Книга - De Opkomst Van De Heldhaftige

a
A

De Opkomst Van De Heldhaftige
Morgan Rice


Koningen En Tovernaars #2
Na de aanval van de draak wordt Kyra op een dringende missie gestuurd: ze moet naar de andere kant van Escalon om haar oom op te zoeken in de mysterieuze Toren van Ur. Het is tijd dat ze leert wie ze is, wie haar moeder is, en dat ze haar speciale krachten verder leert ontwikkelen. Het is een gevaarlijke reis voor een jong meisje; Escalon zit vol wilde beesten en wilde mannen—en ze zal al haar kracht nodig hebben om te overleven.

Haar vader, Duncan, moet zijn mannen naar het zuiden leiden, naar de grote waterstad Esephus. Hij wil zijn landgenoten uit de ijzeren greep van Pandesia bevrijden. Als het hem lukt, zal hij zijn reis vervolgen naar het verraderlijke Meer van Furie en de ijzige bergtoppen van Kos, waar de hardste krijgers in Escalon wonen. Hij zal hen hard nodig hebben als hij de hoofdstap wil heroveren.

Alec ontsnapt met Marco van De Vlammen en ze vluchten door het Doornwoud, achtervolgd door exotische beesten. Het is een zware, nachtelijke tocht naar zijn thuisstad, waar hij hoopt met zijn familie herenigd te worden. Maar als hij daar arriveert, is hij geschokt door wat hij aantreft.

Tegen beter weten in gaat Merk terug om het meisje te helpen, en raakt voor het eerst in zijn leven verwikkeld in de affaires van een vreemde. Hij is echter niet van plan om zijn pelgrimage naar de Toren van Ur te staken. Al snel komt hij er achter dat de toren niet is wat hij had verwacht.

Vesuvius spoort zijn reus aan en leidt de Trollen op hun ondergrondse missie, in een poging voorbij De Vlammen te komen. Ondertussen heeft de draak, Theos, zijn eigen speciale missie in Escalon.

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE is een meeslepend verhaal van ridders en krijgers, koningen en heren, eer en moed, magie, lotsbestemming, monsters en draken. Het is een verhaal over liefde en gebroken harten, van misleiding, ambitie en verraad. Het boek nodigt ons uit in een wereld die ons voorgoed zal bijblijven, één die alle leeftijden zal aanspreken.





Morgan Rice

De Opkomst Van De Heldhaftige (Koningen En Tovenaars—Boek 2)




Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die uit zeventien boeken bestaat; de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken; de nieuwe epische fantasy serie KONINGEN EN TOVERNAARS. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.

VERANDERD (Boek #1 van de Vampierverslagen), ARENA EEN (BOEK #1 van de Overlevingstrilogie), DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1van de Koningen En Tovenaars), en EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 van De Tovenaarsring) zijn allemaal gratis te downloaden!

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!



Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

    – Books and Movie Reviews
    Roberto Mattos



“DE OPKOMST VAN DE DRAKEN is een succes – meteen vanaf het begin… Een superieure fantasy novel… het begint, zoals het hoort, met de worstelingen van één van de protagonisten en breidt zich netjes uit in een bredere cirkel van ridders, draken, magie, monsters en lotsbestemming… Alle elementen van high fantasy zijn aanwezig, van soldaten en gevechten tot confrontaties met de zelf… een aanrader voor iedereen die houdt van epische fantasy verhalen met krachtige, geloofwaardige jonge protagonisten.”

    – Midwest Book Review
    D. Donovan, eBook Reviewer



“[DE OPKOMST VAN DE DRAKEN] is een plotgedreven novel die gemakkelijk in één weekend te lezen is… Een goed begin van een veelbelovende serie.”

    – San Francisco Book Review



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

    — The Wanderer,A Literary Journal (regarding Rise of the Dragons)



“Een spirituele fantasie vervlochten met elementen van mysterie en intriges. Een Zoektocht van Helden gaat om moed en om het realiseren van een levensdoel dat leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen, bieden de protagonisten en actie een krachtige serie ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind tot een jonge man met een kleine overlevingskans… Slechts het begin van wat belooft een epische young adult serie te worden.”

    Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

    — Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Rice’ entertainende epische fantasy [DE TOVENAARSRING] bevat de klassieke eigenschappen van het genre – een sterke setting, geïnspireerd door het oude Schotland en haar geschiedenis, en volop intriges in het hof.”

    – Kirkus Reviews



“Ik vond het geweldig hoe Morgan Rice Thors personage en de wereld waarin hij leefde heeft opgebouwd. Het landschap en de wezens die er leefden waren zeer goed beschreven… ik heb genoten [van het plot]. Het was kort en krachtig… Er waren precies genoeg minder belangrijke personages, zodat ik niet verward raakte. Er waren avonturen en hartverscheurende momenten, maar de actie die werd beschreven was niet te grotesk. Het boek zou perfect zijn voor tieners… Dit is het begin van een opmerkelijke serie…”-San Francisco Book Review “In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische fantasy serie De Tovenaarsring (die op het moment 14 boeken bevat), laat Rice de lezers kennis maken met de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice’ schrijven is solide en de premisse is intrigerend.”

    – Publishers Weekly



“[EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN] is een boek dat snel en gemakkelijk weg leest. De hoofdstukken eindigen op een manier dat je niet anders kan dan verder lezen, en je legt hem niet zomaar weg. Er zitten wat typfouten in het boek en soms worden er namen door elkaar gehaald, maar dit leidt niet af van het verhaal. Het einde van het boek zorgde ervoor dat ik direct het volgende boek wilde lezen, en dat heb ik dan ook gedaan. Alle negen boeken uit De Tovenaarsring serie kunnen in de Kindle store worden aangeschaft en Een Zoektocht van Helden is gratis! Als je op zoek bent naar iets leuks om te lezen tijdens je vakantie, dan is dit boek zeker geschikt.”

    – FantasyOnline.net



Boeken door Morgan Rice


KONINGEN EN TOVENAARS


DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)


DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)


THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)


EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)


EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)


EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)


EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)


EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)


EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)


EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)


EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)


EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)


EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)


EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)


EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)


EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)


EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)


EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)


EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)


HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)


DE SURVIVAL TRILOGIE


ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)


ARENA TWEE (Boek #2)


DE VAMPIER DAGBOEKEN


VERANDERD (Boek #1)


GELIEFD (Boek #2)


VERRADEN (Boek #3)


VOORBESTEMD (Boek #4)


BEGEERD (Boek #5)


VERLOOFD (Boek #6)


GEZWOREN (Boek #7)


GEVONDEN (Boek #8)


HERREZEN (Boek #9)


VERLANGD (Boek #10)


VOORBESCHIKT (Boek #11)












Luister naar KONINGEN EN TOVENAARS in audioboek formaat!



Wil je gratis boeken?


Schrijf je in voor de email lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 2 gratis kaarten, 1 gratis app en exclusieve giveaways! Ga naar www.morganricebooks.com om je in te schrijven


Copyright © 2015 door Morgan Rice

Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright St. Nick, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.









“Lafaards sterven vele malen voor hun dood;


De heldhaftige proeft er slechts één keer van.”


– William Shakespeare


Julius Caesar




HOOFDSTUK ÉÉN


Kyra liep langzaam door de slachtpartij. De sneeuw kraakte onder haar laarzen terwijl de verwoesting die de draak had achtergelaten tot haar doordrong. Ze was sprakeloos. Duizenden Mannen van de Heer, de meest gevreesde mannen in Escalon, lagen dood voor haar. Hun verkoolde lichamen rookten nog na, de onderliggende sneeuw gesmolten, hun gezichten vertrokken van afgrijzen. Skeletten in onnatuurlijke houdingen die nog steeds hun wapens in hun benige vingers hielden. Een aantal lijken stonden op de één of andere manier nog overeind en keken nog steeds op naar de lucht, alsof ze zich afvroegen wat hen had gedood.

Kyra hield halt bij één van hen en bekeek hem verwonderd. Ze strekte haar hand uit en raakte hem aan. Haar vinger gleed langs zijn ribbenkast, en ze keek verbijsterd toe terwijl hij kletterend op de grond in elkaar viel, in een hoop botten. Zijn zwaard viel ernaast.

Kyra hoorde een gekrijs, en toen ze opkeek zag ze Theos hoog in de lucht cirkelen. Hij spuwde nog steeds vuur, alsof hij nog steeds ontevreden was. Zo kon voelen wat hij voelde. Ze voelde de woede door zijn aderen stromen, ze voelde zijn verlangen om Pandesia – de hele wereld – te vernietigen. Het was een primordiale woede, een woede die geen grenzen kende.

Het geluid van laarzen in de sneeuw schudde haar op uit haar gedachten, en toen Kyra omkeek zag ze tientallen van haar vaders mannen door het bloedbad lopen, hun ogen groot van schrik. Deze door de strijd geharde mannen hadden duidelijk nog nooit zoiets gezien; zelfs haar vader, die vergezeld werd door Anvin, Arthfael en Vidar, leek aangedaan. Het was alsof ze door een droom liepen.

Kyra bemerkte dat de blikken van de dappere krijgers van de lucht naar haar gingen, hun ogen vol verwondering. Het was alsof zij degene was die dit had gedaan, alsof zij de draak was. Tenslotte was zij de enige die in staat was geweest de draak te roepen. Ze keek weg. Ze voelde zich niet op haar gemak; ze kon niet zien of ze haar zagen als een krijger of een freak. Misschien wisten ze dat zelf ook niet.

Kyra dacht terug aan haar gebed tijdens de Winter Maan, aan haar wens om erachter of ze speciaal was, of haar krachten echt waren. Na vandaag, na deze strijd, kon ze daar niet langer aan twijfelen. Ze had gewild dat die draak zou komen. Ze had het zelf gevoeld. Ze wist niet hoe. Maar ze wist nu zeker dat ze anders was. En ze begon zich af te vragen of dat ook betekende dat de andere voorspellingen over haar waar waren. Was ze echt voorbestemd om een grote krijger te worden? Een grote leider? Nog groter dan haar vader? Zou ze echt naties de strijd in leiden? Lag het lot van Escalon echt op haar schouders?

Kyra zag niet hoe dat mogelijk was. Misschien was Theos gekomen vanwege zijn eigen redenen; misschien had de schade die hij hier had veroorzaakt niets met haar te maken. Tenslotte hadden de Pandesianen hem verwond – ja toch?

Kyra wist niets meer zeker. Het enige dat ze wist was dat ze nu de kracht van de draak in haar aderen voelde branden. Terwijl ze over het slagveld liep en hun grootste vijanden dood zag, kreeg ze het gevoel dat alles mogelijk was. Ze wist dat ze niet langer een vijftienjarig meisje was dat hoopte op de goedkeuring van de anderen; ze was geen speeltje voor de Heer Gouverneur – of voor wie dan ook; ze was geen eigendom van iemand om uitgehuwelijkt en misbruikt en gemarteld te worden. Ze was nu haar eigen persoon. Een krijger onder de mannen – en één die gevreesd moest worden.

Kyra liep door de zee van levenloze lichamen tot het landschap weer overging in sneeuw en ijs. Ze hield halt naast haar vader en keek uit over de vallei die zich voor hen uitstrekte. Daar waren de wijd open poorten van Argos. De stad was nu leeg. Alle mannen lagen nu dood in deze heuvels. Het was een vreemd gezicht om zo’n groot fort verlaten en onbewaakt te zien. Pandesia’s belangrijkste vesting lag nu helemaal open, en iedereen zou er zo naar binnen kunnen lopen. De intimiderende, hoge stenen muren en de duizenden mannen en verdedigingslinies hadden elk idee van een opstand de grond in geboord; de aanwezigheid van deze stad had ervoor gezorgd dat Pandesia een ijzeren greep op het hele noordoosten van Escalon had.

Ze begonnen de heuvel af te lopen, over de kronkelende weg die naar de stadspoorten leidde. Het was een victorieuze maar plechtige wandeling. De weg was bezaaid met nog meer levenloze lichamen, achterblijvers die de draak te pakken had gekregen, markeringen op het spoor van verwoesting. Het was alsof ze over een kerkhof liepen.

Terwijl ze door de geweldige poorten gingen, bleef Kyra even staan. Haar adem stokte in haar keel: binnen, kon ze zien, lagen nog duizenden verkoolde, rokende lijken. Dat was wat er over was van de Mannen van de Heer, van degenen die zich te laat hadden gemobiliseerd. Theos had niemand overgeslagen; zijn furie was zelfs op de muren van het fort zichtbaar, met grote stukken gesteente die zwartgeblakerd waren van de vlammen.

Terwijl ze Argos binnenliepen, was er niets dan stilte. De binnenplaats was leeg. Het was vreemd, zo’n grote stad zonder leven. Het was alsof God alles in één keer had opgezogen.

Terwijl haar vaders mannen naar voren stormden vulde de lucht zich met hun opgewonden gejuich, en al snel zag Kyra waarom. De grond was bezaaid met een schat aan wapens zoals ze nog nooit had gezien. Daar, op het binnenplein, lag de oorlogsbuit: de beste wapens, het beste staal, de beste wapenrustingen die ze ooit had gezien, versierd met Pandesiaanse markeringen. Daartussen lagen zakken vol goud.

Aan de andere kant van de binnenplaats stond een grote stenen wapenkamer. De mannen waren in alle haast vertrokken en hadden de deuren wijd open laten staan, waardoor alle schatten zichtbaar waren. Aan de muren hingen talloze zwaarden, hellebaarden, spiesen, bijlen, speren, bogen – allemaal gemaakt van het beste staal ter wereld. Er waren hier genoeg wapens om half Escalon te bewapenen.

Er klonk gehinnik, en toen Kyra naar de andere kant van het binnenplein keek zag ze een rij stenen stallen met daarin de beste paarden, die gespaard waren van de adem van de draak. Genoeg paarden voor een heel leger.

Kyra zag ineens hoop in haar vaders ogen. Het was een blik die ze al in jaren niet had gezien, en ze wist wat hij dacht: Escalon kon herrijzen.

Er klonk gekrijs, en toen Kyra opkeek zag ze Theos lager cirkelen. Hij had zijn klauwen uitgestrekt en klapperde met zijn vleugels terwijl hij een ereronde over de stad vloog. Zijn gloeiende gele ogen ontmoetten de hare, en ze kon nergens anders heen kijken.

Theos dook omlaag en landde buiten de stadspoorten. Hij ging trots zitten en keek haar aan, alsof hij haar riep. Ze voelde dat hij haar riep.

Kyra voelde haar huid prikkelen. Ze voelde een hitte in zich opwellen, een intense band met het wezen. Ze had geen keus, ze moest naar hem toe.

Terwijl Kyra over het binnenplein terugliep naar de stadspoorten, voelde ze de ogen van de mannen op zich branden. Ze liep alleen naar de poorten, haar laarzen knarsend in de sneeuw, haar hart bonkend.

Ineens voelde Kyra een vriendelijke hand op haar arm die haar tegenhield. Ze draaide zich om en zag haar vader haar bezorgd aankijken.

“Wees voorzichtig,” waarschuwde hij.

Kyra liep verder. Ze voelde geen angst, ondanks de woeste blik in de ogen van de draak. Ze voelde alleen een intense band met hem, alsof er een deel van haar was verschenen, een deel waar ze niet zonder kon. Haar hoofd tolde van nieuwsgierigheid. Waar was Theos vandaan gekomen? Waarom was hij naar Escalon gekomen? Waarom was hij niet eerder teruggekomen?

Terwijl Kyra door de poorten van Argos liep en de draak benaderde, begon hij een geluid te maken, iets tussen gespin en gegrom in. Hij wachtte op haar en spreidde voorzichtig zijn grote vleugels. Hij deed zijn bek open alsof hij vuur wilde spuwen. Hij ontblootte zijn enorme tanden, elk net zo groot als zij, en zo scherp als een zwaard. Eventjes was ze bang. Zijn ogen brandden zo intens dat ze nauwelijks kon nadenken.

Kyra hield een paar meter voor hem halt en bestudeerde hem vol bewondering. Theos was overweldigend. Hij was dertig meter hoog, zijn schubben dik, hard, primordiaal. De grond trilde terwijl hij ademhaalde. Zijn borst ratelde, en ze voelde zich geheel aan zijn genade overgeleverd.

Ze stonden daar in de stilte en keken naar elkaar, en Kyra’s hart ging hevig tekeer. De spanning in de licht zorgde dat ze nauwelijks kon ademhalen. Haar keel was droog.

Eindelijk schraapte ze de moed bijeen om te spreken.

“Wie ben je?” vroeg ze. Haar stem was nauwelijks meer dan gefluister. “Waarom ben je naar me toe gekomen? Wat wil je van me?”

Theos bracht zijn hoofd omlaag, grommend, en zijn enorme snuit raakte bijna haar borst aan. Zijn grote, gloeiend gele ogen leken dwars door haar heen te staren. Ze waren elk bijna net zo groot als zij zelf, en ze voelde zich verloren in een andere wereld, een andere tijd.

Kyra wachtte op zijn antwoord. Ze wachtte tot haar geest zich zou vullen met zijn gedachten, zoals al eerder was gebeurd.

Ze wachtte en wachtte, maar haar geest bleef leeg. Ineens bracht hij zijn rug naar beneden, alsof hij haar vroeg om hem te berijden. Haar hart begon sneller te slaan terwijl ze zich voorstelde hoe ze op zijn rug door de lucht vloog.

Kyra liep langzaam naar zijn zij toe, reikte omhoog en greep de harde, ruwe schubben bij zijn nek vast.

Maar zodra ze hem aanraakte begon hij ineens weg te kronkelen, en ze verloor haar grip en struikelde. Hij klapperde met zijn vleugels en in één snelle beweging steeg hij op, zo abrupt dat zijn schubben als schuurpapier langs haar handpalmen schraapten.

Kyra stond daar, verbijsterd – maar bovenal met een gebroken hart. Ze keek hulpeloos toe terwijl het enorme wezen opsteeg en krijsend de lucht in vloog. Net zo snel als hij was verschenen, verdween Theos in de wolken. En toen was er stilte.

Kyra stond daar. Ze voelde zich hol, meer alleen dan ooit. En terwijl zijn laatste schreeuw vervaagde, wist ze dat Theos deze keer voorgoed weg was.




HOOFDSTUK TWEE


Alec rende door de zwarte nacht door het bos, met Marco aan zijn zijde. Hij struikelde over boomwortels die verzonken lagen in de sneeuw, en vroeg zich af of hij er ooit levend uit zou komen. Zijn hart ging hevig tekeer terwijl hij rende voor zijn leven, snakkend naar adem. Hij wilde stoppen maar hij moest Marco zien bij te houden. Hij wierp voor de zoveelste keer een blik over zijn schouder en zag, naarmate ze dieper het bos in gingen, de gloed van De Vlammen steeds zwakker worden. Ze passeerden een dik bebost gedeelte, en al spoedig was de gloed helemaal verdwenen. Ze waren vrijwel geheel verzwolgen door de duisternis.

Alec draaide zich om en baande zich een weg tussen de bomen door. Zijn schouders sloegen tegen de boomstammen aan en de takken bekrasten zijn armen. Hij tuurde in de duisternis en kon nauwelijks de weg onderscheiden. Hij probeerde niet te luisteren naar alle exotische geluiden om zich heen. Hij was gewaarschuwd voor deze bossen, waar geen enkele vluchteling het overleefde, en zijn onheilspellende voorgevoel werd steeds sterker naarmate ze dieper het bos ingingen. Hij voelde gevaar hier. Er lagen overal gemene wezens op de loer, en het bos leek met elke stap dichter te worden. Hij begon zich af te vragen of hij misschien beter af was geweest als hij bij De Vlammen was gebleven.

“Deze kant op!”

Marco greep zijn schouder en trok hem mee naar rechts, tussen twee enorme bomen door. Ze moesten bukken om de knoestige takken te ontwijken. Alec volgde hem, glibberend door de sneeuw, en ineens stond hij op een open plek die werd verlicht door het maandlicht.

Ze stopten en bogen voorover, hun handen op hun heupen, snakkend naar adem. Ze wisselden een blik uit, en Alec keek over zijn schouder naar het bos. Hij voelde de koude lucht in zijn longen en zijn pijnlijke ribben.

“Waarom volgen ze ons niet?” vroeg Alec.

Marco haalde zijn schouders op.

“Misschien weten ze dat dit bos het werk voor ze zal doen.”

Alec luisterde of hij Pandesiaanse soldaten hoorde, in de verwachting dat ze achtervolgd werden – maar hij hoorde ze niet. Hij hoorde wel een ander geluid – als een laag, kwaad gegrom.

“Hoor je dat?” vroeg Alec. De haren in zijn nek gingen recht overeind staan.

Marco schudde zijn hoofd.

Alec stond daar, en vroeg zich af of zijn gehoor hem voor de gek hield. Toen hoorde hij het weer. Het was een afstandelijk geluid, een vaag gegrom, dreigend, zoals hij nog nooit had gehoord. Terwijl hij luisterde, werd het steeds luider, alsof het dichterbij kwam.

Marco keek hem gealarmeerd aan.

“Dat is waarom ze ons niet zijn gevolgd,” zei Marco.

Alec begreep hem niet.

“Wat bedoel je?” vroeg hij.

“Wilvox,” antwoordde hij. Zijn ogen waren nu gevuld met angst. “Ze hebben ze losgelaten.”

Het woord Wilvox joeg Alec angst aan; hij had er toen hij klein over gehoord, en hij wist dat ze in het Doornwoud zouden leven, maar hij was er altijd vanuit gegaan dat het een legende was. Men zei dat het de dodelijkste wezens van de nacht waren – een ware nachtmerrie.

Het gegrom werd intenser, en het leek erop dat er meerdere Wilvox waren.

“RENNEN!” riep Marco.

Ze draaiden zich om en stormden terug het bos in. De adrenaline stroomde door zijn aderen terwijl hij rende. Alec kon zijn eigen hartslag in zijn oren horen, en het overstemde het geluid van het ijs en de sneeuw onder zijn laarzen. Hij hoorde de wezens dichterbij komen, en hij wist dat ze werden opgejaagd door beesten die ze niet konden ontlopen.

Alec struikelde over een boomwortel en klapte tegen een boom aan; hij schreeuwde het uit van de pijn, maar krabbelde overeind en rende door. Hij liet zijn blik over de bossen glijden op zoek naar een uitweg, beseffend dat ze niet veel tijd hadden – maar er was niets.

Het gegrom werd luider. Terwijl Alec rende, wierp hij weer een blik over zijn schouder – en hij wenste onmiddellijk dat hij het niet gedaan had. Daar kwamen vier van de meest wilde wezens die hij ooit had gezien op hen af. De Wilvox leken op wolven, maar waren twee keer zo groot. Er staken scherpe hoorns uit de achterkant van hun kop, met één groot, rood oog ertussen. Hun poten waren net zo groot als die van een beer, met lange, puntige klauwen, en hun vacht was glad en zo zwart als de nacht.

Nu hij ze van dichtbij zag, wist Alec dat zijn dagen geteld waren.

Met een laatste krachtsinspanning barstte Alec naar voren. Ondanks de ijzige kou stond het zweet in zijn handpalmen. De Wilvox lagen nauwelijks zes meter achter hen, en hij kon aan de wanhopige blik in hun ogen zien, aan het kwijl dat aan hun mondhoeken hing, dat ze hem in stukken zouden scheuren. Hij zag geen uitweg. Hij keek naar Marco, hopend dat hij een plan had – maar Marco had dezelfde wanhopige blik in zijn ogen. Hij wist duidelijk ook niet wat hij moest doen.

Alec sloot zijn ogen en deed iets wat hij nog nooit eerder had gedaan: hij bad. Nu hij zijn leven voor zijn ogen voorbij zag flitsen, besefte hij ineens hoe zeer hij het leven koesterde, en hij was wanhopiger dan ooit om het te behouden.

Alstublieft, God, haal me hier vandaan. Laat me hier niet sterven na wat ik voor mijn broer heb gedaan. Niet hier, en niet door deze wezens. Ik heb er alles voor over.

Alec deed zijn ogen open, keek voor zich, en deze keer zag hij een boom die er iets anders uitzag dan de anderen. De takken waren knoestig en hingen lager bij de grond. Als hij sprong, zou hij er misschien net bij kunnen komen. Hij had geen flauw idee of Wilvox konden klimmen, maar hij had geen keus.

“Die tak!” riep Alec naar Marco. Hij wees.

Ze renden naar de boom toe, en terwijl de Wilvox dichterbij kwamen, sprongen ze zonder te aarzelen op en trokken zichzelf omhoog.

Alecs handen gleden weg op het besneeuwde hout, maar hij slaagde erin om te blijven hangen. Hij trok zichzelf op. Toen klom hij onmiddellijk door naar de volgende tak, een meter hoger. Marco volgde hem. Hij had nog nooit zo snel geklommen.

De Wilvox bereikten de boom. De groep gromde venijnig. Ze sprongen omhoog en klauwden naar hun voeten. Alec voelde de hete adem van één van de wolven eventjes bij zijn hiel. De scherpe hoektanden van het beest misten hem op een centimeter na. Ze bleven doorklimmen, vol adrenaline, tot ze een goede vijf meter boven de grond zaten.

Alec stopte. Hij snakte naar adem en het zweet prikte in zijn ogen. Hij keek naar beneden, biddend dat de Wilvox niet konden klimmen.

Tot zijn grote opluchting bevonden ze zich nog steeds op de grond, grommend en bijtend, springen, maar duidelijk niet in staat om te klimmen. Ze haalden woest uit naar de boomstam, maar zonder resultaat.

De twee gingen op de tak zitten, en toen het tot hen door begon te dringen dat ze veilig waren, haalden ze opgelucht adem. Alec keek verrast op toen Marco ineens in lachen uitbarstte. Het was het gelach van een gestoorde, een lach van opluchting, het gelach van een man die een zekere dood bespaard was gebleven.

Alec, die besefte hoe dicht ze bij de dood waren geweest, kon het niet helpen; ook hij moest lachen. Ze waren nog lang niet buiten gevaar; hij wist dat ze hun plek niet zomaar konden verlaten, en dat ze waarschijnlijk hier zouden sterven. Maar voor nu waren ze in elk geval veilig.

“Het lijkt erop dat ik je mijn leven verschuldigd ben,” zei Marco.

Alec schudde zijn hoofd.

“Bedank me nog maar niet,” zei Alec.

De Wilvox snauwden gemeen en deden de haren in zijn nek overeind staan. Alec keek omhoog. Hij wilde het liefst nog verder bij de beesten vandaan zien te komen, en hij vroeg zich af hoe hoog ze konden klimmen.

Ineens verstijfde hij. Terwijl hij opkeek, werd hij overspoeld door angst. Daar, in de takken boven hem, zat het meest afschuwelijke wezen dat hij ooit had gezien. Het was tweeënhalve meter lang, met het lichaam van een slang maar met zes paar poten, allemaal voorzien van lange klauwen. Zijn kop was gevormd als dat van een aal. Het had smalle spleten als ogen, vaal geel, en ze richtten zich op Alec. Het kromde zijn rug, siste, en opende zijn bek. Alec kon niet geloven hoe ver het zijn bek kon openen – ver genoeg om hem heel te kunnen verslinden. En afleidend van zijn ratelende staart, stond het beest op het punt om aan te vallen – en hen allebei te doden.

Het beest haalde uit naar Alecs keel. Hij gilde en sprong achteruit. Terwijl hij zijn grip verloor, dacht hij alleen nog maar aan die dodelijke hoektanden, die enorme bek, die zekere dood.

Hij dacht niet eens aan wat er beneden hem lag. Terwijl hij voelde hoe hij achterover door de lucht viel, realiseerde hij zich dat hij van het ene paar hoektanden naar het andere viel. Hij wierp een blik naar beneden en zag de Wilvox kwijlen. Ze openden hun kaken, en hij kon niets meer doen.

Hij had slechts de ene dood voor de andere ingeruild.




HOOFDSTUK DRIE


Kyra liep langzaam door de poorten van Argos. De ogen van al haar vaders mannen waren op haar gericht, en ze brandde van schaamte. Ze had haar relatie met Theos verkeerd geïnterpreteerd. Ze was zo stom geweest om te denken dat ze hem kon controleren – maar hij had haar afgewezen ten aanzien van alle mannen. Nu had iedereen gezien dat ze machteloos was, dat ze geen macht had over een draak. Ze was slechts een krijger – niet eens een krijger, maar slechts een tienermeisje die haar mensen naar een oorlog had geleid die ze, in de steek gelaten door de draak, niet meer konden winnen.

Kyra liep terug door de poorten van Argos en voelde alle ogen op zich branden. Er hing een ongemakkelijke stilte. Wat zouden ze nu van haar denken? vroeg ze zich af. Ze wist niet eens wat ze van zichzelf moest denken. Was Theos niet voor haar gekomen? Had hij deze strijd alleen voor zichzelf gestreden? Had ze wel speciale krachten?

Kyra was opgelucht toen de mannen eindelijk weer verder gingen met het plunderen van de stad en het verzamelen van wapens, ter voorbereiding op de naderende oorlog. Ze haastten zich door de straten om de buit te verzamelen die door de Mannen van de Heer was achtergelaten. Ze laadden wagens vol en leidden paarden weg. Het gekletter van staal vulde de lucht terwijl schilden en wapenrustingen met hopen tegelijk werden weggevoerd. Het begon harder te sneeuwen en de lucht kleurde donker. Ze hadden geen tijd meer te verliezen.

“Kyra,” klonk een bekende stem.

Ze draaide zich om en zag tot haar opluchting Anvin glimlachend naar haar toe lopen. Hij gaf haar een respectvolle blik, met de geruststellende vriendelijkheid en warmte van het vaderfiguur dat hij altijd was geweest. Hij drapeerde liefdevol een arm om haar schouder en glimlachte breed terwijl hij haar een nieuw, glimmend zwaard liet zien, het mes versierd met Pandesiaanse symbolen.

“Het beste staal dat ik in jaren heb vastgehouden,” grijnsde hij. “Dankzij jou hebben we nu genoeg wapens om een oorlog te beginnen. Je hebt ons formidabel gemaakt.”

Kyra haalde troost uit zijn woorden; maar ze kon haar gevoelens van depressie en verwarring maar niet van zich af schudden. Ze haalde haar schouders op.

“Ik heb dit niet gedaan,” antwoordde ze. “Theos heeft het gedaan.”

“Maar Theos is teruggekeerd voor jou,” antwoordde hij.

Kyra keek op naar de grijze lucht, die nu leeg was.

“Dat weet ik niet zo zeker.”

Er volgde een lange stilte, die alleen werd verbroken door de wind. Ze staarden samen naar de hemel.

“Je vader wacht op je,” zei Anvin uiteindelijk op serieuze toon.

Kyra liep met Anvin mee. Sneeuw en ijs knarsten onder hun laarzen terwijl ze zich een weg over de binnenplaats baanden. Ze passeerden tientallen van haar vaders mannen terwijl ze door het uitgestrekte fort van Argos liepen. De mannen leken voor het eerst in lange tijd eindelijk ontspannen. Ze zag hen lachen en drinken terwijl ze wapens en provisie verzamelden. Ze waren als kinderen op Allerheiligen.

Tientallen mannen stonden in een rij en gaven zakken met Pandesiaans graan door. De zakken werden hoog op de wagens gestapeld; er hobbelde een andere wagen aan, die was volgeladen met schilden, zo vol dat er een aantal over de rand vielen. De soldaten haastten zich om ze weer op te pakken. Overal om haar heen vertrokken de volgeladen wagens weer naar Volis, of naar andere plekken waar haar vader hen naartoe had gezonden. Het gaf Kyra wat troost, en ze voelde zich minder schuldig over de oorlog die ze in gang had gezet.

Ze gingen een bocht om en Kyra zag haar vader staan, omgeven door zijn mannen. Hij was bezig met het inspecteren van tientallen zwaarden en speren. Hij draaide zich om en toen hij haar zag gebaarde hij naar zijn mannen dat ze hen alleen moesten laten.

Haar vader keek naar Anvin, die hem onzeker aankeek, schijnbaar verrast door haar vaders zwijgende blik. Uiteindelijk draaide ook Anvin zich om, en liet hij Kyra en haar vader alleen achter. Ze was verrast – hij had Anvin nog nooit eerder gevraagd om hem alleen te laten.

Kyra keek naar hem op. Zijn uitdrukking was ondoorgrondelijk zoals altijd, het afstandelijke gezicht van een leider onder zijn mannen, niet het intieme gezicht van de vader die ze kende en liefhad. Hij keek op haar neer, en ze werd nerveus terwijl ze werd overspoeld door teveel gedachten: was hij trots op haar? Was hij boos om het feit dat ze hem deze oorlog in had geleid? Was hij teleurgesteld dat Theos haar had afgewezen en zijn leger in de steek had gelaten?

Kyra was inmiddels gewend geraakt aan zijn lange zwijgen voor hij sprak, en ze kon hem niet peilen; er was te snel te veel veranderd tussen hen. Ze had het gevoel alsof ze binnen één nacht volwassen was geworden, terwijl hij door de recente gebeurtenissen was veranderd; het was alsof ze niet meer wisten hoe ze zich in elkaar moesten inleven. Was hij de vader die ze kende en liefhad, die haar verhalen voorlas tot diep in de nacht? Of was hij nu haar commandant?

Hij stond daar, starend, en ze besefte dat ze niet wist wat ze moest zeggen. De spanning hing zwaar in de lucht, en de stilte werd alleen verbroken door het geluid van de wind. De fakkels achter hen flikkerden. Uiteindelijk kon Kyra de stilte niet langer verdragen.

“Brengt u dit allemaal terug naar Volis?” vroeg ze terwijl er een wagen vol zwaarden voorbij ratelde.

Hij draaide zich om, bekeek de wagen en leek uit zijn gedachten opgeschud te worden. Hij keek niet meer naar Kyra, maar staarde hoofdschuddend naar de wagen.

“In Volis ligt niets meer voor ons behalve de dood,” zei hij. Zijn stem klonk diep en vastbesloten. “We gaan nu naar het zuiden.”

Kyra was verrast.

“Het zuiden?” vroeg ze.

Hij knikte.

“Espehus,” stelde hij.

Kyra werd overspoeld door opwinding terwijl ze zich hun reis naar Espehus voorstelde. Espehus was de eeuwenoude vesting bij de zee, hun grootste buur in het zuiden. Haar opwinding werd nog heviger toen ze besefte dat zijn besluit om daar heen te gaan slechts één ding kon betekenen: hij bereidde zich voor op oorlog.

Hij knikte, alsof hij haar gedachten had gelezen.

“We kunnen nu niet meer terug,” zei hij.

Kyra bekeek haar vader met een gevoel van trots dat ze al in jaren niet meer had gevoeld. Hij was niet langer de zelfgenoegzame krijger van middelbare leeftijd die zijn dagen doorbracht binnen de muren van een klein fort – hij was nu de moedige commandant die ze zich van vroeger herinnerde, de man die bereid was om alles te riskeren voor vrijheid.

“Wanneer vertrekken we?” vroeg ze met een bonzend hart.

Tot haar verassing zag ze dat hij zijn hoofd schudde.

“Niet wij,” corrigeerde hij. “Ik en mijn mannen. Niet jij.”

Kyra was terneergeslagen. Zijn woorden staken als een dolk in haar hart.

“Laat u me achter?” vroeg ze stamelend. “Na alles dat er is gebeurd? Wat moet ik nog meer doen om mezelf te bewijzen?”

Hij schudde stellig zijn hoofd, en de harde blik in zijn ogen verscheurde haar. Het was een blik waarvan ze wist dat het betekende dat hij niet zou toegeven.

“Je gaat naar je oom,” zei hij. Het was een bevel, geen verzoek, en met die woorden wist ze waar haar plek was: ze was nu zijn soldate, niet zijn dochter. Het deed haar pijn.

Kyra haalde diep adem – ze zou niet zo makkelijk toegeven.

“Ik wil aan uw zijde vechten,” hield ze vol. “Ik kan u helpen.”

“Je gaat me ook helpen,” zei hij, “door te gaan waar je nodig bent. Ik heb je daar nodig.”

Ze fronste haar wenkbrauwen en probeerde het te begrijpen.

“Maar waarom?” vroeg ze.

Hij zweeg een lange tijd. Toen zuchtte hij.

“Je bezit…” begon hij, “…vaardigheden die ik niet begrijp. Vaardigheden die we nodig zullen hebben om deze oorlog te winnen. Vaardigheden waarvan alleen je oom weet hoe ze getraind kunnen worden.”

Hij strekte zijn arm uit en legde een hand op haar schouder.

“Als je ons wil helpen,” voegde hij toe, “als je ons volk wil helpen, dan is dat waar je nodig bent. Ik heb geen nieuwe soldaat nodig – ik heb jouw unieke talenten nodig. De vaardigheden die niemand anders heeft.”

Ze zag de oprechtheid in zijn ogen, en hoewel ze zich afschuwelijk voelde doordat ze niet met hem mee kon, voelde ze zich gerustgesteld door zijn woorden – en nieuwsgierig. Ze vroeg zich af naar welke vaardigheden hij refereerde, en wie haar oom was.

“Ga en leer wat ik je niet kan leren,” voegde hij toe. “Kom sterker terug. En help me winnen.”

Kyra keek weer in zijn ogen, en ze voelde zijn respect en warmte terugkeren. Het deed haar goed.

“Ur is een lange reis,” voegde hij toe. “Drie dagen rijden naar het noordwesten. Je zult alleen door Escalon moeten reizen. Je zult snel moeten rijden, ongemerkt, en de wegen moeten vermijden. Het nieuws over wat er hier is voorgevallen zal zich snel verspreiden – en de Pandesiaanse heren zullen wraak willen nemen. De wegen zullen gevaarlijk zijn – je blijft in de bossen. Rij naar het noorden, zoek de zee, en hou die in het zicht. De zee zal je kompas zijn. Volg de kustlijn, en je zult Ur vanzelf vinden. Blijf weg uit dorpen, blijf weg bij mensen. Stop niet. Vertel niemand waar je heen gaat. Praat met niemand.”

Hij greep haar stevig bij haar schouders. De donkere blik in zijn ogen joeg haar angst aan.

“Begrijp je me?” drong hij aan. “Het is een gevaarlijke reis voor iedere man – en al helemaal voor een meisje dat alleen is. Ik kan niemand missen om je te vergezellen. Je moet sterk zijn om dit alleen te doen. Ben je dat?”

Ze kon de angst in zijn stem horen, de liefde van een bezorgde vader, en ze knikte. Ze was trots dat hij haar vertrouwde.

“Dat ben ik, Vader,” zei ze trots.

Hij bestudeerde haar, en knikte toen tevreden. Langzaam verschenen er tranen in zijn ogen.

“Van al mijn mannen,” zei hij, “van al deze krijgers, ben jij degene die ik het hardst nodig heb. Niet je broers, zelfs niet mijn beste soldaten. Jij bent de enige die deze oorlog kan winnen.”

Kyra was verward en overweldigd; ze begreep niet helemaal wat hij bedoelde. Ze deed haar mond open om het hem te vragen – toen ze ineens iemand zag naderen.

Ze draaide zich om en zag Baylor, haar vaders stalmeester, naar hen toe komen. Hij had zijn gewoonlijke glimlach op zijn gezicht. Hij was een korte, dikke man met volle wenkbrauwen en slierterig haar. Hij glimlachte naar haar en keek toen naar haar vader, alsof hij op zijn goedkeuring wachtte.

Zijn vader knikte naar hem, en Baylor draaide zich naar haar om.

“Er is me vertelt dat je een reis gaat maken,” zei Baylor met zijn nasale stem. “Daar heb je een paard voor nodig.”

Kyra fronste.

“Ik heb een paard,” antwoordde ze terwijl ze een blik wierp op het paard waarop ze tijdens de strijd met de Mannen van de Heer had gereden. Het stond vastgebonden aan de andere kant van de binnenplaats.

Baylor glimlachte.

“Dat is geen paard,” zei hij.

Baylor keek naar haar vader, en haar vader knikte.

“Volg mij,” zei hij, en zonder te wachten liep hij richting de stallen.

Kyra keek hem verward na, en keek toen haar vader aan. Hij knikte naar haar.

“Volg hem,” zei hij. “Je zult er geen spijt van krijgen.”


*

Kyra liep met Baylor over de besneeuwde binnenplaats naar de lage stenen stallen, vergezeld door Anvin, Arthfael en Vidar. Kyra vroeg zich af wat voor paard Baylor voor haar in gedachten had. Wat haar betreft was het ene paard net zo goed als het andere.

Terwijl ze de grote stenen stallen naderden, zeker honderd meter lang, draaide Baylor zich naar haar om. Zijn ogen glinsterden van verruking.

“De dochter van onze Heer heeft een goed paard nodig, waar ze dan ook heen gaat.”

Kyra’s hart begon sneller te kloppen; ze had nog nooit een paard van Baylor gekregen. Dat was een eer die alleen voor vooraanstaande krijgers bedoeld was. Ze had er altijd van gedroomd om een eigen paard te hebben als ze oud genoeg was, wanneer ze het had verdiend. Het was een eer die zelfs haar oudere broers nog niet hadden.

Anvin knikte trots.

“Je hebt het verdiend,” zei hij.

“Als je een draak aan kunt,” voegde Arthfael glimlachend toe, “dan kun je zeker een groot paard aan.”

Terwijl ze de stallen naderden, verzamelde zich een kleine menigte bij hen. De mannen stopten met het verzamelen van wapens, duidelijk nieuwsgierig naar waar ze heen werd geleid. Haar twee oudere broers, Brandon en Braxton, voegden zich ook bij hen. Ze wierpen Kyra jaloerse blikken toe, en keken toen snel weg. Ze waren te trots, zoals altijd, om haar erkenning te geven, laat staan lof. Zij verwachtte ook niet anders van hen.

Kyra hoorde voetstappen en zag haar vriendin Dierdre.

“Ik hoor dat je weggaat,” zei Dierdre terwijl ze naast haar kwam lopen.

Kyra voelde zich op haar gemak in haar aanwezigheid. Ze dacht terug aan de tijd die ze samen in de cel van de gouverneur hadden doorgebracht, aan alles dat ze hadden doorstaan, aan hun ontsnapping. Ze voelde een diepe band met haar. Dierdre had veel ergere dingen meegemaakt dan zij, en terwijl ze haar haar keek, voelde ze nog steeds een diep verdriet dat om haar heen hing. Ze vroeg zich af wat er van haar terecht zou komen. Ze kon haar hier niet alleen achterlaten, besefte ze. Nu het leger naar het zuiden zou gaan, zou Dierdre alleen achterblijven.

“Ik kan wel een reisgenoot gebruiken,” zei Kyra.

Dierdre keek haar aan. Haar ogen werden groot van verassing en er verscheen een brede glimlach op haar gezicht.

“Ik hoopte al dat je dat zou vragen,” antwoordde ze.

Anvin, die hen had gehoord, fronste.

“Ik weet niet of je vader dat goed zou keuren,” kwam hij tussenbeide. “Het gaat om serieuze zaken.”

“Ik zal me nergens mee bemoeien,” zei Dierdre. “Ik moet toch door Escalon. Ik ga terug naar mijn vader. En dat is een reis die ik liever niet alleen maak.”

Anvin wreef over zijn baard.

“Je vader zou het maar niets vinden,” zei hij tegen Kyra. “Ze zou een blok aan het been kunnen zijn.”

Kyra legde een geruststellende hand op Anvins pols.

“Dierdre is mijn vriendin,” zei ze. “Ik laat haar niet in de steek, net zoals jij niet een van je mannen in de steek zou laten. Wat is het dat je me altijd vertelt? Niemand blijft achter.”

Kyra zuchtte.

“Ik mag dan geholpen hebben om Dierdre uit die cel te redden,” voegde Kyra toe, “maar zij heeft ook geholpen om mij te redden. Ik ben haar veel verschuldigd. Het spijt me, maar het scheelt me niets wat mijn vader ervan denkt. Ik ben degene die alleen door Escalon moet, niet jij. Ze gaat met me mee.”

Dierdre glimlachte. Ze ging naast Kyra staan en stak haar arm door die van haar. Kyra had een goed gevoel bij het idee dat ze met haar mee zou gaan, en ze wist dat ze de juiste beslissing had genomen, wat er ook zou gebeuren.

Kyra zag haar broers staan, en ze kon het niet helpen; ze was teleurgesteld om het feit dat ze niet meer beschermend waren, dat ze niet hadden aangeboden om ook met haar mee te gaan; ze waren te competitief. Het deed haar verdriet dat dat de aard van hun relatie was, maar ze kon anderen nu eenmaal niet veranderen. Ze was zo beter af, besefte ze. Ze zaten vol bravado, en ze zouden alleen maar roekeloze acties uithalen om haar in de problemen te brengen.

“Ik zou ook graag met je meegaan,” zei Anvin op schuldige toon. “Het idee dat je door Escalon moet zit me niet lekker.” Hij zuchtte. “Maar je vader heeft me nodig, nu meer dan ooit. Hij heeft me gevraagd om met hem mee te gaan naar het zuiden.”

“En ik,” voegde Arthfael toe. “Ik zou ook graag met je meegaan – maar ik moet ook met de mannen mee naar het zuiden.”

“En ik moet achterblijven en Volis bewaken gedurende zijn afwezigheid,” voegde Vidar toe.

Kyra was geraakt door hun steun.

“Maak je geen zorgen,” antwoordde ze. “Het is slechts drie dagen rijden. Het komt wel goed.”

“Daar twijfel ik niet aan,” viel Baylor bij. “En je nieuwe paard zal daarvoor zorgen.”

Met die woorden duwde Baylor de brede staldeur open, en ze volgden hem het lage stenen gebouw in. De geur van paarden hing zwaar in de lucht.

Kyra’s ogen pasten zich langzaam aan de duisternis aan. De stallen waren vochtig en koel, gevuld met het geluid van opgewonden paarden. Ze zag rijen met de mooiste paarden die ze ooit had gezien – grote, sterke, schitterende paarden, zwart en bruin, stuk voor stuk kampioenen. Het was een schatkist.

“De Mannen van de Heer hebben de beste paarden voor zichzelf bewaard,” legde Baylor uit terwijl hij met een huppeltje in zijn pas langs de paarden liep. Hij was in zijn element. Hij aaide een paard hier en daar, en de dieren leken tot leven te komen in zijn aanwezigheid.

Kyra liep langzaam achter hem aan. Elk paard was als een kunstwerk, groter dan de meeste paarden die ze had gezien, vol schoonheid en kracht.

“Dankzij jou en je draak zijn dit nu onze paarden,” zei Baylor. “Het is slechts gepast dat jij er één mag uitzoeken. Je vader heeft me opgedragen jou als eerst te laten kiezen. Zelfs voor hem.”

Kyra was overweldigt. Terwijl ze de stal bestudeerde, voelde ze een grote verantwoordelijkheid branden. Ze wist dat dit een keus was die ze maar één keer in haar leven zou maken.

Ze liep langzaam en liet haar hand door de manen van de paarden glijden. Ze voelde hoe zacht en glad ze waren, hoe krachtig, en ze wist niet welke ze moest kiezen.

“Hoe moet ik kiezen?” vroeg ze aan Baylor.

Hij glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Ik heb mijn hele leven paarden getraind,” antwoordde hij, “en ik heb ze ook gefokt. En als er één ding is dat ik weet, is het dat geen twee paarden hetzelfde zijn. Sommigen worden gefokt op snelheid, anderen op uithoudingsvermogen; sommigen zijn gebouwd op kracht, terwijl anderen weer geschikt zijn als trekpaarden. Sommigen zijn te trots om iets te dragen. En anderen, wel, anderen zijn gebouwd voor de strijd. Sommigen blinken uit in het steekspel, anderen willen gewoon vechten, en weer anderen zijn gemaakt voor de oorlog. Sommigen zullen je beste vriend zijn, anderen zullen zich tegen je keren. Je band met een paard is iets magisch. Ze moeten zich tot je aangetrokken voelen, en jij tot hen. Maak de juiste keuze, en je paard zal altijd bij je blijven, in tijden van strijd en in tijden van oorlog. Geen enkele goede krijger is compleet zonder zijn of haar paard.”

Kyra’s hart bonkte van opwinding terwijl ze langzaam langs de paarden liep. Sommigen keken naar haar, sommigen keken weg, sommigen hinnikten en stampten ongeduldig, anderen stonden stil. Ze wachtte op een connectie, maar ze voelde niets. Het was frustrerend.

Toen, ineens, voelde Kyra een rilling over haar rug lopen, als bliksem die door haar heen schoot. Het kwam als een scherp geluid door de stallen. Het was een geluid dat haar vertelde dat dat haar paard was. Het klonk niet als een gewoon paard – het stootte een veel donkerder geluid uit, veel krachtiger. Het rees boven al het andere geluid uit, als een wilde leeuw die uit een kooi probeerde te breken. Het beangstigde haar, en tegelijkertijd trok het haar aan als een magneet.

Kyra draaide zich om naar waar het geluid vandaan kwam, aan het eind van de stallen, en op dat moment klonk er het splinteren van hout. Ze zag de stallen verbrijzelen, het hout vloog alle kanten op, en er ontstond commotie terwijl enkele mannen zich erheen haastten en probeerden de gebroken houten staldeur te sluiten. Er bleef een paard tegen aan trappen.

Kyra haastte zich erheen.

“Waar ga je heen?” vroeg Baylor. “De goede paarden staan hier.”

Maar Kyra negeerde hem, en haar hart begon sneller te kloppen. Ze wist dat het haar riep.

Baylor en de anderen haastten zich achter haar aan. Toen ze het einde van de stallen bereikte, snakte ze naar adem. Daar stond wat een paard leek te zijn, maar twee keer zo groot als de andere paarden, met benen zo dik als boomstammen. Hij had twee kleine, vlijmscherpe hoorns, nauwelijks zichtbaar achter zijn oren. Zijn vacht was niet bruin of zwart zoals die van de andere paarden, maar diep rood – en zijn ogen, anders dan de andere paarden, waren fel groen. Ze keken haar recht aan, en het benam haar de adem. Ze kon niet bewegen.

Het wezen, dat boven haar uit torende, maakte een grommend geluid en ontblootte zijn scherpe hoektanden.

“Wat voor paard is dit?” fluisterde ze naar Baylor.

Hij schudde afkeurend zijn hoofd.

“Dat is geen paard,” fronste hij, “maar een wild beest. Een freak. Heel zeldzaam. Het is een Solzor. Geïmporteerd uit de verste hoeken van Pandesia. De Heer Gouverneur moet hem als een trofee hebben gehouden. Hij kon het beest niet berijden – dat kon niemand. Solzors zijn wilde beesten, ze kunnen niet getemd worden. Kom – je verspild kostbare tijd. Terug naar de paarden.”

Maar Kyra bleef staan. Ze was aan de grond genageld, niet in staat om weg te kijken. Haar hart bonsde. Ze wist dat dit voor haar bestemd was.

“Ik kies deze,” zei ze tegen Baylor.

Baylor en de anderen snakten naar adem en staarden haar aan alsof ze gestoord was. Er volgde een verbijsterde stilte.

“Kyra,” begon Anvin, “je vader zou nooit toestaan – ”

“Het is mijn keus, of niet dan?” antwoordde ze.

Hij fronste en zette zijn handen op zijn heupen.

“Dat is geen paard!” hield hij vol. “Dat is een wild beest.”

“Het zou je doden,” voegde Baylor toe.

Kyra draaide zich naar hem om.

“Was jij niet degene die me vertelde dat ik op mijn gevoel moest vertrouwen?” vroeg ze. “Wel, dit is waar mijn instinct me heen heeft gebracht. Dit dier en ik horen bij elkaar.”

De Solzor trapte ineens tegen een andere houten staldeur aan, en de splinters vlogen alle kanten op. Kyra was verbijsterd. Het dier was wild en ongetemd en geweldig, te groot voor deze plek, te groot voor gevangenschap, superieur aan de anderen.

“Waarom zou zij hem mogen hebben?” vroeg Brandon, die naar voren liep en anderen uit de weg duwde. “Tenslotte ben ik ouder. Ik wil hem.”

Voor ze kon antwoorden, rende Brandon naar voren, alsof hij het dier wilde claimen. Hij sprong op zijn rug, en op dat moment begon de Solzor wild te bokken, en hij wierp hem af. Brandon vloog door de stallen en klapte tegen de muur aan.

Toen rende Braxton naar voren, alsof hij hem ook wilde claimen, en het dier zwaaide met zijn hoofd en sneed met zijn scherpe tanden in Braxtons arm.

Braxton gilde het uit en rende de stallen uit terwijl hij zijn bloedende arm vastgreep. Brandon krabbelde overeind en volgde hem op de hielen. De Solzor, die hem probeerde te bijten, miste hem maar net.

Kyra stond als aan de grond genageld, maar op de één of andere manier was ze niet bang. Ze wist dat het voor haar anders zou zijn. Ze voelde een connectie met dit beest, op dezelfde manier zoals ze dat bij Theos had gevoeld.

Kyra deed moedig een stap naar voren en ging recht voor het beest staan, binnen het bereik van zijn dodelijke tanden. Ze wilde de Solzor laten zien dat ze hem vertrouwde.

“Kyra!” schreeuwde Anvin bezorgd. “Ga terug!”

Maar Kyra negeerde hem. Ze bleef staan en keek het beest in zijn ogen.

Het beest staarde terug. Er rees een laag gegrom uit zijn keel, alsof hij nadacht over wat hij moest doen. Kyra trilde van angst, maar ze liet het niet aan de anderen zien.

Ze dwong zichzelf om moed te laten zien. Ze tilde langzaam een hand op, deed een stap naar voren, en raakte zijn dieprode vacht aan. Het dier begon luider te grommen en liet zijn tanden zien. Ze kon zijn woede en frustratie voelen.

“Maak zijn kettingen los,” beval ze de anderen.

“Wat!?” riep één van hen uit.

“Dat is niet slim,” riep Baylor. Er klonk angst in zijn stem.

“Doe wat ik zeg!” hield ze vol. Ze voelde een kracht in zich opwellen, alsof de wil van het beest door haar heen stroomde.

Achter haar renden soldaten naar voren met sleutels om zijn kettingen los te maken. Ondertussen bleef het beest haar aankijken met zijn boze ogen, grommend, alsof hij haar uitdaagde.

Zodra hij los was, stampte het beest op de grond, alsof hij dreigde om aan te vallen.

Maar vreemd genoeg deed hij dat niet. In plaats daarvan bleef hij naar Kyra staren, en langzaam leek zijn woede te veranderen in tolerantie. Misschien zelfs wel in dankbaarheid.

Hij leek zijn hoofd iets te laten zakken; het was een subtiel gebaar, bijna onmerkbaar, maar ze zag het.

Kyra stapte naar voren, pakte zijn manen vast, en trok zich in één soepele beweging omhoog.

Iedereen snakte naar adem.

Eerst begon het beest te trillen en te bokken. Maar Kyra voelde dat het allemaal voor de show was. Hij wilde haar niet echt afwerpen – hij wilde alleen een punt maken, haar laten zien wie er de baas was. Hij wilde haar laten weten dat hij een beest uit de wildernis was, een beest dat door niemand getemd kon worden.

Ik wens je niet te temmen, zei ze in gedachten tegen het dier. Ik wil alleen je partner in de strijd zijn.

De Solzor kalmeerde. Hij steigerde nog steeds, maar niet meer zo wild, alsof hij haar hoorde. Niet lang daarna stopte hij met bewegen en stond hij perfect stil onder haar, zachtjes grommend naar de anderen, alsof hij haar wilde beschermen.

Kyra keek vanaf zijn rug neer op de anderen. Een zee van geschokte gezichten staarde haar met open mond aan.

Er verscheen een brede glimlach op Kyra’s gezicht. Ze voelde zich triomfantelijk.

“Dit,” zei ze, “is mijn keus. En zijn naam is Andor.”


*

Kyra reed stapvoets met Andor over de binnenplaats van Argos. Haar vaders mannen, allemaal geharde soldaten, stopten en keken haar vol bewondering na. Ze hadden duidelijk nog nooit zoiets gezien.

Kyra streelde hem zachtjes door zijn manen en probeerde hem te kalmeren terwijl hij zachtjes naar de mannen gromde. Hij keek dreigend op hen neer, alsof hij wraak wilde nemen voor het feit dat ze hem gekooid hadden. Kyra zat op het nieuwe lederen zadel dat Baylor voor haar had gehaald, en probeerde eraan gewend te raken dat ze nu zo hoog zat. Ze voelde zich machtiger op dit beest dan ze zich ooit had gevoeld.

Dierdre reed naast haar op een schitterende merrie die Baylor voor haar had uitgekozen. Met zijn tweeën reden ze door de sneeuw, tot Kyra in de verte haar vader in het oog kreeg. Hij stond haar bij de poorten op te wachten om haar uit te zwaaien, vergezeld door zijn mannen die ook vol angst naar haar opkeken. Ze zag de bewondering in hun ogen, en het gaf haar de moed die ze nodig had voor de reis die voor haar lag. Als Theos dan niet bij haar wilde terug keren, dan had ze in ieder geval nog dit geweldige beest onder zich.

Kyra steeg af toen ze haar vader bereikte. Ze leidde Andor aan de teugel verder en zag de bezorgde blik in haar vaders ogen. Ze wist niet of zijn bezorgdheid werd veroorzaakt door dit beest, of door de reis die voor haar lag. Zijn bezorgde blik stelde haar gerust, en deed haar beseffen dat zij niet de enige was die vreesde voor de toekomst, en dat hij toch om haar gaf. Hij wierp haar een korte blik toe die alleen zij kon herkennen: de liefde van een vader. Ze kon zien dat hij er moeite mee had om haar op deze missie te sturen.

Ze stopte voor hem, en iedereen werd stil terwijl de mannen zich om hen heen verzamelden.

Ze glimlachte naar hem.

“Maak u geen zorgen, Vader,” zei ze. “U heeft me geleerd om sterk te zijn.”

Hij knikte terug en deed of hij gerustgesteld was – maar ze kon zien dat dat niet het geval was. Hij was boven alles nog altijd een vader.

Hij keek op naar de licht.

“Als je draak nu maar voor je terug was gekomen,” zei hij. “Dan had je Escalon binnen een paar minuten kunnen doorkruizen. Of nog beter – hij had je op je reis kunnen vergezellen en iedereen die bij je in de buurt kwam levend kunnen verbranden.”

Kyra glimlachte somber.

“Theos is nu weg, Vader.”

Hij keek haar verwonderd aan.

“Voorgoed?” vroeg hij. Hij was bang om het te vragen, maar hij moest het weten.

Kyra sloot haar ogen en vroeg Theos in gedachten om een antwoord.

Maar er kwam niets behalve een verdoofde stilte. Ze begon zich af te vragen of ze ooit wel echt een band met Theos had gehad, of dat ze het zich slechts had ingebeeld.

“Ik weet het niet, Vader,” antwoordde ze oprecht.

Hij knikte terug. Hij had de blik van een man die had geleerd om de dingen te accepteren zoals ze waren, en op zichzelf te vertrouwen.

“Vergeet niet wat ik – ” begon haar vader.

“KYRA!” klonk een opgewonden stem.

Kyra draaide zich om terwijl de mannen uiteen gingen, en haar hart zwol van blijdschap toen ze Aidan door de stadspoorten zag rennen, op de voet gevolgd door Leo. Hij rende naar haar toe, struikelend door de sneeuw, terwijl Leo voor hem uit rende en in Kyra’s armen sprong.

Kyra lachte terwijl Leo haar tegen de grond werkte. Hij stond met vier poten op haar borst en likte opgewonden haar gezicht. Achter haar begon Andor te grommen. Hij was nu al beschermend, en Leo bereidde zich grommend voor om de confrontatie me hem aan te gaan. Het waren onbevreesde wezens, beide even beschermend, en Kyra voelde zich vereerd.

Ze sprong op en ging tussen hen in staan.

“Het is goed, Leo,” zei ze. “Andor is mijn vriend. En ander,” zei ze terwijl ze zich omdraaide, “Leo is ook mijn vriend.”

Leo nam onwillig afstand terwijl Andor zachtjes gromde.

“Kyra!”

Kyra draaide zich om en Aidan vloog haar om de hals. Ze knuffelde hem stevig en zijn kleine handen grepen haar stevig was. Het voelde zo goed om haar kleine broertje vast te houden. Ze was er zeker van geweest dat ze hem nooit meer zou zien. Hij was het laatste beetje normaliteit dat er nog over was in deze wervelwind, het enige dat niet was veranderd.

“Ik hoorde dat je hier was,” zei hij haastig, “en ik ben met de wagen meegereden. Ik ben zo blij dat je terug bent.”

Ze glimlachte somber.

“Ik ben bang dat ik niet lang blijf, mijn broer,” zei ze.

Hij kreeg een bezorgde blik in zijn ogen.

“Ga je weg?” vroeg hij terneergeslagen.

Haar vader kwam tussenbeide.

“Ze gaat haar oom opzoeken,” legde hij uit. “Laat haar nu gaan.”

Het viel Kyra op dat haar vader haar oom had gezegd en niet jullie oom, en ze vroeg zich af waarom.

“Dan zal ik met haar mee gaan!” riep Aidan trots.

Haar vader schudde zijn hoofd.

“Dat zal je niet,” antwoordde hij.

Kyra keek glimlachend neer op haar kleine broertje. Hij was zo dapper, zoals altijd.

“Vader heeft je elders nodig,” zei ze.

“Het slagveld?” vroeg Aidan, die zich hoopvol naar hun vader omdraaide. “U gaat naar Esephus,” voegde hij haastig toe. “Ik heb het gehoord! Ik wil met u mee!”

Maar hij schudde zijn hoofd.

“Het is Volis voor jou,” antwoordde hij. “Je blijft hier, beschermd door de mannen die ik achterlaat. Het slagveld is nu geen plek voor jou. Op een dag.”

Aidan liep rood aan van teleurstelling.

“Maar ik wil vechten, Vader!” protesteerde hij. “Ik hoef niet in een fort achter te blijven met de vrouwen en kinderen!”

Zijn mannen grinnikten, maar zijn vader was serieus.

“Mijn besluit staat vast,” antwoordde hij kortaf.

Aidan fronste.

“Als ik niet met Kyra mee kan en ook niet met u,” zei hij, “wat voor nut heeft het dan gehad om te leren over gevechten, en te leren hoe ik wapens moet gebruiken? Waar is al mijn training dan goed voor geweest?”

“Kweek eerst maar wat haar op je borst, broertje,” lachte Braxton, die met Brandon naar voren stapte.

Er rees gelach op, en Aidan liep rood aan, duidelijk beschaamd.

Kyra, die het rot voor hem vond, knielde voor hem en legde een hand tegen zijn wang aan. Ze keek hem aan.

“Je wordt een betere krijger dan zij allemaal,” zei ze zachtjes zodat alleen hij het kon horen. “Heb geduld. Ondertussen moet je Volis bewaken. Volis heeft jou ook nodig. Maak me trots. Ik zal terugkeren, dat beloof ik je, en op een dag zullen we samen ten strijde trekken.”

Aidan leek een beetje gerustgesteld. Hij leunde naar voren en knuffelde haar weer.

“Ik wil niet dat je weggaat,” zei hij zachtjes. “Ik heb over je gedroomd. Ik heb gedroomd…” Hij keek schoorvoetend naar haar op, zijn ogen gevuld met angst. “…dat je daar zou sterven.”

Kyra was geschokt door zijn woorden en de blik in zijn ogen. Ze kon het niet loslaten. Ze wist niet wat ze moest zeggen.

Anvin stapte naar voren en drapeerde dikke vachten over haar schouders heen; ze ging staan en voelde zich tien kilo zwaarder, maar de vachten hielden de wind buiten en namen de rillingen weg. Hij glimlachte naar haar.

“De nachten zullen lang zijn, en vuur zal ver weg zijn,” zei hij, en hij omhelsde haar vluchtig.

Haar vader stapte snel naar voren en omhelsde haar met de sterke armen van een krijgsheer. Ze knuffelde hem terug, verdronken in zijn spieren. Het voelde zo veilig.

“Je bent mijn dochter,” zei hij stellig, “vergeet dat niet.” Toen voegde hij zachtjes toe: “Ik hou van je.”

Ze werd overspoeld door emoties, maar voor ze kon antwoorden had hij zich alweer omgedraaid – en op hetzelfde moment sprong Leo tegen haar op, die zijn neus tegen haar borst aanduwde.

“Hij wil met je mee,” observeerde Aidan. “Neem hem mee – jij zult hem harder nodig hebben dan ik. Hij is toch van jou.”

Kyra knuffelde Leo. Ze kon hem niet weigeren, en hij week niet van haar zijde. Ze voelde zich gerustgesteld door het idee dat hij met haar mee zou gaan. Ze had hem erg gemist. Daarbij kon ze wel een extra paar ogen en oren gebruiken, en Leo was het trouwste dier dat ze kende.

Kyra besteeg Andor, en haar vaders mannen gingen uiteen om plaats voor haar te maken. Ze stelden zich op de brug op en hielden fakkels voor haar omhoog om de nacht te verdrijven en haar pad te verlichten. Ze keek in de verte en zag de donker wordende lucht en de wildernis die voor haar lagen. Ze voelde opwinding en angst, maar bovenal een plichtsbesef. Een doelbewustheid. Ze stond op het punt te vertrekken voor de meest belangrijke missie van haar leven, een missie waarbij niet alleen haar identiteit, maar het lot van heel Escalon op het spel stond.

Met haar staf over haar ene schouder en haar boog over de andere, vergezeld door Dierdre en Leo en Andor, reed Kyra stapvoets naar de stadspoorten toe. Ze reed langzaam tussen de fakkels door, langs de mannen. Het voelde alsof ze een droom in liep. Alsof ze haar lotsbestemming in liep. Ze keek niet om; ze wilde haar vastberadenheid niet verliezen. Haar vaders mannen bliezen op een lage hoorn. Het was een hoorn van vertrek, het geluid van respect.

Ze wilde Andor aandrijven – maar hij had haar al aangevoeld. Hij begon te draven, en ging toen in galop.

Binnen enkele momenten reden ze door de sneeuw, door de poorten van Argos heen, de open velden op. Ze voelde de koude wind door haar haren glijden. Voor haar lag niets anders dan een lange weg, wilde beesten, en de naderende duisternis van de nacht.




HOOFDSTUK VIER


Merk rende door het bos. Hij struikelde over de helling en baande zich een weg tussen de bomen van het Witte Woud door. De bladeren knarsten onder zijn voeten terwijl hij rende met alles dat hij had. Hij keek voor zich uit en hield de rookpluimen aan de horizon in het zicht. Ze blokkeerden het zicht op de bloedrode zonsondergang. Hij wist dat het meisje daar ergens was. Mogelijk werd ze op dit moment vermoord. Hij kon niet sneller rennen dan hij al deed.

Doden leek hem overal te achtervolgen; hij kwam het tegen bij elke bocht, schijnbaar elke dag, op dezelfde manier dat andere mannen dagelijks werden geroepen voor het avondeten. Hij had een afspraakje met de dood, zei zijn moeder vroeger altijd. Haar woorden galmden door zijn hoofd. Waren haar woorden self-fulfilling? Of was hij geboren met een zwarte ster boven zijn hoofd?

Voor Merk was moorden een natuurlijk deel van zijn leven geweest, net als ademhalen of lunchen. Het maakte niet uit voor wie hij het deed, of hoe. Hoe langer hij erover nadacht, hoe meer hij er van begon te walgen. Hij wilde zijn hele leven uitkotsen. Maar hoe hard de stem in hem ook schreeuwde dat hij moest omkeren, dat hij een nieuw leven moest beginnen, dat hij verder moest gaan met zijn pelgrimage naar de Toren van Ur, hij kon het gewoon niet. Geweld riep hem, en hij kon het nu niet negeren.

Terwijl de opbollende rookwolken het lastiger maakten om adem te halen en de rook in zijn neusgaten prikte, werd hij overvallen door een bekend gevoel. Het was geen angst of opwinding. Het was een vertrouwd gevoel. Van de moordmachine waar hij in zou veranderen. Dat was wat er altijd gebeurde als hij de strijd in trok – zijn eigen, persoonlijke gevecht. In zijn versie doodde hij zijn tegenstander terwijl hij hem recht in zijn ogen keek; anders dan die mooie ridders hoeft hij zich niet te verschuilen achter een vizier of een wapenrusting of het applaus van een menigte. In zijn hoofd was zijn strijd de meest moedige strijd, alleen gereserveerd voor ware krijgers zoals hij zelf.

Maar terwijl hij rende, merkte Merk dat er iets anders voelde. Normaal gesproken kon het hem niets schelen wie er leefde of doodging; het was slechts zijn werk. Dat had altijd voorkomen dat hij emotioneel beïnvloed werd door wat hij deed. Maar deze keer was het anders. Voor het eerst in zo lang hij zich kon herinneren, werd hij door niemand betaald om dit te doen. Hij deed dit uit vrije wil, alleen maar om dat hij medelijden had met het meisje en omdat hij fouten wilde rechtzetten. Het zorgde ervoor dat hij zich betrokken voelde, en dat gevoel beviel hem maar niets. Hij had er nu spijt van dat hij haar had weggestuurd en dat hij niet eerder in actie was gekomen.

Merk bleef doorrennen. Hij droeg geen wapens bij zich – en die had hij ook niet nodig. Hij had alleen zijn dolk in zijn riem, en dat was genoeg. Waarschijnlijk zou hij hem niet eens gebruiken. Hij ging liever wapenloos de strijd in: hij zou zijn tegenstanders overrompelen. Daarbij kon hij altijd zijn tegenstander van zijn wapens ontdoen en ze tegen hem gebruiken. Op die manier had hij altijd een arsenaal tot zijn beschikking, waar hij ook heen ging.

Merk barstte het Witte Woud uit. De bomen maakten plaats voor open velden en glooiende heuvels, en hij werd begroet door de enorme rode zon, die laag boven de horizon hing. De vallei strekte zich voor hem uit, en de lucht die erboven hing was zwart, alsof hij kwaad was, gevuld met rook. En daar lagen wat alleen maar de overblijfselen van de boerderij van het meisje konden zijn. Merk kon vanaf hier al het vrolijke geschreeuw van mannen horen, hun stemmen gevuld met bloedlust. Hij liet zijn blik over de plaats van de misdaad glijden en kreeg hen onmiddellijk in het oog. Het waren twaalf mannen. Hun gezichten werden verlicht door de fakkels waarmee ze rondrenden en alles in brand staken. Een aantal van hen renden van de stallen naar het huis en staken de strooien daken in de brand, terwijl anderen het onschuldige vee afslachtten met hun bijlen. Eén van hen, zag hij, sleepte een lichaam aan het haar over de modderige grond.

Een vrouw.

Merks hart begon sneller te kloppen terwijl hij zich afvroeg of het het meisje was – en of ze nog leefde. Hij sleepte haar naar wat leek op de familie van het meisje, die met touwen aan de schuur waren vastgebonden. Er waren een vader en een moeder, en naast hen twee jongere meisjes, waarschijnlijk haar zusjes. Terwijl de wind een rookwolk wegblies, ving Merk een glimp op van haar lange blonde haar, dat onder de modder zat, en hij wist dat zij het was.

Merk werd overspoeld door een golf van adrenaline. Hij sprintte de heuvel af en rende tussen de vlammen en de rook door, en kon eindelijk zien wat er gaande was: de familie van het meisje waren allemaal al dood. Hun kelen waren doorgesneden en hun lichamen hingen slap tegen de muur aan. Hij voelde een golf van opluchting toen hij zag dat het meisje dat werd meegesleept nog steeds leefde. Ze verzette zich terwijl ze haar meesleurden. Hij zag een vechtersbaas hen opwachten met een dolk in zijn handen, en hij wist dat zij de volgende zou zijn. Hij was te laat om haar familie te redden – maar niet te laat voor haar.

Merk wist dat hij deze mannen moest overrompelen. Hij vertraagde zijn pas en liep kalm naar het midden van het erf, alsof hij alle tijd in de wereld had. Hij wachtte tot ze hem in het oog zouden krijgen, met de intentie om ze in verwarring te brengen.

Dat duurde niet lang. De vechtersbaas draaide zich onmiddellijk om, verrast door de aanblik van een man die doodkalm door de slachtpartij liep, en hij riep naar zijn vrienden.

Merk voelde de verwarde blikken op zich branden terwijl hij nonchalant naar het meisje toe liep. De vechtersbaas die haar met zich mee sleurde keek over zijn schouder. Toen hij Merk zag, stopte hij, en hij liet haar in de modder vallen. Hij draaide zich om en kwam samen met de anderen op Merk af, klaar om te vechten.

“Wat hebben we hier?” riep de man die hun leider leek te zijn. Het was de man die het meisje had laten vallen. Hij zette zijn zinnen op Merk en trok een zwaard van zijn riem, terwijl de anderen hem omsingelden.

Merk keek alleen naar het meisje en verzekerde zichzelf ervan dat ze in orde was. Tot zijn opluchting zag hij dat ze haar hoofd optilde en verdwaasd om zich heen keek. Merk was opgelucht dat hij in ieder geval niet te laat was om haar te redden. Misschien was dit de eerste stap op wat een hele lange weg naar verlossing zou zijn. Misschien, dacht hij, begon het niet in de toren, maar hier.

Terwijl het meisje zich omdraaide en zichzelf omhoog werkte op haar ellebogen, ontmoetten hun ogen elkaar, en hij zag dat de hare zich vulden met hoop.

“Dood ze!” gilde ze.

Merk bleef kalm naar haar toe lopen, alsof hij de mannen om zich heen niet eens in de gaten had.

“Dus je kent het meisje,” riep de leider naar hem.

“Haar oom?” riep één van hen op spottende toon.

“Een lang-verloren broer?” lachte een ander.

“Kom je haar beschermen, oude man?” spotte een ander.

De anderen barstten in lachen uit.

Hoewel hij het niet liet merken, nam Merk vanuit zijn ooghoeken stilletjes zijn tegenstanders in zich op. Hij telde met hoeveel ze waren, hoe groot ze waren, hoe snel ze bewogen, hoeveel wapens ze droegen. Hij analyseerde hun spiermassa ten opzichte van hun vetpercentage, wat ze droegen, hoe flexibel ze waren in hun kleren, hoe snel ze zich konden omdraaien in hun laarzen. Hij bekeek de wapens die ze droegen – de grove messen, de getrokken dolken, de slecht geslepen zwaarden – en hij analyseerde hoe ze hun wapens vasthielden, bij hun zij of voor zich, en met welke handen.

De meesten van hen waren amateurs, besefte hij, en geen van hen baarde hem zorgen. Behalve één. Degene met de kruisboog. Merk maakte een mentale aantekening om hem als eerst te doden.

Merk betrad een andere zone, een andere denkmodus, een andere manier van zijn. Hij werd degene die grip op hem kreeg op het moment dat hij zich in een confrontatie bevond. Hij werd ondergedompeld in zijn eigen wereld, een wereld waar hij weinig controle over had, een wereld waar hij zijn lichaam aan opgaf. Het was een wereld die hem vertelde hoeveel mannen hij kon doden, hoe snel, hoe efficiënt. Hoe hij maximale schade kon aanrichten met een minimale inspanning.

Hij had medelijden met de mannen; ze hadden geen flauw idee wat ze te wachten stond.

“Hee, ik praat tegen je!” riep hun leider uit. Hij was nauwelijks drie meter bij hem vandaan, zijn zwaard voor zich, en hij kwam snel dichter bij.

Merk bleef echter kalm doorlopen, uitdrukkingsloos. Hij bleef geconcentreerd. De woorden van de leider werden gedempt in zijn geest. Hij zou niet rennen, of een teken van agressie laten zien, tot het hem uitkwam. Hij kon voelen hoe zijn gebrek aan actie de mannen verwarden.

“Hee, weet je wel dat je op het punt staat om te sterven?” drong de leider aan. “Luister je naar me?”

Merk liep kalm door. Hun leider werd woedend en wilde niet meer wachten. Hij schreeuwde van woede, hief zijn zwaard en viel aan.

Merk nam zijn tijd. Hij liep kalm naar zijn aanvaller toe, en wachtte tot het laatste moment terwijl hij ervoor zorgde dat hij niet zijn spieren aanspande of een ander teken van verzet liet zien.

Hij wachtte tot het zwaard van zijn tegenstander het hoogste punt bereikte, het cruciale moment van kwetsbaarheid, zo had hij lang geleden al geleerd. En toen, sneller dan zijn vijand kon anticiperen, dook Merk als een slang naar voren en gebruikte hij twee vingers om het drukpunt net onder de oksel van de man te raken.

Zijn aanvaller, wiens ogen uitpuilden van pijn en verassing, liet onmiddellijk zijn zwaard vallen.

Merk stapte naar voren en nam de man in een houtgreep. In dezelfde beweging greep hij de man bij de achterkant van zijn hoofd en draaide hem rond terwijl hij hem als een menselijk schild gebruikte. Het was namelijk niet deze man waar Merk zich zorgen om had gemaakt, maar de man achter hem, met de kruisboog. De enige reden dat Merk ervoor had gekozen om deze boom van een kerel eerst aan te vallen, was om dat hij hem als schild kon gebruiken.

Merk draaide zich om naar de man met de kruisboog, die, zoals hij al had geanticipeerd, zijn boog al op hem gericht had. Een seconde later hoorde Merk het onmiskenbare geluid van een pijl die werd afgeschoten, en hij zag hem recht op zich af komen. Merk trok zijn wriemelende menselijke schild dicht tegen zich aan.

De man snakte naar adem, en Merk voelde de man terugdeinzen in zijn armen. De leider schreeuwde het uit van de pijn, en op dat moment voelde Merk zelf ook een steek van pijn, als een mes dat zich door zijn eigen buik boorde. Eerst was hij verward – en toen besefte hij dat de pijl zich dwars door de buik van zijn menselijk schild had geboord, en de pijlpunt had Merk ook in zijn buik geraakt. Hij zat misschien iets meer dan een centimeter diep – niet diep genoeg om hem ernstig te verwonden – maar diep genoeg om verrekte pijn te doen.

Hij berekende hoe lang het zou duren om de kruisboog opnieuw te spannen. Merk liet het slappe lichaam van de leider vallen, greep het zwaard, en wierp. Het zeilde door de lucht naar de vechtersbaas met de kruisboog en de ogen van de man sperden zich wijd open terwijl het zwaard zich door zijn borst boorde. Hij liet zijn boog vallen en viel op de grond.

Merk draaide zich om en keek naar de andere vechtersbazen, duidelijk allemaal in shock nu twee van hun beste mannen dood waren. Ze leken nu helemaal niet zo zeker meer van hun zaak, en keken elkaar aan in de ongemakkelijke stilte.

“Wie ben je?” riep één van hen uiteindelijk. Hij klonk nerveus.

Merk glimlachte breed en kraakte zijn knokkels, zwelgend in het naderende gevecht.

“Ik,” antwoordde hij, “ben wat je ’s nachts wakker houdt.”




HOOFDSTUK VIJF


Het geluid van honderden paardenhoeven galmde door Duncans oren terwijl hij zijn leger door de nacht naar het zuiden leidde, weg van Argos. Zijn trouwe commandanten reden naast hem, Anvin aan de ene kant en Arthfael aan de andere. Alleen Vidar was achtergebleven om Volis te bewaken. Anders dan andere krijgsheren vond Duncan het fijn om zij-aan-zij met zijn mannen te rijden; hij beschouwde hen niet als zijn onderdanen, maar als zijn strijdbroeders.

Zo reden ze door de nacht, de koele wind door hun haren, de sneeuw onder hun voeten. Het voelde goed om in beweging te zijn, op weg naar de strijd. Ze hoefden zich niet langer te verbergen achter de muren van Volis, zoals Duncan zo lang had moeten doen. Duncan zag zijn zoons, Brandon en Braxton, tussen zijn mannen rijden, en hoewel hij trots was dat ze met hem mee konden, maakte hij zich om hen niet zoveel zorgen als om zijn dochter. Ondanks het feit dat hij zichzelf keer op keer vertelde dat hij zich geen zorgen moest maken, besefte Duncan dat zijn gedachten steeds weer naar Kyra afdwaalden.

Hij vroeg zich af waar ze nu was. Hij dacht aan hoe ze alleen door Escalon moest, met alleen Dierdre, Andor en Leo bij zich, en het deed hem pijn. Hij wist dat de missie waar hij haar op had gestuurd er één was die zelfs geharde krijgers in gevaar kon brengen. Als ze het zou overleven, zou ze terugkeren als een betere krijger dan de mannen die nu met hem meereden. Als ze zou sterven, zou hij niet met zichzelf kunnen leven. Maar wanhopige tijden vroegen om wanhopige maatregelen, en hij had haar nodig om deze missie te voltooien.

Ze bereikten een heuveltop en reden weer een helling af. Terwijl de wind opstak keek Duncan uit over de glooiende velden die zich voor hem uitstrekten in het maanlicht, en hij dacht aan hun bestemming: Esephus. De vesting van de zee, de stad die in de haven was gebouwd, het kruispunt van het noordoosten. Het was een stad die aan de ene kant werd begrensd door de Zee van Tranen, en aan de andere kant door de haven, en men zei dat degene die de macht had over Esephus, de betere helft van Escalon in handen had. Esephus lag het dichtst bij Argos, en Duncan wist dat Esephus zijn eerste stop moest zijn als hij een revolutie wilde ontketenen. De ooit zo grote stad zou bevrijd moeten worden. De haven, die ooit gevuld was geweest met schepen die de vlag van Escalon voeren, was nu gevuld met Pandesiaanse schepen.

Duncan en Seavig, de krijgsheer in Esephus, waren ooit erg hecht geweest. Ze waren talloze keren samen ten strijde getrokken, en Duncan was meer dan eens met hem de zee op gegaan. Maar sinds de invasie waren ze het contact verloren. Seavig, ooit een trotse krijgsheer, was nu een nederige soldaat, niet in staat om de zee op te gaan, niet in staat om zijn stad te regeren of andere vestingen te bezoeken. Ze hadden hem net zo goed kunnen arresteren en hem kunnen benoemen tot wat hij in werkelijkheid was: een gevangene, net als alle andere krijgsheren in Escalon.

Duncan reed door de nacht, de heuvels slechts verlicht door de fakkels van zijn mannen, honderden lichtpuntjes die naar het zuiden reden. Het begon harder te sneeuwen en de wind joeg over de velden, en de fakkels hadden moeite om te blijven branden terwijl de maan vocht om door de wolken heen te breken. Maar Duncans leger zette door. Deze mannen zouden naar het einde van de wereld rijden voor hem. Het was ongebruikelijk, wist Duncan, om ’s nachts aan te vallen, laat staan in de sneeuw – maar Duncan was altijd al een onconventionele krijger geweest. Dat was wat ervoor had gezorgd dat hij omhoog was geklommen, dat hij tot commandant van de oude koning was benoemd, wat ertoe had geleid dat hij zijn eigen vesting toegewezen had gekregen. En dat was wat hem tot één van de meest gerespecteerde krijgsheren maakte. Duncan deed nooit wat anderen mannen deden. Er was een motto waar hij naar leefde: doe wat anderen het minst verwachten.

De Pandesianen zouden nooit een aanval verwachten, aangezien het nieuws over Duncans opstand zich nooit zo snel naar het zuiden verspreid zou kunnen hebben – niet als Duncan hen op tijd zou bereiken. En ze zouden zeker geen aanval verwachten tijdens de nacht, laat staan in de sneeuw. Ze waren bekend met de risico’s van ’s nachts rijden, van paarden die hun benen braken en een myriade aan andere problemen. Oorlogen, wist Duncan, werden vaker gewonnen door verassing en snelheid dan door kracht.

Duncan was van plan om de hele nacht door te rijden tot ze Esephus zouden bereiken. Ze zouden proberen om de Pandesiaanse troepen uit te schakelen en met zijn paar honderd mannen de stad terug te nemen. En als ze Esephus konden bezetten, dan kon hij misschien, heel misschien, het momentum verkrijgen en de oorlog beginnen om heel Escalon terug te nemen.

“Daar beneden!” riep Anvin uit, en hij wees.

Duncan keek naar de vallei en zag, in de sneeuw en de mist, enkele kleine dorpen liggen. Die dorpen, wist Duncan, werden bewoond door moedige krijgers, allemaal trouw aan Escalon. In elk dorp zou zich slechts een handjevol mannen bevinden, maar alles bij elkaar opgeteld waren het de versterkingen die hij nodig had.

Duncan schreeuwde om boven het geluid van de wind en de paardenhoeven uit te komen.

“Laat de hoorns klinken!”

Zijn mannen bliezen kort op hun hoorns, de oude strijdkreet van Escalon. Het geluid warmde zijn hart; het was al jaren niet meer hoorbaar geweest in Escalon. Het was een geluid dat zijn landgenoten zouden herkennen, een geluid dat hen alles zou vertellen wat ze moeten weten. Als er goede mannen in die dorpen zaten, zou dat geluid hun aandacht trekken.

De hoorns klonken keer op keer, en terwijl ze naderden, werd het dorp langzaam aan opgelicht door fakkels. De dorpelingen, die op hun aanwezigheid geattendeerd waren, stroomden de straten op, hun fakkels flikkerend in de sneeuw. Mannen kleedden zich haastig aan en grepen wapens en welke wapenrustingen ze ook maar konden vinden. Ze staarden naar de heuvel en zagen Duncan en zijn mannen naderen. Duncan kon zich alleen maar indenken wat voor uitzicht het voor hen moest zijn. Ze galoppeerden midden in de nacht, in een sneeuwstorm, de heuvel af, met honderden fakkels, als een legioen van vuur, strijdend tegen de sneeuw.

Duncan en zijn mannen reden het eerste dorp in en hielden halt. Hun fakkels verlichtten de geschrokken gezichten van de mensen. Duncan keek neer op de hoopvolle gezichten van zijn landgenoten en hij zette zijn meest woeste strijdgezicht op terwijl hij zich voorbereidde om hen te inspireren.

“Mannen van Escalon!” bulderde hij, terwijl hij zijn paard inhield en stapvoets ging rijden. Hij keerde, zodat hij hen kon aanspreken, en de mensen verzamelden zich om hem heen.

“We hebben al veel te lang geleden onder de onderdrukking van Pandesia! Je kunt ervoor kiezen om hier te blijven en je leven in dit dorp te leiden, en je te herinneren hoe Escalon ooit was. Of je kunt ervoor kiezen om als een vrij man te herrijzen, en ons helpen om de grote oorlog om vrijheid te beginnen!”

Er rees een gejuich op terwijl de dorpelingen eenstemmig naar voren stormden.

“De Pandesianen nemen nu onze meisjes mee!” riep één man uit. “Als dat vrijheid is, dan weet ik niet wat vrijheid is!”

De dorpelingen juichten.

“We staan achter je, Duncan!” riep een ander. “We rijden met je mee tot de dood!”

Er rees weer gejuich op, en de dorpelingen haastten zich naar hun paarden om zich bij zijn mannen te aan te sluiten. Duncan, tevreden met zijn groeiende leger, dreef zijn paard aan en reed het dorp uit. Hij begon te beseffen dat deze opstand al veel eerder had moeten plaatsvinden.

Spoedig bereikten ze een ander dorp. De mannen stonden al te wachten, hun fakkels aangestoken. Ze hadden de hoorns en het geschreeuw gehoord, en het groeiende leger al gezien. Ze hadden al door wat er gaande was. De dorpelingen riepen naar elkaar, herkenden elkaars gezichten, en ze hadden geen speeches meer nodig. Duncan stormde door dit dorp heen zoals hij bij het vorige had gedaan, en hij hoefde de dorpelingen niet te overtuigen; ze wilden vrijheid, ze wilden hun waardigheid herstellen. Ze bestegen hun paarden, grepen hun wapens en sloten zich aan bij Duncans rangen. Waar hij hen heen zou brengen deed er niet toe.

Duncan reed van het ene naar het andere dorp. De dorpen lichtten op in de nacht, ondanks de wind, ondanks de sneeuw, ondanks de duisternis. Hun verlangen naar vrijheid was te sterk, besefte Duncan, om iets anders te doen dan op de meest duistere nacht te branden, en ten strijde te trekken om hun levens terug te winnen.


*

Duncan reed de hele nacht door en leidde zijn groeiende leger naar het zuiden. Zijn handen waren ruw en gevoelloos van de kou. Hoe verder ze naar het zuiden trokken, hoe meer het terrein begon te veranderen. De droge kou van Volis maakte plaats voor de vochtige kou van Esephus, waar de lucht zwaar was van de damp van de zee en de geur van zout. Precies zoals Duncan het zich herinnerde. De bomen waren hier korter, verwaaid, schijnbaar verbogen door de oostelijke storm waar nooit een einde aan leek te komen.

Ze beklommen de ene na de andere heuvel. Ondanks de sneeuw gingen de wolken uiteen om plaats te maken voor de maan, die hen net voldoende licht bood om bij te kunnen zien. Ze waren als krijgers tegen de nacht, en Duncan wist dat het een nacht was die hem de rest van zijn leven zou bijblijven. Aangenomen dat hij het zou overleven. Dit zou de strijd zijn waar alles vanaf hing. Hij dacht aan Kyra, aan zijn familie, aan zijn thuis, en hij wilde hen niet verliezen. Zijn leven stond op het spel, evenals de levens van iedereen die hij kende en liefhad, en hij zou vannacht alles riskeren.

Duncan wierp een blik over zijn schouder en was blij om te zien dat hij inmiddels enkele honderden mannen sterker was. Ze reden als één, allemaal met hetzelfde doel voor ogen. Hij wist dat ze, zelfs met deze aantallen, zwaar in de minderheid zouden zijn. Er waren duizenden Pandesianen gestationeerd in Esephus. Duncan wist dat Seavig nog een paar honderd van zijn eigen ontbonden mannen tot zijn beschikking had, maar hij wist niet of Seavig alles zou riskeren om zich bij Duncan aan te sluiten. Duncan veronderstelde dat hij dat niet zou doen.

Spoedig bereikten ze de top van een heuvel, en ze hielden halt. Want daar, beneden, lag de Zee van Tranen, wiens woeste golven tegen de kust aansloegen, en de grote haven, met daarnaast de eeuwenoude stad van Esephus. De stad zag eruit alsof ze in de zee was gebouwd, en de golven sloegen tegen de stenen stadsmuren aan. De stad was gebouwd met haar rug naar het land toe, alsof ze naar de zee keek, en de poorten en valhekken zonken in het water, alsof ze meer waarde hechtten aan het accommoderen van schepen dan paarden.

Duncan bestudeerde de haven en de talloze schepen die er lagen. Ze voeren allemaal, zag hij tot zijn hartzeer, de vlaggen van Pandesia. Het geel en blauw trof hem als een belediging. Daar wapperde het embleem van Pandesia – een schedel in de bek van een adelaar – en het maakte Duncan misselijk. Het was een schande, dat zo’n geweldige stad door Pandesia werd bezet, en hij kleurde rood. De schepen lagen daar, zo zelfvoldaan, veilig verankerd. Ze verwachtten geen aanval. Natuurlijk niet. Wie zou het aandurven om hen aan te vallen? En nog wel ’s nachts, in een sneeuwstorm?

Duncan voelde de ogen van zijn mannen op zich branden, en hij wist dat het moment van de waarheid was aangebroken. Ze wachtten allemaal op zijn noodlottige bevel, het bevel dat het lot van Escalon zou veranderen. Hij zat daar op zijn paard, en hij voelde zijn lotsbestemming in zich opwellen. Hij wist dat dit één van die definiërende momenten van zijn leven was – en de levens van al deze mannen.

“VOORWAARTS!” bulderde hij.

Zijn mannen juichten, en als één galoppeerden ze van de heuvel op de haven af, die enkele honderden meters verderop lag. Ze hieven hun fakkels, en Duncan voelde zijn hart hevig tekeer zijn terwijl de wind in zijn gezicht sloeg. Hij wist dat dit een zelfmoordmissie was – maar hij wist ook dat het zo gestoord was dat het misschien wel zou lukken.

Ze scheurden over het platteland. Hun paarden galoppeerden zo snel dat de koude lucht hem de adem benam. Terwijl ze de haven naderden, en de stenen muren nauwelijks honderd meter verderop lagen, bereidde Duncan zich voor op de strijd.

“BOOGSCHUTTERS!” riep hij uit.

Zijn boogschutters, die in nette rijen achter hem reden, staken hun pijlen aan en wachtten op zijn bevel. Ze reden en reden, en de Pandesianen waren zich nog steeds niet bewust van de naderende aanval.

Duncan wachtte tot ze dichterbij kwamen – veertig meter, dertig, twintig – en toen wist hij dat de tijd rijp was.

“VUUR!”

De zwarte nacht werd ineens opgelicht door duizenden brandende pijlen, die in hoge bogen door de sneeuwval sneden, op weg naar de tientallen Pandesiaanse schepen die in de haven lagen verankerd. Eén voor één, als vuurvliegen, vonden ze hun doelwitten op het canvas van de Pandesiaanse zeilen.

Slechts enkele seconden later stonden de zeilen, en niet veel later de schepen zelf, in lichterlaaie. Het vuur verspreidde zich snel in de winderige haven.

“OPNIEUW!” schreeuwde Duncan.

Het ene na het andere salvo volgde, en de vlammende pijlen regenden als druppels neer op de Pandesiaanse vloot.

De vloot was eerst stil, de soldaten diep in slaap, nietsvermoedend. De Pandesianen, besefte Duncan, waren te arrogant geworden, te zelfingenomen, om een dergelijke aanval te zien aankomen.

Duncan gaf hen niet de tijd om te hergroeperen; hij galoppeerde naar voren, recht naar de stenen muur die de haven omgaf.

“FAKKELS!” schreeuwde hij.

Zijn mannen reden recht naar de kustlijn toe, en met een luide schreeuw volgden ze Duncans voorbeeld en gooiden ze hun fakkels op het dichtstbijzijnde schip. Hun zware fakkels belandden als knuppels op het dek, en de lucht vulde zich met het bonzen op hout terwijl er nog meer schepen in vlammen opgingen.

De enkele Pandesiaanse soldaten die op wacht stonden hadden te laat door wat er gebeurde, en werden verrast door een golf van vlammen. Schreeuwend sprongen ze overboord.

Duncan wist dat het slechts een kwestie van tijd was tot de andere Pandesianen zouden ontwaken.

“HOORNS!” schreeuwde hij.

Er werd langs de rangen op hoorns geblazen, de oude strijdkreet van Escalon, waarvan hij wist dat Seavig ze zou herkennen. Hij hoopte dat het zijn aandacht zou trekken.

Duncan steeg af, trok zijn zwaard, en rende naar de muur toe. Zonder te aarzelen sprong hij over de lage stenen muur heen, het brandende schip op. Hij moest de Pandesianen afmaken voor ze een kans hadden om zich te groeperen.

Anvin en Arthfael reden aan zijn zijde, gevolgd door zijn mannen, en ze lieten luide strijdkreten uit terwijl ze hun levens voor de wind gooiden. Na al die jaren van onderwerping was nu eindelijk de dag van wraak aangebroken.

De Pandesianen werden eindelijk wakker. Verdwaasde soldaten klommen als mieren uit het ruim omhoog, hoestend door de rook. Ze kregen Duncan en zijn mannen in het oog, en ze trokken hun zwaarden en vielen aan. Duncan werd geconfronteerd met stromen van mannen – maar hij vertrok geen spier; integendeel, hij viel aan.

Duncan stormde naar voren en dook weg terwijl de eerste man naar zijn hoofd uithaalde, en kwam toen overeind en stak de man in zijn maag. Een ander sloeg naar zijn rug, en Duncan draaide om zijn as en blokkeerde de aanval – toen draaide hij het zwaard van de soldaat om, en stak hij hem in zijn borst met zijn eigen zwaard.

Duncan vocht heldhaftig terwijl hij van alle kanten tegelijk werd aangevallen. Hij werd herinnerd aan de oude dagen, verzonken in de strijd. Wanneer de mannen te dichtbij kwamen om uit te kunnen halen met zijn zwaard dan schopte hij hen om ruimte voor zichzelf te creëren; in andere gevallen draaide hij rond en deelde hij ellebogen uit. De mannen om hem heen vielen bij bosjes, en geen van hen kon dichterbij komen.

Duncan werd spoedig vergezeld door Anvin en Arthfael, en tientallen van zijn mannen stormden naar voren om te helpen. Terwijl Anvin zich bij hem voegde, blokkeerde hij de aanval van een soldaat die Duncan van achteren aanviel, en spaarde hij hem een wond – Arthfael hief zijn zwaard en blokkeerde een bijl die op Duncans gezicht af kwam. Tegelijkertijd stapte Duncan naar voren en hij stak de soldaat in zijn maag. Hij en Arthfael werkten perfect samen.

Ze vochten als één, als een goed-geoliede vechtmachine, en dekten elkaar. Het gekletter van zwaarden en wapenrustingen boorde zich door de nacht.

Duncan zag zijn mannen aan boord gaan van de schepen en de vloot als één aanvallen. De Pandesiaanse soldaten, nu allemaal wakker, stroomden naar voren. Sommigen van hen stonden in de brand, en de krijgers van Escalon vochten dapper terwijl de vlammen om hen heen sloegen. Duncan vocht tot hij zijn armen nauwelijks nog kon optillen. Hij zweette en de rook prikte in zijn ogen. De ene na de andere soldaat die naar de kust trachtte te vluchten, ging tegen de grond.

Uiteindelijk werden de vlammen te heet; de Pandesianen, volledig gekleed in wapenrusting, zaten in de val door de vlammen en sprongen van hun schepen in het water – en Duncan leidde zijn mannen van het schip af en over de stenen muur, terug naar de kant van de haven. Duncan hoorde geschreeuw, en toen hij zich omdraaide zag hij honderden Pandesiaanse soldaten die hen probeerden te achtervolgen.

Terwijl hij op het droge stapte, draaide hij zich om en hakte hij met zijn zwaard de touwen door die de schepen aan wal hielden.

“DE TOUWEN!” schreeuwde Duncan.

Zijn mannen volgden zijn voorbeeld en sneden de touwen door die de vloot aan de kust hielden. Terwijl het touw voor hem knapte, zette Duncan zijn laars tegen het dek en duwde het schip van de kust af. Hij kreunde van de inspanning, en Anvin, Arthfael en tientallen anderen renden naar hem toe om hem te helpen. Als één duwden ze de brandende romp weg van de kust.

Het brandende schip, dat gevuld was met het geschreeuw van Pandesiaanse soldaten, dreef onvermijdelijk naar de andere schepen – en zette ook die in brand. Met honderden tegelijk sprongen de mannen van de schepen af, de zwarte wateren in.

Duncan stond daar, hijgend. Zijn ogen glommen terwijl de hele haven oplichtten in een enorme vuurzee. Duizenden andere Pandesianen verschenen op het dek van de andere schepen – maar het was al te laat. Ze liepen tegen een muur van vlammen aan, en hadden nog maar één keus: levend verbrand worden of de dood tegemoet springen in het ijskoude water. Ze kozen allemaal voor het laatste. Het duurde niet lang voor de haven gevuld was met honderden levenloze lichamen, dobberend in het water.

“BOOGSCHUTTERS!” schreeuwde Duncan.

Zijn boogschutters mikten en vuurden het ene na het andere salvo af naar de soldaten in het water. Eén voor één vonden de pijlen hun doelwit.

Het water kleurde rood van het bloed, en niet lang daarna volgden er bijtende geluiden en geschreeuw terwijl de wateren zich vulden met felgele haaien die zich tegoed deden aan het feestmaal.

Langzaam begon het tot Duncan door te dringen wat hij had gedaan: de hele Pandesiaanse vloot, die slechts uren geleden nog zo uitdagend in de haven had gelegen, het symbool van de Pandesiaanse bezetting, was niet meer. Honderden schepen waren compleet verwoest, brandend in Duncans overwinning. Zijn tactiek had gewerkt.

Duncan draaide zich om en zag zijn mannen luid schreeuwen terwijl ze toekeken hoe de schepen brandend ten onder gingen. Hun gezichten waren zwart van het roet, getekend door uitputting – maar dronken van de overwinning. Het was een schreeuw van opluchting. Een schreeuw van vrijheid. Een schreeuw waar ze jarenlang op hadden gewacht.

Maar meteen nadat hun schreeuw verstomde, vulde de lucht zich met een ander geschreeuw – een veel onheilspellender geschreeuw – gevolgd door een geluid dat de haren in Duncans nek recht overeind liet staan. Hij draaide zich om en zijn hart viel toen hij de grote poorten naar de stenen barakken langzaam open zag gaan. En wat ze daar zagen was een angstaanjagend gezicht: duizenden Pandesiaanse soldaten, volledig bewapend: een professioneel leger dat zich voorbereidde op de aanval. Zijn mannen waren met tien tegen één in de minderheid. Toen de poorten open waren, gaven ze een schreeuw en vielen ze aan.

Het beest was ontwaakt. Nu zou de echte oorlog beginnen.




HOOFDSTUK ZES


Kyra hield zich stevig vast aan Andors manen terwijl ze door de nacht galoppeerde, op de voet gevolgd door Deirde en Leo. Ze raceten over de besneeuwde velden van Argos als dieven in de nacht. De uren gingen voorbij en het geluid van de paardenhoeven galmde door haar oren, en Kyra verdwaalde in haar eigen wereldje. Ze vroeg zich af wat haar te wachten stond in de Toren van Ur, wie haar oom was en wat hij over haar zou vertellen, over haar moeder, en ze kon haar opwinding nauwelijks in bedwang houden. Maar ze moest toegeven dat ze ook angst voelde. Het zou een lange reis door Escalon zijn, een reis die ze nooit eerder had gemaakt. En voor hen, zag ze, lag het Doornwoud. De open velden eindigden, en spoedig zouden ze worden verzwolgen door een claustrofobisch bos dat gevuld was met wilde beesten. Ze wist dat alle regels nietig werden zodra ze voorbij die boomgrens waren.

De sneeuw sloeg in haar gezicht terwijl de wind over de open velden joeg, en Kyra, wiens handen gevoelloos waren geworden door de kou, liet haar fakkel vallen toen ze zich realiseerde dat hij al lang geleden was opgebrand. Ze reed door de duisternis, verloren in haar eigen gedachten, het enige geluid dat van de paardenhoeven en Andors sporadische gegrom. Ze voelde zijn woede, zijn ongetemde natuur. Het was alsof Andor niet alleen onbevreesd was voor wat er in het verschiet lag – maar openlijk hoopte op een confrontatie.

Kyra werd overspoeld door een pijnlijke golf van honger, en terwijl ze Leo weer hoorde piepen, wist ze dat ze hun honger niet langer kon negeren. Ze hadden al uren gereden en ze hadden hun gedroogde stukken vlees al verorberd; ze bedacht zich, te laat, dat ze niet voldoende proviand hadden meegebracht. Er was geen klein wild te bespeuren op deze sneeuwachtige avond, en het zag er niet goed voor hen uit. Ze zouden spoedig moeten stoppen om voedsel te zoeken.

Ze vertraagden terwijl ze de rand van het Woud bereikten, en Leo gromde naar de duistere boomgrens. Kyra wierp een blik over haar schouder naar de glooiende velden van Argos, de laatste open lucht die ze de komende tijd zouden zien. Ze keek weer voor zich, en een deel van haar wilde niet verder. Ze kende de reputatie van het Doornwoud, en hierna, wist ze, konden ze niet meer terug.

“Ben je er klaar voor?” vroeg ze aan Dierdre.

Dierdre leek nu een ander meisje te zijn dan degene die uit de gevangenis was ontsnapt. Ze was sterker, daadkrachtiger, alsof ze naar de hel en terug was geweest en klaar was voor alles.

“Het ergste dat er kan gebeuren is me al overkomen,” zei Dierdre. Haar stem was zo koud en hard als het hout voor hen, een stem die eigenlijk te oud was voor haar leeftijd.

Kyra knikte begrijpend – en samen reden ze verder.

Op dat moment voelde Kyra een rilling over haar rug lopen. Het was donkerder hier, claustrofobischer. Het bos was gevuld met eeuwenoude zwarte bomen met knoestige takken die op doorns leken, met dikke, zwarte bladeren. Het woud straalde geen vredig gevoel uit, maar iets kwaadaardigs.

Ze reden stapvoets verder, zo snel als ze konden tussen deze bomen, en de sneeuw kraakte onder de hoeven van hun paarden. Ze hoorden vreemde wezens die zich hadden verborgen tussen de takken. Ze liet haar blik over bomen glijden, maar ze zag niets. Ze voelde zich bekeken.

Ze gingen steeds dieper het bos in, richting het noordwesten, zoals haar vader haar had gezegd. Leo en Andor gromden naar de wezens die Kyra niet kon zien, terwijl ze de takken die haar armen bekrasten probeerde te ontwijken. Kyra dacht na over de lange weg die voor haar lag. Het idee van haar missie was opwindend, maar ze verlangde ernaar om bij haar mensen te zijn, om aan hun zijde te vechten in de oorlog die zij was begonnen. Ze voelde een grote drang om terug te keren.

Kyra tuurde het bos in en vroeg zich af hoe ver ze nog moesten tot ze de zee zouden bereiken. Ze wist dat het riskant was om in de duisternis te rijden – maar ze wist dat het ook riskant was om hier te kamperen – zeker nu ze weer werd opgeschrikt door een geluid.

“Waar is de zee?” vroeg Kyra aan Dierdre, voornamelijk om te stilte te doorbreken.

Ze kon aan Dierdre’s gezicht zien dat ze haar uit haar gedachten had opgeschrikt; ze kon zich alleen maar voorstellen in wat voor nachtmerries ze verdwaalde.

Dierdre schudde haar hoofd.

“Ik wou dat ik het wist,” antwoordde ze. Ze klonk uitgedroogd.

Kyra was verward.

“Kwam je niet deze kant op toen ze je meenamen?” vroeg ze.

Dierdre haalde haar schouders op.

“Ik zat opgesloten in een kooi, achterin de wagen,” antwoordde ze, “en ik was het grootste gedeelte van de reis bewusteloos. Ze hadden me wel overal heen kunnen brengen. Ik ken deze bossen niet.”

Ze zuchtte en tuurde de duisternis in.

“Maar als we dichterbij het Witte Woud komen, zou ik wel meer moeten herkennen.”

Ze reden verder in een comfortabele stilte, en Kyra kon het niet helpen; ze bleef zich verwonderen over Dierdre en haar verleden. Ze kon haar kracht voelen, maar ook haar diepe verdriet. Kyra werd geconsumeerd door duistere gedachtes over hun reis, hun gebrek aan voedsel, de bijtende kou en de wilde beesten die hen opwachtten, en ze wendde zich tot Dierdre, verlangend naar afleiding.

“Vertel me over de Toren van Ur,” zei Kyra. “Hoe is het daar?”

Dierdre keek haar aan, donkere kringen onder haar ogen, en haalde haar schouders op.

“Ik ben nooit naar de toren geweest,” antwoordde Dierdre. “Ik kom uit de stad Ur – en dat ligt een dag rijden naar het zuiden.”

“Vertel me dan over je stad,” zei Kyra. Ze wilde aan alles denken behalve aan hier.

Dierdre’s ogen lichtten op.

“Ur is een schitterende plek,” zei ze verlangend. “De stad bij de zee.”

“Er ligt een stad vlakbij ons die bij de zee ligt,” zei Kyra. “Esephus. Het is een dag rijden vanuit Volis. Ik ging daar vroeger wel heen, met mijn vader, toen ik klein was.”

Dierdre schudde haar hoofd.

“Dat is geen zee,” antwoordde ze.

Kyra begreep het niet.

“Wat bedoel je?”

“Dat is de Zee van Tranen,” antwoordde Dierdre. “Ur ligt aan de Zee van Verdriet. Die is veel groter. Aan jullie oostelijke kust is het tij niet zo sterk; aan onze westelijke kust heeft de Zee van Verdriet golven van twintig meter hoog die tegen de kust aan slaan, en een tij dat, als de maan hoog staat, schepen in één oogwenk kan verzwelgen. Onze stad is de enige stad in heel Escalon waar de kliffen laag genoeg zijn om schepen aan te laten meren. Onze stad heeft het enige strand in heel Escalon. Dat is waarom Argos op slechts een dag rijden naar het oosten van ons ligt.”

Kyra dacht na over haar woorden, dankbaar voor de afleiding. Ze herinnerde zich dit uit één van de lessen van vroeger, maar ze had er nooit veel over nagedacht.

“En je mensen?” vroeg Kyra. “Hoe zijn zij?”

Dierdre zuchtte.

“Een trots volk,” antwoordde ze, “net als ieder ander volk in Escalon. Maar ze zijn ook anders. Ze zeggen dat mensen uit Ur één oog op Escalon gericht hebben, en het andere op de zee. We kijken altijd naar de horizon. We zijn minder provinciaal – misschien omdat er zoveel buitenlanders aanmeren op onze kusten. De mannen van Ur waren ooit befaamde krijgers, en mijn vader was één van hen. Nu zijn we slechts onderdanen, net als de rest.”

Ze zuchtte, en zweeg een lange tijd. Kyra was verrast toen ze weer begon te spreken.

“Er lopen vele kanalen door onze stad heen,” vervolgde Dierdre. “Toen ik jong was, zat ik altijd op de richel en keek ik urenlang, soms dagenlang, toe hoe de schepen langs voeren. Ze brachten kruiden en zijden en wapens en allerlei soorten delicatessen – soms zelfs dieren. Ik keek naar de mensen die kwamen en gingen, en ik verwonderde me over hun levens. Ik wilde wanhopig graag één van hen zijn.”

Ze glimlachte. Het was een ongebruikelijk iets. Haar ogen glommen.

“Ik droomde altijd,” zei Dierdre. “Toen ik wat ouder werd, dat ik aan boord zou gaan bij één van die schepen, en weg zou zeilen naar een onbekend land. Ik zou mijn prins vinden, en we zouden op een groot eiland wonen, ergens in een kasteel. Het maakte niet uit waar, zolang het maar niet Escalon was.”

Kyra zag Dierdre glimlachen.

“En nu?” vroeg Kyra.

Dierdre’s gezicht betrok terwijl ze naar de sneeuw staarde, en haar gezicht was gevuld met verdriet. Ze schudde haar hoofd.

“Het is te laat voor mij,” zei Dierdre. “Na wat ze met me hebben gedaan.”

“Het is nooit te laat,” zei Kyra op geruststellende toon.

Maar Dierdre schudde haar hoofd.

“Dat waren de dromen van een onschuldig meisje,” zei ze, haar stem zwaar met wroeging. “Dat meisje bestaat al lang niet meer.”

Kyra had medelijden met haar vriendin. Ze reden zwijgend verder, steeds dieper de bossen in. Ze wilde dat ze haar pijn kon wegnemen, maar ze wist niet hoe. Ze verwonderde zich over de pijn waar sommige mensen mee moesten leven. Wat was het dat haar vader ooit eens tegen haar had gezegd? Laat je niet misleiden door iemands gezicht. We leven allemaal in stille wanhoop. Sommigen verbergen het beter dan anderen. Leef met iedereen mee, zelfs als je daar aan de buitenkant geen reden toe ziet.

“De ergste dag van mijn leven,” vervolgde Dierdre, “was toen mijn vader zwichtte voor de Pandesiaanse wet, toen hij die schepen in onze kanalen toeliet en zijn mannen onze vlaggen liet neerhalen. Het was nog erger dan de dag dat hij hen toestond mij mee te nemen.”

Kyra begreep het maar al te goed. Ze begreep de pijn die Dierdre gevoeld moest hebben, het gevoel van verraad.

“En wanneer je terugkeert?” vroeg Kyra. “Ga je je vader opzoeken?”

Dierdre keek gekwetst naar de grond. Uiteindelijk zei ze: “Hij is nog altijd mijn vader. Hij heeft een fout gemaakt. Ik weet zeker dat hij zich niet realiseerde wat er met me zou gebeuren. Ik denk dat hij nooit meer de oude zou zijn als hij erachter komt wat er is gebeurd. Ik wil het hem vertellen. Persoonlijk. Ik wil dat hij begrijpt hoeveel pijn ik heb geleden. Zijn verraad. Hij moet begrijpen wat er gebeurd wanneer mannen over het lot van vrouwen beslissen.” Ze veegde een traan weg. “Hij was ooit mijn held. Ik snap niet hoe hij me weg heeft kunnen geven.”

“En nu?” vroeg Kyra.

Dierdre schudde haar hoofd.

“Nooit meer. Ik zal nooit meer een man als mijn held zien. Ik zoek wel andere helden.”

“En jij dan?” vroeg Kyra.

Dierdre keek haar niet-begrijpend aan.

“Wat bedoel je?”

“Waarom zou je verder kijken dan jezelf?” vroeg Kyra. “Kun je niet je eigen heldin zijn?”

Dierdre snoof.

“Waarom zou ik?”

“Je bent mijn heldin,” zei Kyra. “Wat jij daar hebt doorstaan – dat had ik niet gekund. Je hebt het overleefd. Sterker nog – je staat weer met beide benen op de grond, en je bloeit op, zelfs nu. Dat maakt je mijn heldin.”

Dierdre leek na te denken over haar woorden.

“En jij, Kyra?” vroeg Dierdre na een lange stilte. “Vertel me iets over jou.”

Kyra haalde haar schouders op.

“Wat wil je weten?”

Dierdre schraapte haar keel.

“Vertel me over de draak. Wat is daar gebeurd? Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Waarom kwam hij voor je?” Ze aarzelde even. “Wie ben je?”

Tot Kyra’s verassing hoorde ze angst in de stem van haar vriendin. Ze dacht na over haar woorden. Ze wilde een oprecht antwoord geven.

“Ik weet het niet,” zei ze uiteindelijk. “Ik denk dat dat is waar ik achter ga komen.”

“Je weet het niet?” drong Dierdre aan. “Er komt een draak uit de lucht zetten om voor je te vechten, en je weet niet waarom?”

Kyra dacht na over hoe gestoord dat klonk, maar ze kon alleen maar haar hoofd schudden. Ze keek reflexief op naar de hemel, tussen de knoestige takken door, en hoopte op een teken van Theos.

Maar ze zag niets behalve somberheid. Ze hoorde geen draak, en haar gevoel van isolatie werd sterker.

“Je weet dat je anders bent, nietwaar?” drong Dierdre aan.

Kyra haalde haar schouders op. Haar wangen brandden, en ze voelde zich zelfbewust. Ze vroeg zich af of haar vriendin haar als een soort freak zag.

“Ik wist alles altijd zo zeker,” antwoordde Kyra. “Maar nu… nu weet ik het echt niet meer.”

Ze reden door en vielen terug in een comfortabele stilte. Soms, als het bos iets meer open werd, draafden ze even. Andere momenten werd het bos zo dicht dat ze moesten afstijgen en hun dieren aan de teugels mee moesten voeren. Kyra was constant gespannen, en had het gevoel dat ze elk moment aangevallen konden worden. Ze kon zich niet ontspannen in dit bos. Ze wist niet wat er meer pijn deed: de kou of de steken van honger die zich door haar maag boorden. Haar spieren deden pijn, en ze kon haar lippen niet meer voelen. Ze was miserabel. Ze kon nauwelijks bevatten dat hun zoektocht nog maar net begonnen was.

Nadat er nog een paar uur voorbij waren gegaan, begon Leo ineens te janken. Het was een vreemd geluid – niet zijn gebruikelijke gejank, maar het gejank dat hij bewaarde voor wanneer hij voedsel rook. Op hetzelfde moment rook Kyra ook iets – en ook Dierdre draaide zich om.

Kyra tuurde tussen de bomen door, maar zag niets. Terwijl ze stopten en luisterden, begon ze ineens vaag iets te horen.

Kyra was opgewonden door de geur en tegelijkertijd nerveus over wat het kon betekenen: er waren nog anderen in deze bossen. Ze herinnerde zich haar vaders waarschuwing, en het laatste dat ze wilde was een confrontatie. Niet hier, en niet nu.

Dierdre keek haar aan.

“Ik ben uitgehongerd,” zei Dierdre.

Ook Kyra was hongerig.

“Wie het ook is, op een nacht als deze,” antwoordde Kyra, “ik heb het idee dat ze niet graag zullen willen delen.”

“We hebben genoeg goud,” zei Dierdre. “Misschien willen ze wel wat verkopen.”

Maar Kyra schudde haar hoofd. Ze had een slecht voorgevoel. Leo jankte en likte zijn lippen af. Ook hij was duidelijk uitgehongerd.

“Ik denk niet dat het slim is,” zei Kyra ondanks de steken in haar maag. “We kunnen beter op koers blijven.”

“En als we geen voedsel vinden?” hield Dierdre vol. “Straks komen we om van de honger. Onze paarden ook. Het zou nog dagen kunnen duren voor we uit deze bossen komen, en dit is misschien onze enige kans. Daarbij hebben we weinig te vrezen. Jij hebt je wapens, ik heb de mijne, en we hebben Leo en Andor. Als het nodig is, kun je iemand met drie pijlen doorboren voor hij met zijn ogen kan knipperen – en tegen die tijd zijn wij alweer weg.”

Maar Kyra twijfelde. Ze was niet overtuigd.

“Trouwens, ik betwijfel dat een jager met een spit vlees ons kwaad zal doen,” voegde Dierdre toe.

Kyra, die ieders verlangen om naar het voedsel te zoeken kon voelen, kon de verleiding niet langer weerstaan.

“Het bevalt me niets,” zei ze. “Laten we langzaam gaan en kijken wie het is. Als we problemen voelen aankomen, dan moet je beloven dat we weggaan voor we in de buurt komen.”

Dierdre knikte.

“Ik beloof het,” antwoordde ze.

Ze reden stapvoets verder. Terwijl de geur van het voedsel steeds sterker werd, zag Kyra een vage gloed in de verte opdoemen, en terwijl ze erheen reden, begon haar hart sneller te kloppen. Wie kon het zijn?

Ze vertraagden en gingen voorzichtiger rijden terwijl ze zich een weg tussen de bomen door baanden. De gloed werd feller, het geluid luider, en Kyra voelde dat ze bij een grote groep mensen in de buurt kwamen.

Dierdre, die niet zo voorzichtig was en haar honger de overhand liet nemen, ging sneller rijden.

“Dierdre!” siste Kyra.

Maar Dierdre bleef door rijden, schijnbaar overmeesterd door haar honger.

Kyra haastte zich achter haar aan, en de gloed werd feller. Dierdre stopte aan de rand van een open plek. Terwijl Kyra naast haar halt hield en langs haar heen keek, was ze geschokt door wat ze zag.

Daar, op de open plek, hingen tientallen varkens aan het spit te roosteren. Enorme kampvuren verlichtten de nacht. De geur was meeslepend. Er zaten tientallen mannen op de open plek, en toen Kyra haar ogen samenkneep, zag ze tot haar teleurstelling dat het Pandesiaanse soldaten waren. Ze zaten rond de kampvuren, lachend, grappen makend. Ze hadden zakken met wijn en hun handen vol stukken vlees.

Aan de andere kant van de open plek zag Kyra een cluster van ijzeren wagens met tralies. Tientallen uitgemergelde, wanhopige gezichten staarden hongerig door de tralies. Kyra realiseerde zich onmiddellijk wat er gaande was.

“De Vlammen,” siste ze naar Dierdre. “Ze brengen ze naar De Vlammen.”

Dierdre, die nog steeds een goede vier meter voor haar uit reed, vertraagde niet, haar ogen gefixeerd op de varkens aan het spit.

“Dierdre!” siste Kyra gealarmeerd. “We moeten hier onmiddellijk weg!”

Maar Dierdre luisterde nog steeds niet, en Kyra sloeg alle voorzichtigheid in de wind en stormde naar voren om haar terug te halen.

Ze was nog maar net bij haar, toen Kyra ineens iets vanuit haar ooghoeken zag bewegen. Op hetzelfde moment begonnen Leo en Andor te grommen – maar het was al te laat. Vanuit de bossen verscheen ineens een groep Pandesiaanse soldaten, dat een groot net voor hen uit spande.

Kyra draaide zich om en reikte instinctief naar haar staf, maar er was geen tijd meer. Voor ze ook maar kon bevatten wat er gebeurde, voelde Kyra het net op haar neer vallen, en ze besefte dat ze nu slaven van Pandesia waren.




HOOFDSTUK ZEVEN


Alec maaide wild met zijn armen om zich heen terwijl hij naar achteren viel. Hij voelde de koude wind langs zich heen gaan, en zijn maag draaide zich om terwijl hij op de grond en de troep Wilvox af stortte. Hij zag zijn leven voor zijn ogen voorbij flitsen. Hij was ontsnapt aan de giftige beet van het wezen in de boom, alleen om een zekere dood tegemoet te vallen. Ook Marco viel. Het was een schrale troost. Alec wilde zijn vriend ook niet zien sterven.

Alec voelde hoe hij ergens op viel, een doffe pijn in zijn rug, en hij verwachtte hoektanden in zijn vlees te voelen. Maar tot zijn verassing realiseerde hij zich dat het het gespierde lichaam van één van de Wilvox was dat onder hem kronkelde. Hij was zo snel gevallen dat de Wilvox geen tijd hadden gehad om te reageren, en hij was plat op zijn rug gevallen. De Wilvox had zijn val gebroken.

Er klonk een doffe bons naast hem, en Alec zag Marco op één van de andere Wilvox landen. Ook die ging tegen de grond. Dat liet alleen twee andere Wilvox over om het tegen op te nemen. Eén van hen sprong op Alec af en bracht zijn kaken naar Alecs onbedekte maag.

Alec, die nog steeds op zijn rug lag met de Wilvox onder hem, liet zijn instinct de overhand nemen. Terwijl het beest hem besprong, trok hij zijn benen op naar zijn hoofd. Het beest belandde boven op hem, en op dat moment gaf Alec met beide voeten een duw, en het beest vloog naar achteren.

Het kwam enkele meters verder in de sneeuw terecht, en dat gaf Alec wat tijd – en een tweede kans.

Op hetzelfde moment voelde Alec het beest onder hem vandaan krabbelen. Het bereidde zich voor om hem te bespringen, en Alec aarzelde geen seconde. Hij draaide snel om zijn as, sloeg zijn ene arm strak om de keel van het beest heen, en trok hem zo dicht tegen zich aan dat hij niet kon bijten. Hij kneep zo hard als hij kon. Het beest ging hevig tekeer in zijn houtgreep en probeerde wanhopig naar hem te bijten. Het kostte Alec al zijn kracht om het in bedwang te houden. Op de één of andere manier lukte het hem. Hij kneep harder en harder. Het beest trok weg en rolde door de sneeuw, en Alec hield zich vast en rolde mee.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/morgan-rice/de-opkomst-van-de-heldhaftige/) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Na de aanval van de draak wordt Kyra op een dringende missie gestuurd: ze moet naar de andere kant van Escalon om haar oom op te zoeken in de mysterieuze Toren van Ur. Het is tijd dat ze leert wie ze is, wie haar moeder is, en dat ze haar speciale krachten verder leert ontwikkelen. Het is een gevaarlijke reis voor een jong meisje; Escalon zit vol wilde beesten en wilde mannen—en ze zal al haar kracht nodig hebben om te overleven.

Haar vader, Duncan, moet zijn mannen naar het zuiden leiden, naar de grote waterstad Esephus. Hij wil zijn landgenoten uit de ijzeren greep van Pandesia bevrijden. Als het hem lukt, zal hij zijn reis vervolgen naar het verraderlijke Meer van Furie en de ijzige bergtoppen van Kos, waar de hardste krijgers in Escalon wonen. Hij zal hen hard nodig hebben als hij de hoofdstap wil heroveren.

Alec ontsnapt met Marco van De Vlammen en ze vluchten door het Doornwoud, achtervolgd door exotische beesten. Het is een zware, nachtelijke tocht naar zijn thuisstad, waar hij hoopt met zijn familie herenigd te worden. Maar als hij daar arriveert, is hij geschokt door wat hij aantreft.

Tegen beter weten in gaat Merk terug om het meisje te helpen, en raakt voor het eerst in zijn leven verwikkeld in de affaires van een vreemde. Hij is echter niet van plan om zijn pelgrimage naar de Toren van Ur te staken. Al snel komt hij er achter dat de toren niet is wat hij had verwacht.

Vesuvius spoort zijn reus aan en leidt de Trollen op hun ondergrondse missie, in een poging voorbij De Vlammen te komen. Ondertussen heeft de draak, Theos, zijn eigen speciale missie in Escalon.

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE is een meeslepend verhaal van ridders en krijgers, koningen en heren, eer en moed, magie, lotsbestemming, monsters en draken. Het is een verhaal over liefde en gebroken harten, van misleiding, ambitie en verraad. Het boek nodigt ons uit in een wereld die ons voorgoed zal bijblijven, één die alle leeftijden zal aanspreken.

Как скачать книгу - "De Opkomst Van De Heldhaftige" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "De Opkomst Van De Heldhaftige" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"De Opkomst Van De Heldhaftige", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «De Opkomst Van De Heldhaftige»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "De Opkomst Van De Heldhaftige" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Chapter 17.3 - De Opkomst Van De Heldhaftige (Koningen En Tovenaars—Boek 2)

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *