Книга - Een Toernooi Van Ridders

a
A

Een Toernooi Van Ridders
Morgan Rice


De Tovenaarsring #16
DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers. – Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (regarding A Quest of Heroes) vermakelijk epische fantasie. – Kirkus Reviews (regarding A Quest of Heroes) Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig. – San Francisco Boek Review (regarding A Quest of Heroes) In EEN TOERNOOI VAN RIDDERS, volgen Thorgrin en zijn broeder het spoor van Guwayne op zee, achtervolgen ze hem naar het Eiland der Licht. Maar zodra het verwoeste eiland en de stervende Ragon bereiken, kan alles te laat zijn. Darius wordt naar de Keizerlijke hoofdstad gebracht en naar de grootste arena aller tijden. Hij wordt door een geheimzinnige man getraind die vastbesloten is hem in een krijger om te vormen en om hem het onmogelijke te overleven. Maar de arena in de hoofdstad is niet als iets wat Darius ooit heeft gezien en de ontzagwekkende vijanden zijn misschien zelfs voor hem te sterk om te overwinnen. Gwendolyn is midden in de familie verwikkelingen van het koninklijk hof van de Bergrug betrokken, terwijl de Koning en Koningin haar om een gunst smeken. Op zoek naar onaardse geheimen die de toekomst van de Bergrug en de redding van Thorgrin en Guwayne kunnen veranderen, is Gwen geschokt door wat ze ontdekt als ze te diep graft. De band tussen Erec en Alistair’s wordt hechter naarmate ze verder de rivier opzeilen, naar het hart van het Keizerrijk, vastberaden om Volusia te vinden en Gwendolyn te redden – terwijl Godfrey en zijn bemanning een ravage aanrichten binnen Volusia, vastbesloten om hun vrienden te wreken. En Volusia leert wat het betekent om over het Keizerrijk te heersen, terwijl haar dierbare hoofdstad van alle kant omsingeld wordt. Met zijn smaakvolle wereldse gebouwen en karakters is EEN TOERNOOI VAN RIDDERS een episch verhaal over vrienden en geliefden, over rivalen en minnaars, over ridders en draken, over intriges en politieke intriges, over ouder worden, over gebroken harten, over bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal over eer en moed, over lot en noodlot, over tovenarij. Het is een fantasie die ons naar een wereld die we nooit zullen vergeten brengt en die voor alle leeftijden aantrekkelijk is. Een levendige fantasie … Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft. – Midwest Book Review (regarding A Quest of Heroes) Een vlot en makkelijk leesvoer …je moet lezen er wat weer gebeurt en je wil het niet wegleggen. – FantasyOnline. net (regarding A Quest of Heroes) Vol met actie … Rice's schrijven is solide en stelling intrigerend. – Publishers Weekly (regarding A Quest of Heroes)







E e n t o e r n o o i v a n r I d d e r s



(Boek #16 in de tovenaarsring)



Morgan Rice


Over Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestseller en USA Today bestseller auteur van de epische fantasie serie DE TOVENAARSRING, bestaande uit zeventien boeken: van de #1 bestseller serie DE VAMPIERVERSLAGEN, bestaande uit elf boeken (en nog meer onderweg); van de #1 bestseller serie DE OVERLEVINGSTRILOGIE, een post-apocalyptische thriller bestaande uit twee boeken (en nog meer onderweg); en van de nieuwe epische fantasie serie KONINGEN EN TOVENAARS, bestaande uit zes boeken. Morgan’s boeken zijn beschikbaar in audio en gedrukte edities en vertalingen zijn beschikbaar in ruim 25 talen.

Morgan hoort graag van u, dus ga naar www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) en schrijf je in voor de e-mail lijst, ontvang een gratis boek, ontvang gratis weggevers, download de gratis app, ontvang het laatste exclusieve nieuws, connect op Facebook en Twitter en hou contact!


Morgan Rice in de pers



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers.”

Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“[Een] vermakelijk epische fantasie.”

Kirkus Reviews



“Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig.”

San Francisco Boek Review



“Vol met actie …. Rice's schrijven is solide en de stelling intrigerend.”

Publishers Weekly

“Een levendige fantasie ….Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft.”

Midwest Book Review


Boeken door Morgan Rice



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek #5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (Boek #16)

DE GAVE VAN STRIJD (Boek #17)



DE OVERLEVINGSTRILOGIE

ARENA EEN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

BEGEERD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

HUNKEREND (Boek #10)

LOT (Boek #11)













Luister naar DE TOVENAARSRING serie in audio boek format!


Copyright © 2014 by Morgan Rice

All rights reserved. Except as permitted under the U.S. Copyright Act of 1976, niets van deze uitgave mag worden gereproduceerd, gedistribueerd of doorgegeven in enige vorm of via enige middelen, of in een database systeem opgeslagen worden zonder voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit e-book is alleen voor uw persoonlijk genot bedoeld. Dit e-book mag niet doorverkocht of aan anderen weggegeven worden. Als u dit boek met anderen wilt delen, koopt u dan een extra kopie voor iedere ontvanger. Als u dit e-book leest en u heeft het niet gekocht, of het is niet voor uw gebruik gekocht, geeft u het dan terug en koop uw eigen kopie. Dank u dat u het harde werk van de auteur respecteert.

Deze roman is fictie. Namen, karakters, zaken, ondernemingen, plaatsen, gebeurtenissen en voorvallen zijn ofwel het product van de verbeelding van de auteur ofwel fictief gebruikt. Enige overeenkomsten met bestaande personen, levend of dood, berusten geheel op toeval.

Jacket image Copyright Isoga, used under license from Shutterstock.com.








INHOUD



HOOFDSTUK ÉÉN (#u140247e4-9206-5a1e-a485-a1ac2d4e5017)

HOOFDSTUK TWEE (#uaef3aaf8-1fbe-54e2-9c72-f8c02ca71664)

HOOFDSTUK DRIE (#uab206f7b-3692-5f97-9668-fbfd029ba690)

HOOFDSTUK VIER (#uc1bb5cd7-5375-5f31-9f16-e3422b4e459f)

HOOFDSTUK VIJF (#u50d28bdd-2b32-52e9-89be-a807a82f6d5c)

HOOFDSTUK ZES (#ub4866bd3-795f-5745-89a8-05664f675677)

HOOFDSTUK ZEVEN (#ud6dc4805-8f28-50b8-b627-e6257447304e)

HOOFDSTUK ACHT (#u9dfba038-9d44-5c0c-913d-d12635a4d70d)

HOOFDSTUK NEGEN (#u5372a308-b74b-5496-b451-96e2cd8b8ea6)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK ÉÉN


Thorgrin stond aan de boeg van het slanke schip en hield de reling stevig vast. Zijn haar waaide in de wind en hij keek met een somber voorgevoel naar de horizon. Hun schip, van de piraten gepikt, zeilde zo snel als de wind ze kon dragen. Elden, O’Connor, Matus, Reece, Indra en Selese werkten aan de zeilen. Engel stond naast hem en Thor, zo gretig als hij was, wist dat ze niet sneller konden gaan. Maar toch wenste hij dat het wel zo was. Na al die tijd voelde hij eindelijk met zekerheid dat Guwayne verderop was, net voorbij de horizon, op het Eiland der Licht. En hij voelde met net zoveel zekerheid dat Guwayne in gevaar was.

Thor begreep niet hoe dat kon. Toen hij hem de laatste keer had verlaten was Guwayne tenslotte veilig op het Eiland der Licht, onder bescherming van Ragon, een tovenaar die net zo machtig als zijn broer was. Argon was de meest machtige tovenaar die Thorgrin ooit had gekend – hij had zelfs de hele Ring beschermd – en Thor kon zich niet indenken dat Guwayne enig kwaad kon overkomen terwijl hij onder bescherming van Ragon stond.

Of er moest een macht zijn waar Thorgrin nog nooit van gehoord had, een macht van een donkere tovenaar die gelijk was aan die van Ragon. Kon er een gebied bestaan, een donkere macht, een kwaadaardige tovenaar, waar hij niets vanaf wist?

Maar waarom kwamen ze achter zijn zoon aan?

Thor dacht aan de dag dat hij met heel veel haast van het Eiland der Licht was gevlucht, in de ban van zijn droom, zo gedreven om bij het krieken van de dag de plek te verlaten. Nu hij terugkeek besefte Thor zich dat hij door een donkere macht die hem van zijn zoon weglokte misleid was. Dankzij Lycoples, die nog steeds krijsend boven zijn schip cirkelde en aan de horizon verdween en weer verscheen, keerde hij weer naar het Eiland terug. Hij ging eindelijk de goede richting op. Nu wist Thor dat de tekenen de hele tijd vlak onder zijn neus waren. Hoe had hij ze niet kunnen zien? Welke donkere macht bracht hem op een dwaalspoor?

Thor dacht aan de prijs die hij had moeten betalen: de demonen die uit de hel losgelaten waren, de vloek van de donkere heer. Hij wist dat hem nog meer vloeken, nog meer beproevingen stonden te wachten en hij wist zeker dat dit er ook één van was. Hij vroeg zich af welke testen hem nog stonden te wachten. Zou hij zijn zoon ooit terug krijgen?

“Maak je geen zorgen,” klonk een zoete stem.

Thor keek omlaag en zag Engel aan zijn shirt trekken.

“Alles komt in orde,” voegde ze met een glimlach toe.

Thor glimlachte naar haar en legde een hand op haar hoofd. Zoals altijd was hij door haar aanwezigheid gerustgesteld. Hij was van Engel gaan houden alsof ze zijn dochter was, de dochter die hij niet had. Haar aanwezigheid stelde hem gerust.

“En zo niet,” voegde ze met een glimlach toe, “dan neem ik ze wel onder handen!”

Ze hief trots de kleine boog omhoog die O’Connor voor haar gesneden had en liet Thor zien hoe ze een pijl kon afschieten. Thor glimlachte geamuseerd terwijl ze haar boog tot borsthoogte ophief, er trillend een kleine houten pijl inlegde en de snaar naar achteren trok. Ze liet los en haar kleine houten pijl vloog trillend overboord de oceaan in.

“Heb ik een vis gedood!?” vroeg ze opgewonden terwijl ze naar de reling rende en vrolijk keek.

Thor keek in het schuimende water van de zee en hij wist het niet zeker. Maar hij glimlachte toch.

“Ik weet zeker van wel,” zei hij geruststellend. “Misschien wel een haai.”

Thor hoorde in de verte een kreet en hij was plotseling weer op zijn hoede. Zijn hele lichaam bevroor terwijl hij het heft van zijn zwaard greep en over het water naar de horizon uitkeek.

De dikke grijze wolken klaarden langzaam op en toonden een horizon waarvan Thor’s hart zakte: in de verte stegen zwarte rookpluimen op. Toen nog meer wolken opklaarden, zag Thor dat ze van een eiland in de verte kwamen – niet zomaar een eiland, maar een eiland met steile klippen die hoog in de lucht rezen met een breed tableau er bovenop. Een eiland die hij niet met een andere kon verwarren.

Het Eiland der Licht.

Thor voelde een pijn in zijn borst toen hij zag dat de lucht zwart was van kwaadaardige wezens, gelijk uitziende waterspuwers. Ze cirkelden als gieren boven wat er nog van het eiland over was, hun kreten vulden de lucht. Het waren er enorm veel en onder hen lag het hele eiland in vlammen. Geen hoekje was ongeschonden.

“SNELLER!” schreeuwde Thor in de wind, wetende dat het tevergeefs was. Het was het meest hulpeloze gevoel van zijn leven.

Maar er was niets meer wat hij kon doen. Hij keek naar de vlammen, de rook, de monsters die weggingen. Hij hoorde Lycoples boven krijsen en hij wist dat het te laat was. Niets kon het overleefd hebben. Alles wat er op het eiland was – Ragon, Guwayne, alles – zou zonder twijfel dood zijn.

“NEE!” schreeuwde Thorgrin. Hij vervloekte de hemelen en de oceaan besproeide hem in zijn gezicht terwijl het hem, te laat, naar het eiland der dood droeg.




HOOFDSTUK TWEE


Gwendolyn stond alleen, weer terug in de Ring. Ze was in het kasteel van haar moeder en ze keek naar haar omgeving en besefte dat er iets niet in orde was. Het kasteel was verlaten, ongemeubileerd, alles was weggehaald; de ramen waren weg, de schitterende glas-in-lood ramen die ze eens versierd hadden, er was niets dan uitsnedes in het steen en het zonlicht stroomde naar binnen. Stof dwarrelde in de lucht en het voelde aan alsof het in een duizend jaar niet bewoond was.

Gwen keek uit en zag het landschap van de Ring. Een plaats die ze eens had gekend en met heel haar hart van gehouden had. Het was nu dor, verdraaid, grotesk. Alsof er niets goed meer in de wereld over was.

“Mijn dochter,” klonk een stem.

Gwendolyn draaide zich om en schrok toen ze haar moeder zag staan. Ze keek terug met een getekend en ziekelijk gezicht, nauwelijks de moeder die ze eens kende en zich herinnerde. Het was de moeder die ze zich van haar sterfbed herinnerde, de moeder die eruit zag alsof ze te oud voor één leven was.

Gwen kreeg een prop in haar keel en ze besefte hoeveel ze haar had gemist, ondanks alles wat er tussen ze was gebeurd. Ze wist niet of ze haar miste of haar familie of iets bekends, de Ring. Wat zou ze er niet voor over hebben om weer thuis te zijn, terug in het bekende.

“Moeder,” antwoordde Gwen, ze kon nauwelijks geloven wat ze zag.

Gwen reikte naar haar en plotseling was ze ergens anders. Ze stond op een eiland, aan de rand van een klif en het eiland was verkoold. Het was tot de grond toe afgebrand. De sterke geur van rook en zwavel hing in de lucht en brandde haar neusgaten. Ze keek over het eiland uit en terwijl de aswolken in de wind uiteen dreven zag ze een gouden wieg staan, verbrand. Het was het enige object in dit landschap dat uit sintels en as bestond.

Gwen’s hart klopte in haar keel terwijl ze naar voren liep, bang om haar zoon erin te zien, of dat hij in orde was. Een deel van haar was blij om erin te kijken en hem vast te houden, om hem tegen haar borst aan te klemmen en hem nooit meer te laten gaan. Maar een ander deel was bang dat hij er niet zou zijn – of erger, dat hij dood zou zijn.

Gwen rende naar voren, leunde voorover en keek in de wieg. Haar hart zonk toen ze zag dat het leeg was.

“GUWAYNE!” schreeuwde ze in doodsangst uit.

Gwen hoorde hoog in de lucht gekrijs, passend bij die van haar. Toen ze omhoog keek zag ze een zwerm van zwarte wezens en gelijk uitziende waterspuwers wegvliegen. Haar hart stopte toen ze in de klauwen van de laatste een baby huilend zag hangen. Hij werd in de hemel van naargeestigheid weggedragen, omhoog gehesen door een zwerm van duisternis.

“NEE!” gilde Gwen.

Gwen werd schreeuwend wakker. Ze zat rechtop in bed en keek overal naar Guwayne, uitreikend om hem te redden, om hem tegen haar borst aan te klemmen.

Maar hij was nergens.

Gwendolyn zat hijgend in bed en probeerde erachter te komen waar ze was. Het zachte licht van de dageraad kwam door de ramen heen en het duurde even voordat ze het doorhad: de Bergrug. Het kasteel van de Koning.

Gwen voelde iets aan haar handpalm en toen ze neerkeek zag ze dat Krohn haar hand likte en daarna zijn hoofd op haar schoot legde. Ze aaide zijn hoofd terwijl ze op de rand van het bed zat, hijgend, zich langzaam oriënterend met het gewicht van haar droom op haar.

Guwayne, dacht ze. De droom voelde zo echt aan. Ze wist dat het meer dan een droom was – het was een visioen. Waar hij ook was, Guwayne was in moeilijkheden. Hij was door een of andere donkere macht ontvoerd. Ze kon het voelen.

Gwendolyn stond opgewonden op. Meer dan ooit voelde ze een aandrang om haar zoon te vinden, om haar man te vinden. Meer dan alles wilde ze hem zien en vasthouden. Maar ze wist dat het niet zo mocht zijn.

Terwijl ze haar tranen droogde, wikkelde ze haar zijden gewaad om haar heen. Ze liep snel de kamer door, de kinderhoofdjes voelden glad en koud aan onder haar blote voeten, en ze bleef bij het grote gewelfde raam rondhangen. Ze duwde het glas-in-lood raam open en het gedempte ochtendlicht viel naar binnen, de eerste zon kwam op, het platteland werd met scharlaken overstroomd. Het was adembenemend. Gwen keek naar buiten, naar de Bergrug, naar de vlekkeloze hoofdstad en overal eromheen het eindeloze platteland, glooiende heuvels en weelderige wijngaarden. Het was een overvloed zoals ze nog nooit op één plek had gezien. Daarachter verlichtte het sprankelende blauw van het meer de ochtend – en daarachter lagen de bergtoppen van de Bergrug in een perfecte cirkel. Ze omcirkelden de plek die in de mist bedekt lag. Het leek alsof er op deze plek geen kwaad plaats kon vinden.

Gwen dacht aan Thorgrin, aan Guwayne, ergens daar achter die bergtoppen. Waar waren ze? Zou ze hen ooit weer zien?

Gwen liep naar de waterbak, spetterde water in haar gezicht en kleedde zich snel aan. Ze wist dat ze Thorgrin en Guwayne niet zou vinden als ze in haar kamer zou blijven zitten en ze voelde meer dan ooit dat ze het moest doen. Als iemand haar kon helpen, dan was het wel de Koning. Hij moest een manier weten.

Gwen dacht aan haar gesprek met hem terwijl ze over de toppen van de Bergrug wandelden en Kendrick zagen vertrekken, ze dacht aan de geheimen die hij aan haar onthuld had. Zijn sterven. Het sterven van de Bergrug. Er was nog meer, meer geheimen die hij zou gaan onthullen – maar ze werden onderbroken. Zijn adviseurs hadden hem voor dringende zaken meegevoerd en toen hij wegging beloofde hij meer te vertellen – en haar om een gunst te vragen. Wat was de gunst? vroeg ze zich af. Wat wilde hij van haar?

De Koning had aan haar gevraagd om hem bij het ochtendgloren in zijn troon kamer te ontmoeten. En Gwen haastte zich met aankleden, wetende dat ze al laat was. Door haar dromen voelde ze zich een beetje slap.

Terwijl ze door de kamer snelde kreeg ze een steek van de honger. De uithongering van de Grote Woestenij eiste nog steeds zijn tol en ze keek naar de tafel die vol met lekkernijen lag – broden, fruit, kazen, puddings – en ze pakte snel wat en at terwijl ze liep. Ze pakte meer dan ze nodig had en terwijl ze liep voerde ze de helft aan Krohn, die naast haar liep te janken en hij griste het uit haar handen. Ze was zo dankbaar voor dit voedsel, het onderdak, deze overvloedige kamers – het voelde bijna alsof ze terug was in het Hof van de Koning, in het kasteel waar ze was opgegroeid.

Terwijl ze de kamer verliet sprongen bewakers in de houding en ze duwden de zwaren eiken deur open. Ze schreed langs ze heen, de zacht verlichte stenen gangen van het kasteel in. De fakkels brandden nog steeds.

Gwen bereikte het einde van de gang en ging samen met Krohn een paar spiraalvormige trappen op, totdat ze de bovenste verdieping bereikte. Ze wist dat hier de troon kamer van de Koning was, ze raakte al bekend met dit kasteel. Ze liep snel een andere gang door en wilde net een gewelfde opening in het steen passeren toen ze iets in haar ooghoeken opmerkte. Ze liep terug en was verrast toen ze iemand in de schaduwen zag staan.

“Gwendolyn?” zei hij met een vlotte stem, te gemaakt, en hij kwam met een zelfingenomen glimlach op zijn gezicht uit de schaduwen tevoorschijn.

Gwendolyn knipperde, stapte naar achteren en ze moest even nadenken wie hij was. Ze was de laatste dagen aan zoveel mensen geïntroduceerd en het was allemaal een beetje vervaagd.

Maar dit was een gezicht die ze niet kon vergeten. Ze besefte dat het de zoon van de Koning was, de andere van de tweeling, die ene met het haar, die zich tegen haar uitgesproken had.

“Jij bent de zoon van de Koning,” herinnerde ze zich hardop. “Het derde kind.”

Hij grijnsde, een gemene grijns die ze niet leuk vond, en hij stapte nogmaals naar voren.

“Het tweede kind, eigenlijk,” corrigeerde hij. “We zijn een tweeling, maar ik was er het eerst.”

Gwen bekeek hem toen hij dichterbij kwam en ze zag dat hij onberispelijk gekleed en geschoren was. Zijn haar was gekapt en rook naar parfum en olie, hij had de mooiste kleding aan die ze ooit had gezien. Hij had een zelfingenomen uiterlijk en hij rook naar arrogantie en eigendunk.

“Ik heb liever niet dat men mij als een tweeling ziet,” vervolgde hij. “Ik ben mijzelf. Mijn naam is Mardig. Het is alleen maar mijn lot in het leven dat ik als een tweeling geboren ben, één die ik niet onder controle kon hebben. Men kan wel zeggen, het lot van de kroon,” concludeerde hij filosofisch.

Gwen vond het niet prettig om in zijn aanwezigheid te zijn, het prikte nog steeds hoe hij haar de vorige avond had behandeld. Ze voelde Krohn naast haar zich samentrekken en de haren in zijn nek stonden recht overeind toen hij tegen haar been aan wreef. Ze was ongeduldig om te weten te komen wat hij van haar wilde.

“Hang je altijd in de schaduwen van deze gangen rond?” vroeg ze.

Mardig grijnsde toen hij dichterbij kwam, een beetje te dichtbij voor haar doen.

“Het is tenslotte mijn kasteel,” antwoorde hij territoriaal. “Ik sta erom bekend erdoor te dwalen.”

“Jouw kasteel?” vroeg ze. “En niet van je vader?”

Zijn uitdrukking werd donkerder.

“Alles op zijn tijd,” antwoordde hij cryptisch en kwam nog een stap dichterbij.

Gwendolyn merkte dat ze onvrijwillig een stap achteruit deed, ze vond het gevoel van zijn aanwezigheid niet prettig en Krohn begon te grommen.

Mardig keek minachtend op Krohn neer.

“Wist je dat er geen dieren in ons kasteel slapen?” antwoordde hij.

Gwen fronste verontwaardigd.

“Jouw vader heeft er geen bezwaar tegen.”

“Mijn vader dwingt de regels niet af,” antwoordde hij. “Ik wel. En de bewakers van de Koning staan onder mijn bevel.”

Ze fronste gefrustreerd.

“Heb je me daarom tegen gehouden?” vroeg ze geïrriteerd. “Om de regels voor dieren af te dwingen?”

Hij fronste ook en besefte dat hij waarschijnlijk zijn gelijke had ontmoet. Hij staarde haar aan, zijn ogen in de hare, alsof hij haar beoordeelde.

“Er is geen vrouw in de Bergrug die mij niet wil hebben,” zei hij. “En toch zie ik geen passie in je ogen.”

Gwen gaapte hem verafschuwd aan toen ze uiteindelijk besefte waar het om ging.

“Passie?” herhaalde ze geschokt. “En waarom zou ik? Ik ben getrouwd en de liefde van mijn leven zal spoedig aan mijn zijde terugkeren.”

Mardig lachte hardop.

“Werkelijk?” vroeg hij. “Van wat ik hoor, is hij allang dood. Of zo ver van jou vandaan, dat hij nooit meer aan jouw zijde zal terugkeren.”

Gwendolyn keek hem dreigend aan en haar woede nam toe.

“En zelfs als hij nooit meer zal terugkeren,” zei ze, “zou ik nooit met iemand anders zijn. En zeker niet met jou.”

Zijn uitdrukking werd donkerder.

Ze wilde weggaan, maar hij greep haar bij de arm vast. Krohn gromde.

“Ik vraag niet om wat ik hier wil,” zei hij. “Ik pak het. Je bent in een vreemd koninkrijk, bij de genade van een vreemde gastheer. Je zou er verstandig aan doen om jouw ontvangers een plezier te doen. Tenslotte wordt je zonder onze gastvrijheid terug in de leegte gestuurd. En er zijn heel veel ongelukkige omstandigheden die een gast toevallig kunnen overkomen – zelfs met de beste bedoelingen van een gastheer.”

Ze fronste. Ze had teveel echte dreigingen in haar leven gezien om voor zijn zielige waarschuwingen bang te zijn.

“Ontvangers?” zei ze. “Noem je ons zo? Ik ben een vrije vrouw als je het nog niet was opgevallen. Als ik wil kan ik hier nu zo weg.”

Hij lachte, het was een lelijk geluid.

“En waar zou je naartoe gaan? Terug de Woestenij in?”

Hij glimlachte en schudde zijn hoofd.

“Je mag technisch gezien dan wel vrij zijn,” voegde hij toe. “Maar laat me je dit vragen: wanneer de wereld een vijandige plek is, waar moet je dan naartoe?”

Krohn gromde gevaarlijk en Gwen voelde dat hij klaar was om te springen. Ze schudde de hand van Mardig verontwaardigd van zich af, legde een hand op Krohn’s kop en hield hem tegen. En toen ze naar Mardig terugstaarde, kreeg ze een inval.

“Vertel mij eens, Mardig,” zei ze met een harde en koude stem. “Waarom ben je niet daar buiten, vechtend met je broers in de woestijn? Waarom ben jij als enige achter gebleven? Is angst jouw motivatie?”

Hij glimlachte, maar achter zijn glimlach zag ze lafheid.

“Ridderlijkheid is voor dwazen,” antwoordde hij. “Bruikbare dwazen, die de weg vrijmaken voor de anderen zodat we kunnen hebben wat we willen. Gebruik het woord ‘ridderlijkheid’ en ze kunnen als marionetten gebruikt worden. Ik kan niet zo gemakkelijk gebruikt worden.”

Ze keek hem met walging aan.

“Mijn man en onze Zilver zouden een man als jou uitlachen,” zei ze. “Je zou het geen twee minuten in de Ring uithouden.”

Gwen keek naar de ingang die hij blokkeerde.

“Je hebt twee keuzes,” zei ze. “Je kan opzij gaan of Krohn krijgt het ontbijt dat hij zo graag wilt. Ik denk dat je precies genoeg bent.”

Hij keek op Krohn neer en zag zijn lip trillen. Hij stapte opzij.

Maar ze ging nog niet. In plaats daarvan stapte ze naar voren, dicht naar hem toe, minachtend. Ze wilde haar punt maken.

“Je mag dan wel het bevel over jouw kleine kasteel hebben,” snauwde ze donker, “maar vergeet niet dat je het tegen een Koningin hebt. Een vrije Koningin. Ik zal nooit verantwoording aan je afleggen, ik zal nooit aan iemand verantwoording afleggen zolang ik leef. Dat heb ik gehad. En dat maakt mij heel gevaarlijk – gevaarlijker dan jij.”

De Prins staarde terug en, tot haar verrassing, glimlachte hij.

“Ik mag je wel, Koningin Gwendolyn,” antwoordde hij. “Veel meer dan ik dacht.”

Met kloppend hart zag Gwendolyn hoe hij zich omdraaide en wegliep. Hij glipte in de duisternis terug en verdween in de gang. Terwijl zijn voetstappen echoden en vervaagden vroeg ze zich af: welke gevaren liggen in dit hof op de loer?




HOOFDSTUK DRIE


Kendrick stormde door het droge woestijnlandschap met Brandt en Atme aan zijn zijde en de zestal Zilver naast hem. Het was alles wat er van de broederschap van de Ring over was en ze reden samen als in oude tijden. Terwijl ze reden, ze waagden zich dieper en dieper de Grote Woestenij in, voelde Kendrick het gewicht van nostalgie en verdriet. Het deed hem aan de hoogtij dagen in de Ring denken, omgeven door Zilver en door zijn strijdbroeders, naar de strijd rijdend met duizenden mannen. Hij had met de beste ridders die het koninkrijk had te bieden gereden, de ene nog een grotere krijger dan de ander. En overal waar hij kwam schalden trompetten en snelden de dorpelingen op ze af om ze te begroeten. Hij en zijn mannen waren overal welkom en ze bleven tot diep in de nacht wakker. Ze vertelden strijdverhalen, over heldendom, over schermutselingen met monsters die uit het ravijn tevoorschijn kwamen – of erger, van voorbij de wildernis.

Kendrick knipperde, hij had stof in zijn ogen en hij kwam weer bij zijn positieven. Het was nu een andere tijd, een andere plaats. Hij keek achterom en zag de acht mannen van de Zilver en verwachtte duizenden meer bij ze te zien. Maar de realiteit kwam langzaam dichterbij toen hij zich besefte dat deze acht alles was wat ervan over en hij realiseerde zich hoeveel er veranderd was. Zouden die dagen van roem weer ooit hersteld worden?

Kendrick’s idee van wat een krijger maakte was met de jaren veranderd. En tegenwoordig merkte hij dat een krijger niet alleen door vaardigheid en eer werd gemaakt – maar door doorzettingsvermogen. De aanleg om door te gaan. Het leven had een manier om je met zoveel hindernissen, moeilijkheden, tragedies, verliezen – en vooral zoveel verandering te overladen. Hij had meer vrienden verloren dan hij kon tellen en de Koning waar hij zijn hele leven voor had geleefd, leefde niet eens meer. Zijn thuisland was verdwenen. En hij wist niet eens meer waarvoor. Hij wist dat hij ernaar zocht. En het was die aanleg om door te gaan, misschien wel boven alles, wat een krijger maakte, wat een man de tand des tijds liet doorstaan wanneer er zovelen wegvielen. Het was wat echte krijgers van de voorbijgaanden onderscheidde.

“ZANDMUUR VOORUIT!” riep een stem.

Het was een vreemde stem, één waar Kendrick nog steeds aan moest wennen. Hij keek op en zag Koldo, de oudste zoon van de Koning. Zijn zwarte huid viel in de groep op en hij leidde de groep soldaten van de Bergrug. In de korte tijd dat Kendrick hem had leren kennen, had hij respect voor Koldo gekregen. Hij zag hoe hij zijn mannen leidde en hoe zijn mannen naar hem opkeken. Hij was een ridder waar Kendrick trots op was om naast te rijden.

Koldo wees naar de horizon, Kendrick keek en zag waar hij naartoe wees – eigenlijk hoorde hij het voordat hij het zag. Het was een scherp gefluit, net als een orkaan, en Kendrick dacht aan zijn tijd in de Woestenij toen hij er half-bewusteloos doorheen gesleept werd. Hij herinnerde zich het razende zand, roerend als een tornado die maar niet verdween, een solide muur vormend die hoog in de lucht rees. Het zag er ondoordringbaar uit, als een echte muur, en het zorgde ervoor dat de Bergrug van de rest van het Keizerrijk werd verborgen.

Terwijl het fluiten luider werd, zag Kendrick er tegenop om er weer doorheen te gaan.

“SJALEN!” beval een stem.

Kendrick zag Ludvig, de oudste van de tweeling van de Koning, een lange witte doek pakken en het over zijn gezicht wikkelen. Eén voor één volgden de andere soldaten zijn voorbeeld.

Naast Kendrick kwam de soldaat die zichzelf als Naten geïntroduceerd had, een man waar Kendrick meteen een hekel aan had, rijden. Hij was opstandig tegen Kendrick’s toegewezen leiding en hij was oneerbiedig.

Naten grijnsde naar Kendrick en zijn mannen terwijl hij dichterbij kwam rijden.

“Je denkt dat je deze missie leidt,” zei hij, “alleen maar omdat de Koning jou toegewezen heeft. Maar je weet niet eens genoeg om je mannen tegen de Zandmuur te bedekken.”

Kendrick staarde naar de man terug, zag in zijn ogen dat hij een onuitgelokte haat voor hem had. Eerst dacht Kendrick dat hij zich gewoon door hem bedreigd voelde, een buitenstaander – maar nu zag hij dat het alleen maar een man was die het fijn vond om te haten.

“Geef hem de sjalen!” riep Koldo ongeduldig naar Naten.

Nadat er nog meer tijd voorbij was gegaan en de zandmuur nog dichterbij was gekomen, het zand ging tekeer, reikte Naten eindelijk naar beneden en gooide de zak met sjalen naar Kendrick. Het raakte hem ruw tegen de borst terwijl hij reed.

“Deel dit aan je mannen uit,” zei hij, “of eindig uiteengesneden door de muur. Het is jouw keuze – het maakt mij niet echt veel uit.”

Naten reed weg, zwenkte naar zijn mannen terug en Kendrick deelde vlug de sjalen aan zijn mannen uit. Hij kwam naast ze rijden en gaf ze aan hen. Toen wikkelde Kendrick zijn eigen sjaal over zijn hoofd en gezicht, net als de anderen van de Bergrug deden. Hij wikkelde het een aantal keer om zijn hoofd, totdat hij zich zeker voelde maar nog steeds kon ademen. Hij kon er nauwelijks doorheen kijken, de wereld was onduidelijk en wazig in het licht.

Kendrick zette zichzelf schrap terwijl ze dichterbij kwamen en het geluid van het woelend zand oorverdovend werd. Ze waren er vijftig meter vandaan en de lucht was gevuld met het geluid van het zand wat van hun uitrusting afkaatste. Een tel later voelde hij het.

Kendrick dook de Zandmuur in en het was alsof hij zich in een kolkende oceaan van zand onderdompelde. Het geluid was zo hard dat hij niet eens het kloppen van zijn eigen hart in zijn oren kon horen, terwijl het zand iedere centimeter van zijn lichaam omhelsde, vechtend om erin te komen, om hem uit elkaar te scheuren. Het kolkende zand was zo intens dat hij Brandt of Atme niet kon zien, die net een paar meter van hem vandaan waren.

“DOORRIJDEN!” riep Kendrick naar zijn mannen. Hij vroeg zich af of ze hem wel konden horen en hij stelde zichzelf net zo gerust. De paarden hinnikten als gekken, vertraagden, gedroegen zich raar en Kendrick zag dat het zand in hun ogen kwam. Hij schopte harder en bad dat zijn paard niet ter plekke zou stoppen.

Kendrick bleef doorgaan, hij dacht dat het nooit zou eindigen – en toen kwamen ze er eindelijk uit. Hij kwam er aan de andere kant uit met zijn mannen naast hem, terug in de Grote Woestenij. Een open lucht en leegte begroette hem aan de andere kant. De Zandmuur werd langzaam rustiger terwijl ze verder reden. En toen de kalmte was teruggekeerd merkte Kendrick dat de mannen van de Bergrug hem en zijn mannen verbaasd aankeken.

“Niet gedacht dat we het zouden overleven?” vroeg Kendrick aan Naten terwijl hij terug staarde.

Naten haalde zijn schouders op.

“Het maakt mij niets uit,” zei hij en reed met zijn mannen weg.

Kendrick wisselde een blik met Brandt en Atme uit terwijl ze allemaal hun vraagtekens hadden over deze mannen van de Bergrug. Kendrick had het vermoeden dat het een lange en moeilijke weg zou zijn om hun vertrouwen te winnen. Ten slotte waren hij en zijn mannen buitenstaanders. Zij waren degenen die dit spoor gemaakt hadden en de moeilijkheden voor hun hadden veroorzaakt.

“Recht vooruit!” riep Koldo.

Kendrick keek en zag in de woestijn het spoor wat dankzij hem en de anderen van de Ring was overgebleven. Hij zag hun voetsporen, nu in het zand gehard, de horizon in verdwijnen.

Koldo stopte waar ze geëindigd waren. Hij wachtte even, net als de anderen, hun paarden hijgden. Ze keken allemaal naar beneden en bestudeerden ze.

“Ik had verwacht dat de woestijn ze weg zou vagen,” zei Kendrick verrast.

Naten grijnsde naar hem.

“Deze woestijn vaagt niets weg. Het regent nooit – en het onthoudt alles. Deze afdrukken van jullie zou ze zo naar ons toe brengen – en zou tot de ondergang van de Bergrug leiden.”

“Hou ermee op hem op te jutten,” zei Koldo duister tegen Naten, zijn stem vol met gezag.

Ze draaiden zich om en zagen hem dichtbij staan, Kendrick voelde zich dankbaar jegens hem.

“Waarom zou ik?” antwoordde Naten. “Deze mensen hebben dit probleem veroorzaakt. Ik kon nu veilig in de Bergrug zijn.”

“Ga zo door,” zei Koldo, “en ik stuur je nu meteen naar huis. Je wordt van deze missie gehaald en zal aan de Koning uitleg moeten geven waarom je deze toegewezen aanvoerder minachtend hebt behandeld.”

Naten, eindelijk nederig, keek naar beneden en reed naar de andere kant van de groep toe.

Koldo keek naar Kendrick en knikte naar hem met respect, de ene aanvoerder tegen de andere.

“Ik verontschuldig me voor weerstand van mijn mannen,” zei hij. “Zoals je weet, kan een aanvoerder niet altijd voor al zijn mannen spreken.”

Kendrick knikte respectvol terug en had nu nog meer bewondering voor Koldo.

“Is dit het spoor van jouw mensen?” vroeg Koldo en keek naar beneden.

Kendrick knikte.

“Zo te zien wel.”

Koldo zuchtte, draaide zich om en volgde het.

“We zullen het tot het einde volgen,” zei hij. “Zodra we het einde bereiken, zullen we terugkeren en het uitwissen.”

Kendrick was in de war.

“Maar laten we zelf geen spoor achter als we terug gaan?”

Koldo gebaarde en Kendrick volgde zijn blik. Hij zag verschillende apparaten die er als harken uitzagen achterop de paarden vastgezet.

“Vegers,” legde Ludvig uit die naast Koldo kwam. “Zij zullen ons spoor uitwissen terwijl we rijden.”

Koldo glimlachte.

“Dit heeft de Bergrug eeuwenlang onzichtbaar voor onze vijanden gehouden.”

Kendrick bewonderde de vindingrijke apparaten. Toen klonk er een kreet terwijl de mannen hun paarden aanspoorden, zich omkeerden en het spoor volgden. Ze galoppeerden door de woestijn, terug de Woestenij in, richting de horizon van leegte. Ondanks zichzelf, keek Kendrick achterom en wierp een laatste blik op de Zandmuur. En voor de een of andere reden werd hij overspoeld door het gevoel dat hij nooit, nooit, meer zou terugkeren.




HOOFDSTUK VIER


Erec stond aan de boeg van het schip, samen met Alistair en Strom en hij keek zorgelijk naar de nauwer wordende rivier. Vlak achter hem was zijn kleine vloot, het alles wat over was van wat van de Zuidelijke Eilanden was gevaren. Ze kronkelden op deze eindeloze rivier, steeds maar dieper in het hart van het Keizerrijk. Op sommige punten was de rivier zo breed als een oceaan, konden ze de oevers niet zien en het water was helder; maar nu zag Erec dat het aan de horizon smaller werd. Ze kwamen bij een knelpunt van misschien maar twintig meter breed en het water werd troebel.

De professionele soldaat in Erec stond op scherp. Hij hield niet van krappe plekjes als hij zijn mannen leidde en hij wist dat de nauwer wordende rivier zijn vloot vatbaarder voor een hinderlaag maakte. Erec keek over zijn schouder en zag geen teken van de enorme Keizerlijke vloot die ze op zee ontvlucht waren; maar dat betekende niet dat ze er niet waren, ergens. Hij wist dat ze de achtervolging nooit op zouden geven totdat ze hen gevonden hadden.

Met zijn handen op de heupen draaide Erec weer terug en vernauwde zijn ogen. Hij bestudeerde aan beide kanten het eenzame Keizerrijk, dat zich eindeloos uitstrekte met grond van gedroogd zand en harde rotsen, armoedige bomen en geen enkel teken van beschaving. Erec tastte de oevers af en was ten minste dankbaar dat hij geen forten of Keizerlijke bataljons aan de rivier zag liggen. Hij wilde zo snel mogelijk met zijn vloot stroomopwaarts naar Volusia zeilen, Gwendolyn en de anderen vinden en ze bevrijden – en dan daar weggaan. Hij zou ze over de zee naar de veiligheid van de Zuidelijke Eilanden brengen, waar hij ze kon beschermen. Hij wilde onderweg geen enkele afleiding.

Maar aan de andere kant baarde de onheilspellende stilte en het uitgestorven landschap hem zorgen: verstopte het Keizerrijk zich daar, wachtende om ze te besluipen?

Erec wist dat er een nog groter gevaar was dan wachten op een aanval van de vijand. Dat was verhongeren. Dat was een veel dringender zorg. Zij doorkruisden een eenzame woestenij en al hun voorraden waren bijna op. Terwijl Erec daar stond, voelde hij het knagen in zijn buik. Hij had zichzelf en de anderen al veel te lang op een rantsoen van één maaltijd per dag gezet. Hij wist dat als ze in dit landschap niet snel wat voedsel zouden vinden, ze een veel groter probleem zouden hebben. Zou deze rivier ooit eindigen? vroeg hij zich af. En als ze nu nooit Volusia zouden vinden?

En erger: als Gwendolyn en de anderen daar nu niet meer waren? Of al dood waren?

“Nog één!” riep Strom.

Erec draaide zich om en zag een van zijn mannen een vislijn omhoog halen met een helder gele vis eraan. Het plofte op het dek neer. De zeeman stapte erop en Erec ging er samen met de anderen omheen staan en keek neer. Hij schudde teleurgesteld zijn hoofd: twee hoofden. Het was nog een giftige vis die in overvloed leek te leven in deze rivier.

“Deze rivier is vervloekt,” zei de man en smeet zijn hengel neer.

Erec liep naar de reling terug en bekeek teleurgesteld het water. Hij voelde een aanwezigheid en zag Strom naast hem komen staan.

“En wat als deze rivier ons niet naar Volusia brengt?” vroeg Strom.

Erec zag de bezorgdheid in het gezicht van zijn broer en hij deelde het.

“Het zal ons ergens heen leiden,” antwoordde Erec. “En het brengt ons naar het noorden. Als het niet naar Volusia is, dan steken we het land te voet over en vechten we ons ernaartoe.”

“Moeten we dan onze schepen achter laten? Hoe kunnen we dan uit deze plek ontsnappen? Naar de Zuidelijke Eilanden terugkeren?”

Erec schudde langzaam zijn hoofd en zuchtte.

“Misschien helemaal niet,” antwoordde hij eerlijk. “Geen enkele zoektocht naar eer is veilig. En heeft dat ooit jou of mij tegen gehouden?”

Strom draaide zich naar hem om en glimlachte.

“Dat is waar we voor leven,” antwoordde hij.

Erec glimlacte terug en zag Alistair aan zijn andere kant verschijnen. Ze hield de reling vast en keek over de rivier uit, die steeds maar smaller werd. Haar ogen waren glazig en ze had een verre blik. Erec voelde dat ze in een andere wereld verloren was. Hij had ook een andere verandering aan haar opgemerkt – hij wist niet zeker wat het was, alsof er een geheim was die ze niet wilde vertellen. Hij wilde het zo graag aan haar vragen, maar hij wilde niet snuffelen.

Er klonk een koor van hoorns en Erec draaide zich geschrokken om en keek. Zijn hart zakte toen hij zag wat er opdoemde.

“SNEL NADEREND!” schreeuwde een zeeman hoog vanuit de mast en hij wees als een krankzinnige. “KEIZERLIJKE VLOOT!”

Erec rende samen met Strom over het dek naar de achtersteven toe. Hij rende langs zijn mannen, allemaal klaar voor de strijd, ze grepen hun zwaarden, bereidden hun bogen voor, bereidden zichzelf mentaal voor.

Erec bereikte de achtersteven, greep de reling en keek. Hij zag dat het waar was: daar, in de bocht van de rivier, net een paar honderd meter van ze vandaan, was een rij Keizerlijke schepen met hun zwarte en gouden zeilen.

“Ze moeten ons spoor gevonden hebben,” zei Strom naast hem.

Erec schudde zijn hoofd.

“Ze zijn ons de hele tijd gevolgd,” zei hij. “Ze hebben alleen gewacht om zich te laten zien.”

“Gewacht op wat?” vroeg Strom.

Erec wees over zijn schouder stroomopwaarts.

“Dat,” zei hij.

“Ze hebben op het smalste punt van de rivier gewacht,” zei Erec. “Gewacht tot we in één rij moesten zeilen en te ver waren om terug te keren. Ze hebben ons precies waar ze ons willen hebben.”

Erec keek weer naar de vloot en terwijl hij daar stond, kreeg hij een ongelooflijk gevoel van concentratie, zoals hij vaak kreeg wanneer hij zijn mannen leidde en ze in crisissituatie zaten. Hij kreeg ineens een inval, zoals vaak in tijden als deze, en hij had een idee.

Erec draaide zich naar zijn broer.

“Beman dat schip naast ons,” beval hij. “Ga ermee naar de achterkant van onze vloot. Haal iedere man ervan af – zet ze op het schip ernaast. Hoor je me? Haal dat schip leeg. Zodra het schip leeg is, ben jij de laatste die het verlaat.”

Strom keek terug en was in de war.

“Wanneer het schip leeg is?” echode hij. “Ik begrijp het niet.”

“Ik ben van plan om het te slopen.”

“Te slopen?” vroeg Strom verbouwereerd.

Erec knikte

“Op het meest smalle gedeelte, waar de oevers elkaar bijna raken, draai je het schip zijdelings en verlaat het. Het zal een wig creëren – de dam die we nodig hebben. Niemand zal ons meer kunnen volgen. Ga nu!!” riep Erec.

Strom kwam onmiddellijk in actie. Hij volgde de bevelen van zijn broer op, of hij het nu met hem eens was of niet. Zodra hij op het andere schip landde, begon hij bevelen uit te delen en de mannen kwamen in actie. Ze sprongen één voor één van hun schip op die van Erec.

Erec werd bezorgd toen hij hun schepen van elkaar af zag drijven.

“Beman de touwen!” riep Erec naar zijn mannen. “Gebruik de haken – hou de schepen bij elkaar!”

Zijn mannen volgden zijn bevel op, renden naar de zijkant van het schip en grepen de werpankers. Ze gooiden ze door de lucht, haakten ze in het schip naast ze en trokken uit alle macht zodat de schepen niet verder uit elkaar zouden drijven. Het versnelde het proces en tientallen mannen sprongen van de ene reling naar de andere, onderwijl haastig hun wapens pakken terwijl ze het schip verlieten.

Strom hield toezicht, hij schreeuwde bevelen, hij zorgde ervoor dat iedere man het schip verliet en verzamelde ze allemaal totdat hij er zeker van was dat er niemand meer aan boord was.

Strom keek Erec in zijn ogen en Erec keek goedkeurend toe.

“Wat doen we met de voorraden op het schip?” riep Strom over het lawaai uit. “En de resterende wapens?”

Erec schudde zijn hoofd.

“Laat liggen,” riep hij terug. “Blijf alleen achter ons en vernietig het schip.”

Erec rende naar de boeg, leidde zijn vloot en zeilde ze naar de vernauwing.

“ENKELE RIJ!”

Al zijn schepen kwamen achter hem toen de rivier op zijn smalst werd. Erec zeilde met zijn vloot door en ondertussen keek hij achterom. Hij zag dat de Keizerlijke vloot snel dichterbij kwam, ze waren nog maar amper honderd meter van ze vandaan. Hij zag hoe honderden Keizerlijke troepen de bogen pakten en hun pijlen voorbereidden, ze zetten ze in brand. Hij wist dat ze bijna binnen bereik waren; er was geen tijd te verspillen.

“NU!” riep Erec naar Strom, net toen het schip van Strom, de laatste van de vloot, het smalste punt bereikte.

Strom, die nog wachtte, hief zijn zwaard en sneed de helft van de touwen die hem aan Erec’s schip verbond door. Tegelijkertijd sprong hij naar Erec’s schip over. Hij sneed ze door net toen het verlaten schip in de vernauwing terecht kwam en onmiddellijk dreef het het roerloos.

“DRAAI HET ZIJWAARTS!” beval Erec zijn mannen.

Zijn mannen grepen de touwen die nog aan één kant van het schip waren overgebleven en trokken zo hard als zij konden. Totdat het schip, kreunend van protest, langzaam zijwaarts tegen de stroming in draaide. Eindelijk pakte de stroming het op en plaatste zich stevig in de rotsen. Het zat tussen de twee oevers vast, het hout kreunde en het begon te kraken.

“HARDER TREKKEN!” riep Erec.

Ze trokken en trokken en Erec rende om zich bij ze te voegen. Ze kreunden allemaal terwijl ze uit alle macht trokken. Langzaam lukte het ze om het schip te draaien en hielden ze het stevig vast terwijl het zich steeds dieper in de rotsen vastzette.

Toen het schip stopte met bewegen, stevig vast, was Erec eindelijk tevreden.

“SNIJ DE TOUWEN DOOR!” riep hij, wetende dat het nu of nooit was. Hij voelde dat zijn eigen schip vastliep.

Erec’s mannen hakten de resterende touwen door en haalde de schepen uit elkaar – en geen moment te vroeg.

Het verlaten schip begon krakend ineen te storten, het drijfhout blokkeerde de rivier flink – en het volgende moment zag de lucht zwart terwijl brandende Keizerlijke pijlen op Erec’s vloot afkwamen.

Erec had zijn mannen net op tijd uit de weg gehaald: de pijlen landden allemaal op het verlaten schip en kwamen twintig meter te kort om Erec’s vloot te bereiken. Ze dienden nu alleen maar om het schip in brand te steken, wat nog een andere hindernis tussen hun en het Keizerrijk creëerde. Nu was de rivier ontoegankelijk.

“Volle zeilen vooruit!” riep Erec.

Zijn vloot zeilde zo snel als ze kon, ze pakten de wind en er kwam meer en meer afstand tussen hun en hun blokkade. Ze zeilden verder en verder noordwaarts, veilig voor de Keizerlijke pijlen. Er kwam nog een salvo van pijlen en deze kwamen in het water terecht. Ze spletterden en sisten overal rond het schip terwijl ze het water raakten.

Ze zeilden verder en Erec stond aan de boeg. Hij keek tevreden toe hoe de Keizerlijke vloot tot een halt geroepen werd door het brandende schip. Eén van de Keizerlijke schepen probeerde het onbevreesd te rammen – maar het enige wat gebeurde was dat het in brand vloog. Honderden Keizerlijke soldaten schreeuwden, omringd door vlammen en sprongen overboord – en hun brandend schip creëerde een nog grotere zee van wrakhout. Toen hij ernaar keek, bedacht Erec dat het Keizerrijk er dagenlang niet doorheen zou kunnen komen.

Erec werd door een stevige hand aan zijn schouder gepakt en hij zag Strom glimlachend naast hem staan.

“Eén van je meest geïnspireerde strategiën,” zei hij.

Erec glimlachte terug.

“Goed gedaan,” antwoordde hij.

Erec draaide zich om een keek stroomopwaarts. Het water kronkelde alle kanten op en hij was er nog niet gerust op. Ze hadden deze slag gewonnen – maar wie wist welke hindernissen nog voor ze lagen?




HOOFDSTUK VIJF


Volusia stond, in haar gouden gewaden, hoog op het podium en keek op de honderd gouden trappen neer die ze als een ode aan haarzelf had laten bouwen. Ze strekte haar armen uit en zwolg in het moment. Voor zover als ze kon zien waren de straten van de stad vol met mensen, Keizerlijke inwoners, haar soldaten. Allemaal haar nieuwe aanbidders, allemaal bogen ze voor haar en raakten ze de grond met hun hoofden bij het aanbreken van de dag. Ze zongen allemaal als één, een zacht, doordringend geluid. Ze namen deel aan de ochtendienst die zij had gecreëerd en die haar ministers en aanvoerders ze opgedragen hadden te doen: haar aanbidden of sterven. Ze wist dat ze haar nu aanbaden omdat ze het moesten – maar snel genoeg zouden ze het doen omdat dit het enige was dat ze wisten.

“Volusia, Volusia, Volusia,” scandeerden ze. “Godin van de zon en Godin van de sterren. Moeder van de oceanen en aankondiger van de zon.”

Volusia keek en bewonderde haar nieuwe stad. Overal waren gouden beelden van haar opgerezen, net zoals ze haar mannen opgedragen had te bouwen. Op iedere hoek van de stad stond een standbeeld van haar, van glimmend goud; overal waar men keek, moest men haar wel zien, haar aanbidden.

Eindelijk was ze tevreden. Eindelijk was ze de Godin waarvan ze wist die ze moest zijn.

Het gezang vulde de lucht, net als de wierook die op ieder altaar ter ere van haar werd gebrand. Mannen, vrouwen en kinderen vulden de straten, schouder tegen schouder. Allemaal bogen ze en ze voelde dat ze dit verdiend had. Het was een lange en moeilijke reis om hier te komen. Maar ze had helemaal naar de hoofdstad gelopen, het was gelukt om het in te nemen, om de Keizerlijke legers te vernietigen die haar tegenwerkten. Nu was de hoofdstad eindelijk van haar.

Het Keizerrijk was van haar.

Natuurlijk dachten haar adviseurs er anders over, maar het kon Volusia niet veel schelen wat zij dachten. Ze wist dat ze onoverwinnelijk was, ergens tussen hemel en aarde, en geen macht ter wereld kon haar vernietigen. Ze verschuilde zich niet alleen achter angst – maar ze wist dat dit alleen maar het begin was. Ze wilde nog meer macht. Ze was van plan om iedere hoorn en piek van het Keizerrijk op te zoeken en iedereen die haar tegenwerkte, die haar eenzijdige macht niet wilde accepteren te verpletteren. Ze zou een alsmaar groter leger verzamelen, totdat iedere hoek van het Keizerrijk zich aan haar onderwierp.

Klaar om de dag te beginnen, daalde Volusia langzaam van haar podium af en nam de ene gouden tree na de andere. Ze reikte haar handen uit en toen ze allemaal naar voren renden, raakte haar handpalmen hun handpalmen. Een massa aanbidders omarmde haar als hun eigen, een levende godin tussen ze in. Sommige aanbidders huilden, vielen op hun gezicht toen ze langskwam en nog meer vormden een menselijke brug op de bodem, verlangend dat zij over hen heen liep. Dat deed ze en ze liep over het zachte vlees van hun ruggen.

Eindelijk had ze haar kudde. En nu was het tijd om ten strijde te gaan.



*



Volusia stond bovenop de wal die de Keizerlijke hoofdstad omringde en ze tuurde naar de woestijnlucht met een groot gevoel van lotsbestemming. Ze zag niets anders dan de lijken zonder hoofd, alle mannen die zij gedood had – en een lucht met gieren die krasten en aan hun vlees pikten. Buiten deze muren was een lichte bries en ze kon het rottend vlees, zwaar in de wind, al ruiken. Ze glimlachte breed bij het aanzicht van de slachting. Deze mannen hadden het aangedurfd om haar tegen te werken – en ze hadden de prijs ervoor betaald.

“Moeten we de doden niet begraven, Godin?” klonk een stem.

Volusia keek achterom en zag de aanvoerder van haar krijgsmacht, Rory. Hij was een mens, lang, breedgeschouderd, had een hoekige kin en was adembenemend knap. Ze had hem gekozen, had hem boven de andere generaals verheven, omdat hij aangenaam was om naar te kijken – en nog meer omdat hij een briljante aanvoerder was en tegen elke prijs wilde winnen – net als zij.

“Nee,” antwoordde ze en keek hem niet aan. “Ik wil dat ze onder de zon wegrotten en dat de dieren zich aan hun vlees tegoed doen. Ik wil dat iedereen weet wat er gebeurt met hen die de Godin Volusia tegenwerken.”

Hij keek afkerig naar het aanzicht.

“Zoals je wilt, Godin,” antwoordde hij.

Volusia speurde de horizon af en haar tovenaar, Koolian, kwam naast haar staan en speurde de horizon ook af. Koolian droeg een zwarte kap en mantel, hij had gloeiende groene ogen en een met wratten bedekt gezicht. Hij was het wezen die haar bij de moord op haar eigen moeder had geholpen – en één van de weinigen wie zij nog vertrouwde.

“Je weet dat ze daar zijn,” herinnerde hij haar. “Dat ze voor je komen. Ik voel dat ze er nu aankomen.”

Ze negeerde hem en keek recht vooruit.

“Ik ook,” zei ze uiteindelijk.

“De Ridders van de Zeven zijn erg machtig, Godin,” zei Koolian. “Ze reizen met een leger van tovenaars – een leger waar jij zelfs niet tegenop kan.”

“En vergeet de mannen van Romulus niet,” voegde Rory toe. “Er zijn meldingen dat hij nu al dicht bij onze kust is, teruggekeerd uit de Ring met zijn miljoen mannen.”

Volusia staarde en er hing een gespannen stilte in de lucht. Je hoorde niets anders dan het huilen van de wind.

Uiteindelijk zei Rory:

“Je weet dat we deze plaats niet kunnen behouden. Als we hier blijven, zullen we allemaal sterven. Wat is je bevel, Godin? Zullen we de stad ontvluchten? Overgeven?”

Volusia draaide zich eindelijk naar hem toe en glimlachte.

“We gaan het vieren,” zei ze.

“Vieren?” vroeg hij geschokkeerd.

“Ja, we gaan het vieren,” zei ze. “Tot het allerlaatste einde. Versterk onze stadspoorten en open de grote arena. Ik verklaar honderd dagen van feesten en spelen. We mogen dan wel sterven,” concludeerde ze met een glimlach, “maar dat doen we dan met een lach.”




HOOFDSTUK ZES


Godfrey rende samen met Ario, Merek, Akorth en Fulton door de straten van Volusia. Ze wilden snel bij de stadspoorten komen voordat het te laat was. Hij was nog steeds opgewonden door het succes met de sabotage in de arena, het was gelukt om die olifant te vergiftigen, om Dray te vinden en in de arena los te laten net op het moment dat Darius hem het hardst nodig had. Dankzij zijn hulp en die van de Finian vrouw, Silis, had Darius gewonnen; hij had het leven van zijn vriend gered, wat zijn schuldgevoel voor de hinderlaag in de straten van Volusia een beetje had verminderd. Natuurlijk was de rol van Godfrey aan de zijlijn, waar hij op zijn best was, en Darius kon niet als overwinnaar uit de bus komen zonder zijn eigen moed en meesterlijk gevecht. Maar Godfrey had eraan meegespeeld.

Maar nu ging alles mis; Godfrey had erop gerekend om Darius, na de wedstrijd, bij de poorten van het stadium te ontmoeten terwijl hij naar buiten geleid werd en hem te bevrijden. Hij had niet verwacht dat Darius onder begeleiding bij de achterste poort eruit zou gaan en door de stad heen gebracht zou worden. Nadat hij had gewonnen dreunde de complete Keizerlijke menigte zijn naam op en de Keizerlijke opzieners voelden zich door deze onverwachte populariteit bedreigd. Ze hadden een held gecreëerd en hadden besloten om hem zo snel mogelijk uit de stad en naar de arena van de hoofdstad te begeleiden, voordat er een revolutie uitbrak.

Nu rende Godfrey samen met de anderen, wanhopig om ze in te halen, om Darius te bereiken voordat hij de stadspoorten verliet en het te laat was. De weg naar de hoofdstad was lang en verlaten, ging recht door de Woestenij en werd zwaar bewaakt. Als hij de stad eenmaal had verlaten, was er geen manier om hem te helpen. Hij moest hem redden, anders zouden al zijn pogingen voor niets zijn geweest.

Godfrey sprintte hijgend door de straten en Merek en Ario hielpen Akorth en Fulton. Ze snakten naar adem en hun dikke buiken gingen ze vooruit.

“Niet stoppen!” moedigde Merek Fulton aan terwijl hij hem aan zijn arm meetrok. Ario gaf Akorth alleen maar een elleboogstoot in zijn rug om hem aan te moedigen toen hij langzamer ging en hij gromde.

Godfrey voelde het zweet in zijn nek stromen terwijl hij rende en hij vervloekte zichzelf weer dat hij zoveel bier dronk. Maar hij dacht aan Darius en hij dwong zijn vermoeide benen om door te lopen. Hij sloeg de ene na de andere staat in, totdat ze uiteindelijk uit een lange, stenen galerij uitkwamen, op het stadsplein. In de verte, misschien honderd meter verderop, zagen ze de stadspoort liggen, indrukwekkend, vijftig meter hoog. Terwijl Godfrey keek, sloeg zijn hart over toen hij zag dat de spijlen wagenwijd open stonden.

“NEE!” riep hij onvrijwillig uit.

Godfrey raakte in paniek toen hij de koets van Darius zag, getrokken door paarden en bewaakt voor Keizerlijke soldaten, omsloten door ijzeren tralies – net een kooi op wielen – richting de open poorten.

Godfrey rende sneller, sneller dan hij dacht dat hij kon en hij struikelde over zichzelf.

“We gaan het niet halen,” zei Merek met de stem van rede en legde een hand op zijn arm.

Maar Godfrey schudde het ervan af en rende. Hij wist dat het een hopeloze zaak was – de koets was te ver weg, te zwaar bewaakt, te versterkt – maar toch rende hij totdat hij niet meer verder kon.

Hij stond in het midden van de binnenplaats en Merek’s stevige hand hield hem tegen. Hij leunde voorover en keek op met zijn handen op zijn knieën.

“We kunnen hem niet laten gaan!” riep Godfrey.

Ario schudde zijn hoofd en kwam naast hem staan.

“Hij is al weg,” zei hij. “Bewaar jezelf. We moeten nog een keer vechten.”

“We zullen hem op een andere manier terugkrijgen,” voegde Merek toe.

“Hoe!?” smeekte Godfrey wanhopig.

Niemand had een antwoord terwijl ze daar stonden en keken hoe de ijzeren deuren achter Darius dichtsloegen, als poorten die de ziel van Darius afsloten.

Hij kon de koets van Darius door de poorten zien die al ver weg was. Hij reed de woestijn in en de afstand tussen hem en Volusia werd groter. De stofwolk in hun kielzog werd groter en groter en al snel verdwenen ze uit het zicht. Darius’s hart brak omdat hij het gevoel had dat hij de laatste persoon die hij kende had teleurgesteld en hij zijn enige hoop op verlossing was.

De stilte werd door het fanatieke geblaf van een wilde hond verbroken en Godfrey zag Dray vanuit een steeg tevoorschijn komen. Hij blafte en gromde als een gek, hij rende over de binnenplaats achter zijn baasje aan. Hij wilde ook wanhopig Darius redden. En toen hij de grote ijzeren poorten bereikte, sprong hij ertegen aan en probeerde het tevergeeft met zijn tanden te verscheuren.

Godfrey keek met afschuw toe toen de Keizerlijke soldaten die op wacht stonden Dray in de gaten kregen en tegen elkaar gebaarden. Eén trok zijn zwaard en kwam op de hond af, duidelijk met de bedoeling om hem af te slachten.

Godfrey wist niet wat hem overkwam, maar iets binnen in hem knapte. Het was gewoon teveel voor hem, teveel onrecht voor hem om te verdragen. Als hij Darius niet kon redden, dan zou hij ten minste zijn geliefde hond redden.

Godfrey hoorde zichzelf schreeuwen en voelde zichzelf rennen alsof hij buiten zichzelf stond. Met een onwerkelijk gewaarwording, voelde hij hoe zijn zijn zwaard trok en naar voren naar de nietsvermoedende bewaker rende. Toen de bewaker zich omdraaide, zag hij zichzelf zijn zwaard in het hart van de bewaker steken.

De enorme Keizerlijke soldaat keek met ongeloof op Godfrey neer, zijn ogen gingen wagenwijd open, terwijl hij daar als bevroren stond. Toen viel hij dood op de grond neer.

Godfrey hoorde een kreet en zag de andere twee Keizerlijke bewaker op hem af komen. Ze hieven dreigend hun wapens op en hij wist dat hij geen partij voor ze was. Hij zou hier sterven, bij deze poort, maar hij zou in ieder geval met een nobele poging sterven.

Er klonk een snauw door de lucht en Godfrey zag in zijn ooghoeken Dray keren en naar voren springen. Hij sprong over Godfrey heen bovenop de bewaker. Hij zette zijn hoektanden in zijn keel en pinde hem aan de grond vast, hij verscheurde hem totdat de man met bewegen stopte.

Merek en Ario renden tegelijkertijd naar voren en ze gebruikten allebei hun zwaarden om de andere bewaker achter Godfrey neer te steken. Ze doodden hem voordat hij Godfrey vermoorden.

Ze stonden daar in de stilte. Godfrey keek naar de slachting en was geschokken door wat hij net had gedaan, geschrokken dat hij zo een moed had, terwijl Dray naar hem rende en de rug van zijn hand likte.

“Ik had niet gedacht dat je het in je had,” zei Merek met bewondering.

Godfrey stond daar maar, stomverbaasd.

“Ik weet niet eens wat ik precies heb gedaan,” zei hij en hij meende het. Het was allemaal vaag. Het was niet zijn bedoeling om te reageren – hij had het gewoon gedaan. Maakte dat hem nog steeds dapper? vroeg hij zich af.

Akorth en Fulton keken doodsbang alle richtingen op naar enig teken van Keizerlijke soldaten.

“We moeten hier weggaan!” riep Akorth. “Nu!”

Godfrey voelde hoe handen hem vastpakten en hij voelde hoe hij werd weggeleid. Hij draaide zich om en rende met de anderen weg, met Dray aan hun zijde. Ze gingen van de poort vandaan, terug Volusia in. God alleen wist wat het lot voor hen in gedachten had.




HOOFDSTUK ZEVEN


Darius zat tegen de ijzeren tralies geleund met zijn polsen aan zijn enkels vastgeketend. Er zat een lange, zware ketting tussen, zijn lichaam zat onder de wonden en kneuzingen en hij had het gevoel alsof hij duizenden kilo’s woog. Terwijl ze reden, de koets stuiterde over de ruwe weg, keek hij naar buiten en bekeek de woestijnlucht door de tralies heen. Hij voelde zich eenzaam. Zijn koets reed door een eindeloos, bar landschap. Voor zover het oog kon reiken was er niets dan troosteloosheid. Het leek alsof de wereld opgehouden was.

De koets was schaduwrijk, maar er stroomden lichtstralen door de tralies naar binnen. Hij voelde de benauwende woestijnhitte in golven binnen komen, waardoor hij zelfs in de schaduw zweette. Wat hem nog meer oncomfortabel maakte.

Maar het maakte Darius niets uit. Zijn hele lichaam brandde en deed van zijn hoofd tot aan zijn tenen zeer. Hij zat onder de builen, hij kon zijn ledematen moeilijk bewegen en hij was doodmoe van al die dagen vechten in de arena. Hij kon niet slapen, maar sloot zijn ogen en probeerde de herinneringen te vergeten. Maar iedere keer zag hij al zijn vrienden naast hem sterven, Desmond, Raj, Luzi en Kaz. Allemaal op een vreselijke manier. Allemaal dood, zodat hij kon overleven.

Hij was de overwinnaar en had het onmogelijke bereikt – maar dat betekende niets voor hem. Hij wist dat de dood zou komen; tenslotte was zijn beloning om weggevoerd te worden naar de Keizerlijke hoofdstad, om een spektakel in een grotere arena te worden met nog ergere tegenstanders. De beloning voor dit alles, voor al zijn heldendaden, was de dood.

Darius wilde liever nu meteen sterven dan het weer allemaal moeten meemaken. Maar hij kon zelfs dat niet controleren; hij was hier hulpeloos geketend. Hoeveel langer zou deze marteling nog door moeten gaan? Moest hij getuige zijn van hoe alles wat hij in deze wereld liefhad stierf, voordat hij zelf kon sterven?

Darius sloot zijn ogen weer en probeerde wanhopig de herineringen uit te wissen toen hij er een jeugdherinnering bij hem opkwam. Hij was voor de hut van zijn grootvader aan het spelen, in het vuil en hield een staf vast. Hij sloeg telkens weer tegen een boom aan, totdat zijn grootvader het uiteindelijk uit zijn handen griste.

“Niet met stokken spelen,” berispte zijn grootvader hem. “Wil je de aandacht van het Keizerrijk hebben? Wil je dat ze denken dat je een krijger bent?”

Zijn grootvader brak de stok over zijn knie en Darius vloog woedend op. Dat was niet zomaar een stok: dat was een almachtige staf, het enige wapen dat hij had. Die staf betekende alles voor hem.

Ja, ik wil dat ze weten dat ik een krijger ben. Ik wil als niets anders bekend staan in het leven, had Darius gedacht.

Maar zijn grootvader draaide zich om en stormde weg, hij was te bang om het hardop te zeggen.

Darius had de gebroken stok opgeraapt en hield de stukken in zijn hand, de tranen rolden over zijn wangen. Hij beloofde dat hij op een dag wraak op iedereen zou nemen – zijn leven, zijn dorp, hun situatie, het Keizerrijk, alles en iedereen die hij niet onder controle kon hebben.

Hij zou ze allemaal verpletteren. En hij zou bekend staan als niets anders dan een krijger.



*



Darius had geen idee hoeveel tijd er voorbij was gegaan toen hij wakker werd, maar hij merkte meteen dat de heldere ochtendzon van de woestijn was overgegaan naar de schemerige oranje zon van de middag, het was bijna zonsondergang. De lucht was ook veel frisser. Zijn wonden waren stijf geworden, wat het bewegen moeilijker maakte, zelfs om in deze oncomfortabele koets te gaan verzitten. De paarden gingen eindeloos op de harde stenen van de woestijn door. Van het nooit eindigende gevoel van metaal wat tegen zijn hoofd aan sloeg kreeg hij het gevoel alsof zijn schedel verbrijzeld werd. Hij wreef in zijn ogen, trok het aangekoekte vuil van zijn wimpers en vroeg zich af hoe ver de hoofdstad nog was. Het voelde alsof hij als naar het einde van de aarde had gereisd.

Hij knipperde een paar keer en keek naar buiten om, zoals altijd, een lege horizon en een woestijn van leegte te zien. Maar dit keer toen hij naar buiten keek, schrok hij toen hij iets anders zag. Hij ging voor het eerst rechter zitten.

De koest ging langzamer, het gedonder van de paarden werd wat rustiger en de wegen werden wat gladder terwijl hij het nieuwe landschap bestudeerde. Darius had een uitzicht die hij nooit meer zou vergeten: er was een enorme stadsmuur, uit de woestijn oprijzend als een verloren beschaving. Het leek naar de hemelen op te stijgen en strekte zo ver het oog kon zien uit. Het was door hoge, glimmende gouden deuren gemarkeerd. Op de muren en borstweringen stonden rijen Keizerlijke soldaten en Darius wist meteen dat ze er waren: de hoofdstad.

Het geluid van de weg veranderde en was nu een hol, houten geluid. Darius keek naar beneden en zag dat de koets over een gebogen ophaalbrug reed. Ze reden langs nog honderden soldaten die langs de brug stonden en allemaal sprongen ze in de houding zodra ze langskwamen.

Een enorm gekreun vulde de lucht. Darius keek naar voren en zag de gouden deuren, onmogelijk groot, wagenwijd opengaan, alsof het ze wilde omhelsen. Hij zag erachter iets blinken, het was de meest overweldigende stad die hij ooit had gezien. En hij wist zeker dat dit een plek was waarvan geen ontsnappen mogelijk was. Als om zijn gedachten te bevestigen, hoorde Darius in de verte een gedonder, één die hij onmiddellijk herkende: het was het brullen van een arena, van mannen die op bloed uit waren en wat zeker zijn laatste rustplaats zou worden. Hij was er niet bang voor; hij bad alleen maar tot God dat hij staande zou sterven, met een zwaard in zijn hand, in een laatste eervolle daad.




HOOFDSTUK ACHT


Thorgrin trok een laatste keer met trillende handen aan het gouden touw, hij had Engel op zijn rug en het zweet liep langs zijn gezicht. Eindelijk bereikte hij de top van de klif, zijn knieën raakten de aarde en hij kwam op adem. Hij draaide zich om en zag honderden meters beneden, recht langs de steile kliffen, de beukende golven van de oceaan. Hun schip op het strand zag er zo klein uit en hij was verbaasd hoe hoog hij was geklommen. Hij hoorde overal gekreun en zag Reece en Selese, Elden en Indra, O’Connor en Matus de klim eindigen. Ze hezen zichzelf omhoog en kwamen op het Eiland der Licht.

Thor knielde met vermoeide spieren en keek op naar het Eiland der Licht dat voor hem uitgespreid lag – en zijn hart zakte met een nieuw voorgevoel. Zelfs voor hij het afschuwelijk uitzicht had gezien, rook hij de brandende as en de geur van rook hing zwaar in de lucht. Hij kon de hitte ook voelen, de smeulende vuurtjes, de schade die er nog was van de wezens die deze plek hadden vernietigd. Het eiland was zwart, verbrand, vernietigd. Alles wat eens zo idlyllisch eraan was, wat zo onoverwinnelijk leek, was nu tot as veranderd.

Thorgrin ging staan en verloor geen tijd. Hij waagde zich verder het eiland op en zijn hart bonkte terwijl hij overal naar Guwayne zocht. Terwijl hij de staat van deze plek in zich opnam, moest hij er niet aan denken wat hij zou kunnen vinden.

“GUWAYNE!” riep Thorgrin terwijl hij over de smeulende heuvels rende met beide handen aan zijn mond.

Zijn stem echode van de rollende heuvels terug, alsof ze hem bespotten. En toen was er niets anders dan stilte.

Er klonk een eenzaam gekrijs van bovenaf en Thor keek omhoog om Lycoples te zien, nog steeds cirkelend. Lycoples krijste nog eens, dook omlaag en vloog naar het midden van het eiland. Thor voelde meteen dat ze hem naar zijn zoon leidde.

Thor begon te rennen met de anderen naast hem, ze renden door de verkoolde woestenij, overal zoekend.

“GUWAYNE!” riep hij weer. “RAGON!”

Terwijl Thor de verwoesting van het zwartgeblakerde landschap in zich opnam, voelde hij met steeds meer zekerheid dat niets dit had kunnen overleven. Deze rollende heuvels, eens weelderig met gras en bomen, waren nu alleen maar een getekend landschap. Thor vroeg zich af wat voor wezens, naast de draken, zo een verwoesting konden veroorzaken – en belangrijker, wie had ze onder controle, wie had ze hierheen gestuurd en waarom. Waarom was zijn zoon zo belangrijk dat iemand een leger op hem afstuurde?

Thor keek naar de horizon, hopende op een teken van ze, maar zijn hart zonk toen hij niets zag. In plaats daarvan zag hij alleen maar de smeulende vlammen op de heuvels.

Hij wilde geloven dat Guwayne dit alles op de een of andere manier had overleefd. Maar hij wist niet hoe. Als een tovenaar zo machtig als Ragon de macht die hier geweest was niet kon stoppen, hoe was het mogelijk dat hij zijn zoon had kunnen redden?

Voor het eerst sinds hij was begonnen aan zijn queeste, begon Thor alle hoop te verliezen.

Ze renden en renden, heuvel op en heuvel af. Toen ze een behoorlijk grote heuvel opklommen, wees O’Connor, die de weg leidde, opgewonden.

“Daar!” riep hij.

O’Connor wees naar de zijkant, naar de resten van een oeroude boom die nu verkoold was en de takken misvormd. En toen Thor goed keek, zag hij een lichaam eronder liggen, bewegingloos.

Thor wist meteen dat het Ragon was. En hij zag geen teken van Guwayne.

Thor rende bang door. Toen hij hem bereikte, viel hij naast hem op zijn knieën en keek overal naar Guwayne. Hij hoopte dat hij Guwayne verstopt in het gewaad van Ragon zou vinden, of ergens naast hem, of dichtbij, misschien in de kloof van een rots.

Maar zijn hart zakte toen hij hem nergens kon vinden.

Thor reikte naar beneden en draaide Ragon langzaam om. Zijn gewaad was zwartgeblakerd en hij bad dat hij niet gedood was – en toen hij hem omdraaide, kreeg hij een schijntje hoop toen hij Ragon’s ogen zag trillen. Thor greep zijn schouders die nog steeds heet aanvoelden, en hij trok Ragon’s kap terug. Hij zag met afschuw dat zijn gezicht verkoold was, verminkt door de vlammen.

Ragon begon te hijgen en te kuchen en Thor kon zien dat hij voor zijn leven vocht. Hij voelde zich gesloopt om hem zo te zien, deze geweldige man die zo vriendelijk voor hem was, verminderd tot zoiets omdat hij zijn eiland en Guwayne beschermde. Thor kon het niet helpen dat hij er verantwoordelijk voor was.

“Ragon,” zei Thorgrin en zijn stem bleef in zijn keel steken. “Vergeef me.”

“Ik ben het die om jouw vergiffenis moet vragen,” zei Ragon met een raspende stem, nauwelijks in staat om de woorden eruit te krijgen. Hij hoestte een lange tijd en ging toen eindelijk verder. “Guwayne…” begon hij en zijn stem stierf weg.

Thor’s hart bonkte in zijn borst, hij wilde de woorden niet horen en hij was bang voor het ergste. Hoe kon hij ooit Gwendolyn weer onder ogen zien?

“Vertel het mij,” eiste Thor en omklemde zijn schouders. “Leeft de jongen?”

Ragon hijgde een lange tijd en hij probeerde op adem te komen. Thor gebaarde naar O’Connor, die over hem heen boog en hem een waterzak gaf. Thor schonk het water over Ragon’s lippen en Ragon dronk al hoestend.

Eindelijk schudde Ragon zijn hoofd.

“Erger,” zei hij met een stem niet harder dan gefluister. “Dood had een genade voor hem geweest.”

Ragon viel stil en Thor schudde hem bijna door elkaar, verlangend dat hij zou praten.

“Ze hebben hem meegenomen,” ging Ragon uiteindelijk verder. “Ze hebben hem uit mijn armen gegrist. Allemaal, hier, alleen voor hem.”

Thor’s hart zakte bij de gedachte dat zijn dierbare kind door deze kwaadaardige wezens was weggegrist.

“Maar wie?” vroeg Thor. “Wie zit hierachter? Wie is machtiger dan jij die dit zou kunnen doen? Ik dacht dat jouw macht, net als die van Argon, ondoordringbaar was voor alle wezens in deze wereld.”

Ragon knikte.

“Alle wezens in deze wereld, ja,” zei hij. “Maar deze waren niet van deze wereld. Het waren geen wezens uit de hel, maar van een plek die nog duisterder is: het Land van Bloed.”

“Het Land van Bloed?” vroeg Thorgrin verbijsterd. “Ik ben naar de hel geweest en teruggekeerd,” voegde Thor toe. “Welke plek kan nog duisterder zijn?”

Ragon schudde zijn hoofd.

“Het Land van Bloed is meer dan een plaats. Het is een staat. Een kwaad wat duisterder en machtiger is dan je ooit kan bedenken. Het is het domein van de Bloed Heer en voor generaties lang is het duisterder en machtiger geworden. Er is een oorlog tussen de koninkrijken. Een oeroude strijd tussen kwaad en licht. Beiden wedijveren ze om overheersing. En ik ben bang dat Guwayne de sleutel is: wie hem heeft kan winnen, kan heerschappij over de wereld hebben. Voor altijd. Argon heeft je dit nooit verteld. Hij kon het je nog niet vertellen. Je was er nog niet klaar voor. Het was waar hij je voor trainde: een grotere oorlog dan je ooit gekend hebt.”

Thor staarde en probeerde het te bevatten.

“Ik begrijp het niet,” zei hij. “Ze hebben Guwayne niet meegenomen om hem te doden?”

Hij schudde zijn hoofd.

“Nog erger. Ze hebben hem meegenomen om hem als het demonen kind op te voeden die ze nodig hebben om de voorspelling uit te laten komen en alles wat goed is in het universum te vernietigen.”

Thor wankelde met kloppend hart en probeerde het allemaal te begrijpen.

“Dan zal ik hem terug halen,” zei Thor. Een koud gevoel van voornemen stroomde door zijn aderen, helemaal toen hij Lycoples hoog boven zich hoorde, krijsend, net als hem verlangend naar wraak.

Ragon greep de pols van Thor met een verrassende kracht voor een man die op het punt stond om te sterven. Hij keek Thor in zijn ogen met een intensiteit die hem bang maakte.

“Dat kan je niet,” zei hij beslist. “Het Land van Bloed is te machtig voor ieder mens om te overleven. De prijs om het te betreden is te hoog. Zelfs met al jouw krachten, let op mijn woorden: je zal zeker sterven als je daar heen gaat. Jullie allemaal. Je bent nog niet machtig genoeg. Je hebt meer training nodig. Je moet je kracht eerst nog bevorderen. Om nu te gaan zou dwaasheid zijn. Je zou je zoon er niet mee terug krijgen en jullie worden allemaal vernietigd.”

Maar Thor was vastbesloten.

“Ik heb de grootste duisternis onder ogen gezien, de grootste krachten in de wereld,” zei Thorgin. “Ook die van mijn vader. En ik ben nog nooit door angst bezweken. Ik zal de confrontatie met deze duistere heer aangaan, wat zijn krachten ook zijn; ik zal dit Land van Bloed betreden, wat de prijs ook is. Het is mijn zoon. Ik zal hem terughalen – of sterven als ik het probeer.”

Ragon schudde hoestend zijn hoofd.

“Je bent nog niet klaar,” zei hij met een verzwakkende stem. “Niet klaar…. Je hebt macht…. nodig….. Je hebt….. de ring…… nodig,” zei hij en kreeg toen een aanval en hoestte bloed op.

Thor staarde terug, hij wilde wanhopig weten wat hij bedoelde voordat hij wegviel.

“Welke ring?” vroeg Thor. “Ons thuisland?”

Er viel een lange stilte, het gehijg van Ragon was het enige geluid die de lucht vulde, totdat hij eindelijk zijn ogen opende, een klein beetje.

“De…heilige ring.”

Thor greep de schouders van Ragon, verlangend om een antwoord. Maar plotseling voelde hij het lichaam van Ragon in zijn handen stijf worden. Zijn ogen bevroren, er klonk een verschrikkelijke doodssnik en het volgende moment stopte hij met ademen en lag helemaal stil.

Dood.

Thor voelde een golf van verdriet door hem heenstromen.

“NEE!” Thor gooide zijn hoofd naar achteren en huilde naar de hemelen. Thor snikte verwoestend terwijl hij Ragon omhelsde. Deze genereuze man die zijn leven voor zijn zoon had gegeven. Hij werd overweldigd door verdriet en schuld – en hij voelde langzaam maar zeker een nieuw plan in hem opkomen.

Thor keek naar de hemel en wist wat hem te doen stond.

“LYCOPLES!” gilde Thor. Het was de gekwelde kreet van een vader, wanhopig en razend, met niets te verliezen.

Lycoples hoorde zijn kreet: ze krijste hoog in de lucht, haar razernij was gelijk met die van Thor. Ze cirkelde lager en lager, totdat ze een paar meter verderop landde.

Zonder te aarzelen, rende Thor naar haar toe. Hij sprong op haar rug en greep haar nek stevig vast. Hij kreeg nieuwe energie toen hij weer op de rug van een draak zat.

“Wacht!” riep O’Connor en rende samen met de anderen naar voren. “Waar ga je naartoe?”

Thor keek ze recht in hun ogen aan.

“Naar het Land van Bloed,” antwoordde hij en hij had zich in zijn hele leven nog nooit zo zeker gevoeld. “Ik ga mijn zoon redden. Wat er ook voor nodig is.”

“Je zal vernietigd worden,” zei Reece, hij stapte bezorgd naar voren en had een ernstige stem.

“Dan zal ik met eer vernietigd worden,” antwoordde Thor.

Thor tuurde naar boven, keek naar de horizon en hij zag het spoor van de waterspuwers in de lucht verdwijnen – en hij wist waar hij heen moest.

“Dan zal je niet alleen gaan,” riep Reece, “we zullen jouw spoor met ons schip volgen en we zullen je daar ontmoeten.”

Thorgrin knikte en drukte zich tegen Lycoples aan. Plotseling kreeg Thor die vertrouwde sensatie terwijl ze allebei hoog in de lucht verdwenen.

“Nee, Thorgrin!” riep een doodsbange stem achter hem.

Hij wist dat het de stem van Engel was en hij kreeg een steek van schuld terwijl hij van haar wegvloog.

Maar hij kon niet terugkijken. Zijn zoon was voor hem – en dood of niet, hij zou hem vinden – en ze allemaal doden.




HOOFDSTUK NEGEN


Gwendolyn liep met Krohn naast haar door de grote gewelfde deuren naar de troonkamer van de Koning die door enkele bedienden werd opengehouden en was onder de indruk door wat ze zag. Aan het einde van de lege kamer zat de Koning op zijn troon, alleen in deze enorme plek, en de deuren echoden toen ze achter haar dicht gingen. Ze kwam dichterbij. Ze wandelde over de stenen vloer, passeerde stralen zonlicht die door de glas-in-lood ramen naar binnen stroomden en de kamer met afbeeldingen van oeroude ridders in de strijd oplichtten. Deze plek was zowel intimiderend als sereen, inspirerend en achtervolgd door geesten van vorige koningen. Ze voelde hun aanwezigheid in de dikke lucht hangen en het deed haar op teveel manieren aan het Hof van de Koning denken. Ze kreeg plotseling een gevoel van verdriet in haar borst, terwijl de kamer haar aan haar lieve vader deed denken.

Koning MacGil zat daar zwaarwichtig met zijn kin op zijn borst, duidelijk opgezadeld met gedachten en, zo voelde Gwendolyn aan, met het gewicht van heerschappij. Hij zag er eenzaam uit, gevangen in deze plek, terwijl het gewicht van het koninkrijk zwaar op zijn schouders rustte. Ze begreep het gevoel maar al te goed.

“Ah, Gwendolyn,” zei hij en was blij haar te zien.

Ze had verwacht dat hij op zijn troon zou blijven zitten, maar hij stond meteen op en snelde van de ivoren treden af. Hij had een warme glimlach op zijn gezicht, nederig, zonder de pretentie van andere koningen. Hij was uitgelaten om haar te zien en om haar te begroeten. Zijn nederigheid was een welkome opluchting voor Gwendolyn, helemaal na die confrontatie met zijn zoon. Ze was nog steeds van slag, zo onheilspellend was het. Ze vroeg zich af of ze het de Koning moest vertellen; maar ze zou nu nog haar mond houden en kijken wat er zou gaan gebeuren. Ze wilde niet ondankbaar lijken of hun bijeenkomst met een slecht bericht beginnen.

“Sinds ons gesprek gisteren heb ik bijna nergens anders aan gedacht,” zei hij, terwijl hij naderbij kwam en haar warm omhelsde. Krohn stond naast haar, jankte en stootte tegen de hand van de Koning. Hij keek naar beneden en glimlachte. “En wie is dit?” vroeg hij warm.

“Krohn,” antwoordde ze, opgelucht dat hij hem mocht. “Mijn luipaard – of, om precies te zijn, het luipaard van mijn man. Alhoewel hij nu net zoveel van mij is als van hem.”

Tot haar opluchting, knielde de Koning. Hij pakte Krohn’s kop, wreef zijn oren en kuste hem. Hij was niet bang. Krohn reageerde door hem in zijn gezicht te likken.

“Een mooi beest,” zei hij. “Een welkome verandering voor onze gewone voorraad honden hier.”

Gwen keek hem aan en, denkend aan de woorden van Mardig, was ze verrast door zijn vriendelijkheid.

“Dan zijn dieren zoals Krohn toegestaan hier?” vroeg ze.

De Koning gooide zijn hoofd naar achteren en lachte.

“Natuurlijk,” antwoordde hij. “En waarom niet. Heeft iemand je iets anders verteld?”

Gwen stond in tweestrijd om hem over haar confrontatie te vertellen en besloot haar mond te houden; ze wilde niet als een klikspaan gezien worden en ze moest meer over deze mensen, deze familie weten. Voordat ze conclusies trok of zich midden in een familiedrama snelde. Ze dacht dat het het beste was om voorlopig stil te blijven.

“Je wilde me spreken, mijn Koning?” zei ze daarvoor in de plaats.

Zijn gezicht stond meteen serieus.

“Ja,” zei hij. “Ons gesprek werd gisteren onderbroken en we moeten nog veel meer bespreken.”

Hij draaide zich om en gebaarde met zijn hand, haar wenkende om hem te volgen. Ze wandelden samen, hun voetstappen echoden terwijl ze de enorme kamer in stilte overstaken. Gwen keek omhoog en zag het hoge, smalle plafond. Langs de muren hingen wapenschilden, trofeeën, wapens, harnassen…. Gwen bewonderde de inrichting van deze plek, hoeveel trots deze ridders in strijd hadden. Deze zaal herinnerde haar aan een plek die ze terug in de Ring had kunnen vinden.

Ze liepen de kamer door en aan de andere kant gingen ze door dubbele deuren. Het oeroude eik was een halve meter dik en glad van het gebruik. Ze kwamen op een massief balkon uit, aangrenzend aan de troonkamer. Het balkon was zeker vijftien meter breed en net zo diep met een marmeren balustrade die het omringde.

Ze volgde de Koning naar buiten, naar de rand, en steunde met haar handen op het gladde marmer en ze keek uit. Onder haar strekte zich het gespartel en de onberispelijke stad van de Bergrug uit. De rechthoekige, leistenen daken markeerden de skyline, alle oeroude huizen hadden verschillende vormen en waren dicht op elkaar gebouwd. Dit was duidelijk een lappendeken stad die gedurende honderden jaren was ontwikkeld, gezellig, knus en versleten van gebruik. Met zijn pieken en spitsen leek het op een sprookjesstad, helemaal met het blauwe water, glinsterend onder de zon, op de achtergrond – en daarachter waren de torenhoge pieken van de Bergrug, in een enorme cirkel er omheen oprijsend. Het was net een grote barrière tegen de wereld.

Zo ingedekt, zo beschermd tegen de buitenwereld, kon Gwen zich niet voorstellen dat er iets slechts met deze plek kon gebeuren.

De Koning zuchtte.

“Het is moeilijk te geloven dat deze plek stervende is,” zei hij – en ze besefte dat hij dezelfde gedachten had.

“Moeilijk te geloven,” voegde hij toe, “dat ik stervende ben.”

Gwen keerde zich naar hem toe en zag dat zijn lichtblauwe ogen vol pijn en verdriet stonden. Ze voelde zich bezorgd.

“Aan welke kwaal, mijn heer?” vroeg ze. “Ik weet zeker dat, wat het ook is, het iets is wat de helers kunnen genezen?”

Langzaam schudde hij zijn hoofd.

“Ik ben bij iedere heler geweest,” antwoordde hij. “De beste in ons koninkrijk, uiteraard. Ze hebben geen genezing. Het is een kanker die zich in mij uitzaait.”

Hij zuchtte en keek naar de horizon. Gwen werd overspoeld door medelijden. Ze vroeg zich af waarom goede mensen vaak met tragedie belaagd werden – terwijl de kwaden op de een of andere manier de kans kregen om te bloeien?

“Ik heb geen medelijden met mijzelf,” voegde de Koning toe. “Ik accepteer mijn lot. Wat me nu zorgen baart is niet mijzelf – maar mijn nalatenschap. Mijn kinderen. Mijn koninkrijk. Dat is alles wat nu belangrijk voor mij is. Ik kan mijn eigen toekomst niet plannen, maar ik kan ten minsten die van hun plannen.”

Hij draaide zich naar haar om.

“En dat is waarom ik je heb ontboden.”

Gwen’s hart brak voor hem en ze wist dat ze alles zou doen om hem te helpen.

Hoe graag ik ook wil helpen,” antwoordde ze. “Ik weet niet hoe ik je van dienst kan zijn. Je hebt een heel koninkrijk tot je beschikking. Wat heb ik nu te bieden wat anderen niet hebben?”

Hij zuchtte.

“We delen dezelfde doelen,” zei hij. “Jij wilt het Keizerrijk verslagen zien worden – ik ook. Jij wilt een toekomst voor je familie hebben, jouw mensen, een plek van veiligheid en bescherming, ver van de grip van het Keizerrijk, ik ook. Natuurlijk hebben we hier deze plek, nu, in de beschutting van de Bergrug. Maar dit is niet een echte vrede. Vrije mensen kunnen overal heen gaan – wij niet. We leven niet zo vrij omdat we ons aan het verstoppen zijn. Dat is een belangrijk verschil.”

Hij zuchtte.

“Natuurlijk leven we niet in een perfecte wereld en is dit het beste wat onze wereld te bieden heeft. Maar dat denk ik niet.”

Hij was een lange tijd stil en Gwen vroeg zich af waar hij heen wilde.

“We leven in angst, net als mijn vader heeft gedaan,” ging hij eindelijk door, “angst dat we ondekt worden, dat het Keizerrijk ons hier in de Bergrug zal vinden, dat ze hier zullen komen en oorlog brengen. En krijgers moeten nooit in angst leven. Je kasteel bewaken en bang zijn om er openlijk uit te lopen ligt dicht bij elkaar. Een groot krijger kan zijn poorten versterken en zijn kasteel verdedigen – maar een nog groter krijger kan ze wagenwijd open doen en onbevreesd iedereen die aanklopt onder ogen komen.”

Hij keerde zich naar haar om en ze zag een koninklijke vastberadenheid in zijn ogen. Ze voelde hoe hij kracht uitstraalde – en op dat moment begreep ze waarom hij Koning was.

Het is beter om dapper te sterven terwijl je de vijand onder ogen ziet, dan om veilig te wachten tot ze aan onze poorten staan.”

Gwen was verbijsterd.

“Je wilt,” zei ze, “het Keizerrijk aanvallen?”

Hij staarde terug en ze kon nog steeds zijn uitdrukking niet begrijpen, wat er door zijn hoofd heen ging.

“Ja,” antwoordde hij. “Maar het is een onbeminde positie. Het was voor mijn voorouders ook een onbeminde positie, daarom hebben ze het nooit gedaan. Je moet weten dat veiligheid en overdadigheid mensen week kan maken, het maakt ze afwijzend om op te geven wat ze hebben. Als ik een oorlog begin zal ik veel goede ridders achter me hebben staan – maar ook veel afwijzende inwoners. En misschien wel een revolutie.”

Gwen tuurde naar de pieken van de Bergrug die nevelig in de verre horizon stonden, met het oog van een Koningin en de professionele strateeg die ze was geworden.

“Het lijkt alsof het nagenoeg onmogelijk voor het Keizerrijk is om je aan te vallen,” antwoordde ze, “zelfs als ze je op de een of andere manier zouden vinden. Hoe kunnen ze ooit die muren beklimmen? Dat meer oversteken?”

Hij plaatste zijn handen op zijn heupen, keek uit en bestudeerde samen met haar de horizon.

“We hebben zeker het voordeel,” antwoordde hij. “We zullen er honderd van hun doden tegen één van ons. Maar het probleem is dat zij er miljoenen hebben – wij hebben er duizenden. Uiteindelijk zullen zij winnen.”





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694671) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: intriges, samenzweringen, mysteries, dappere ridders en opbloeiende relaties vol met gebroken harten, bedrog en verraad. Het houdt je uren bezig en is voor alle leeftijden geschikt. Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van alle fantasie lezers. – Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (regarding A Quest of Heroes) [Een] vermakelijk epische fantasie. – Kirkus Reviews (regarding A Quest of Heroes) Het begin van opmerkelijke dingen zijn aanwezig. – San Francisco Boek Review (regarding A Quest of Heroes) In EEN TOERNOOI VAN RIDDERS, volgen Thorgrin en zijn broeder het spoor van Guwayne op zee, achtervolgen ze hem naar het Eiland der Licht. Maar zodra het verwoeste eiland en de stervende Ragon bereiken, kan alles te laat zijn. Darius wordt naar de Keizerlijke hoofdstad gebracht en naar de grootste arena aller tijden. Hij wordt door een geheimzinnige man getraind die vastbesloten is hem in een krijger om te vormen en om hem het onmogelijke te overleven. Maar de arena in de hoofdstad is niet als iets wat Darius ooit heeft gezien en de ontzagwekkende vijanden zijn misschien zelfs voor hem te sterk om te overwinnen. Gwendolyn is midden in de familie verwikkelingen van het koninklijk hof van de Bergrug betrokken, terwijl de Koning en Koningin haar om een gunst smeken. Op zoek naar onaardse geheimen die de toekomst van de Bergrug en de redding van Thorgrin en Guwayne kunnen veranderen, is Gwen geschokt door wat ze ontdekt als ze te diep graft. De band tussen Erec en Alistair’s wordt hechter naarmate ze verder de rivier opzeilen, naar het hart van het Keizerrijk, vastberaden om Volusia te vinden en Gwendolyn te redden – terwijl Godfrey en zijn bemanning een ravage aanrichten binnen Volusia, vastbesloten om hun vrienden te wreken. En Volusia leert wat het betekent om over het Keizerrijk te heersen, terwijl haar dierbare hoofdstad van alle kant omsingeld wordt. Met zijn smaakvolle wereldse gebouwen en karakters is EEN TOERNOOI VAN RIDDERS een episch verhaal over vrienden en geliefden, over rivalen en minnaars, over ridders en draken, over intriges en politieke intriges, over ouder worden, over gebroken harten, over bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal over eer en moed, over lot en noodlot, over tovenarij. Het is een fantasie die ons naar een wereld die we nooit zullen vergeten brengt en die voor alle leeftijden aantrekkelijk is. Een levendige fantasie … Het begin van wat een episch jong volwassen serie belooft. – Midwest Book Review (regarding A Quest of Heroes) Een vlot en makkelijk leesvoer …je moet lezen er wat weer gebeurt en je wil het niet wegleggen. – FantasyOnline. net (regarding A Quest of Heroes) Vol met actie … Rice's schrijven is solide en stelling intrigerend. – Publishers Weekly (regarding A Quest of Heroes)

Как скачать книгу - "Een Toernooi Van Ridders" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Toernooi Van Ridders" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Toernooi Van Ridders", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Toernooi Van Ridders»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Toernooi Van Ridders" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Kasteel Slot Loevestein Riddertoernooi Steekspel / Medieval Jousting 2016

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *