne binnen en hoorde zichzelf naar adem snakken terwijl ze haar broer, Godfrey, op zijn rug op de grond zag liggen. Ze had hem nog nooit zo bleek gezien. Hij leek op het randje van de dood te balanceren. Het was allemaal waar.

Gwen rende haar hem toe en knielde naast hem neer. Ze pakte zijn hand vast en voelde hoe koud en klam die was. Hij reageerde niet. Zijn hoofd lag op de grond. Hij was ongeschoren en zijn vette haar plakte tegen zijn voorhoofd. Maar ze voelde een pols, en hoewel hij zwak was, was hij voelbaar; en ze zag zijn borst omhoog gaan bij iedere ademhaling. Hij leefde nog.

Plotseling voelde ze een enorme woede in zich opwellen.

“Hoe kon je hem hier zo achterlaten?” schreeuwde ze naar de barman. “Mijn broer, een lid van de Koninklijke familie, alleen achtergelaten als een hond op de grond, terwijl hij stervende is?”

De barman slikte. Hij zag er nerveus uit.

“Wat had ik anders moeten doen, mijn vrouwe?” vroeg hij onzeker. “Dit is geen ziekenhuis. Iedereen zei dat hij praktisch dood was, en—”

“Hij is niet dood!” schreeuwde ze. “En jullie twee,” zei ze, terwijl ze zich tot Akorth en Fulton wendde, “wat voor vrienden zijn jullie? Zou hij jullie zo hebben achtergelaten?”

Akorth en Fulton wisselden een angstige blik uit.

“Vergeef mij,” zei Akorth. “De dokter kwam afgelopen nacht. Hij keek naar hem en zei dat hij stervende was—en dat hij niet lang meer zou hebben. Ik dacht niet dat er nog iets gedaan zou kunnen worden.”

“We zijn het grootste gedeelte van de nacht bij hem gebleven, mijn vrouwe,” voegde Fulton toe, “aan zijn zijde. We namen net even pauze, we hebben een drankje gedaan om ons verdriet te verdrinken, en toen kwam u binnen en—”

Gwen haalde woedend uit en sloeg de bierpullen uit hun handen. Ze vielen op de vloer uiteen, en het bier spatte alle kanten op. Geschokt keken ze naar haar op.

“Jullie twee, pak elk één kant van hem,” beval ze koel, terwijl ze opstond. “Jullie zullen hem hier wegdragen. Jullie zullen me door het Koninklijk Hof volgen tot we de Koninklijke Genezer bereiken. Mijn broer zal een kans op echt herstel krijgen, en hij zal niet op sterven na dood worden achtergelaten wegens de verklaring van een of andere idiote dokter.

“En jij,” voegde ze toe, terwijl ze zich tot de barman wendde. “Als mijn broer dit overleefd en hij hier terugkomt, en jij waagt het om hem een drankje te serveren, zal ik er persoonlijk op toezien dat je in de kerker wordt gegooid en dat je er nooit meer uitkomt.”

De barman schuifelde nerveus heen en weer en boog beschaamd zijn hoofd.

“Bewegen!” schreeuwde ze.

Akorth en Fulton schrokken, en kwamen in actie. Gwen haastte zich de kamer uit, de twee achter haar aan terwijl ze haar broer droegen. Ze volgden haar de bar uit, het daglicht in.

Ze haastten zich door de drukke achterafstraatjes van het Koninklijk Hof, en Gwen kon alleen maar bidden dat het niet te laat zou zijn.




HOOFDSTUK DRIE


Thor galoppeerde over de stoffige velden in de uithoeken van het Koninklijk Hof, met Reece, O’Connor, Elden en de tweeling naast hem, inclusief Krohn, en Kendrick, Kolk, Brom, en tientallen anderen van de Krijgsmacht en de Zilveren bij hen, een enorm leger op weg naar de McClouds. Ze reden als één, vastberaden om de stad te bevrijden. Het geluid van de paardenhoeven was oorverdovend. Ze hadden al de hele dag gereden, en de tweede zon stond hoog in de lucht. Thor kon nauwelijks geloven dat hij nu tussen deze geweldige krijgers in reed, op zijn eerste militaire missie. Hij had het gevoel dat ze hem nu als één van hen hadden geaccepteerd. De gehele Krijgsmacht was opgeroepen als reserve, en zijn strijdbroeders reden om hem heen. Zij werden gevolgd door duizenden soldaten van het leger van de koning. Thor voelde zich, voor het eerst in zijn leven, deel van iets dat groter was dan hij zelf.

Thor had ook een gevoel van doelgerichtheid. Hij voelde dat hij nodig was. Zijn medeburgers werden bedreigd door de McClouds, en het was aan dit leger om hen te bevrijden, om zijn mensen te redden van een afschuwelijk lot. Het belang van wat ze aan het doen waren woog als een levend iets op zijn schouders—en hij voelde zich levend.

Thor voelde zich veilig in het gezelschap van al deze mannen, maar hij was ook bezorgd: dit was een leger van echte mannen, maar dat betekende ook dat ze het straks tegen een leger van echte mannen moesten opnemen. Echte, geharde krijgers. Deze keer was het op leven en dood, en er stond meer op het spel dan ooit tevoren. Terwijl hij reed, reikte hij instinctief naar beneden en voelde zich gerustgesteld door de aanwezigheid van zijn vertrouwde slinger en zijn nieuwe zwaard. Hij vroeg zich af of het tegen het einde van de dag besmeurd zou zijn met bloed. Of dat hij zelf gewond zou zijn.

Plotseling liet hun leger een luide kreet uit, luider nog dan de hoeven van de paarden. Aan de horizon spotten zij voor het eerst de overvallen stad. Zwarte rook rees in grote wolken omhoog, en het MacGil leger spoorde hun paarden aan. Ook Thor dreef zijn paard aan, in een poging bij te blijven terwijl zij hun zwaarden trokken, hun wapens hieven, en met een dodelijke intentie op de stad af stormden.

Het enorme leger brak uiteen in kleinere groepen. In Thors groep reden tien soldaten, leden van de Krijgsmacht, zijn vrienden, en nog een paar anderen die hij niet kende. Aan het hoofd reed één van de hoofdcommandanten van het leger van de koning, een soldaat die door de anderen Forg werd genoemd. Hij was een lange, slanke man met een gespierde bouw, een huid die door de pokken was getekend, kort grijs haar en donkere, holle ogen. Het leger brak uiteen en splitste zich in alle richtingen.

“Deze groep, volg mij!” commandeerde hij, en hij gebaarde dat Thor en de anderen hem moesten volgen.

Thors groep volgde de bevelen op en reed achter Forg aan. Thor keek om en bemerkte dat zijn groep zich verder had afgescheiden dan de anderen, en net toen Thor zich af begon te vragen waar ze heen werden geleidt, schreeuwde Forg:

“We zullen een positie innemen aan de flank van de McClouds!”

Thor en de anderen wisselden een nerveuze en opgewonden blik uit terwijl ze doorreden tot het grote leger uit het zicht was verdwenen.

Spoedig betraden ze onbekend terrein, en de stad was geheel uit het zicht. Thor was op zijn hoede, maar van het McCloud leger was geen spoor te bekennen.

Uiteindelijk hield Forg zijn paard in, vlak voor een kleine heuvel, in een groepje bomen. De anderen stopten achter hem.

Thor en de anderen keken Forg aan en vroegen zich af waarom ze gestopt waren.

“Dit stuk, dat is onze missie,” legde Forg uit. “Jullie zijn nog jonge krijgers, dus we willen jullie het heetst van de strijd besparen. Jullie zullen deze positie behouden terwijl het centrale leger de stad uitkamt en de confrontatie aangaat met het leger van de McClouds. Het is onwaarschijnlijk dat er McCloud soldaten deze kant op zullen komen, en jullie zullen hier waarschijnlijk wel veilig zijn. Neem je posities in en blijf hier tot wij anders zeggen. Voort!”

Forg dreef zijn paard aan en reed de heuvel op; Thor en de anderen volgden hem. De kleine groep draafde over de stoffige vlaktes, met niemand in het zicht voor zover Thor kon kijken. Hij was teleurgesteld dat ze bij alle actie werden weggehouden; waarom werden ze zo beschermd?

Hoe verder ze reden, hoe sterker Thor het gevoel kreeg dat er iets ging gebeuren. Hij kon het niet plaatsen, maar zijn zesde zintuig vertelde hem dat er iets mis was.

Terwijl ze de top van de heuvel naderden, waarop een hoge, smalle, verlaten uitziende toren stond—kreeg Thor ineens het gevoel dat hij achterom moest kijken. Toen zag hij Forg. Thor was verast om te zien dat Forg geleidelijk achterop was geraakt en achter de groep was gaan rijden. Terwijl Thor toekeek, zag hij hoe Forg zijn paard omdraaide, aanspoorde en zonder waarschuwing de andere kant op galoppeerde.

Thor begreep het niet. Waarom had Forg hen zo plotseling verlaten? Naast hem jankte Krohn.

Net toen Thor begon te verwerken wat er gebeurde, bereikten ze de heuveltop. Ze verwachtten om niets anders te zien dan lege vlaktes.

Maar het kleine leger van de Krijgsmacht hield abrupt stil. Als verstijfd zaten ze in hun zadels. Daar, wachtend, was het hele McCloud leger. Ze waren recht de val in gelopen.




HOOFDSTUK VIER


Gwendolyn haastte zich door de kronkelende straten van het Koninklijk Hof, met Akorth en Fulton achter haar, die Godfrey droegen. Ze baande zich een weg tussen de mensen door. Ze was vastberaden om de genezer zo snel mogelijk te bereiken. Godfrey mocht niet sterven, niet na alles wat ze hadden doorgemaakt, en zeker niet zo. Ze kon bijna Gareths zelfingenomen glimlach voor zich zien als hij het nieuws van Godfreys dood kreeg—en ze was vastberaden om de uitkomst te veranderen. Ze wilde alleen dat ze hem eerder had gevonden.

Terwijl Gwen een hoek om ging en het stadsplein opliep, begon het behoorlijk druk te worden om haar heen. Ze keek op en zag Firth, wiens levenloze lichaam nog steeds aan een balk bungelde, de strop strak om zijn nek. Instinctief draaide ze zich om. Het was een afschuwelijk aanzicht, een herinnering aan haar broers kwaadaardige streken. Ze had het gevoel dat ze hem niet kon ontkomen, waar ze ook ging. Het was vreemd om te bedenken dat ze de dag ervoor nog met Firth had gesproken—en nu hing hij daar. Het voelde alsof de dood haar inhaalde—en of hij ook haar op de hielen zat.

Hoe graag Gwen ook een andere route wilde nemen, ze wist dat over het plein de snelste weg was, en ze zou niet aan haar angsten toegeven; ze dwong zichzelf om vlak langs het bungelende lichaam te lopen. Tot haar verassing zag ze de Koninklijke beul, gekleed in zwarte gewaden, die haar de weg versperde.

Even dacht ze dat hij haar ook zou doden—tot hij boog.

“Mijn vrouwe,” sprak hij nederig, “er zijn tot dusver nog geen Koninklijke orders gegeven met betrekking tot wat er met het lichaam moet gebeuren. Ik heb nog geen instructies ontvangen over of ik hem een fatsoenlijke begrafenis moet geven, of in het massagraf moet gooien.”

Gwen stopte, gefrustreerd dat deze last nu op haar schouders viel; Akorth en Fulton stopten vlak naast haar. Ze keek op, haar ogen samengeknepen tegen de zon, naar het lichaam dat slechts enkele meters bij haar vandaan hing. Ze stond op het punt om door te lopen en de man te negeren, toen ze zich ineens bedacht. Ze wilde gerechtigheid voor haar vader.

“Gooi hem in een massagraf,” zei ze. “Ongemarkeerd. Geef hem geen speciale riten of begrafenis. Ik wil dat zijn naam nooit in de geschiedenisboeken terecht komt.”

Hij boog zijn hoofd, en ze voelde eindelijk een beetje gerechtigheid. Dit was tenslotte de man die haar vader had gedood. Hoewel ze een hekel had aan gewelddadige uitingen, liet ze geen tranen om Firth. Ze voelde dat haar vaders geest bij haar was, sterker dan ooit, en het voelde wat vrediger.

“Nog één ding,” voegde ze toe, terwijl ze zich weer tot de beul wendde. “Haal het lichaam nu naar beneden.”

“Nu, mijn vrouwe?” vroeg de beul. “Maar de koning heeft orders gegeven om het voor onbepaalde tijd te laten hangen.”

Gwen schudde haar hoofd.

“Nu,” herhaalde ze. “Dat zijn zijn nieuwe orders,” loog ze.

De beul boog en haastte zich weg om het lichaam naar beneden te halen.

Gwen twijfelde er niet aan dat Gareth gedurende de dag uit zijn raam zou kijken—en als hij zou zien dat het lichaam was verdwenen, zou dat een mooie herinnering zijn aan dat de dingen niet altijd zouden gaan zoals hij wilde.

Gwen wilde net weer doorlopen toen ze een herkenbaar gekrijs hoorde; ze draaide zich om. Daarboven, op de balk, zag ze de valk Estopheles. Ze hield een hand voor haar ogen tegen de felle zon, om zich ervan te verzekeren dat haar ogen haar niet in de maling namen. Estopheles krijste weer en spreidde haar vleugels, waarna ze ze weer sloot.

Gwen kon voelen dat de vogel de geest van haar vader droeg. Zijn ziel, zo rusteloos, was weer een stapje dichter bij vrede.

Plotseling kreeg Gwen een idee; ze floot en strekte haar arm uit, en Estopheles vloog naar beneden en landde op haar pols. De vogel was zwaar, en haar klauwen boorden zich in Gwens huid.

“Ga naar Thor,” fluisterde ze naar de vogel. “Zoek hem op het slagveld. Bescherm hem. GA!” riep ze, terwijl ze haar arm omhoog strekte.

Ze keek toe hoe Estopheles met haar vleugels klapperde en hoger en hoger de lucht in vloog. Ze bad dat het zou werken. Er was iets heel mysterieus aan die vogel, vooral haar connectie met Thor, en Gwen wist dat alles mogelijk was.

Gwen vervolgde haar weg door de kronkelende straten richting het huisje van de genezer. Ze passeerden door meerdere gewelfde poorten, de stad uit, en ze ging zo snel als ze kon, biddend dat Godfrey het zou halen.

De tweede zon stond al laag toen ze een kleine heuvel in de uithoeken van het Koninklijk Hof beklommen en het huisje van de genezeres in het zicht kwam. Het was een simpel huisje met één kamer, witte muren van klei, met een klein raam aan elke kant en een kleine, gewelfde eikenhouten deur aan de voorkant. Aan het dak hingen allerlei gekleurde planten en het huisje werd omgeven door een uitgestrekte kruiden tuin en bloemen in alle kleuren en maten. Het huisje zag eruit alsof het midden in een plantenkas was neergezet.

Gwen rende naar de deur en klopte meerdere keren aan. De deur ging open, en voor haar verscheen het verschrikte gezicht van de genezeres.

Illepra. Ze was al haar hele leven genezeres van de Koninklijke familie, en ze kende Gwen al vanaf het moment dat ze kon lopen. En toch zag Illepra er jong uit—sterker nog, ze leek nauwelijks een dag ouder dan Gwen. Haar huid glom, en ze had vriendelijke, groene ogen die haar nauwelijks een jaar ouder dan achttien deden lijken. Gwen wist dat ze behoorlijk wat ouder was dan achttien, wist dat haar verschijning bedrieglijk was, en ze wist ook dat Illepra één van de slimste en meest getalenteerde mensen was die ze ooit had ontmoet.

Illepra’s blik viel op Godfrey. Ze liet de beleefdheden achterwege terwijl haar ogen zich wijd opensperden. Ze haastte zich langs Gwen naar Godfreys zijde en legde een hand op zijn voorhoofd. Ze fronste.

“Breng hem naar binnen,” beval ze de twee mannen, “en haast je.”

Illepra ging weer naar binnen en opende de deur wijder, en ze haastten zich het huisje in. Gwen volgde hen naar binnen en sloot de deur achter hen.

Het was donker binnen, en het duurde even voor haar ogen aan de duisternis gewend waren; en toen zag ze dat het huisje nog precies zo was als ze zich herinnerde: klein, schoon, en volgestouwd met allerlei soorten planten, kruiden en brouwsels.

“Leg hem daar neer,” beval Illepra de mannen op een bloedserieuze toon. “Op dat bed, daar in de hoek. Trek zijn shirt en schoenen uit. En verlaat ons.”

Akorth en Fulton deden wat hen werd opgedragen. Terwijl ze zich de deur uit haastten, greep Gwen Akorths arm.

“Blijf buiten de wacht houden,” beval ze. “Wie achter Godfrey aan zat kan het nog steeds op hem voorzien hebben. Of op mij.”

Akorth knikte en hij en Fulton gingen naar buiten. Ze sloten de deur achter zich.

“Hoe lang is hij al zo?” vroeg Illepra dringend, terwijl ze aan Godfreys zijde knielde en zijn pols, maag en keel voelde.

“Sinds gisteravond,” antwoordde Gwen.

“Gisteravond!” herhaalde Illepra, en ze schudde bezorgd haar hoofd. Ze onderzocht hem zwijgend, en haar gezicht betrok.

“Het ziet er niet goed uit,” zei ze uiteindelijk.

Ze legde weer een handpalm op zijn voorhoofd. Deze keer sloot ze haar ogen, en ze haalde diep adem. Er viel een zware stilte in de kamer, en Gwen begon haar tijdsbesef te verliezen.

“Vergif,” fluisterde Illepra uiteindelijk. Ze hield haar ogen gesloten, alsof ze zijn toestand kon uit zijn gedachten kon aflezen.

Gwen verwonderde zich altijd over haar vaardigheden; ze had het nog nooit bij het verkeerde eind gehad, in ieder geval niet voor zover zij wist. En ze had meer levens gered dan het leger had genomen. Ze vroeg zich af of het een aangeleerde vaardigheid was, of dat ze het geërfd had; Illepra’s moeder was ook een genezeres geweest, en haar moeder voor haar. Maar Illepra had ook elke vrije minuut van haar leven gewijd aan het bestuderen van brouwsels en geneeskunde.

“Een zeer krachtig vergif,” voegde Illepra toe. Ze klonk zelfverzekerd. “Eén die ik slechts zelden tegenkom. Een zeer duur vergif. Wie hem ook heeft getracht te doden wist wat hij deed. Het is ongelofelijk dat hij niet gestorven is. Deze moet sterker zijn dan we denken.”

“Dat heeft hij van mijn vader,” zei Gwen. “Hij was zo sterk als een stier. Dat waren alle MacGils.”

Illepra ging de kamer door en mengde verschillende kruiden op een houten blok. Ze sneed ze en verpulverde ze en voegde ondertussen vloeistof toe. Het eindproduct was een dikke, groene zalf. Ze haastte zich naar Godfrey toe en bracht de zalf aan op zijn keel, onder zijn armen en op zijn voorhoofd. Toen ze klaar was, liep ze weer naar de andere kant van de kamer en goot verschillende vloeistoffen, één rood, één bruin en één paars, bij elkaar. Het brouwsel siste en borrelde. Ze roerde er met een lange, houten lepel door heen, en haastte zich toen terug naar Godfrey om de vloeistof op zijn lippen aan te brengen.

Godfrey reageerde niet; Illepra reikte achter zijn hoofd, tilde het iets omhoog en goot de vloeistof in zijn mond. Het meeste liep langs zijn wangen naar beneden, maar een gedeelte ervan slikte hij door.

Illepra depte de vloeistof van zijn mond en kaak, en leunde toen zuchtend achterover.

“Zal hij het overleven?” vroeg Gwen, paniekerig.

“Misschien,” zei ze somber. “Ik heb hem alles gegeven dat ik heb, maar het zal niet genoeg zijn. Zijn leven ligt in de handen van het lot.”

“Wat kan ik doen?” vroeg Gwen.

Ze draaide zich om en staarde Gwen aan.

“Bid voor hem. Het zal een lange nacht worden.”




HOOFDSTUK VIJF


Kendrick had vrijheid—echte vrijheid—nooit echt gewaardeerd. Tot vandaag. De tijd die hij opgesloten in de kerker had doorgebracht, had zijn kijk op het leven veranderd. Nu waardeerde hij alle kleine dingen—het gevoel van de zon, de wind in zijn haar, buiten zijn. Terwijl hij op zijn paard reed en voelde hoe de aarde zich onder hem uitstrekte, hoe hij zijn wapenrusting weer aan had, zijn wapens bij zich had, en samen met zijn broeders de strijd tegemoet reed—het zorgde dat hij zich voelde alsof hij uit een kanon was geschoten. Hij voelde een roekeloosheid die hij nog nooit eerder had gevoeld.

Kendrick galoppeerde, laag over zijn paard gebogen, zijn vriend Atme aan zijn zijde, en hij was zo dankbaar voor de kans om met zijn broeders te mogen vechten. Hij wilde het gevecht niet missen, en was vastberaden om zijn stad van de McClouds te bevrijden—en hen te laten boeten voor de invasie. Hij verlangde naar bloedvergieten, hoewel hij wist dat het ware doelwit van zijn wraakzuchtigheid niet de McClouds waren, maar zijn broer, Gareth. Hij zou hem nooit vergeven voor het feit dat hij hem had laten opsluiten, dat hij hem had beschuldigd van de moord op zijn vader, dat hij hem in het bijzijn van zijn mannen had laten arresteren—en dat hij had getracht hem te executeren. Kendrick wilde wraak nemen op Gareth—maar omdat hij dat niet kon doen, in ieder geval niet vandaag, zou hij zich op de McClouds afreageren.

Als Kendrick zou terugkeren naar het Koninklijk Hof, echter, zou hij de rekening vereffenen. Hij zou doen wat hij kon om zijn broer te laten aftreden en zijn zus Gwendolyn te laten kronen.

Ze naderden de stad. Grote, opbollende zwarte wolken rolden naar hen toe en vulden Kendricks neusgaten met bijtende rook. Het deed hem pijn om een MacGil stad zo te zien. Als zijn vader nog had geleefd, dan zou dit nooit gebeurd zijn; als Gareth hem niet had opgevolgd, dan zou dit ook nooit gebeurd zijn. Het was een schande, een smet op de eer van de MacGils en de Zilveren. Kendrick bad dat het nog niet te laat was om de mensen te redden, dat de McClouds er nog niet al te lang waren, en dat er niet veel mensen gewond of gedood waren.

Hij spoorde zijn paard aan en ging voor de anderen uitrijden terwijl ze aanvielen, als een zwerm bijen, richting de open poort naar de stad. Ze stormden naar binnen en Kendrick trok zijn zwaard, voorbereid om het leger van de McClouds te lijf te gaan. Hij liet een luide strijdkreet uit, evenals alle mannen om hem heen, klaar voor de impact.

Maar terwijl hij door de poort de stoffige stad in draafde, was hij verbijsterd door wat hij zag: niets. Overal om hem heen zag hij tekenen van een invasie—verwoesting, brand, geplunderde huizen, lijken, kruipende vrouwen. De dieren waren gedood en de muren waren besmeurd met bloed. Het was een slachtpartij geweest. De McClouds hadden deze onschuldige mensen verwoest. De gedachte maakte Kendrick misselijk. Het waren lafaards.

Maar wat Kendrick verbaasde was dat de McClouds nergens te bekennen waren. Hij begreep het niet. Het was alsof het gehele leger bewust geëvacueerd was, alsof ze hadden geweten dat ze kwamen. De branden woedden nog hevig, en het was duidelijk dat ze doelbewust waren aangestoken.

Kendrick begon te beseffen dat het allemaal een afleidingsmanoeuvre was. Dat de McClouds het leger van de MacGils hierheen hadden willen lokken.

Maar waarom?

Kendrick draaide zich met een ruk om en keek om zich heen, om te zien of één van zijn mannen miste, of er een contingent naar een andere plek was geleid. Zijn gedachten werden overspoeld door een gevoel, het gevoel dat dit allemaal was opgezet om een deel van zijn mannen apart te krijgen, om hen in een hinderlaag te lokken. Hij keek overal en vroeg zich af wie er miste.

En toen drong het tot hem door. Er miste iemand. Zijn schildknaap.

Thor.




HOOFDSTUK ZES


Thor zat op zijn paard, bovenop de heuvel, de groep met leden van de Krijgsmacht en Krohn naast hem, en keek uit op het verontrustende uitzicht voor hem: zo ver als het oog reikte zag hij troepen van de McClouds, allemaal te paard, een uitgestrekt leger dat hen opwachtte. Ze waren erin geluisd. Forg moest hen hier opzettelijk hebben heen geleidt, moest hen verraden hebben. Maar waarom?

Thor slikte terwijl hij hun vermoedelijke dood in de ogen keek.

Er klonk een luide strijdkreet toen het McCloud leger plotseling aanviel. Ze waren slechts enkele honderden meters bij hen vandaan, en ze naderden snel. Thor wierp een blik over zijn schouder, maar er was geen versterking te bekennen. Ze stonden er alleen voor.

Thor wist dat hij geen keus had dan stand houden, hier op deze kleine heuvel, bij de verlaten toren. Hun kansen waren onmogelijk, en ze zouden met geen mogelijkheid kunnen winnen. Maar als hij ging, dan zou hij dapper gaan en het als een man tegen hen opnemen. Zoveel had hij wel geleerd bij de Krijgsmacht. Vluchten was geen optie; Thor bereidde zich voor op zijn dood.

Thor draaide zich om en keek naar de gezichten van zijn vrienden, en hij zag dat ook zij bleek waren van angst; hij zag de dood in hun ogen. Maar ze bleven moedig. Geen van hen verrekte een spier, hoewel hun paarden onrustig steigerden en er vandoor wilden gaan. Ze hielden ze in. De Krijgsmacht was nu een eenheid. Ze waren meer dan alleen vrienden; de Honderd had van hen een team van broeders gemaakt. Ze zouden elkaar niet in de steek laten. Ze hadden allemaal een gelofte afgelegd, en hun eer stond op het spel. En voor de Krijgsmacht was eer heiliger dan bloed.

“Heren, ik geloof dat we een gevecht tegemoet gaan,” kondigde Reece langzaam aan terwijl hij zijn zwaard trok.

Thor haalde zijn slinger tevoorschijn. Hij wilde zoveel mogelijk van hen uitschakelen voor ze hen zouden bereiken. O’Connor trok zijn korte speer, terwijl Elden zijn werpspeer tevoorschijn haalde; Conval hief zijn werphamer, en Conven zijn pikhouweel. De andere jongens van de Krijgsmacht, de jongens die Thor niet kende, trokken hun zwaarden en hieven hun schilden. Thor kon de angst in de lucht voelen terwijl het gedonder van de paardenhoeven dichterbij kwam en het geluid van de strijdkreten van de McClouds opsteeg, als onweer dat op het punt stond hen te raken. Thor wist dat ze een strategie nodig hadden—maar welke?

Krohn snauwde. Thor haalde inspiratie uit Krohns onverschrokkenheid: hij klaagde nooit, hij keek nooit om. Sterker nog, de haren op zijn rug gingen overeind staan en hij liep langzaam naar voren, alsof hij van plan was het leger alleen te lijf te gaan. Thor wist dat hij in Krohn een ware strijdmakker had gevonden.

“Denk je dat de anderen ons komen versterken?” vroeg O’Connor.

“Niet op tijd,” antwoordde Elden. “We zijn er door Forg ingeluisd.”

“Maar waarom?” vroeg Reece.

“Ik weet het niet,” antwoordde Thor, die zijn paard aanspoorde, “maar ik ben bang dat het iets met mij te maken heeft. Ik denk dat iemand me dood wil.”

Thor voelde hoe de anderen zich omdraaiden en hem aangaapten.

“Waarom?” vroeg Reece.

Thor haalde zijn schouders op. Hij wist het niet zeker, maar hij had het vermoeden dat het iets te maken had met de politieke spelletjes in het Koninklijk Hof, en de moord op MacGil. Waarschijnlijk was het Gareth. Misschien zag hij Thor als een bedreiging.

Thor voelde zich verschrikkelijk om het feit dat hij zijn strijdbroeders in gevaar had gebracht, maar hij kon er nu niets meer aan veranderen. Het enige dat hij kon doen was proberen hen te verdedigen.

Thor had er genoeg van. Hij schreeuwde en dreef zijn paard aan, en barstte in een volle galop naar voren. Hij zou niet wachten tot het leger bij hem zou zijn. Hij zou de eerste klappen uitdelen, er wellicht een aantal kunnen uitschakelen, en zijn vrienden een kans geven om te vluchten als ze daartoe besloten. Als hij vandaag zou sterven, zou hij eervol en onbevreesd zijn dood tegemoet rijden.

Doodsbang maar vastberaden om het niet te laten zien, galoppeerde Thor verder en verder voor de anderen uit, de heuvel af, richting het naderende leger. Naast hem sprintte Krohn, die hem moeiteloos bij leek te houden.

Thor hoorde een schreeuw terwijl zijn broeders achter hem aan reden, in een poging hem bij te houden. Ze lagen nauwelijks twintig meter achter hem en lieten een strijdkreet horen. Thor bleef voor hen uit rijden, en het voelde goed dat hij hen achter zich had.

Voor Thor brak een contingent van krijgers, ongeveer vijftig man, los van het McCloud leger. Ze kwamen recht op Thor af. Ze waren ongeveer honderd meter van hem verwijderd en kwamen snel dichterbij. Thor haalde zijn slinger tevoorschijn, legde er een steen in, en wierp. Hij mikte op hun leider, een grote man met een zilveren borstplaat, en zijn worp was perfect. Hij raakte de man aan de basis van zijn keel, tussen de platen van zijn wapenrusting, en de man viel van zijn paard.

Terwijl hij viel, viel zijn paard met hem, en een tiental paarden struikelde, waardoor hun berijders ook tegen de grond gingen.

Voor ze konden reageren had Thor alweer een andere steen te pakken en hij wierp. Weer was het een perfecte worp, en hij raakte één van de voorste krijgers op zijn slaap, waardoor hij zijdelings van zijn paard viel. Tijdens zijn val nam hij nog een aantal andere krijgers mee, alsof het dominostenen waren.

Terwijl Thor door bleef galopperen, vloog er een speer langs zijn hoofd, toen een werphamer en een pikhouweel, en hij wist dat zijn broeders van de Krijgsmacht hem steunden. Hun wapens raakten de McCloud soldaten met een dodelijke precisie, en meerdere van hen vielen van hun paarden, waardoor de soldaten die vlak achter hen reden ook vielen.

Thor was opgetogen om te zien dat ze er al in waren geslaagd om enkele tientallen van de McCloud soldaten uit te schakelen, sommigen van hen met directe voltreffers maar de meesten door het struikelen over vallende paarden. Het voorste contingent van vijftig man lag nu op de grond, omgeven door stofwolken.

Maar het McCloud leger was sterk, en nu was het hun beurt om terug te vechten. Terwijl Thor op ongeveer dertig meter afstand kwam, kwamen er meerdere wapens zijn kant op. Er kwam een werphamer recht op zijn gezicht af, en Thor dook op het laatste moment. Het ijzer suisde langs zijn oor en miste hem op enkele centimeters. Met dezelfde snelheid kwam er een speer op hem af, en hij dook de andere kant op. De punt schaafde de buitenkant van zijn wapenrusting en miste hem net. Er kwam een pikhouweel zijn kant op, en Thor hief zijn schild en blokkeerde hem. De pikhouweel bleef in zijn schild vastzitten, en Thor rukte hem eruit en wierp hem terug naar zijn aanvaller. Zijn worp was raak, en de pikhouweel boorde zich in de borstkas van de man, dwars door zijn maliënkolder heen; de man schreeuwde het uit en zakte dood op zijn paard in elkaar.

Thor bleef aanvallen. Hij reed recht op het leger af, een zee van soldaten in, bereid om de dood te ontmoeten. Hij schreeuwde en hief zijn zwaard, en zijn strijdbroeders achter hem volgden zijn voorbeeld.

De impact was enorm. Een enorme krijger reed op hem af, hief een dubbelzijdige bijl, en ging voor Thors hoofd. Thor dook, en terwijl hij langs hem reed en de bijl over zijn hoofd ging haalde hij zijn zwaard door de maag van de soldaat; de man schreeuwde het uit en zakte op zijn paard in elkaar. Terwijl hij viel vloog zijn bijl uit zijn handen, en hij raakte één van de paarden, die gillend van de pijn steigerde en zijn berijder afwierp.

Thor bleef aanvallen. Hij galoppeerde dwars door honderden van de McCloud krijgers heen, terwijl de één na de ander naar hem uithaalde met zwaarden, bijlen, en knuppels. Hij blokkeerde de aanvallen met zijn schild of ontweek ze, duikend, zwaaiend met zijn zwaard. Hij was te snel en te wendbaar voor hen, en dat hadden ze niet verwacht. Als enorm leger konden ze niet snel genoeg manoeuvreren om hem te stoppen.

Het geluid van metaal tegen metaal rees op, terwijl hij van alle kanten tegelijk werd aangevallen. Hij blokkeerde de één na de ander met zijn schild en zwaard. Maar hij kon ze niet allemaal stoppen. Een zwaard schampte zijn schouder, en hij schreeuwde het uit van de pijn terwijl het bloed uit de wond gutste. Gelukkig was de wond oppervlakkig, en het weerhield hem er niet van om terug te vechten.

Thor, die met beide handen vocht, was omgeven door McCloud krijgers, en spoedig werd hij vergezeld door de andere leden van de Krijgsmacht. Het geluid van zwaarden die tegen schilden aan sloegen, speren die paarden raakten, werpsperen die tegen wapenrustingen aan kwamen en het geschreeuw van beide kanten werd steeds luider terwijl de McClouds tegen de jongens van de Krijgsmacht vochten.

De Krijgsmacht had het voordeel dat ze een kleine en wendbare strijdmacht waren, tien van hen ten midden van een enorm, traag bewegend leger. Er was een flessenhals, en niet alle McCloud krijgers konden hen tegelijkertijd bereiken. Thor vocht tegen twee of drie man tegelijk, maar niet meer dan dat. En zijn broeders voorkwamen dat hij van achteren werd aangevallen.

Toen één van de krijgers Thor verraste en uithaalde met zijn strijdvlegel, sprong Krohn hoog de lucht in. Het luipaard beet zich vast in zijn pols; hij scheurde zijn hand eraf en het bloed spatte alle kanten op, waardoor de soldaat gedwongen werd van richting te veranderen vlak voor de strijdvlegel Thors schedel kon raken.

Alles gebeurde als in een waas terwijl Thor vocht en uithaalde naar alle richtingen. Hij gebruikte alles wat hij had om aan te vallen, om zijn broeders te beschermen, en om zichzelf te verdedigen. Instinctief deed hij een beroep op zijn eindeloze dagen van training, waarbij hij van alle kanten werd aangevallen, in alle denkbare situaties. Het voelde bijna als een tweede natuur. Ze hadden hem goed getraind, en hij voelde zich in staat om het aan te kunnen. Zijn angst was constant aanwezig, maar het lukte hem om het onder controle te houden.

Terwijl Thor vocht en vocht en zijn armen zwaar werden en zijn schouders moe, galmen Kolks woorden door zijn hoofd:

Je vijand zal nooit op jouw voorwaarden met je vechten, maar op die van hem. Oorlog betekent voor jou iets anders dan voor een ander.

Thor zag hoe een korte, brede krijger met beide handen een ketting met metalen punten hief en rondzwaaide. Hij stond op het punt op Reece zijn hoofd te raken, en Reece zag het niet aankomen; hij zou gedood worden.

Thor sprong van zijn paard en wist de krijger te tackelen voor hij de ketting losliet. Met zijn tweeën vielen ze met een harde klap op de grond. Thors adem werd uit zijn longen geperst en hij rolde, terwijl de paardenhoeven om hem heen gevaarlijk dichtbij kwamen. Hij worstelde met de krijger, en terwijl de man op het punt stond om Thors ogen uit te steken met zijn duimen, hoorde Thor plotseling een gekrijs—en zag hij Estopheles naar beneden zalen en haar klauwen door de ogen van de man boren voor dat hij Thor pijn kon doen. De man schreeuwde en bedekte zijn ogen, en Thor gaf hem een elleboog, waardoor hij van hem af vloog.

Voor Thor het kon beseffen, voelde hij hoe hij hard in zijn maag werd gestompt, waardoor hij op zijn rug belandde. Hij keek op en zag een krijger een dubbelzijdige hamer uithalen en naar zijn borst brengen.

Thor rolde om en de hamer mist hem op een haar na, waarna hij zich diep in de grond boorde, tot aan het handvat. Hij besefte dat de hamer hem verpletterd zou hebben.

Krohn besprong de man en liet zijn slagtanden in de elleboog van de man zinken; de soldaat boog voorover en sloeg Krohn keer op keer. Maar Krohn weigerde los te laten, tot hij uiteindelijk de arm van de man afrukte. De soldaat gilde en viel op de grond.

Een andere soldaat stapte naar voren en haalde met zijn zwaard uit naar Krohn; maar Thor rolde om en wist met zijn schild de aanval af te weten. Zijn hele lichaam trilde van de impact. Maar op dat moment was Thor onbeschermd, en een andere krijger reed met zijn paard over hem heen en vertrappelde hem. De paardenhoeven voelden alsof ze elk bot in zijn lichaam vermorzelden.

Meerdere McCloud soldaten sprongen van hun paarden af en omsingelden Thor.

Thor besefte dat hij op de verkeerde plek was; hij zou er alles voor geven om nu weer op zijn paard te zitten. Terwijl hij op de grond lag, zijn hoofd gillend van de pijn, zag hij vanuit zijn ooghoeken de andere leden van de Krijgsmacht vechten. Ze begonnen terrein te verliezen. Eén van de jongens die hij niet kende gilde, en Thor zag hoe een zwaard zijn borstkas doorboorde. Hij viel voorover, dood.

Een andere jongen van de Krijgsmacht schoot hem te hulp, en doodde zijn aanvaller met een speer—maar werd tegelijkertijd van achteren aangevallen door een McCloud, die een dolk in zijn nek dreef. De jongen schreeuwde en viel van zijn paard, dood.

Thor keek op en zag een half dozijn soldaten op zich afkomen. Eén van hen hief zijn zwaard en mikte op zijn gezicht, en Thor wist de aanval met zijn schild te blokkeren. Maar een ander trapte Thors schild uit zijn handen.

Een derde aanvaller stapte op Thors pols en duwde hem tegen de grond.

Een vierde aanvaller stapte naar voren en hief een speer. Hij stond op het punt hem door Thors borst heen te boren.

Thor hoorde een luid gegrom, en Krohn besprong de soldaat, waarna hij hem tegen de grond aanduwde. Op dat moment verscheen er een soldaat met een knuppel, die Krohn zo hard sloeg dat hij jankend op zijn rug terecht kwam.

Een andere soldaat stapte naar voren. Hij boog zich over Thor heen en hief een drietand. Hij keek dreigend naar beneden, en dit keer was er niemand om hem te stoppen. Hij mikte recht op Thors gezicht, en terwijl Thor daar lag, tegen de grond gedrukt, hulpeloos, wist hij dat hij er geweest was.




HOOFDSTUK ZEVEN


Gwen knielde aan Godfreys zijde in het claustrofobische huisje. Ze kon het niet meer verdragen. Ze had urenlang haar broers gekreun aangehoord, en ze had gezien hoe Illepra’s gezicht steeds somberder werd, en het leek vrijwel zeker dat hij zou sterven. Ze voelde zich zo hulpeloos door daar zo te zitten. Ze had het gevoel dat ze iets moest doen. Wat dan ook.

Ze voelde zich geteisterd door schuld en bezorgdheid om Godfrey—maar ook om Thor. Ze kon het beeld dat hij de strijd tegemoet reed, recht in een hinderlaag van Gareth, maar niet uit haar hoofd zetten. Ze had het gevoel dat ze Thor ook moest helpen. Ze werd gek van het nietsdoen.

Gwen stond ineens op, en ze haastte zich door het huisje.

“Waar ga je heen?” vroeg Illepra, haar stem schor van het zingen van alle psalmen.

Gwen draaide zich naar haar om.

“Ik kom terug,” zei ze. “Er is iets dat ik moet proberen.”

Ze opende de deur en haastte zich naar buiten, en knipperde met haar ogen: de lucht was vergeven met rode en paarse tinten, en de tweede zon hing als een groene bal aan de horizon. Akorth en Fulton stonden nog steeds op wacht—ze sprongen op en keken haar bezorgd aan toen ze haar zagen.

“Zal hij het overleven?” vroeg Akorth.

“Ik weet het niet,” zei Gwen. “Blijf hier. Houdt de wacht.”

“En waar gaat u heen?” vroeg Fulton.

Ze had een idee gekregen terwijl ze in de bloedrode hemel keek en het mystieke gevoel in de lucht voelde. Er was één man die haar wellicht zou kunnen helpen.

Argon.

Als er een persoon was die Gwen kon vertrouwen, een persoon die om Thor gaf en die altijd trouw was geweest aan haar vader, een persoon die de kracht had om haar op de één of andere manier te helpen, dan was hij het.

“Ik moet een speciaal iemand opzoeken,” zei ze.

Ze draaide zich om en rende over de velden, op weg naar Argons huisje.

Ze was er al jaren niet meer geweest, maar ze herinnerde zich dat hij hoog op de verlaten, ruige vlaktes woonde. Ze rende en rende en stopte niet om op adem te komen terwijl het terrein steeds ruiger werd. Het gras maakte plaats voor steentjes, en toen voor rotsen. Het werd steeds winderiger, en het landschap werd griezeliger; ze had het gevoel alsof ze op het oppervlak van een ster liep.

Eindelijk bereikte ze Argons huisje. Buiten adem bonkte ze op de deur. Er was nergens een deurknop te bekennen, maar ze wist dat dit zijn huis was.

“Argon!” schreeuwde ze. “Ik ben het! MacGils dochter! Laat me naar binnen! Ik beveel het u!”

Ze bonsde en bonsde, maar het enige antwoord was het huilen van de wind.

Ze barstte in tranen uit, compleet uitgeput. Ze had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld.

Ze voelde zich hol, alsof ze nergens meer heen kon.

Terwijl de zon onderging, en de bloedrode hemel plaats maakte voor de schemering, draaide Gwen zich om en begon de heuvel weer af te lopen. Ze veegde de tranen van haar gezicht en probeerde wanhopig te bedenken waar ze nu heen moest.

“Alstublieft, vader,” zei ze hardop, terwijl ze haar ogen sloot. “Geef me een teken. Laat me zien waar ik heen moet. Laat me zien wat ik moet doen. Laat alstublieft uw zoon niet sterven. Niet vandaag. En laat alstublieft Thor niet sterven. Als u van me houdt, geef me dan antwoord.”

Gwen liep verder in de oorverdovende stilte, luisterend naar de wind, terwijl ze ineens inspiratie kreeg.

Het meer. Het Meer van Verdriet.

Natuurlijk. Het meer was waar iedereen heen ging om te bidden voor iemand die dodelijk ziek was. Het was een ongerept, klein meer, in het midden van het Rode Woud, omgeven door torenhoge bomen die de hemel in reikten. Het werd beschouwd als een heilige plek.

Dank u vader, dat u me geantwoord heeft, dacht Gwen.

Ze voelde dat hij nu bij haar was, en ze begon te rennen, op weg naar het Rode Woud, naar het meer dat haar verdriet zou aanhoren.

*

Gwen knielde aan de rand van het Meer van Verdriet. Haar knieën rustten op de zachte bodem van dennennaalden die zich als een ring om het water heen uitstrekte, en ze keek uit over het stille meer, het kalmste water dat ze ooit had gezien, het meer dat de opkomende maan weerspiegelde. Het was een schitterende volle maan, en hoewel de tweede zon nog niet helemaal onder was, kwam de maan al op, waardoor de Ring werd gehuld in het licht van zowel de zonsondergang de maan. De zon en de maan reflecteerden tegenover elkaar in het meer, en ze voelde de heiligheid van dit tijdstip van de dag. Het was het venster tussen het einde van de ene dag en het begin van de andere, en op dit heilige tijdstip, op deze heilige plek, was alles mogelijk.

Gwen huilde en bad met alles dat ze had. De gebeurtenissen van de afgelopen dagen waren teveel voor haar, en ze liet alles gaan. Ze bad voor haar broer, en voor Thor. Ze kon de gedachte dat ze hen deze nacht beide zou verliezen niet verdragen. De gedachte dat ze niemand meer zou hebben behalve Gareth. De gedachte dat ze zou worden uitgeleverd aan één of andere barbaar. Ze voelde haar leven om zich heen ineenstorten, en ze had antwoorden nodig. En bovenal, hoop.

Er waren veel mensen in haar koninkrijk die baden tot de God van de Meren, of de God van de Bossen, of de God van de Bergen, of de God van de Wind—maar Gwen had nooit in hen geloofd. Zij was, net als Thor, één van de weinigen die ingingen tegen het geloof in haar koninkrijk en het radicale pad volgden van het geloven in slechts één God, slechts één entiteit die het hele universum controleerde. Tot deze God bad ze.

Alstublieft God, bad ze. Breng Thor naar me terug. Laat hem veilig terugkeren. Laat hem de hinderlaag ontsnappen. Laat alstublieft Godfrey leven. En bescherm alstublieft mij—laat me niet uitgehuwelijkt worden aan die wilde. Ik zal alles doen. Geef me een teken. Laat me zien wat u van me wilt.

Gwen bleef een lange tijd zitten. Ze hoorde niets anders dan het huilen van de wind, die door de eindeloos lange dennenbomen van het Rode Woud waaide; ze luisterde naar het zachte gekraak van de takken die boven haar hoofd heen en weer zwaaide, naar de naalden die in het water vielen.

“Wees voorzichtig met wat je wenst,” klonk een stem.

Ze draaide zich met een ruk om en zag tot haar verbazing iemand staan, niet ver bij haar vandaan. Ze zou bang geweest zijn, maar ze herkende de stem onmiddellijk—een eeuwenoude stem, ouder dan de bomen, ouder dan de aarde zelf, en haar hart zwol terwijl ze zich realiseerde wie het was.

Daar stond hij, in zijn witte mantel en kap, met zijn doorzichtige ogen die door haar heen brandden alsof hij recht haar ziel in keek. Zijn staf lichtte op in het licht van de zon en de maan.

Argon.

Ze stond op en wendde zich tot hem.

“Ik heb u opgezocht,” zei ze. “Ik ben naar uw huisje gegaan. Hoorde u me kloppen?”

“Ik hoor alles,” antwoordde hij cryptisch.

Ze zweeg even. Hij was uitdrukkingsloos.

“Vertel me wat ik moet doen,” zei ze. “Ik zal alles doen. Alstublieft, laat Thor niet sterven. U kunt hem niet laten sterven!”

Gwen deed een stap naar voren en greep smekend zijn pols vast. Maar toen ze hem aanraakte voelde ze een verzengende hitte die via zijn pols door haar handen heen ging, en ze ziet hem los, overweldigd door de energie.

Argon zuchtte diep en liep naar het meer. Hij keek uit over het water, zijn ogen reflecterend in het licht.

Ze liep naar hem toe en ging zwijgend naast hem staan, wachtend tot hij klaar was om te spreken.

“Het is niet onmogelijk om het lot te veranderen,” zei hij. “Maar het vraagt een hoge prijs van de indiener. Je wilt een leven redden. Dat is een nobel streven. Maar je kunt geen twee levens redden. Je zult moeten kiezen.”

Hij keek haar aan.

“Zou je willen dat Thor deze nacht overleefd, of je broer? Eén van hen moet sterven. Het staat geschreven.”

Gwen was verafschuwd door die vraag.

“Wat voor keuze is dat?” vroeg ze. “Door één van hen te redden, veroordeel ik de ander.”

“Dat doe je niet,” antwoordde hij. “Ze zijn beiden voorbestemd om te sterven. Het spijt me. Maar dat is hun lot.”

Het voelde alsof er een dolk in Gwens maag was geduwd. Beiden voorbestemd om te sterven? Het was te afschuwelijk voor woorden. Kon het lot werkelijk zo wreed zijn?

“Ik kan niet de één boven de ander verkiezen,” zei ze uiteindelijk. Haar stem klonk zwak. “Mijn liefde voor Thor is sterker, natuurlijk. Maar Godfrey is mijn vlees en bloed. Ik kan het idee dat de één zou sterven ten koste van de ander niet verdragen. En ik denk ook niet dat zij dat zouden willen.”

“Dan zullen ze beiden sterven,” antwoordde Argon.

Gwen voelde zich overspoeld worden door paniek.

“Wacht!” riep ze uit, toen hij zich begon om te draaiden.

Hij keek haar aan.

“En ik dan?” vroeg ze. “Wat als ik zou sterven in hun plaats? Is dat mogelijk? Kunnen zij beiden leven, als ik sterf?”

Argon staarde haar een lange tijd aan, alsof hij haar diepste essentie in zich opnam.

“Je hart is puur,” zei hij. “Jouw hart is het meest puur van alle MacGils. Je vader heeft goed gekozen. Ja, dat heeft hij zeker…”

Argons stem vervaagde terwijl hij in haar ogen bleef staren. Gwen voelde zich ongemakkelijk, maar durfde niet weg te kijken.

“Vanwege jouw keus, vanwege jouw offer op deze nacht,” zei Argon, “heeft het lot geluisterd. Thor zal gered worden. Je broer ook. Jij zult ook blijven leven. Maar een klein deel van je leven zal je worden ontnomen. Onthoudt dat er altijd een prijs is. Je zult een gedeeltelijke dood sterven in ruil voor hun levens.”

“Wat betekent dat?” vroeg ze, terwijl de schrik haar om het hart sloeg.

“Op alles staat een prijs,” antwoordde hij. “Je hebt een keus. Wil je hem liever niet betalen?”

Gwen schraapte zichzelf bijeen.

“Ik zal alles doen voor Thor,” zei ze. “En voor mijn familie.”

Argon staarde dwars door haar heen.

“Thor heeft een grote lotsbestemming,” zei Argon. “Maar het lot kan veranderen. Ons lot staan in de sterren geschreven. Maar het wordt ook bepaald door God. God kan het lot veranderen. Thor was voorbestemd om deze nacht te sterven. Dankzij jou zal hij leven. Jij zult daar de prijs voor moeten betalen. En die is hoog.”

Gwen wilde meer weten, maar op dat moment werd ze verblind door een felle lichtflits, en Argon verdween.

Gwen keek om zich heen, maar hij was nergens te bekennen.

Uiteindelijk draaide ze zich om. Ze keek uit over het meer. Het zag er zo sereen uit, het was alsof er niets was gebeurd. Ze zag haar eigen weerspiegeling, en ze leek zo ver weg. Ze werd overspoeld door dankbaarheid, en uiteindelijk ook met een gevoel van vrede. Maar ze voelde ook angst voor haar eigen toekomst. Hoe graag ze het ook uit haar hoofd wilde zetten, bleef ze het zich afvragen: welke prijs zou ze betalen voor Thors leven?




HOOFDSTUK ACHT


Thor lag hulpeloos op de grond, midden op het slagveld, vastgepind door McCloud soldaten. Hij hoorde het geschreeuw van de paarden, van de mannen die om hem heen stierven. De ondergaande zon en de opkomende maan—een volle maan, voller dan hij ooit had gezien—werden plotseling geblokkeerd door een enorme soldaat, die zijn drietand ophief en zich schrap zette om hem door Thors schedel te boren. Thor wist dat zijn tijd was gekomen.

Thor sloot zijn ogen en bereidde zich voor op de dood. Hij voelde geen angst. Alleen spijt. Hij wilde meer tijd om te leven; hij wilde ontdekken wie hij was, wat zijn lot was geweest, en meer dan alles wilde hij meer tijd met Gwen.

Het was niet eerlijk dat hij zo moest sterven. Niet hier. Niet op deze manier. Niet vandaag. Het was zijn tijd nog niet. Hij voelde het. Hij was nog niet klaar.

Plotseling voelde Thor iets in zich opwellen: het was een trots, een kracht zoals hij nog nooit had gevoeld. Zijn hele lichaam begon te tintelen en werd heet. Er schoot een sensatie door hem heen, vanaf zijn voeten, door zijn benen heen, door zijn torso, zijn armen, tot zijn vingertoppen brandden, vonkend met een energie die hij nauwelijks kon bevatten. Thor liet een hevig gebrul uit, als een draak die uit het diepst van de aarde omhoog kwam. Hij schrok er zelf van.

Thor voelde de kracht van tien mannen door zich heen stromen terwijl hij zich uit de greep van de soldaten losrukte en opsprong. Voor de soldaat zijn drietand kon bewegen, deed Thor een stap naar voren, greep hem bij zijn helm en gaf hem een kopstoot, waardoor zijn neus brak; toen schopte hij hem zo hard dat de man als een kanonskogel naar achteren vloog, en onderweg tien mannen neerhaalde.

Thor schreeuwde met een hernieuwde woede terwijl hij een soldaat bij zijn kraag greep, hem hoog boven zijn hoofd optilde en hem in de menigte gooide. Hij nam een tiental soldaten mee alsof het kegels waren. Toen greep Thor een strijdvlegel met een drie meter lange ketting uit de handen van een soldaat. Hij zwaaide ermee in het rond, keer op keer, en haalde alle soldaten die binnen een radius van ten meter van hem stonden neer.

Thor voelde hoe zijn kracht bleef stijgen, en hij liet het overnemen. Terwijl een aantal mannen hem aanvielen, hield hij zijn hand op. Tot zijn verbazing voelde hij iets tintelen, en zag hij hoe er een koude mist uit zijn handen stroomde. Zijn aanvallers stopten plotseling, bedekt met een laagje ijs. Ze stonden compleet bevroren, niet in staat om te bewegen.

Thor draaide zijn handen in elke richting, en overal om hem heen bevroren mannen; het leek alsof het slagveld was gebombardeerd met ijsblokken.

Thor keek om, en zag hoe meerdere soldaten op het punt stonden om fatale klappen uit te delen aan Reece, O’Connor, Elden en de tweeling. Hij hief zijn handpalm en bevroor hun aanvallers, waarmee hij zijn strijdbroeders van de dood redde. Ze draaiden zich naar hem om en staarden hem aan met opluchting en dankbaarheid in hun ogen.

Het McCloud leger begon op te merken dat er iets aan de hand was, en ze werden wantrouwig. Ze begonnen zich terug te trekken, te bang om te dichtbij te komen terwijl ze tientallen van hun kameraden op het slagveld zagen, bevroren op hun plek.

Maar toen klonk er een gebrul, en er stapte een man naar voren, vijf keer zo groot als de anderen. Hij moest minstens vier meter lang zijn geweest, en hij droeg een zwaard dat groter was dan Thor ooit had gezien. Thor hief een handpalm op, in een poging hem te bevriezen—maar het werkte niet bij deze man.

Hij sloeg de energie weg alsof het slechts een vervelend insect was, en kwam dreigend op Thor af. Thor begon zich te realiseren dat zijn kracht niet perfect was; hij was verrast, en begreep niet waarom hij niet sterk genoeg was om de man tegen te houden.

De reus bereikte Thor in drie grote stappen en gaf hem een klap.

Thor ging hard tegen de grond, en voor hij zich kon omdraaien was de reus al bij hem en werd hij de lucht in getild. Hij gooide hem, en het McCloud leger schreeuwde triomfantelijk terwijl Thor een goede zes meter door de lucht zeilde voor hij de grond raakte. Thor had het gevoel alsof al zijn ribben gebroken waren.

Thor keek op en zag de reus op hem afkomen, en deze keer was er niets dat hij kon doen. Wat voor kracht hij ook had, het was op, zo leek het.

Hij sloot zijn ogen.

Alstublieft God, help me.

Terwijl de reus op hem af kwam, begon Thor een gedempt gezoem in zijn hoofd te horen; het werd sterker en sterker, en al snel werd het een gezoem dat buiten zijn gedachten plaatsvond, in het universum. Hij ervoer een vreemde sensatie die hij nog nooit eerder gevoeld had; het voelde alsof hij versmolt met het materiaal van de lucht, het zwaaien van de bomen, de bewegingen van de grassprietjes. Hij voelde een geweldig gezoem ten midden van dit alles, en terwijl hij een hand omhoog stak, voelde het alsof hij het gezoem verzamelde, uit alle hoeken van het universum, alsof hij het opriep.

Thor opende zijn ogen en hoorde een oorverdovend gezoem. Vol verbijstering keek hij toe hoe er een gigantische bijenzwerm materialiseerde in de lucht. Ze stroomden uit alle hoeken het slagveld op, en terwijl hij zijn handen ophief, voelde hij dat hij hen leidde. Hij wist niet hoe, maar hij wist dat hij het deed.

Thor bewoog zijn handen in de richting van de reus, en keek toe hoe de zwerm de lucht verduisterde, naar beneden dook, en de reus geheel bedekten. De reus hief zijn handen in paniek en gilde terwijl de bijen om hem heen zwermden. Ze staken hem duizend keer, tot hij op zijn knieën zakte, en toen, met zijn gezicht naar beneden, dood neerviel. De grond trilde van de impact van zijn lichaam.

Toen wendde Thor zijn hand richting de McCloud soldaten, die op hun paarden zaten en geschokt de gebeurtenissen gadesloegen. Ze wilden omkeren om te vluchten—maar er was geen tijd om te reageren. Thor zwaaide zijn hand in hun richting, en de zwerm bijen verliet de reus en begon de soldaten aan te vallen.

Het McCloud leger schreeuwde uit angst, en als één draaiden de soldaten hun paarden om en reden weg, terwijl de achterhoede door de zwerm werd aangevallen. Ze reden zo snel als ze konden. Sommigen van hen slaagden er niet in om op tijd weg te komen, en de ene na de andere soldaat viel van zijn paard. Het slagveld vulde zich met lijken.

Terwijl de overlevenden bleven doorgalopperen, achtervolgde de zwerm hen over de velden, de horizon in. Het oorverdovende geluid van het gezoem versmolt met het gedonder van de paardenhoeven en het geschreeuw van de mannen, tot ze uit het zicht waren verdwenen.

Thor was stomverbaasd: binnen enkele minuten was het slagveld verlaten en stil. Het enige dat er overbleef was het gekreun van de gewonde soldaten, die in hoopjes over het veld verspreid lagen. Thor keek om zich heen en zag zijn vrienden, compleet uitgeput, hijgend; ze waren bedekt met blauwe plekken en lichte verwondingen, maar ze waren in orde. Behalve, natuurlijk, de drie andere leden van de Krijgsmacht die hij niet kende. Zij hadden het niet gehaald.

Er klonk een gerommel aan de horizon. Thor draaide zich om en zag het leger van de Koning over de heuvel denderen, Kendrick voorop. Ze galoppeerden naar hen toe, en al snel hielden ze halt voor Thor en zijn vrienden, de eenzame overlevenden op het slagveld.

Thor stond daar, in shock, terwijl Kendrick, Kolk, Brom en de anderen afstegen en langzaam op Thor afliepen. Ze werden vergezeld door tientallen van de Zilveren, allemaal geweldige krijgers van het Leger van de Koning. Ze zagen dat Thor en de anderen daar alleen stonden op het bloederige slagveld, dat vergeven was van de lijken van honderden McClouds. Hij zag hun blikken, en hij zag bewondering en respect. Hij zag het in hun ogen. Het was wat hij zijn hele leven al gewild had.

Hij was een held.




HOOFDSTUK NEGEN


Erec galoppeerde in de donkere nacht over de Zuidelijke Laan, sneller dan ooit, en trachtte ondertussen de gaten in weg te vermijden. Hij was niet gestopt sinds hij het nieuws had vernomen over Alistairs ontvoering, dat ze aan de slavernij was verkocht en naar Baluster was meegenomen. Hij berispte zichzelf. Het was dom en naïef geweest om die herbergier te vertrouwen, om aan te nemen dat hij zich aan zijn woord zou houden en Alistair zou vrijlaten als hij het toernooi had gewonnen. Erecs woord was zijn eer, en hij veronderstelde altijd dat dat ook voor anderen gold. Het was een dwaze fout. En nu moest Alistair er voor boeten.

Erecs hart brak bij de gedachte, en hij spoorde zijn paard harder aan. Dat zo’n prachtige en verfijnde dame eerst de onwaardigheid moest doorstaan om voor die herbergier te werken—en vervolgens werd verkocht als slavin, en dan nog wel aan de sekshandel. De gedachte maakte hem razend, en hij voelde zich verantwoordelijk: als hij niet in haar leven was verschenen, als hij niet had aangeboden om haar mee te nemen, had de herbergier het wellicht nooit overwogen.

Erec bleef doorrijden. Het geluid van de hoeven van zijn paard en het gehijg van het dier vulde zijn oren. Het paard was uitgeput, en Erec vreesde dat hij het niet lang meer zou volhouden. Erec was na het toernooi direct doorgereden naar de herbergier, en was sindsdien niet meer gestopt om te pauzeren. Hij was zo uitgeput, hij had het gevoel dat hij elk moment van zijn paard kon vallen. Maar hij forceerde zichzelf om wakker te blijven terwijl hij onder het licht van de volle maan naar het zuiden reed, naar Baluster.

Erec had verhalen gehoord over Baluster, maar hij was er nog nooit geweest; volgens de geruchten draaide de stad op gokken, opium, seks, elke denkbare zonde in het koninkrijk. Het was de plek waar alle ontevreden mensen heen stroomden, uit alle hoeken van de Ring, om alle duistere festiviteiten uit te buiten. De stad was het tegenovergestelde van alles waar hij voor stond. Hij gokte nooit en hij dronk zelden. Hij spendeerde zijn vrije tijd liever aan trainen en het verscherpen van zijn vaardigheden. Hij kon geen begrip opbrengen voor de types die luiheid en geweld omarmden, op de manier waarop men dat in Baluster deed. Daarheen gaan bood geen goede vooruitzichten. Er kon niets goeds uit voortkomen. De gedachte dat zij op een dergelijke plek was, deed zijn hart in zijn schoenen zinken. Hij wist dat hij haar zo snel mogelijk moest redden en haar er ver vandaan moest halen, voordat het te laat zou zijn.

Terwijl de weg geleidelijk aan breder werd, ving Erec zijn eerste glimp van de stad op: de enorme hoeveelheid fakkels aan de stadsmuren deden de stad op een vreugdevuur in de nacht lijken. Erec was niet verrast: naar verluid bleven de inwoners alle uren van de nacht wakker.

Eindelijk naderde hij de stad, en reed hij over een smalle houten brug, met fakkels aan weerszijden en een slapende schildwacht bij het begin, die opsprong toen Erec langs hem stormde. De wachter riep hem na: “HEY!”

Maar Erec vertraagde niet. Als de man de moed zou verzamelen om Erec achterna te gaan—iets dat Erec ten zeerste betwijfelde—zou Erec er voor zorgen dat dat het laatste was wat hij deed.

Erec denderde over het grote plein van de stad, dat werd omgeven door lage, eeuwenoude stenen muren. Hij galoppeerde door de smalle straatjes, fel verlicht door fakkels. De gebouwen stonden zo dicht op elkaar dat het een claustrofobisch gevoel gaf. De straten waren vergeven van de mensen, en ze leken vrijwel allemaal dronken. Ze strompelden, schreeuwden luid, er waren opstootjes. Het was één groot feest. En vrijwel elke zaak was een taverne of een gokhal.

Erec wist dat hij goed zat. Hij voelde dat Alistair hier ergens was. Hij slikte en hoopte dat hij niet te laat was.

Hij arriveerde bij een uitzonderlijk grote taverne in het centrum van de stad. Er hingen grote groepen mensen buiten, en hij bedacht zich dat het een goede plek zou zijn om te beginnen.

Erec steeg af en haastte zich naar binnen. Hij baande zich een weg tussen de dronken mensen door, naar de herbergier, die achterin stond en de namen van mensen opschreef terwijl hij hun munten aannam en hen naar hun kamers wees. Het was een slijmerig uitziende man, met een valse glimlach. Hij zweette, en wreef in zijn handen terwijl hij de munten telde. Hij keek op naar Erec met zijn valse glimlach.

“Een kamer, meneer?” vroeg hij. “Of bent u op zoek naar vrouwen?”

Erec schudde zijn hoofd en ging dichterbij de man staan, zodat hij hem goed zou verstaan.

“Ik ben op zoek naar een handelaar,” zei Erec. “Een slavenhandelaar. Hij is hier nauwelijks een dag geleden gearriveerd, uit Savaria. Hij heeft waardevolle vracht meegenomen. Menselijke vracht.”

De man likte aan zijn lippen.

“Wat u zoekt is waardevolle informatie,” zei de man. “Ik kan die verstrekken, net zo makkelijk als dat ik een kamer van verstrekken.”

De man leunde naar voren en wreef zijn wijsvingers tegen elkaar, waarna hij zijn hand opstak. Hij keek op naar Erec en glimlachte, terwijl het zweet zich op zijn bovenlip vormde.

Erec walgde van de man, maar hij wilde informatie, en hij had geen tijd te verspillen, dus hij reikte in zijn zak en legde een grote gouden munt in de hand van de man.

De ogen van de man sperden zich open terwijl hij de munt bekeek.

“Goud van de Koning,” observeerde hij, onder de indruk.

Hij bekeek Erec van top tot teen met een blik van respect en bewondering.

“Bent u hier helemaal uit het Koninklijk Hof naar toe gekomen?” vroeg hij.

“Genoeg,” zei Erec. “Ik ben degene die de vragen stelt. Ik heb je betaalt. Vertel me nu: waar is de handelaar?”

De man likte weer aan zijn lippen, en leunde toen dichterbij.

“De man die u zoekt heet Erbot. Hij komt eens per week langs met een nieuwe lading hoeren. Hij verkoopt ze aan de hoogste bieder. U zult hem waarschijnlijk in zijn zaak vinden. Volg deze straat naar het einde, daar is het. Maar als het meisje dat u zoekt van enige waarde is, is ze waarschijnlijk al weg. Zijn hoeren houden het niet lang vol.”

Erec draaide zich om, van plan om te gaan, toen hij voelde hoe een warme, klamme hand zijn pols beetpakte. Hij draaide zich verrast om naar de herbergier.

“Als het hoeren zijn die u zoekt, waarom probeert u er dan niet één van mij? Ze zijn net zo goed als die van hem, en voor de helft van de prijs.”

Erec walgde van de man en keek hem vol afkeer aan. Als hij meer tijd had gehad, had hij hem waarschijnlijk gedood, alleen al zodat hij de wereld van een dergelijke man kon verlossen. Maar hij besloot dat hij het niet waard was.

Erec schudde zijn hand van zich af, en boog zich naar de man toe.

“Raak me nog één keer aan,” waarschuwde Erec, “en je zult wensen dat je het nooit gedaan had. Doe nu twee stappen naar achteren voor ik een mooi plekje vindt voor deze rapier in mijn hand.”

De herbergier keek naar beneden. Zijn ogen sperden zich open van angst, en hij deed snel een aantal stappen terug.

Erec draaide zich om en stormde de kamer uit, terwijl hij klanten uit zijn weg duwde. Hij barstte door de deur naar buiten. Hij had nog nooit zo van de mens gewalgd.

Erec besteeg zijn paard, dat snoof en hinnikte naar een aantal dronken voorbijgangers die het dier ongetwijfeld wilden stelen. Hij vroeg zich af of ze het daadwerkelijk geprobeerd zouden hebben als hij niet terug was gekomen, en hij nam zich voor zijn paard de volgende keer beter vast te binden. Hij verbaasde zich over de ondeugden in deze stad. Gelukkig was zijn paard, Warfkin, een gehard strijdpaard, en als iemand zou trachten om hem te stelen zou hij hem vertrappelen.

Erec spoorde Warfkin aan en ze gingen door de smalle straat, terwijl Erec zijn best deed om de groepen mensen te ontwijken. Het was al laat, en toch leken de straten steeds drukker te worden. Meerdere donkaarden schreeuwden naar hem terwijl hij te snel langs hen reed, maar het kon hem niets schelen. Hij voelde dat Alistair binnen zijn bereik was en hij zou voor niets stoppen tot hij haar terug had.

De straat liep dood tegen een stenen muur, en het laatste gebouw aan de rechterkant was een scheve taverne met witte muren van klei en een rieten dak, dat eruit zag alsof het betere dagen had gekend. Afgaande op de blikken van de mensen die naar binnen en naar buiten liepen, was dit de plek.

Erec steeg af, bond zijn paard stevig aan een paal vast, en barstte door de deuren. Hij stopte, verrast.

De ruimte was schaars verlicht. Het was één grote ruimte met een paar flikkerende fakkels aan de muren en een dovend vuurtje in de haard in de verste hoek. Overal lagen tapijten op de grond, met daarop schaars geklede vrouwen die met dikke touwen aan elkaar en aan de muren waren vastgebonden. Ze leken allemaal onder invloed te zijn—Erec kon de opium in de lucht ruiken, en zag hoe een pijp werd rondgedeeld. Een paar netjes geklede mannen liepen door de kamer en schopten hier en daar tegen de voeten van de vrouwen, alsof ze de koopwaar uittestten om te beslissen wat ze wilden kopen.

In de verste hoek van de kamer zat een man op een kleine, rode fluwelen stoel. Hij droeg een zijden mantels. Aan weerszijden van hem zaten vrouwen geketend op de vloer, en achter hem stonden een aantal enorme gespierde mannen, hun gezichten bedekt met littekens. Ze waren langer en breder dan Erec, en zagen eruit alsof ze zin hadden om iemand van kant te maken.

Erec nam alles in zich op en realiseerde zich dat dit een sekskamer was. Deze vrouwen waren te huur, en die man in de hoek was de kingpin, de man die Alistair had meegenomen—en waarschijnlijk ook de rest van deze vrouwen. Erec besefte dat Alistair in deze kamer zou kunnen zijn.

Hij kwam in actie en haastte zich verwoed langs de rijen van vrouwen, terwijl hij hun gezichten scande. Er waren tientallen vrouwen in de ruimte, sommigen van hen bewusteloos, en de ruimte was zo slecht verlicht dat hij niet alles goed kon zien. Hij keek van gezicht naar gezicht terwijl hij tussen de vrouwen door liep, tot hij plotseling een grote hand tegen zijn borst aanvoelde.

“Al betaalt?” klonk een norse stem.

Erec keek op en zag een enorme man over hem heen gebogen staan, die dreigend op hem neer keek.

“Wil je naar de vrouwen kijken, dan moet je dokken,” bulderde de man in zijn lage stem. “Dat zijn de regels.”

Erec voelde een ongelofelijke haat voor de man in zich opwellen, en voordat de man met zijn ogen kon knipperen had hij hem met de onderkant van zijn handpalm in zijn keel geraakt.

De man snakte naar adem, zijn ogen wijd opengesperd, en viel op zijn knieën terwijl hij zijn keel vastgreep. Erec gaf hem een elleboog tegen zijn slaap, en de man viel plat op zijn gezicht.

Erec liep snel tussen de rijen door, wanhopig op zoek naar Alistairs gezicht, maar ze was nergens te bekennen. Ze was hier niet.

Erecs hart bonsde terwijl hij zich naar de verste hoek haastte, naar de oudere man die in de stoel zat en alles overzag.

“Heeft u iets gevonden dat u bevalt?” vroeg de man. “Iets waar u op zou willen bieden?”

“Ik ben op zoek naar een vrouw,” begon Erec, die probeerde kalm te blijven, “en ik zeg dit maar één keer. Ze is lang, met lang blond haar en groenblauwe ogen. Haar naam is Alistair. Ze is zo’n twee dagen geleden uit Savaria meegenomen. Er is me verteld dat ze hierheen is gebracht. Is dat waar?”

De man schudde langzaam zijn hoofd en grijnsde.

“Het bezit dat u zoekt is al verkocht, ben ik bang,” zei de man. “Een mooi exemplaar. U heeft een goede smaak. Kies een andere, dan zal ik u korting geven.”

Erec voelde een woede die hij nog nooit eerder had gevoeld.

“Wie heeft haar meegenomen?” gromde Erec.

De man glimlachte.

“Jee, u lijkt erg gefixeerd op deze specifieke slaaf.”

“Ze is geen slaaf,” gromde Erec. “Ze is mijn vrouw.”

De man keek hem aan, geschokt—en gooide plotseling zijn hoofd achterover terwijl hij bulderde van het lachen.

“Uw vrouw! Dat is een goeie. Niet meer, mijn vriend. Ze is nu het speeltje van iemand anders.” Het gezicht van de herbergier vertrok in een kwaadaardige grijns, en hij gebaarde naar zijn handlangers. “Gooi dit stuk vuil eruit.”

De twee gespierde mannen kwamen naar voren met een snelheid die Erec verraste, en grepen naar zijn borst.

Maar ze realiseerden zich niet met wie ze te maken hadden. Erec was sneller dan hen beiden. Hij stapte opzij, greep de pols van een van de mannen en boog hem terug tot de man plat op zijn rug viel. Tegelijkertijd gaf hij de ander een elleboog in zijn keel.

Erec vermorzelde de luchtpijp van de man op de vloer, die bewusteloos raakte, en gaf de ander, die in paniek naar zijn keel greep, een kopstoot waardoor ook hij bewusteloos raakte.

Erec stapte over de twee bewusteloze mannen heen naar de herbergier, die nu zat te beven in zijn stoel, zijn ogen wijd opengesperd van angst.

Erec greep de man bij zijn haar, rukte zijn hoofd naar achteren en hield een mes tegen zijn keel aan.

“Vertel me waar ze is, dan laat ik je misschien leven,” gromde Erec.

De man stamelde.

“Ik zal het u vertellen, maar u verspilt uw tijd,” antwoordde hij. “Ik heb haar aan een heer verkocht. Hij heeft zijn eigen leger met ridders en leeft in zijn eigen kasteel. Het is een erg machtige man. Zijn kasteel is nog nooit overvallen. En hij heeft een heel leger tot zijn beschikking. Hij is een erg rijke man—hij heeft een leger van huurlingen die alles doen wat hij zegt. Hij houdt ieder meisje dat hij koopt. U kunt haar op geen enkele manier bevrijden. Dus ga terug naar waar u vandaan komt. Ze is weg.”

Erec duwde het mes dieper tegen de keel van de man, tot er bloed verscheen, en de man schreeuwde het uit.

“Waar is deze heer?” snauwde Erec, die zijn geduld begon te verliezen.

“Zijn kasteel is in het westen van de stad. Neem de westelijke stadspoort, en volg de weg tot hij niet meer verder gaat. Daar zult u zijn kasteel zien. Maar het is tijdverspilling. Hij heeft goed geld voor haar betaalt—meer dan wat ze waard was.”

Erec had er genoeg van. Zonder te pauzeren sneed hij de sekshandelaar de keel door. Bloed gutste over hem hen terwijl de man dood in zijn stoel zakte.

Erec keek neer op het levenloze lichaam, op de bewusteloze handhangers, en walgde van alles. Hij kon niet geloven dat een plek als deze echt bestond.

Erec liep de kamer door en begon de touwen door de snijden waar de vrouwen mee waren vastgebonden. Hij bevrijdde ze één voor één. Meerdere van hen sprongen op en renden naar de deur. Al snel waren ze allemaal vrij, en ze haastten zich naar buiten. Sommigen waren te ver heen om zelfstandig te bewegen, en anderen hielpen hen.

“Wie u ook bent,” zei een vrouw tegen Erec, terwijl ze stopte bij de deur. “God zegene u. En waar u ook heen gaat, moge God u helpen.”

Erec waardeerde de dankbaarheid en de zegening; en hij had het vermoeden dat waar hij heen ging, hij het nodig zou hebben.




HOOFDSTUK TIEN


De dag brak aan en zonlicht stroomde door de kleine raampjes van Illepra’s huisje, over Gwendolyns gesloten ogen heen. De eerste zon, zacht oranje, streelde haar, en maakte haar zachtjes wakker. Ze knipperde met haar ogen, even gedesoriënteerd. En toen realiseerde ze zich:

Godfrey.

Gwen was op de grond in slaap gevallen, op een hoopje stro naast zijn bed. Illepra had naast Godfrey geslapen, en het was voor hen alle drie een lange nacht geweest. Godfrey had de hele nacht liggen kreunen, draaien en woelen, en Illepra had constant voor hem gezorgd. Gwen was er geweest om te helpen waar ze maar kon. Ze had natte doeken gebracht, ze uitgewrongen, ze op Godfreys voorhoofd gelegd, en ze had Illepra de kruiden en zalfjes gebracht waar ze om had gevraagd. De nacht had eindeloos geleken; Godfrey had het meerdere keren uitgeschreeuwd, en ze was er zeker van geweest dat hij stervende was. Meer dan eens had hij om hun vader geschreeuwd, en het had Gwen doen huiveren. Ze had haar vaders aanwezigheid gevoeld. Ze wist niet of haar vader wilde dat zijn zoon zou leven of sterven—ze hadden altijd een stroeve relatie gehad.

Gwen had ook in het huisje geslapen omdat ze niet wist waar ze anders heen zou moeten. Ze voelde zich niet veilig in het kasteel, waar ze onder hetzelfde dak als haar broer zou slapen; hier voelde ze zich op haar gemak, onder Illepra’s hoede, met Akorth en Fulton die buiten op wacht stonden. Ze had het gevoel dat niemand wist waar ze was, en dat was wat ze wilde. Trouwens, ze was de afgelopen dagen ook dichter naar Godfrey toe gegroeid. Ze had de broer leren kennen die ze nooit echt had gekend, en de gedachte dat hij zou sterven deed haar pijn.

Gwen krabbelde overeind en haastte zich met een bonzend hart naar Godfreys zijde, terwijl zich ze afvroeg of hij nog leefde. Een deel van haar wist dat als hij ’s ochtends wakker zou worden hij het zou halen, zo niet, dan was het voorbij. Illepra werd ook wakker. Ze moest op een gegeven moment in slaap zijn gevallen; Gwen kon het haar niet kwalijk nemen.

Terwijl het kleine huisje zich vulde met zonlicht, knielden ze bij Godfreys zijde. Gwen legde een hand op zijn pols en schudde hem zachtjes, terwijl Illepra een hand op zijn hoofd legde. Ze sloot haar ogen en haalde diep adem—en plotseling sperden Godfreys ogen zich open. Illepra trok verrast haar hand terug.

Ook Gwen was verrast. Ze had niet verwacht dat Godfrey zijn ogen zou openen. Hij keek haar recht aan.

“Godfrey?” vroeg ze.

Hij kneep zijn ogen even dicht en opende ze weer; en toen, tot haar verbazing, werkte hij zichzelf omhoog op één elleboog en keek hen aan.

“Hoe laat is het?” vroeg hij. “Waar ben ik?”

Zijn stem klonk alert, gezond, en Gwen was nog nooit zo opgelucht geweest. Er verscheen een enorme glimlach op haar gezicht.

Gwen sprong naar voren en omhelsde hem, knuffelde hem.

“Je leeft!” riep ze uit.

“Natuurlijk,” zei hij. “Hoezo zou ik niet leven? Wie is dit?” vroeg hij, terwijl hij zich tot Illepra wendde.

“De vrouw die je leven heeft gered,” antwoordde Gwen.

“Mijn leven heeft gered?”

Illepra keek naar de grond.

“Ik heb alleen een beetje meegeholpen,” zei ze bescheiden.

“Wat is er met me gebeurd?” vroeg hij Gwen bezorgd. “Het laatste dat ik me kan herinneren was dat ik de taverne was, en toen…”

“Je bent vergiftigd,” zei Illepra. “Een zeer zeldzaam en sterk vergif. Ik ben het al jaren niet tegengekomen. Je hebt geluk dat je nog leeft. Sterker nog, je bent de enige die ik het ooit heb zien overleven. Er moet iemand over je waken.”

Gwen wist dat ze gelijk had, en ze moest onmiddellijk aan haar vader denken. De zon begon sterker te schijnen, en ze voelde haar vaders aanwezigheid. Hij had gewild dat Godfrey het zou overleven.

“Het is je verdiende loon,” zei Gwen met een glimlach. “Je had beloofd dat je niet meer zou drinken. En kijk eens wat er is gebeurd.”

Hij draaide zich om en glimlachte naar haar; ze zag weer kleur op zijn wangen en ze werd overspoeld door opluchting. Godfrey was terug.

“Je hebt mijn leven gered,” zei hij dankbaar tegen haar.

Hij keek Illepra aan.

“Jullie allebei,” voegde hij toe. “Ik weet niet hoe ik je ooit moet bedanken.”

Terwijl hij naar Illepra keek, merkte Gwen iets op—het was iets in zijn blik, en het was meer dan alleen dankbaarheid. Ze keek naar Illepra, en ze zag dat ze bloosde en naar de vloer keek—en Gwen besefte dat ze elkaar leuk vonden.

Illepra stond snel op en liep de kamer door, terwijl ze aan de gang ging met een brouwsel.

Godfrey keek Gwen aan.

“Gareth?” vroeg hij, ineens plechtig.

Gwen knikte terug. Ze wist precies wat hij vroeg.

“Je hebt geluk dat je niet dood bent,” zei ze. “Firth is dat namelijk wel.”

“Firth?” Er klonk oprechte verbazing in zijn stem. “Dood? Maar hoe?”

“Hij heeft hem opgehangen,” zei ze. “Jij had de volgende kunnen zijn.”

“En jij?” vroeg Godfrey.

Gwen haalde haar schouders op.

“Hij is van plan me uit te huwelijken. Hij heeft me verkocht aan de Nevaruns. Blijkbaar zijn ze al onderweg om me op te halen.”

Godfrey ging rechtop zitten. Hij was razend.

“Dat zal ik nooit toelaten!” riep hij uit.

“Ik ook niet,” antwoordde ze. “Ik zal een manier vinden.”

“Maar zonder Firth hebben we geen bewijs,” zei hij. “We hebben niets tegen hem. Gareth blijft vrij.”

“We zullen een manier vinden,” antwoordde ze. “We zullen—”

Plotseling vulde het huisje zich met licht terwijl de deur open ging en Akorth en Fulton naar binnen marcheerden.

“Mijn vrouwe—” begon Akorth, en toen zag hij Godfrey.

“Jij zoon van een hoer!” riep Akorth verrukt uit. “Ik wist het! Je hebt zowat iedereen in het leven belazerd—ik wist dat je ook de dood zou belazeren!”

“Ik wist wel dat geen bierpul je naar het graf zou brengen!” voegde Fulton toe.

Akorth en Fulton renden naar hem toe. Godfrey sprong van het bed en ze omhelsden elkaar.

Toen wendde Akorth zich tot Gwen, met een serieuze blik op zijn gezicht.

“Mijn vrouwe, excuses dat ik u stoor, maar we hebben een contingent van soldaten aan de horizon gespot. Ze komen op ons af.”

Gwen keek hem verschrikt aan en rende naar buiten, terwijl ze haar ogen samenkneep tegen het felle zonlicht. De anderen volgden haar op de hielen.

Gwen keek naar de horizon en zag een smal groepje van de Zilveren naar het huisje toe rijden. Een man of vijf, en er was geen twijfel mogelijk dat ze naar hen toe kwamen.

Godfrey wilde zijn zwaard al trekken, maar Gwen legde een geruststellende hand op zijn pols.

“Dat zijn Gareths mannen niet—maar die van Kendrick. Ik weet zeker dat ze in vrede komen.”

De soldaten bereikten hen, stegen van hun paarden en knielden voor Gwendolyn.

“Mijn vrouwe,” zei één van hen. “We brengen u goed nieuws. We hebben de McClouds verdreven! Uw broer Kendrick is veilig, en hij heeft me gevraagd u een boodschap te geven: Thor is in orde.”

Gwen barstte in tranen uit, overspoeld door dankbaarheid en opluchting, en ze omhelsde Godfrey, die haar terug knuffelde. Het voelde alsof haar leven zich weer aan het herstellen was.

“Ze zullen allemaal vandaag terugkeren,” vervolgde de boodschapper, “en er zal een groot feest zijn in het Koninklijk Hof!”

“Dat is inderdaad fantastisch nieuws!” riep Gwen uit.

“Mijn vrouwe,” klonk een andere, diepe stem, en Gwen zag een heer, een befaamde krijger, Srog, gekleed in het distinctieve rood van het westen, een man die ze al kende sinds ze klein was. Hij was goed bevriend geweest met haar vader. Hij knielde voor haar, en ze schaamde zich.

“Alstublieft, heer,” zei ze, “kniel niet voor mij.”

Hij was een beroemde man, een machtige heer die duizenden soldaten onder zijn hoede had, en die over zijn eigen stad regeerde: Silesia, de vesting van het Westen, een ongewone stad gebouwd op een klif aan de rand van het Ravijn. De stad was vrijwel ondoordringbaar. Hij was één van de weinige mannen die haar vader ooit had vertrouwd.

“Ik ben hierheen gekomen omdat ik heb vernomen dat er grote veranderingen gaande zijn in het Koninklijk Hof,” zei hij. “De troon is niet stabiel. Een nieuwe heerser—een goede, ware heerser—moet zijn plaats innemen. Ik heb gehoord over uw vaders wens dat u moest regeren. Uw vader was als een broer voor mij, en zijn woord is mijn obligatie. Als dat zijn wens is, dan is het ook de mijne. Ik ben gekomen om u te laten weten dat, als u zou regeren, mijn mannen trouw aan u zullen zweren. Ik zou u adviseren snel te handelen. De gebeurtenissen vandaag hebben bewezen dat het koninklijk Hof een nieuwe leider nodig heeft.”

Gwen stond daar, stomverbaasd, en ze wist nauwelijks hoe ze moest reageren. Het stemde haar nederig, en ze voelde zich trots, maar ook overweldigd.

“Ik dank u, heer,” zei ze. “Ik ben dankbaar voor uw woorden, en voor uw aanbod. Ik zal er goed over nadenken. Voor nu, wens ik alleen mijn broer thuis te verwelkomen—en Thor.”

Srog boog zijn hoofd, en toen klonk er een hoorn aan de horizon. Gwen keek op en zag een grote stofwolk hun kant op komen: er kwam een groot leger hun kant op. Ze hief een hand op tegen de zon, en haar hartslag steeg. Zelfs vanaf hier kon ze voelen wie het waren. Het waren de Zilveren, de mannen van de Koning.

En aan hun hoofd reed Thor.




HOOFDSTUK ELF


Thor reed met de duizenden soldaten terug naar het Koninklijk Hof, en hij voelde zich triomfantelijk. Hij kon nog steeds nauwelijks verwerken wat er was gebeurd. Hij was trots op wat hij had gedaan, trots dat toen het er niet goed voor hen uit had gezien, hij niet had toegegeven aan zijn angst, maar was gebleven en de vijand onder ogen was gekomen. En hij was geschokt dat hij het had overleefd.

Het gevecht had surreëel gevoeld, en hij was zo dankbaar dat hij erin was geslaagd om zijn krachten op te roepen—maar hij was ook verward, omdat zijn krachten niet altijd werkten. Hij begreep ze niet, en wat nog erger was, hij wist niet waar ze vandaan kwamen of hoe hij ze onder controle moest krijgen. Het deed hem beseffen dat hij moest leren om ook op zijn menselijke vaardigheden te vertrouwen—dat hij de beste krijger moest zijn die hij kon zijn. Hij begon zich te realiseren dat hij daarvoor beide kanten van zichzelf nodig had—de vechter, en de tovenaar—als dat was wat hij was.

Ze hadden al de hele nacht gereden om terug te keren naar het Koninklijk Hof, en Thor was oververmoeid, maar ook opgewonden. De eerste zon brak over de horizon, en de uitgestrekte lucht kleurde geel en roze, en het voelde alsof hij de wereld voor het eerst zag. Hij had zich nog nooit zo levend gevoeld. Hij was omgeven door zijn vrienden, Reece, O’Connor, Elden en de tweeling; door Kendrick, Kolk en Brom; en door honderden leden van de Krijgsmacht, de Zilveren en het leger van de Koning. Maar in plaats van dat hij in de achterhoede reed, reed hij nu in het midden. Sinds het gevecht bekeken ze hem allemaal met andere ogen. Nu zag hij bewonderding in hun ogen, niet alleen in die van de leden van de Krijgsmacht, maar ook in die van de echte, volwassen krijgers. Hij had het in zijn eentje opgenomen tegen het McCloud leger en het tij van de oorlog gekeerd.

Thor was blij dat hij zijn broeders van de Krijgsmacht niet had laten zitten. Hij was blij dat zijn vrienden grotendeels ongedeerd waren, en hij voelde spijt voor degenen die in de strijd waren gestorven. Hij kende hen niet, maar hij wilde dat hij hen ook had kunnen redden. Het was een bloedige, hevige strijd geweest, en zelfs nu, terwijl hij reed, schoten er beelden van het gevecht door zijn hoofd. De McClouds waren sterk, en hij had geluk gehad: niemand wist of hij zoveel geluk zou hebben als hij hen weer zou treffen. Of hij die krachten weer zou kunnen oproepen. Hij wist niet of ze ooit nog terug zouden komen. Hij had antwoorden nodig. En hij moest zijn moeder vinden. Hij moest weten wie hij echt was. Hij moest Argon opzoeken.

Krohn piepte, en Thor leunde achterover en streelde over zijn hoofd terwijl Krohn aan zijn handpalm likte. Thor was opgelucht dat Krohn in orde was. Thor had hem van het slagveld gedragen en hem achter hem over de rug van zijn paard gelegd; Krohn leek wel te kunnen lopen, maar Thor wilde dat hij zou rusten. Krohn had een flinke klap geïncasseerd, en Thor vermoedde dat hij een rib gebroken had. Hij was Krohn ongelofelijk dankbaar. Het was meer een broer voor hem dan een dier, en hij had zijn leven al meer dan eens gered.

Terwijl ze de top van een heuvel bereikten en het uitzicht over het koninklijk zich voor hen uitstrekte, zag hij de glorieuze stad van het Koninklijk Hof, met haar tientallen torens en koepels, met haar eeuwenoude stenen muren en de gigantische ophaalburg, met haar gewelfde poorten, met honderden soldaten die op de borstweringen en langs de wegen op wacht stonden, met de glooiende velden die de stad omgaven, en met natuurlijk het Kasteel van de Koning in het midden. Thor dacht onmiddellijk aan Gwen. De gedachte aan haar had hem stand gehouden in de strijd; zij had hem een reden en een doel gegeven om te leven. Wetende dat hij in de val was gelokt, dat hij in een hinderlaag was gelopen, vreesde Thor ook voor haar lot. Hij hoopte dat ze in orde was, dat de krachten dit verraad in werking hadden gezet, haar met rust hadden gelaten.

Thor hoorde een gejuich in de verte, zag iets glinsteren, en terwijl hij zijn ogen samenkneep, realiseerde hij zich dat er zich een enorme menigte aan de horizon vormde. Ze kwamen in grote getale naar hen toe om hen te begroeten, en verzamelden zich al zwaaiend met vlaggen langs de weg.

Iemand blies op een hoorn, en Thor realiseerde zich dat ze thuis werden verwelkomt. Voor het eerst in zijn leven voelde hij zich geen buitenstaander meer.

“Die hoorns, die zijn voor jou,” zei Reece, die naast hem reed en hem met een respectvolle blik in zijn ogen op zijn rug klopte. “Jij bent de kampioen van deze strijd. Je bent nu de held van het volk.”

“Stel je voor, één van ons, een lid van de Krijgsmacht, die het hele McCloud leger verdrijft,” voegde O’Connor trots toe.

“Je doet de hele Krijgsmacht veel eer aan,” zei Elden. “Nu zullen ze ons allemaal een stuk serieuzer nemen.”

“Om nog maar niet te spreken van het feit dat je onze levens hebt gered,” grijnsde Conval.

Thor haalde zijn schouder op. Hij was trots, maar hij weigerde om dit alles naar zijn hoofd te laten stijgen. Hij wist dat hij menselijk was, fragiel, kwetsbaar, net als de anderen. En dat het tij van de strijd ook de andere kant op had kunnen gaan.

“Ik deed slechts waarvoor ik getraind was,” antwoordde Thor. “Waarvoor we allemaal getraind zijn. Ik ben niet beter dan een ander. Ik heb gewoon geluk gehad.”

“Ik zou zeggen dat het meer was dan geluk,” zei Reece.

Ze draafden rustig over de weg die naar het Koninklijk Hof leidde, en er verschenen steeds meer mensen, juichend, zwaaiend met spandoeken in het Koninklijke blauw en geel van de MacGils. Thor besefte dat dit een parade werd. Het hele hof kwam hierheen om feest te vieren, en hij kon de opluchting en de vreugde van hun gezichten aflezen. Hij begreep wel waarom: als het McCloud leger nog dichterbij had weten te komen, zouden ze dit allemaal verwoest hebben.

Thor reed met de anderen tussen de mensen door, over de houten ophaalbrug heen. Ze passeerden door de gewelfde stenen poort, waar de lucht eventjes donker werd, en reden toen aan de andere zijde weer naar buiten, het Koninklijk Hof in—waar ze werden begroet door een juichende massa. Ze zwaaiden met vlaggen en gooien met snoep, er begon een band te spelen en de mensen begonnen op straat te dansen.

De mensenmassa werd te dik om doorheen te rijden, dus Thor en de anderen stegen af en Thor tilde Krohn van het paard. Hij keek hoe Krohn een beetje mank liep; hij leek nu in ieder geval wel in staat om te lopen, en Thor voelde zich opgelucht. Krohn likte aan zijn handpalm.

De groep liep met de paarden aan de hand over het Koningsplein, en Thor werd van alle kanten omhelsd en geknuffeld door mensen die hij niet kende.

“Je hebt ons gered!” riep een oudere man uit. “Je hebt ons koninkrijk bevrijd!”

Thor wilde antwoorden, maar zijn stem werd verzwolgen door de muziek en het lawaai van de honderden mensen die om hen heen stonden te juichen en te schreeuwen. Er werden grote fusten het veld opgerold, en mensen begonnen te drinken, te lachen en te zingen.

Maar Thor kon slechts aan één ding denken: Gwendolyn. Hij moest haar zien. Hij liet zijn blik over de gezichten glijden, wanhopig om een glimp van haar op te vangen, zeker dat ze hier moest zijn—maar hij zag haar nergens.

Toen voelde hij dat hij op zijn schouder getikt werd.

“Ik geloof dat de vrouw die je zoekt daar is,” zei Reece, die de andere kant op wees.

Thor draaide zich om en zijn ogen lichtten op. Daar, met een brede, opgeluchte glimlach, was Gwendolyn. Ze zag eruit alsof ze de hele nacht niet had geslapen.

Ze leek nog mooier dan ooit, en ze haastte zich naar hem toe en rende in zijn armen. Ze sprong op en omhelsde hem, en hij knuffelde haar stevig en draaide haar rond in de menigte. Ze hield zich vast en wilde hem niet loslaten, en hij voelde haar tranen over zijn nek lopen. Hij kon haar liefde voelen, en het was wederzijds.

“Goddank dat je nog leeft,” zei ze dolblij.

“Ik heb aan niets anders gedacht dan jou,” zei Thor, die haar stevig vast hield. Terwijl hij haar in zijn armen hield, voelde alles weer goed.

Langzaam liet hij haar los, en ze staarde naar hem en ze kusten. Ze kusten een lange tijd, terwijl de massa’s mensen om hen heen feestten.

“Gwendolyn!” riep Reece verrukt uit.

Ze draaide zich om en omhelsde hem, en toen verscheen Godfrey die eerst Thor omhelsde, en toen zijn broer Reece. Het was een grote familie reünie, en Thor had het gevoel alsof hij er deel van uitmaakte, alsof ze al zijn familie waren. Ze werden verenigd door hun liefde voor MacGil—en hun haat voor Gareth.

Krohn sprong tegen Gwendolyn op, en lachend knuffelde ze hem terwijl hij haar gezicht likte.

“Je wordt elke dag groter!” riep ze uit. “Hoe kan ik je bedanken dat je Thor hebt beschermd?”

Krohn bleef tegen haar opspringen, tot ze hem uiteindelijk breed lachend tot kalmte maande.

“Laten we hier weggaan,” zei Gwen tegen Thor, terwijl ze haast geplet leken te worden door de mensen. Ze strekte haar hand uit en pakte de zijne beet.

Thor pakte haar hand en stond op het punt om haar te volgen—toen plotseling enkele krijgers van de Zilveren achter hem verschenen en hem in de lucht tilden, en hij bij iemand op zijn schouders werd gezet. Er klonk een gejuich van de menigte.

“THORGRIN!” juichten ze.

Thor werd in de rondte gedraaid, en er werd een pul met bier in zijn handen gedrukt. Hij dronk, en de menigte juichte wild.

Thor werd ruw neergelaten, en hij struikelde, lachend.

“We gaan nu naar het overwinningsfeestmaal,” zei een krijger die Thor niet kende, een lid van de Zilveren, die hem met een vlezige hand op zijn rug sloeg. “Het is een feestmaal voor krijgers. Voor mannen. Je zult met ons meedoen. Er is een plek aan de tafel voor je gereserveerd. En jij en jij,” zei hij, terwijl hij naar Thors vrienden gebaarde. “Jullie zijn nu mannen. En jullie moeten erbij zijn.”

Er rees een gejuich op terwijl ze door de Zilveren werden vastgegrepen en werden meegesleept; Thor wist zich op het laatste moment los te werken en rende terug naar Gwen. Hij voelde zich schuldig en wilde haar niet teleurstellen.

“Ga met ze mee,” zei ze onbaatzuchtig. “Het is belangrijk. Feest met je broeders. Vier de overwinning met ze. Het is een traditie van de Zilveren. Je mag het niet missen. Ontmoet me later vanavond bij de Wapenzaal. Dan kunnen we samen zijn.”

Thor kuste haar nogmaals, en hield de kus zo lang als hij kon, tot hij door zijn broeders werd meegesleurd.

“Ik hou van je,” zei ze tegen hem.

“Ik hou ook van jou,” zei hij. Hij meende het, meer dan ze ooit zou weten.

Het enige waar hij aan kon denken, terwijl hij weg werd gesleept, terwijl hij keek naar die prachtige ogen die gevuld waren met liefde voor hem, was dat hij haar ten huwelijk wilde vragen, zodat ze voor altijd de zijne zou zijn. Nu was niet het juiste moment, maar spoedig, zei hij tegen zichzelf. Misschien zelfs wel vanavond.




HOOFDSTUK TWAALF


Gareth stond in zijn kamer. Hij keek vanuit zijn raam toe hoe het ochtendlicht over het Koninklijk Hof viel, en hoe de mensenmassa’s zich beneden verzamelden—en het maakte hem misselijk. Aan de horizon verscheen zijn grootste angst, het beeld van wat hij het meest vreesde: het leger van de koning dat terugkeerde van hun overwinning op de McClouds. Kendrick en Thor reden vooraan, vrij, levend—helden. Zijn spionnen hadden hem reeds geïnformeerd over alles dat er gebeurd was, over dat Thor de hinderlaag had overleefd, dat hij veilig en wel was. Nu waren de mannen bemoedigd, en keerden ze als een versterkte macht terug naar het Koninklijk Hof. Zijn plannen waren mislukt, en hij voelde zijn maag samentrekken. Hij voelde hoe het koninkrijk zich langzaam tegen hem keerde.

Gareth hoorde een krakend geluid in zijn kamer. Hij draaide zich met een ruk om en sloot angstig zijn ogen voor wat hij voor zich zag.

“Open je ogen, zoon!” klonk een bulderende stem.

Trillend van angst opende Gareth zijn ogen, en hij zag tot zijn stomme verbazing zijn vader voor zich staan, een rottend lijk, een verroestte kroon op zijn hoofd, en verroeste scepter in zijn hand. Hij staarde hem aan met een afkeurende blik in zijn ogen, net zoals hij altijd had gedaan toen hij nog leefde.

“Bloed om bloed,” sprak zijn vader.

“Ik haat je!” schreeuwde Gareth. “IK HAAT JE!” Hij trok de dolk uit zijn riem en viel zijn vader aan.

Toen hij hem bereikte haalde hij uit, maar de dolk raakte niets dan lucht—en hij struikelde door de kamer.

Gareth keek om, maar de verschijning was weg. Hij was alleen in de kamer. Hij was de hele tijd alleen geweest. Werd hij soms gek?

Gareth rende naar de verste hoek van de kamer, rommelde door zijn dressoir en haalde met trillende handen zijn opium pijp tevoorschijn; hij stak hem snel aan, inhaleerde diep, en toen nogmaals. Hij voelde hoe de drugs zijn systeem overspoelde, hoe hij zich eventjes in de high kon verliezen. Hij had de afgelopen dagen steeds vaker zijn toevlucht gezocht tot opium—het leek het enige te zijn dat het beeld van zijn vader kon verdrijven. Gareth voelde zich gekweld, en hij begon zich af te vragen of zijn vaders geest wellicht binnen deze muren gevangen zat en of hij misschien zijn hof moest verhuizen. Hij zou dit gebouw maar al te graag met de grond gelijk maken—deze plek herinnerde hem aan alle momenten in zijn jeugd die hij haatte.

Gareth keerde zich weer tot het raam. Hij was doorweekt met koud zweet, en hij veegde zijn voorhoofd af met de achterkant van zijn hand. Hij keek toe. Het leger naderde, en hij kon Thor zelfs vanaf hier zien. Die domme mensen die als vliegen om hem heen plakten. Het maakte Gareth woedend, hij brandde van afgunst. Elk plan dat hij in werking had gezet had gefaald: Kendrick was bevrijd; Thor leefde nog; zelfs Godfrey had op de één of andere manier het vergif overleefd—genoeg vergif om een paard mee te doden.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694639) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



DE TOVERNAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. –Books and Movie Reviews, Roberto Mattos In EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4 in de Tovenaarsring), is Thor als een geharde krijger teruggekeerd van de Honderd, en nu moet hij leren van het betekent om te strijden voor zijn thuisland, om te vechten op leven en dood. De McClouds zijn inmiddels diep het MacGil territorium binnen gedrongen – dieper dan ooit tevoren – en terwijl Thor een hinderlaag in rijdt, is het aan hem om de aanval af te slaan en het Koninklijk Hof te redden. Godfrey is door zijn broer vergiftigd met een zeer zeldzaam gif, en zijn lot ligt in Gwendolyns handen, terwijl zij doet wat ze kan om het leven van haar broer te redden. Gareth zakt intussen steeds dieper weg in een staat van paranoia en ontevredenheid. Hij huurt zijn eigen stam wilden in als een persoonlijk leger en geeft hen de Zilveren Hal – waarmee hij de Zilveren wegstuurt en een opstand in het Koninklijk Hof veroorzaakt die al snel lijkt op te blazen tot een grootschalige burgeroorlog. Hij is ook van plan om de Nevaruns Gwendolyn mee te laten nemen, en haar zonder haar toestemming uit te huwelijken. Thors vriendschappen verdiepen zich terwijl ze afreizen naar onbekende plekken, de confrontatie aangaan met onverwachte monsters en zij aan zij strijden in onvoorstelbare gevechten. Thor reist naar het dorp waar hij is opgegroeid en komt, in een epische confrontatie met zijn vader, meer te weten over het geheim van zijn verleden, over wie hij is, en wie zijn moeder is – en over zijn lotsbestemming. Met de meest geavanceerde training die hij ooit van Argon heeft gehad, begint hij krachten te ontwikkelen waarvan hij niet wist dat hij ze had, en hij wordt elke dag sterker. Terwijl zijn relatie met Gwen vordert, keert hij terug naar het Koninklijk Hof in de hoop haar ten huwelijk te vragen – maar het is misschien al te laat. Andronicus, gewapend met een informant, leidt zijn enorme leger naar de Ring om nogmaals te proberen om het Ravijn te doorbreken en de Ring binnen te vallen. En net als het lijkt dat de situatie in het Koninklijk Hof simpelweg niet erger kan worden, eindigt het verhaal met een schokkende plotwending. Zal Godfrey het overleven? Zal Gareth van de troon gestoten worden? Zal het Koninklijk Hof uiteen vallen? Zal het Rijk binnen weten te vallen? Zal Gwendolyn bij Thor blijven? En zal Thor eindelijk het geheim van zijn lotsbestemming te weten komen? EEN SCHREEUW VAN EER is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Het boek is 85. 000 woorden. Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd. –vampirebooksite. com (over Turned)

Как скачать книгу - "Een Schreeuw Van Eer" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Schreeuw Van Eer" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Schreeuw Van Eer", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Schreeuw Van Eer»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Schreeuw Van Eer" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Hoofdstuk 13.7 - Een Schreeuw Van Eer (Boek #4 In De Tovenaarsring)

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *