Книга - Een Gift Van Wapens

a
A

Een Gift Van Wapens
Morgan Rice


De Tovenaarsring #8
In EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8 in de Tovenaarsring), zit Thor gevangen tussen de titanische krachten van goed en kwaad, terwijl Andronicus en Rafi al hun duistere krachten gebruiken in een poging om Thors identiteit te vernietigen en de controle over zijn ziel te krijgen. Bevangen door hun magie moet Thor het zwaarste gevecht van zijn leven strijden, terwijl hij worstelt om zichzelf uit de greep van zijn vader te bevrijden. Maar het is misschien al te laat. Gwendolyn, vergezeld door Alistair, Steffen en Aberthol, reist diep de Onderwereld in, vastberaden om Argon te vinden en hem uit zijn magische gevangenis te bevrijden. Ze ziet hem als haar enige hoop om Thor te bevrijden en de Ring te redden, maar de Onderwereld is groot en verraderlijk, en het lijkt erop dat ze Argon nooit zullen vinden. Reece leidt de Krijgsmacht op een vrijwel onmogelijke missie om te doen wat nog nooit eerder is gedaan: afdalen in de dieptes van het Ravijn om het verloren Zwaard terug te vinden. Terwijl ze afdalen in een wereld vol monsters en exotische rassen, is elk van hen vastberaden om het Zwaard te houden voor hun eigen doelen. Romulus, gewapend met zijn magische mantel, vervolgt zijn sinistere plan om de Ring te betreden en het Schild te vernietigen; Kendrick, Erec, Bronson en Godfrey moeten vechten tegen het verraad; Tirus en Luanda leren wat het betekent om hun volk te verraden en Andronicus te dienen; Mycoples worstelt om te ontsnappen; en in een schokkende plotwending, wordt Alistairs geheim eindelijk onthult. Zal Thor zichzelf terugvinden? Zal Gwendolyn Argon vinden? Zal Reece het Zwaard vinden? Zal Romulus’ plan slagen? Zullen Kendrick, Erec, Bronson en Godfrey overwinnen? En zal Mycoples terugkeren? Of zal de Ring volledig verwoest worden? EEN GIFT VAN WAPENS is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken.










E E N G I F T V A N W A P E N S

(Boek #8 in de Tovenaarsring)

Morgan Rice


Over Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 Bestverkopende auteur van DE VAMPIER DAGBOEKEN, een tienerserie die inmiddels bestaat uit elf boeken; DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en de #1 Bestverkopende epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit veertien boeken.

Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Turks, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (met binnenkort meer talen).

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app de downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven.


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice

DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos

“Rice weet je vanaf het begin in het verhaal mee te slepen, en maakt gebruik van geweldige beschrijvende kwaliteiten die boven het schetsen van de setting uitstijgen… Goed geschreven en leest lekker snel weg.”

--Black Lagoon Reviews (over Turned)

“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice is erin geslaagd om een interessante twist aan het verhaal te geven… Verfrissend en uniek, heeft de klassieke elementen die je in veel paranormale Young Adult verhalen terugvindt. De serie gaat over een meisje… een heel bijzonder meisje! …Leest makkelijk weg maar in een zeer hoog tempo… Een aanrader voor iedereen die houdt van softe paranormale romances.”

--The Romance Reviews (over Turned)

“Had vanaf het begin mijn aandacht en liet die niet los… Dit verhaal is een ongelofelijk avontuur in een hoog tempo, vanaf het begin vol actie. Het wordt nooit saai.”

--Paranormal Romance Guild (over Turned)

“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Haal deze in huis en wordt opnieuw verliefd.”

--vampirebooksite.com (over Turned)

“Een geweldig plot, en dit is echt zo’n boek dat je ‘s avonds niet kan wegleggen. Het einde was een cliffhanger die zo spectaculair was dat je onmiddellijk het volgende boek wil kopen, alleen om erachter te komen wat er gebeurd.”

--The Dallas Examiner (over Loved)

“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en THE VAMPIRE DIARIES, één die je in één ruk uit wil lezen! Als je houdt van avontuur, liefde en vampieren dat is dit het boek voor jou!”

--Vampirebooksite.com (over Turned)

“Morgan Rice bewijst wederom een extreem getalenteerde verhalenverteller te zijn… Dit zou een breed publiek aanspreken, inclusief de jongere fans van het vampier/fantasy genre. Het eindigde met een onverwachte cliffhanger die je zal schokken.”

--The Romance Reviews (over Loved)


Boeken door Morgan Rice

THE SORCERER’S RING (DE TOVENAARSRING)

A QUEST OF HEROES (Book #1)--EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

A MARCH OF KINGS (Book #2)--EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

A FATE OF DRAGONS (Book #3)--EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

A CRY OF HONOR (Book #4)--EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

A VOW OF GLORY (Book #5)--EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

A CHARGE OF VALOR (Book #6)--EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

A RITE OF SWORDS (Book #7)--EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

A GRANT OF ARMS (Book #8)--EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

A SKY OF SPELLS (Book #9)--EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

A SEA OF SHIELDS (Book #10)--EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

A REIGN OF STEEL (Book #11)--EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

A LAND OF FIRE (Book #12)--EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

A RULE OF QUEENS (Book #13)--EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

AN OATH OF BROTHERS (Book #14)--EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

THE SURVIVAL TRILOGY-- DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ONE: SLAVERUNNERS (Book #1)-- ARENA EEN: SLAVERSUNNERS (Boek #1)

ARENA TWO (Book #2)-- ARENA TWEE (Boek #2)

THE VAMPIRE JOURNALS-- DE VAMPIER DAGBOEKEN

TURNED (Book #1)-- VERANDERD (Boek #1)

LOVED (Book #2)-- GELIEFD (Boek #2)

BETRAYED (Book #3)-- VERRADEN (Boek #3)

DESTINED (Book #4)-- VOORBESTEMD (Boek #4)

DESIRED (Book #5)-- VERLANGD (Boek #5)

BETROTHED (Book #6)-- VERLOOFD (Boek #6)

VOWED (Book #7)-- BELOOFD (Boek #7)

FOUND (Book #8)-- GEVONDEN (Boek #8)

RESURRECTED (Book #9)-- HERREZEN (Boek #9)

CRAVED (Book #10)-- BEGEERT (Boek #10)

FATED (Book #11)--VERDOEMD (Boek #11)













Luister naar DE TOVENAARSRING serie als audioboek!


Copyright © 2013 door Morgan Rice

Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding copyright Razzomgame, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.


INHOUD

HOOFDSTUK ÉÉN (#u41635f55-34f0-5e27-88df-c09426b7ce13)

HOOFDSTUK TWEE (#uc07439b2-51f3-523c-a5c2-772efef1af09)

HOOFDSTUK DRIE (#ude96f657-3b79-51d1-9f02-4e6b4af8ef68)

HOOFDSTUK VIER (#ud80c8680-8bb1-5ad7-b3c2-5a88edab7514)

HOOFDSTUK VIJF (#ud4c1ce79-34ae-51dd-ba6e-08bfb26502f9)

HOOFDSTUK ZES (#u333dee96-91bf-5f4a-bdef-bb767fcfa75d)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u020b6ed3-691f-5827-b940-b6e7bfb6d9ff)

HOOFDSTUK ACHT (#u3537dca5-202c-514e-aa9f-61c9a2de3b8f)

HOOFDSTUK NEGEN (#ua3f80661-4560-53b3-862d-7c639249fe74)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENDERTIG (#litres_trial_promo)


“Mijn eer is mijn leven, beiden groeien als één.

Ontneem mij mijn eer, en mijn leven is gedaan.”

--William Shakespeare

Richard II




HOOFDSTUK ÉÉN


Gwendolyn zette zich schrap tegen de koude windvlagen terwijl ze haar eerste stap zette op de gewelfde loopbrug van de Noordelijke Oversteek van het Ravijn. Deze gammele brug, die bedekt was met ijs, bestond uit niets meer dan versleten houten planken en touw, en leek nauwelijks in staat om hen te houden. Gwen kromp ineen.

Gwen gleed uit en greep de reling vast, die wild heen en weer zwaaide. Haar hart viel toen ze zich realiseerde dat deze flinterdunne brug de enige manier was om de noordelijke kant van het Ravijn over te steken, de Onderwereld te betreden en Argon te vinden. Ze keek op. In de verte zag ze de Onderwereld liggen, als een deken van verblindende sneeuw. Het deed de oversteek alleen maar nog onheilspellender lijken.

Er kwam een plotselinge windvlaag, en het touw begon zo hevig heen en weer te zwaaien dat Gwendolyn met beide handen de reling vastgreep en zich op haar knieën liet vallen. Even wist ze niet of ze zich wel vast zou kunnen houden—laat staan dat ze de brug zou kunnen oversteken. Ze besefte dat dit veel gevaarlijker was dan ze had gedacht, en dat ze allemaal hun leven moesten wagen om het te proberen.

“Mijn vrouwe?” klonk een stem.

Gwen draaide zich om en zag Aberthol een paar meter verderop staan, naast Steffen, Alistair en Krohn, die wachtten tot ze haar konden volgen. Ze vormden een onwaarschijnlijk groep met zijn vijven, hier op het randje van de wereld, met een onzekere toekomst en een zeer waarschijnlijke dood.

“Moeten we echt oversteken?” vroeg hij.

Gwendolyn keek uit over het besneeuwde landschap en trok haar vachten dichter om haar schouders heen. Stiekem wilde ze de brug niet oversteken; ze wilde deze reis helemaal niet maken. Ze zou zich veel liever terugtrekken in de veiligheid van haar oude thuis in het Koninklijk Hof, en zich bij het vuur nestelen, en niet nadenken over de gevaren en zorgen van de wereld die haar, sinds ze koningin was geworden, hadden overspoeld.

Maar dat kon ze natuurlijk niet. Het Koninklijk Hof was niet meer; haar jeugd was weg; en ze was nu Koningin. Ze was in verwachting van een baby, haar aanstaande man was daar ergens, en haar mensen hadden haar nodig. Ze zou voor Thorgrin door het vuur gaan als het moest. Gwen wist dat dit nodig was. Niet alleen zij en Thor, maar de hele Ring had Argon nodig. Ze moesten het niet alleen opnemen tegen Andronicus, maar ook tegen een krachtige magie, krachtig genoeg om Thor gevangen te houden, en zonder Argon zou ze niet weten hoe ze die moest overwinnen.

“Ja,” antwoordde ze. “We moeten.”

Gwen wilde weer een stap nemen, en deze keer rende Steffen naar voren, die haar de weg versperde.

“Mijn vrouwe, laat mij alstublieft eerst gaan,” zei hij. “We weten niet wat voor verschrikkingen ons op deze brug te wachten staan.”

Gwendolyn was geraakt door zijn aanbod, maar ze duwde hem zachtjes opzij.

“Nee,” zei ze. “Ik ga.”

Ze wilde niet langer wachten en deed een stap naar voren, terwijl ze het touw stevig vastgreep.

Ze werd overweldigd door een ijskoude sensatie op haar huid. Het ijs leek in haar hand te bijten en door haar handen en armen omhoog te schieten. Ze haalde scherp adem, niet zeker of ze het touw wel vast kon blijven houden.

Er kwam weer een windvlaag die de brug hevig heen en weer liet slingeren, en ze werd gedwongen het touw steviger vast te grijpen en de ijzige pijn te tolereren. Ze worstelde om in balans te blijven terwijl haar voeten uitgleden over de met ijs bedekte planken onder haar. De brug slingerde scherp naar links, en even wist ze zeker dat ze over de rand zou vallen. Toen zwaaide de brug weer de andere kant op.

Gwen knielde weer. Ze was nauwelijks drie meter verder gekomen, en haar hart bonsde nu al zo snel dat ze nauwelijks adem kreeg, en haar handen waren gevoelloos.

Ze sloot haar ogen, haalde diep adem, en dacht aan Thor. Ze zag zijn gezicht voor zich. Ze teerde op haar liefde voor hem. Haar vastberadenheid om hem te bevrijden. Hoe dan ook.

Hoe dan ook.

Gwendolyn opende haar ogen en dwong zich zelf om nog een paar stappen vooruit te zetten. Ze wilde niet meer stoppen. De wind en sneeuw konden haar het Ravijn in gooien. Het kon haar niets meer schelen. Het ging nu niet om haar; het ging om de liefde van haar leven. Voor hem zou ze alles doen.

Gwendolyn voelde het gewicht verschuiven op de brug achter haar, en toen ze een blik achterom wierp zat de Steffen, Aberthol, Alistair en Krohn volgen. Krohn glibberde over de brug terwijl hij langs de anderen rende, tot hij Gwendolyn bereikte.

“Ik weet niet of ik dit kan,” riep Aberthol uit. Hij klonk gespannen.

Hij stond daar, zijn armen trillend terwijl hij het touw stevig vast greep, een zwakke oude man, nauwelijks in staat om zich vast te houden.

“U kunt het,” zei Alistair, die naast hem kwam lopen en één arm om zijn middel heen sloeg. “Ik ben bij u. Maak u geen zorgen.”

Alistair liep met hem mee en hielp hem terwijl de groep stapje voor stapje over de brug ging.

Gwen verwonderde zich voor de zoveelste keer over Alistairs moed in deze gevaarlijke tijden, haar kalme natuur, haar onbevreesdheid. Ze straalde een kracht uit die Gwendolyn niet begreep. Gwen kon niet verklaren waarom ze zich zo tot haar aangetrokken voelde, maar ondanks de korte tijd dat ze elkaar kenden, voelde ze al als een zuster. Ze putte kracht uit haar aanwezigheid. En uit die van Steffen.

De wind verzwakte, en ze kwamen goed vooruit. Spoedig bereikten ze het midden van de brug. Gwen begon langzaam gewend te raken aan de glibberige planken. De andere kant van het Ravijn kwam in het zicht; ze hoefden nog maar vijftig meter. Gwendolyn begon zich optimistisch te voelen. Misschien zouden ze het toch halen.

Plotseling kwam er een nieuwe windvlaag, sterker dan de anderen, zo sterk dat Gwen gedwongen werd zich op haar knieën te laten vallen en het touw met beide handen vast te grijpen. Ze hield zich vast voor haar leven terwijl de brug bijna negentig graden kantelde, en toen net zo hevig terug zwaaide. Ze voelde een plank onder haar voet wegglijden, en schreeuwde het uit toen één van haar benen door de opening in de brug zakte, en ze tot aan haar dijbeen vast kwam te zitten. Ze wriemelde, maar ze kon zichzelf niet lostrekken.

Toen Gwendolyn omkeek, zag ze hoe Aberthol zijn grip verloor, Alistair losliet en over de rand van de brug begon te glijden. Alistair reageerde snel en wist zijn pols vast te grijpen voor Aberthol over de rand gleed.

Alistair hing over de rand van de brug terwijl Aberthol beneden haar heen en weer zwaaide, met niets tussen hem en de afgrond van het Ravijn. Alistair deed haar best om hem vast te houden, en Gwen bad dat het touw het niet zou begeven. Gwen voelde zich hulpeloos. Ze zat vast, haar been klem tussen de planken. Haar hart bonsde hevig terwijl ze probeerde zich los te wurmen.

De brug zwaaide wild heen en weer, en Alistair en Aberthol zwaaiden mee.

“Laat los!” schreeuwde Aberthol. “Red jezelf!”

Aberthols stok gleed uit zijn hand en tuimelde door de lucht, de diepte van het Ravijn in. Nu had hij alleen nog de staf die aan zijn rug was gebonden.

“U gaat het redden,” zei Alistair kalm.

Gwen wast verbaasd om Alistair zo bedaard te zien, zo zelfverzekerd.

“Kijk in mijn ogen,” zei Alistair stellig.

“Wat?” schreeuwde Aberthol. Zijn stem kwam nauwelijks boven de huilende wind uit.

“Kijk in mijn ogen,” beval Alistair.

Er was iets aan haar toon dat Aberthol naar haar deed opkijken. Hun blikken ontmoetten elkaar, en op dat moment zag Gwendolyn een lichte gloed uit Alistairs ogen komen. Vol ongeloof keek ze toe hoe de gloed Aberthol geheel omhulde. Alistair leunde achterover en trok Aberthol in één ruk terug de brug op.

Aberthol lag hijgend op de brug, en keek verbijsterd op naar Alistair; toen draaide hij zich snel om en greep hij het touw met beide handen vast, voor er weer een windvlaag kwam.

“Mijn vrouwe!” riep Steffen.

Hij knielde bij haar, greep haar schouders vast, en trok met al zijn kracht.

Gwen begon langzaam los te raken uit de planken, maar net toen ze bijna vrij was, gleed ze uit zijn ijzige grip en viel ze nog dieper. Plotseling brak er een tweede plank onder Gwendolyn, en ze schreeuwde terwijl ze voelde dat ze begon te vallen.

Gwendolyn reikte omhoog en greep het touw vast met haar ene hand en Steffens pols met haar andere. Het voelde alsof haar schouders uit de kom werden getrokken terwijl ze in de open lucht bungelde. Steffen leunde inmiddels zo ver over de rand dat ook hij geen kracht meer kon zetten. Hij riskeerde zijn leven om te voorkomen dat ze zou vallen, en de brekende touwen achter hem waren het enige dat hen hield.

Krohn sprong grommend naar voren en liet zijn tanden in het bont van Gwens jas zinken. Grommend en jankend begon hij te trekken.

Langzaam, centimeter voor centimeter, werd Gwen weer omhoog getrokken, tot ze zich eindelijk vast kon grijpen aan de planken van de brug. Ze trok zichzelf verder omhoog en lag hijgend op de brug, compleet uitgeput.

Krohn likte haar gezicht, en ze haalde opgelucht adem. Ze was hem zo dankbaar, evenals Steffen, die nu naast haar lag. Ze was zo blij dat ze nog leefde, gered van een afschuwelijke dood.

Plotseling hoorde Gwendolyn een knappend geluid, en ze voelde de hele brug schudden. Haar bloed werd ijskoud terwijl ze achterom keek en zag dat één van de touwen die de brug aan de rand van het Ravijn verbond, was geknapt.

De hele brug begon te bewegen, en Gwen keek vol afschuw toe hoe de het andere touw, dat slechts aan een draadje hing, ook knapte.

Iedereen schreeuwde het uit terwijl plotseling de ene kant van de brug los kwam van de muur van het Ravijn; de brug zwaaide zo snel dat Gwen nauwelijks adem kon halen. Ze vlogen door de lucht en gingen met een enorme snelheid op de rotswand van het Ravijn af.

Gwen keek op en zag de rotswand als in een waas op hen afkomen, en ze wist dat ze binnen enkele momenten allemaal gedood zouden worden door de impact, hun lichamen verpletterd, en dat wie het zou overleven de diepte van het Ravijn zou in storten.

“Steen, wijk voor ons! IK BEVEEL HET!” schreeuwde een stem, die gevuld leek te zijn met een primordiale autoriteit, een stem zoals Gwen nog nooit had gehoord.

Ze zag Alistair, die zich met één hand aan het touw vasthield, haar andere hand uitstrekken, gefixeerd op de rotswand die ze over enkele ogenblikken zouden raken. Er scheen een geel licht uit Alistairs hand, en terwijl Gwendolyn zich schrap zette voor de impact, kon ze niet geloven wat er gebeurde.

De rotswand veranderde voor haar ogen in sneeuw—terwijl ze hem raakten, hoorde Gwendolyn niet het gekraak van botten, zoals ze had verwacht. In plaats daarvan voelde ze haar hele lichaam omgeven worden door een muur van lichte, wollige sneeuw. Het was ijskoud, en ze werd er volledig door bedekt. De sneeuw drong in haar ogen en neus en oren—maar het deed haar geen pijn.

Ze leefde nog.

Ze bungelden aan het touw dat vanaf de top van het Ravijn naar beneden hing, omgeven in de muur van sneeuw, en Gwendolyn voelde hoe een sterke hand haar bij haar pols greep. Alistair. Haar hand was, ondanks de kou, heel warm. Alistair had de anderen op de één of andere manier ook al weten te bereiken, inclusief Krohn, en al spoedig klom ze met hen omhoog alsof het niets was.

Eindelijk bereikten ze de top, en Gwen zakte op de grond in elkaar. Op dat moment knapten de laatste twee touwen, en wat er over was van de brug viel door de mist naar beneden, het Ravijn in.

Gwendolyn lag daar, hijgend, zo dankbaar om weer vaste grond onder haar voeten te hebben. De grond was bevroren en bedekt met ijs en sneeuw, maar het was vaste grond. Ze was van de brug af, en ze leefde nog. Ze hadden het gehaald. Dankzij Alistair.

Gwendolyn draaide zich om en keek Alistair vol bewondering aan. Ze was ongelofelijk dankbaar om haar aan haar zijde te hebben. Ze voelde echt als een zuster, en Gwen had het gevoel dat ze nog maar een fractie van Alistairs kracht hadden gezien. Gwen had geen idee hoe ze ooit weer naar het vasteland van de Ring konden terugkeren als ze hier klaar waren—als ze hier ooit klaar waren, als ze Argon ooit maar zouden kunnen vinden. En terwijl ze naar de verblindende muur van sneeuw voor zich tuurde, het begin van de Onderwereld, werd ze overspoeld door het onheilspellende gevoeld dat het moeilijkste nog moest komen.




HOOFDSTUK TWEE


Reece stond op de Oostelijke Oversteek van het Ravijn en hield zich vast aan de stenen reling van de brug terwijl hij vol afschuw de afgrond in staarde. Hij hield zijn adem in. Hij kon niet geloven wat hij zojuist had gezien: het Zwaard van het Lot, dat vast zat in de rots, was over de rand gevallen, opgeslokt door de mist.

Hij had gewacht en gewacht op de klap, anticiperend op de beving onder zijn voeten. Maar de klap kwam niet. Was het Ravijn echt bodemloos? Waren de geruchten waar?

Reece liet de reling los, zijn knokkels wit. Hij haalde diep adem, draaide zich om en keek naar zijn medestrijders van de Krijgsmacht. Daar stonden ze—O’Connor, Conven, Indra, Serna en Krog—ontzet. Ze waren verstijfd van schrik. Geen van hen kon bevatten wat er zojuist was gebeurd. Het Zwaard van het Lot; de legende waarmee ze allemaal waren opgegroeid; het belangrijkste wapen ter wereld; het wapen van koningen. Het enige dat het Schild overeind hield.

Het was tussen hun vingers door geglipt, de vergetelheid in.

Reece had het gevoel dat hij had gefaald. Hij had niet alleen Thor teleurgesteld, maar de hele Ring. Waarom waren ze er niet een paar minuten eerder geweest? Een paar meter terug, en hij zou het Zwaard gered hebben.

Reece draaide zich om en keek naar de andere kant van het Ravijn, de kant van het Rijk, en zette zich schrap. Nu het Zwaard weg was, verwachtte hij dat het Schild uitgeschakeld zou zijn, en dat alle soldaten van het Rijk die aan de andere kant opgesteld stonden, de Ring in zouden stormen. Maar er gebeurde iets vreemds: geen van hen waagde het de brug te betreden. Eén van hen probeerde het, maar werd onmiddellijk van zijn ingewanden ontdaan.

Op de één of andere manier was het Schild nog steeds ingeschakeld. Hij begreep het niet.

“Het slaat nergens op,” zei Reece tegen de anderen. “Het Zwaard is niet meer in de Ring. Hoe kan het Schild nu nog steeds ingeschakeld zijn?”

“Het Zwaard heeft de Ring niet verlaten,” suggereerde O’Connor. “Het is niet aan de andere kant. Het is recht naar beneden gevallen. Het zit vast tussen twee werelden.”

“En wat komt er van het Schild terecht als het Zwaard nergens is?” vroeg Elden.

Ze keken elkaar verwonderd aan. Niemand had het antwoord; dit was onbekend terrein.

“We kunnen niet zomaar weglopen,” zei Reece. “De Ring is veilig nu het Zwaard aan onze kant is—maar we weten niet wat er zal gebeuren als het Zwaard naar beneden blijft liggen.”

“Zolang we het niet hebben, weten we niet of het aan de andere kant terecht kan komen,” voegde Elden toe.

“Dat is een risico dat we niet kunnen nemen,” zei Reece. “Het lot van de Ring hangt ervan af. We kunnen niet met lege handen terugkeren.”

Reece draaide zich om en keek de anderen aan.

“We moeten het terughalen,” concludeerde hij. “Voor iemand anders het doet.”

“Het terughalen?” vroeg Krog ontzet. “Ben je gestoord? Hoe wil je dat in vredesnaam voor elkaar krijgen?”

Reece draaide zich om en staarde Krog aan, die hem, zoals altijd, uitdagend aankeek. Krog was een behoorlijke doorn in Reece’ oog geworden, die hem om de haverklap dwarszat. Reece begon zijn geduld met hem te verliezen.

“We doen het,” hield Reece vol, “door af te dalen naar de bodem van het Ravijn.”

De anderen snakten naar adem, en Krog zette grijnzend zijn handen op zijn heupen.

“Je bent gestoord,” zei hij. “Niemand is ooit naar de bodem van het Ravijn afgedaald.”

“Niemand weet of er zelfs maar een bodem is,” viel Serna bij. “Voor hetzelfde geld is het Zwaard in een wolk gevallen, en valt hij nu nog steeds.”

“Nonsens,” antwoordde Reece. “Alles moet een bodem hebben. Zelfs de zee.”

“Nou, zelfs als er een bodem is,” kaatste Krog terug, “wat heeft het dan voor zin als het zo diep is dat we hem niet eens kunnen zien of horen? Het kan wel dagen duren voor we beneden zijn—weken.”

“En het is niet bepaald een leuke wandeling,” zei Serna. “Heb je die kliffen niet gezien?”

Reece draaide zich om en bestudeerde de kliffen, de eeuwenoude rotswanden van het Ravijn, die deels schuilgingen achter de wervelende mist. De rotswanden waren recht, verticaal. Hij wist dat ze gelijk hadden; het zou niet gemakkelijk zijn. Maar hij wist ook dat hij geen keus had.

“En dat is nog niet alles,” zei Reece. “Die rotswanden zijn glad van de mist. En zelfs als we de bodem bereiken, dan weten we niet of we ooit nog omhoog kunnen komen.”

Ze staarden hem verward aan.

“Dan ben je het er dus mee eens dat het krankzinnig zou zijn om het te proberen,” zei Krog.

“Ik ben het ermee eens dat het krankzinnig is,” zei Reece zelfverzekerd. “Maar we zijn geboren voor krankzinnigheid. We zijn geen gewone mannen; we zijn geen burgers van de Ring. We zijn van een speciaal ras: we zijn soldaten. We zijn krijgers. We zijn mannen van de Krijgsmacht. We hebben een eed afgelegd, een gelofte. We hebben gezworen om nooit een missie te weigeren omdat hij te moeilijk of te gevaarlijk zou zijn, om nooit te aarzelen ongeacht het vermoeden dat een poging ons persoonlijk leed zou opleveren. Het is aan de zwakkeren om zich te verstoppen—niet aan ons. Dat is wat ons krijgers maakt. Dat is de essentie van moed: je doet iets dat groter is dan jezelf omdat dat het juiste is om te doen. Het is het meest eervolle om te doen, zelfs al is het onmogelijk. Tenslotte is het niet de prestatie die je moedig maakt, maar de poging. Het is groter dan wij. Het is wie we zijn.”

Er viel een zware stilte. De wind sloeg hen om de oren terwijl de anderen nadachten over zijn woorden.

Toen deed Indra een stap naar voren.

“Ik sluit me aan bij Reece,” zei ze.

“En ik,” voegde Elden toe, die ook een stap naar voren deed.

“En ik,” zei O’Connor, die naast Reece ging staan.

Conven liep zwijgend naar Reece toe, greep het heft van zijn zwaard vast en draaide zich om naar de anderen. “Voor Thorgrin,” zei hij, “zou ik tot het einde van de aarde gaan.”

Reece voelde zich bemoedigd nu hij zijn broeders naast zich had, deze mensen die voor hem als familie waren, die met hem tot diep in het Rijk waren gereisd. Met zijn vijven staarden ze naar de twee nieuwe leden van de Krijgsmacht, Krog en Serna, en Reece vroeg zich af of ze zich bij hen zouden aansluiten. Ze zouden twee extra paar handen wel kunnen gebruiken; maar als ze terug wilden gaan, dan het zij zo. Hij zou het geen tweede keer vragen.

Krog en Serna stonden daar, twijfelend.

“Ik ben een vrouw,” zei Indra tegen hen, “waar je me al eerder om hebt bespot. En toch sta ik hier, klaar om de uitdaging aan te gaan—terwijl jij daar staat, met al je spieren, bang.”

Serna gromde geïrriteerd, veegde zijn lange bruine haar uit zijn ogen en deed een stap naar voren.

“Ik zal gaan,” zei hij, “maar alleen voor Thorgrin.”

Krog bleef staan, met een uitdagende blik in zijn ogen.

“Jullie zijn dwazen,” zei hij. “Jullie allemaal.”

Maar toch stapte hij naar voren en sloot zich bij hen aan.

Reece draaide zich tevreden om en leidde hen naar de rand van het Ravijn. Er was geen tijd meer te verliezen.

*

Reece klampte zich vast aan de klif terwijl hij zich langzaam naar beneden liet zakken, de anderen enkele meters boven hem. Het was een pijnlijke afdaling, en ze waren al uren bezig. Reece’ hart bonsde terwijl hij worstelde om houvast te vinden. Zijn vingers waren ruw en gevoelloos van de kou, en zijn voeten gleden steeds weg op het gladde gesteente. Hij had niet verwacht dat het zo moeilijk zou zijn. Hij had naar beneden gekeken en het terrein bestudeerd, de vorm van het gesteente, en had gezien dat het op sommige plaatsen recht naar beneden liep, perfect glad en onmogelijk om te beklimmen; op andere plekken was het bedekt met mos; en op andere plekken had het een oneven helling, met gaten, kieren en spleten waar ze hun voeten en handen in konden doen. Hij had zelfs een aantal richels gespot waar ze zouden kunnen rusten.

Toch bleek de daadwerkelijke afdaling veel moeilijker dan het had geleken. De mist benam hem het zicht, en terwijl Reece slikte en naar beneden keek, had hij steeds meer moeite om steun voor zijn voeten te vinden. Om maar niet te spreken van het feit dat zelfs na uren afdalen de bodem, als die zelfs maar bestond, nog steeds niet in het zicht was.

Van binnen werd Reece overspoeld door een groeiende angst. Zijn keel werd droog. Een deel van hem vroeg zich af of hij niet een ernstige fout had begaan.

Maar hij wilde zijn angst niet aan de anderen laten zien. Nu Thor weg was, was hij hun leider, en hij moest een voorbeeld geven. Hij wist ook dat het hem geen goed zou doen om aan zijn angsten toe te geven. Hij moest sterk en gefocust blijven; hij wist dat angst zijn vaardigheden alleen maar zou belemmeren.

Reece’ handen trilden terwijl hij zichzelf weer bijeen raapte. Hij vertelde zichzelf dat hij moest vergeten wat er beneden hem was, en zich moest concentreren op de afdaling.

Stapje voor stapje, zei hij tegen zichzelf. Hij begon zich al beter te voelen.

Reece vond weer een steun voor zijn voeten, deed weer een stap naar beneden, toen nog één, en vond zijn ritme weer terug.

“KIJK UIT!” riep iemand.

Reece zette zich schrap terwijl er kleine steentjes op hem neerregenden. Hij keek op en zag een grote rots naar beneden vallen. Hij kon hem nog maar net ontwijken.

“Sorry!” riep O’Connor naar beneden. “Los gesteente!”

Reece’ hart ging hevig tekeer terwijl hij weer naar beneden keek en probeerde om kalm te blijven. Hij wilde zo graag weten waar de bodem was; hij greep een kleine steen die op zijn schouder terecht was gekomen en gooide hem naar beneden.

Hij keek hem na, wachtend om te zien of hij iets zou horen.

Maar hij hoorde niets.

Zijn onheilspellende voorgevoel werd erger. Ze hadden nog steeds geen idee waar het Ravijn zou eindigen. Zijn handen en voeten trilden van uitputting, en hij wist niet of ze het zouden halen. Reece slikte, en hij werd overspoeld door allerlei gedachten. Wat als Krog gelijk had? Wat als er echt geen bodem was? Wat als dit een roekeloze zelfmoordmissie was?

Terwijl Reece weer zijn momentum terugvond, hoorde hij boven zich ineens het geluid van een lichaam dat tegen de rotswand schraapte, gevolgd door een schreeuw. Hij keek naast zich en zag dat Elden begon te vallen. Hij gleed langs hem.

Instinctief strekte Reece zijn hand uit, en hij slaagde erin om Eldens pols vast te grijpen. Gelukkig had Reece met zijn andere hand een stevige grip op de rotswand, en het lukte hem om Elden stevig vast te houden en te voorkomen dat hij verder naar beneden zou glijden. Elden bungelde hulpeloos onder hem, niet in staat om houvast te vinden. Elden was te groot en te zwaar, en Reece voelde zijn kracht wegstromen.

Indra verscheen, die zich behendig een weg naar beneden baande. Ze strekte haar arm uit en greep Eldens andere pols vast. Elden worstelde, maar kon geen houvast vinden met zijn voeten.

“Ik kan geen houvast vinden!” schreeuwde Elden naar hen. Er klonk paniek in zijn stem. Hij schopte wild, en Reece vreesde dat hij zelf zijn grip zou verliezen en met hem de afgrond in zou storten. Hij dacht snel na.

Reece herinnerde zich het touw en de enterhaak die O’Connor hem vlak voor de afdaling had laten zien, het hulpmiddel dat ze gebruiken om muren te beklimmen tijdens een bezetting. Voor het geval het van pas komt, had O’Connor gezegd.

“O’Connor, je touw!” schreeuwde Reece. “Gooi het naar beneden!”

Reece keek omhoog en zag hoe O’Connor het touw van zijn middel haalde, naar achteren leunde en de enterhaak vastzette in een spleet in de rotswand. Hij sloeg hem er met al zijn kracht in, trok er paar keer stevig aan, en gooide het touw toen naar beneden. Het touw bungelde langs Reece.

Het had geen moment later mogen komen. Eldens zweterige hand begon uit die van Reece te glijden, en terwijl hij achterover begon te vallen, wist Elden nog net het touw vast te grijpen. Reece hield zijn adem in, biddend dat het zou houden.

Dat deed het. Langzaam trok Elden zichzelf omhoog, tot hij eindelijk een stevige houvast vond. Hij stond op een richel, hijgend, weer in balans. Reece slaakte een zucht van opluchting. Dat had niet veel gescheeld.

*

Ze klommen en klommen, en Reece raakte zijn tijdsbesef kwijt. De hemel kleurde langzaam donker, en ondanks de kou droop Reece van het zweet. Hij had het gevoel alsof elke seconde zijn laatste kon zijn. Zijn handen en voeten trilden hevig, en zijn oren waren gevuld met het geluid van zijn eigen gehijg. Hij wist niet hoe lang hij het nog kon volhouden. Hij wist dat als ze niet snel de bodem zouden bereiken, ze zouden moeten stoppen om te rusten, zeker nu het nacht werd. Maar het probleem was dat er geen plek was om te stoppen en te rusten.

Reece kon het niet helpen. Hij begon zich af te vragen of ze, wanneer ze allemaal te uitgeput waren, één voor één naar beneden zouden vallen.

Er klonk het geschraap van rotsen, toen het geluid van een kleine lawine, en er kwamen tientallen steentjes naar beneden, die op Reece zijn hoofd velen. Zijn hart sloeg een slag over toen hij een schreeuw hoorde—een andere schreeuw dit keer, een doodsschreeuw. Vanuit zijn ooghoek, sneller dan hij kon verwerken, zag hij een lichaam langs zich vallen.

Reece strekte een hand uit om hem vast te grijpen, maar het gebeurde te snel. Het enige dat hij kon doen was toekijken hoe Krog zwaaiend en gillend achterover viel, het niets in.




HOOFDSTUK DRIE


Kendrick zat op zijn paard, naast Erec, Bronson en Srog, voor zijn duizenden mannen, tegenover Tirus en het Rijk. Ze waren recht de val in gelopen. Ze waren verraden door Tirus, en Kendrick realiseerde zich nu dat het een grote fout was geweest om hem te vertrouwen.

Kendrick keek op en naar rechts, en zag tienduizend soldaten van het Rijk hoog op de richel van de vallei staan, hun bogen gespannen; en links van hem zag hij er net zoveel. Voor hem stonden er zelfs meer. De paar duizend mannen die Kendrick bij zich had zouden het met geen mogelijkheid kunnen opnemen tegen zoveel soldaten. Ze zouden afgeslacht worden. En met al die bogen die op hen gericht waren, zou zelfs de kleinste beweging resulteren in een bloedbad. Het feit dat ze bij het begin van de vallei stonden was ook niet bepaald in hun voordeel. Tirus had zijn locatie goed uitgekozen.

Terwijl Kendrick daar zat, staarde hij brandend van woede en verontwaardiging naar Tirus, die met een zelfingenomen glimlach op zijn paard zat. Naast hem zaten zijn vier zoons, en naast hen een commandant van het Rijk.

“Is geld echt zo belangrijk voor je?” vroeg Kendrick aan Tirus. Zijn stem was zo koud als staal. “Zou je je eigen mensen verraden, je eigen bloed?”

Tirus toonde geen berouw; hij glimlachte breed.

“Jullie zijn mijn bloed niet, weet je nog?” zei hij. “Dat is de reden waarom ik, volgens jullie weten, geen recht heb op de troon van mijn broer.”

Erec schraapte zijn keel.

“Volgens de MacGil wetten gaat de troon naar de zoon—niet naar de broer.”

Tirus schudde zijn hoofd.

“Dat is nu allemaal inconsequent. Jullie wetten doen er niet meer toe. Macht gaat altijd boven wet. Het zijn degenen met macht die de wet schrijven. En zoals je kunt zien, ben ik sterker. Wat betekent dat ik vanaf nu af aan de wet bepaal. De komende generaties zullen zich niets herinneren van jullie wetten. Het enige dat zij zullen weten is dat ik, Tirus, Koning was. Niet jij, en niet je zuster.”

“Onrechtmatig verkregen koningschappen duren nooit lang,” kaatste Kendrick terug. “Je zult ons wellicht doden; misschien weet je Andronicus zelfs te overtuigen om je de troon te laten bestijgen. Maar jij weet net zo goed als ik dat je niet lang zult regeren. Je zult uiteindelijk zelf ook verraden worden, net zoals jij ons hebt verraden.”

Tirus zat daar, onaangedaan.

“Dan zal ik er maar van genieten zolang het duurt—en ik prijs de man die mij kan verraden met zoveel vaardigheid als ik heb gebruikt.”

“Genoeg gepraat!” riep de commandant van het Rijk uit. “Geef je nu over of je mannen zullen sterven!”

Kendrick staarde hem woedend aan. Hij wist dat hij zich moest overgeven, maar hij wilde het niet.

“Leg je wapens neer,” zei Tirus kalm, “en ik zal je eerlijk behandelen, als krijger tot krijger. Jullie zullen mijn oorlogsgevangenen zijn. Ik mag dan jullie wetten niet delen, maar ik eer de strijdcode van een krijger. Ik beloof je dat we jullie geen kwaad zullen doen.”

Kendrick wierp een blik naar Bronson, naar Srog, en naar Erec, die naar hem terugkeek. Als de trotse krijgers die ze waren zaten ze zwijgend op hun paarden.

“Waarom zouden we jou vertrouwen?” riep Bronson naar Tirus. “Je hebt al bewezen dat je woord niets waard is. Ik sterf liever hier op het slagveld, als is het maar om die grijns van je gezicht te vegen.”

Tirus keek Bronson dreigend aan.

“Je spreekt, maar je bent niet eens een MacGil. Je bent een McCloud. Je hebt het recht niet om je met MacGil zaken te bemoeien.”

Kendrick verdedigde zijn vriend: “Bronson is nu net zo goed een MacGil als wij. Hij spreekt met de stem van onze mannen.”

Tirus knarste met zijn tanden, duidelijk geïrriteerd.

“De keus is aan jou. Kijk om je heen, en je ziet dat je onder schot wordt gehouden door duizenden van onze boogschutters. We zijn je te slim af geweest Als je zelfs maar naar je zwaard grijpt, zullen je mannen ter plekke gedood worden. Dat zul je ongetwijfeld al gezien hebben. Er zijn tijden om te vechten, en tijden om je over te geven. Als je je mannen wilt beschermen, dan zul je doen wat elke goede commandant zou doen. Leg je wapens neer.”

Kendrick klemde zijn kaken op elkaar, en hij brandde van binnen. Hij haatte het om het toe te geven, en hij wist dat Tirus gelijk had. Hij keek om zich heen en wist dat de meeste, zo niet alle, van zijn mannen zouden sterven als ze probeerden te vechten. Hoe graag hij ook wilde vechten, het zou een zelfzuchtige keuze zijn; en hoe erg hij Tirus ook verachtte, hij voelde dat hij de waarheid sprak en dat zijn mannen in leven gelaten zouden worden. Zo lang ze leefden, konden ze altijd nog een andere dag vechten, op een andere plek, op een ander slagveld.

Kendrick keek naar Erec, de man met wie hij al talloze keren had gevochten, de kampioen van de Zilveren, en wist dat hij hetzelfde dacht. Het was wat een leider onderscheidde van een krijger; een krijger kon vechten met roekeloze overgave, maar een leider moest eerst aan anderen denken.

“Er is een tijd om te vechten, en een tijd om over te geven,” riep Erec uit. “We vertrouwen op je woord als krijger dat onze mannen in leven gelaten worden, en op die voorwaarde zullen we onze wapens neerleggen. Maar als je je belofte verbreekt, God helpe je ziel, dan zal ik terugkeren uit de hel om al mijn mannen te wreken.”

Tirus knikte tevreden. Erec liet zijn zwaard en schede op de grond vallen.

Kendrick volgde, evenals Bronson en Srog, elk van hen onwillig, maar wetende dat het de juiste beslissing was.

Achter hen klonk het gekletter van duizenden wapens die op de wintergrond landden, terwijl alle Zilveren en MacGils en Silesianen zich overgaven.

Tirus glimlachte breed.

“Stijg nu af,” beval hij.

Eén voor één stegen ze af, en gingen naast hun paarden staan.

Tirus grijnsde, zwelgend in zijn overwinning.

“Gedurende al die jaren dat ik was verbannen naar de Hoge Eilanden, heb ik mijn oudere broer, al zijn macht, benijd. Maar welke MacGil is nu de meest machtige?

“De macht van verraad is geen macht,” zei Bronson.

Tirus keek hem dreigend aan en knikte toen naar zijn mannen.

Ze haastten zich naar voren en bonden hun polsen vast met stugge touwen, waarna ze meegevoerd werden.

Terwijl Kendrick werd meegetrokken, herinnerde hij zich zijn broer, Godfrey. Ze waren samen vertrokken, maar hij had hem en zijn mannen sindsdien niet meer gezien. Hij vroeg zich af of hij er misschien in was geslaagd om te ontsnappen? Hij bad dat hem een beter lot was toebedeeld dan zij. Op de één of andere manier was hij optimistisch.

Met Godfrey wist je het nooit.




HOOFDSTUK VIER


Godfrey reed voor zijn mannen uit, geflankeerd door Akorth, Fulton, zijn Silesiaanse generaal, en de commandant van het Rijk die hij had omgekocht. Godfrey reed met een brede glimlach op zijn gezicht. Tevreden wierp hij een blik op de divisie van het Rijk, enkele duizenden sterk, die met hen mee reed.

Hij reflecteerde op de afbetaling die hij hen had geboden, de talloze zakken met goud. Hij herinnerde zich de blikken op hun gezichten, en was dolblij dat zijn plan had gewerkt. Hij was er tot op het laatste moment niet zeker van geweest, maar nu kon hij opgelucht ademhalen. Er waren vele manieren om een strijd te winnen, en hij had er zojuist één gewonnen zonder ook maar een druppel bloed te vergieten. Wellicht maakte hem dat niet zo ridderlijk of dapper als de andere krijgers. Maar het maakte hem wel succesvol. En was dat niet het uiteindelijke doel? Hij gebruikte liever wat omkoperij om zijn mannen in leven te houden, dan dat hij moest toekijken hoe de helft van hen werd afgeslacht in een roekeloze actie van ridderschap. Zo was hij nu eenmaal.

Godfrey had hier hard voor gewerkt. Hij had al zijn connecties in de zwarte markt gebruikt, in de bordelen, de achterafstraatjes en de tavernes, om erachter te komen wie met wie had geslapen, welke bordelen de commandanten van het Rijk in de Ring bezochten, en welke commandanten omgekocht konden worden. Godfrey had betere ongeoorloofde contacten dan de meeste mensen—contacten die hij zijn hele leven lang had opgebouwd—en ze kwamen nu goed van pas. Het had natuurlijk ook geholpen dat hij zijn contacten goed had betaald. Het goud van zijn vader was in ieder geval goed besteed.

Toch had Godfrey tot op het laatste moment niet zeker geweten of ze te vertrouwen waren. Hij had risico’s genomen. Hij wist dat het kop of munt was, en dat deze mensen slechts zo betrouwbaar waren als het goud waarmee ze werden afgekocht. Maar hij had hen betaald met heel, heel goed goud, en ze bleken wel degelijk betrouwbaar.

Natuurlijk had hij geen idee hoe lang deze divisie van troepen van het Rijk loyaal zou blijven. Maar ze hadden zich in ieder geval een weg uit een gevecht gewurmd, en voor nu stonden ze aan zijn kant.

“Ik heb u verkeerd beoordeeld,” klonk een stem.

Godfrey draaide zich om en zag de Silesiaanse generaal naast hem komen leiden. Hij keek hem vol bewondering aan.

“Ik moet toegeven dat ik aan u twijfelde,” vervolgde hij. “Mijn verontschuldigingen. Ik zou dit plan nooit bedacht kunnen hebben. Het was geniaal. Ik zal niet meer aan u twijfelen.”

Godfrey glimlachte terug, en hij voelde zich rechtvaardig. Zijn hele leven lang hadden alle generaals, alle militaire types, aan hem getwijfeld. In zijn vaders hof, een hof van krijgers, was er altijd op hem neergekeken. Nu zagen ze eindelijk dat hij, op zijn eigen manier, net zo competent kon zijn als zij.

“Geen zorgen,” zei Godfrey. “Ik twijfel ook aan mezelf. Ik leer gaandeweg. Ik ben geen commandant, en ik heb geen meesterlijk plan, behalve overleven.”

“Waar gaan we nu heen?” vroeg de generaal.

“We zullen ons aansluiten bij Kendrick, Erec en de anderen, en doen wat we kunnen om hen te helpen.”

Het was een vreemde, ongemakkelijke alliantie tussen het Rijk en Godfreys mannen. Ze reden door de heuvels, over uitgestrekte, stoffige velden, richting de vallei waar ze Kendrick zouden ontmoeten.

Terwijl ze reden, gingen er een miljoen gedachten door Godfreys hoofd. Hij vroeg zich af hoe het met Kendrick en Erec ging; hij vroeg zich af in hoeverre zij in de minderheid waren; en hij vroeg zich af hoe hij het zou doen tijdens de volgende slag, een echte slag. Hij kon het niet langer vermijden; hij had geen trucs meer in zijn mouw, en geen goud meer.

Hij slikte, nerveus. Hij had het gevoel dat hij niet de moed bezat die de anderen leken te hebben, de moed waarmee ze geboren leken te zijn. De anderen leken zo onbevreesd in de strijd, in het leven. Maar Godfrey moest toegeven dat hij bang was. Als het er op aankwam, als hij in het heetst van de strijd terecht kwam, dan zou hij alles geven, wist hij. Maar hij was onhandig; hij had niet de vaardigheden van de anderen, en hij wist niet hoe vaak het geluk nog aan zijn kant zou staan.

Het leek de anderen niets te kunnen schelen als ze zouden sterven—zij leken meer dan bereid om hun levens te geven voor glorie. Godfrey waardeerde glorie. Maar hij hield meer van het leven. Hij hield van zijn bier, en van zijn eten, en zelfs nu voelde hij dat zijn maag knorde, en hij verlangde ernaar om weer veilig ergens in een taverne te zitten. Het leven in de strijd was simpelweg niet voor hem weggelegd.

Maar Godfrey dacht aan Thor, die daar ergens gevangen was; hij dacht aan zijn broeders die voor hem vochten, en hij wist dat dit de plek was waar zijn eer hem naartoe bracht.

Ze reden en reden, tot ze uiteindelijk de top van een heuvel bereikten. Ze hadden een geweldig uitzicht op de vallei die zich beneden hen uitstrekte. Ze hielden halt, en Godfrey kneep zijn ogen samen tegen de verblindende zon. Hij hield een hand boven zijn ogen en keek verward uit over de vallei.

Toen werd het allemaal duidelijk. Godfreys hart sloeg een slag over: hij zag duizenden van de mannen van Kendrick en Erec en Srog meegevoerd worden, vastgebonden. Dit was de strijdmacht die ze hier zouden treffen. Ze waren geheel omsingeld, door minstens tien keer zoveel soldaten. Ze waren allemaal gevangen genomen. Godfrey wist dat Kendrick en Erec zich nooit zouden overgeven tenzij ze daar een goede reden voor hadden. Het zag ernaar uit dat ze verraden waren.

Godfrey verstijfde en werd overspoeld door paniek. Hij vroeg zich af hoe dit had kunnen gebeuren. Hij had verwacht hen aan te treffen in het heetst van de strijd, had verwacht dat ze zich bij hen aan zouden sluiten. Maar nu verdwenen ze aan de horizon, nu al een halve dag rijden bij hen vandaan.

De generaal van het Rijk reed naar Godfrey toe.

“Het ziet ernaar uit dat je mannen hebben verloren,” zei de generaal. “Dat was niet onze afspraak.”

Godfrey draaide zich naar hem om, en kon de angst van zijn gezicht aflezen.

“Ik heb je goed betaald,” zei Godfrey in zijn meest zelfverzekerde stem. “En je hebt beloofd met ons mee te vechten.”

Maar de generaal van het Rijk schudde zijn hoofd.

“Ik heb beloofd je te helpen bij de strijd—niet bij een zelfmoordmissie. Mijn mannen zullen het niet opnemen tegen een heel bataljon van Andronicus. Onze deal is gewijzigd. Je kunt in je eentje tegen hen vechten—en ik hou je goud.”

De generaal van het Rijk gaf een schreeuw en schopte zijn paard, waarna hij omkeerde en er vandoor ging in de tegenovergestelde richting, zijn mannen op zijn hielen. Ze verdwenen aan de andere kant van de vallei.

“Hij heeft ons goud!” zei Akorth. “Zullen we hem achtervolgen?”

Godfrey schudde zijn hoofd terwijl hij hen nakeek.

“En wat zou dat uithalen? Goud is goud. Ik ga onze levens er niet voor riskeren. Laat hem gaan. Het is niet belangrijk.”

Godfrey staarde naar de horizon, naar de groep soldaten van Kendrick en Erec. Dat was belangrijker voor hem. Nu had hij geen ondersteuning meer, en hij was nog meer geïsoleerd dan voorheen. Hij voelde zijn plan uit elkaar vallen.

“Wat nu?” vroeg Fulton.

Godfrey haalde zijn schouders op.

“Ik heb geen idee,” zei hij.

“Dat mag je niet zeggen,” zei Fulton. “Je bent nu een commandant.”

Maar Godfrey haalde weer zijn schouders op. “Het is de waarheid.”

“Dit krijger-zijn is moeilijk,” zei Akorth, die op zijn buik krabde. “Het gaat niet zoals je verwacht dat het gaat, he?”

Godfrey zat zwijgend op zijn paard, en dacht na over wat hij moest doen. Dit was een onverwachtse wending, en hij had geen rampenplan.

“Moeten we teruggaan?” vroeg Fulton.

“Nee,” hoorde Godfrey zichzelf zeggen, en zelfs hij was verrast.

De anderen keken hem geschokt aan. Anderen kwamen dichterbij.

“Ik mag dan geen goede krijger zijn,” zei Godfrey, “maar dat zijn mijn broers. Ze worden meegenomen. We kunnen niet teruggaan. Zelfs als het onze dood betekent.”

“Bent u gestoord?” vroeg de Silesiaanse generaal. “Al die geweldige krijgers van de Zilveren, van de MacGils, van de Silesianen—zij allemaal konden niets beginnen tegen de mannen van het Rijk. Denkt u dat een paar duizend van onze mannen, onder uw bevel, het wel zouden kunnen?”

Godfrey draaide zich naar hem om, geïrriteerd. Hij was het zat dat er steeds aan hem getwijfeld werd.

“Ik heb niet gezegd dat we zouden winnen,” antwoordde hij. “Ik zeg alleen dat dat het juiste is om te doen. Ik laat hen niet in de steek. Als je wil omkeren en naar huis wil gaan, ga je gang. Dan zal ik ze zelf aanvallen.”

“U bent een onervaren commandant,” zei hij. “U weet niet waar u het over heeft. U leidt al deze mannen de dood in.”

“Dat klopt,” zei Godfrey. “Dat is waar. Maar u heeft beloofd niet meer aan me te twijfelen. En ik keer niet om.”

Godfrey reed een paar meter naar voren, naar een verhoging, zodat hij door al zijn mannen gezien kon worden.

“MANNEN!” bulderde hij. “Ik weet dat jullie me niet kennen als een ervaren commandant, zoals Kendrick of Erec of Srog dat zijn. En het is waar, ik bezit niet hun vaardigheden. Maar ik heb een hart, in ieder geval af en toe. En dat hebben jullie ook. Onze broeders zijn daar ergens, gevangen. En ik zou persoonlijk liever sterven dan toekijken hoe zij worden meegevoerd, en wij als honden teruggaan naar onze stad, waar we maar moeten wachten tot het Rijk ons ook komt doden. Want ik verzeker je: dat zal gebeuren. We kunnen nu allemaal ten onder gaan, vechtend, de vijand achter na als vrije mannen. Of we kunnen ten onder gaan in schaamte en oneer. De keus is aan jullie. Rij met mij, en of je nu leeft of niet, je zult rijden naar glorie!”

Zijn mannen schreeuwden, zo enthousiast dat het Godfrey compleet verraste. Ze hieven hun zwaarden hoog, en het bemoedigde hem.

Het zorgde er ook voor dat het tot hem doordrong wat hij zojuist had gezegd. Hij had zijn woorden niet overdacht voor hij ze had uitgesproken; hij werd slechts meegevoerd in het moment. Nu besefte hij dat hij eraan vast zat, en hij was een beetje geschokt door zijn eigen woorden. Zijn eigen moed was intimiderend, zelfs voor hem.

Terwijl de mannen zich voorbereidden op hun laatste aanval, reden Akorth en Fulton naar hem toe.

“Borrel?” vroeg Akorth.

Godfrey zag hem een wijnzak tevoorschijn halen, en hij griste hem uit Akorths handen; hij gooide zijn hoofd naar achteren en dronk gulzig, tot de hele zak bijna leeg was. Godfrey veegde zijn mond af met de achterkant van zijn hand.

Wat heb ik gedaan? vroeg hij zich af. Hij had zichzelf, en de anderen, gebonden aan een strijd die ze niet konden winnen. Was hij soms bezeten?

“Ik dacht niet dat je het in je had,” zei Akorth, die hem hardhandig op zijn rug sloeg. “Wat een speech. Beter dan het theater!”

“We hadden tickets moeten verkopen!” viel Fulton bij.

“Ik denk dat je het niet eens zo fout hebt,” zei Akorth. “Het is beter om op onze voeten te sterven dan op onze rug.”

“Hoewel op onze rug niet eens zo slecht zou zijn, als het in het bed van een bordeel is,” voegde Fulton toe. “Of wat dacht je van sterven met een pul bier in onze hand en onze hoofden achterover!”

“Dat zou inderdaad een mooie manier zijn om te gaan,” zei Akorth.

“Maar ik denk dat dat na een tijdje inderdaad wel eentonig zou worden,” zei Fulton. “Hoeveel bier kan een man drinken, met hoeveel vrouwen man een man slapen?”

“Nou, een hoop, als je er goed over nadenkt,” zei Akorth.

“Dan nog, dan is het toch leuk om op een andere manier te sterven. Niet zo saai.”

Akorth zuchtte.

“Nou, als we dit allemaal overleven, dan geeft het ons in ieder geval een reden om echt te drinken. Voor het eerst zouden we het dan verdiend hebben!”

Godfrey draaide zich om en probeerde het onophoudelijke geklets van Akorth en Fulton uit te zetten. Hij moest zich concentreren. Het was tijd om een echte man te worden, om gevatte gekkernij en taverne grapjes achter te laten; om echte beslissingen te nemen die echte mensen beïnvloedden in de echte wereld. Het voelde zwaar; en hij vroeg zich af of dit was hoe zijn vader zich altijd had gevoeld. Hoe erg hij de man ook haatte, op een vreemde manier begon hij sympathie voor hem te krijgen. En misschien, tot zijn eigen afschuw, begon hij zelfs op hem te lijken.

Godfrey werd overspoeld door een golf van zelfverzekerdheid. Plotseling gaf hij zijn paard een schop, en met een luide strijdkreet stormde hij de heuvel af, de vallei in.

Achter hem klonken de strijdkreten van duizenden, en het geluid van de donderende paardenhoeven vulde zijn oren terwijl ze achter hem aan galoppeerden.

De wijn steeg naar zijn hoofd en de wind blies door zijn haar terwijl hij zijn dood tegemoet reed, en hij zich afvroeg waar hij in vredesnaam aan begonnen was.




HOOFDSTUK VIJF


Thor zat op zijn paard, zijn vader aan zijn ene zijde, McCloud aan zijn andere, en Rafi vlakbij. Achter hen zaten tienduizenden soldaten van het Rijk te paard, de grootste divisie van Andronicus’ leger, goed gedisciplineerd en geduldig wachtend op Andronicus’ bevel. Ze stonden op een richel, uitkijkend over de Hooglanden, waarvan de bergtoppen bedekt waren met sneeuw. Op de Hooglanden lag de McCloud stad, Hooglandia, en Thor keek gespannen toe hoe hij duizenden troepen de stad zag verlaten en hun kant op zag komen.

Dit waren geen MacGil mannen; en ook geen soldaten van het Rijk. Ze droegen een wapenrusting die Thor vaag herkende; maar terwijl hij zijn greep op het heft van zijn nieuwe zwaard verstevigde, wist hij niet precies wie ze waren, of waarom ze aanvielen.

“McClouds. Mijn voormalige mannen,” verklaarde McCloud aan Andronicus. “Allemaal goede McCloud soldaten. Allemaal mannen waar ik ooit zij aan zij mee heb gevochten.”

“Maar nu hebben ze zich tegen je gekeerd,” observeerde Andronicus. “Ze vallen aan.”

McCloud miste een oog, en de helft van zijn gezicht was gebrandmerkt met het teken van het Rijk. Hij zag er grotesk uit.

“Het spijt me, mijn heer,” zei hij. “Het is niet mijn schuld. Het is het werk van mijn jongen, Bronson. Hij heeft mijn eigen mensen tegen me gekeerd. Als hij er niet was geweest, zouden ze zich nu allemaal bij ons aansluiten.”

“Het is niet vanwege je jongen,” corrigeerde Andronicus. Zijn stem was koud als staal. “Het is omdat je een zwakke commandant bent en een nog zwakkere vader. De mislukking in je zoon is de mislukking in jou. Ik had moeten weten dat je niet in staat zou zijn om je eigen mannen in bedwang te houden. Ik had je al lang geleden moeten doden.”

McCloud slikte nerveus.

“Mijn heer, u moet wellicht in overweging nemen dat ze niet alleen tegen mij vechten, maar ook tegen u. Ze willen het Rijk uit de Ring verdrijven.”

Andronicus schudde zijn hoofd, en liet zijn vingers over de gekrompen hoofden aan zijn ketting glijden.

“Maar jij staat nu aan mijn kant,” zei hij. “Dus als ze tegen mij vechten, vechten ze ook tegen jou.”

McCloud trok zijn zwaard en keek met een dreigende blik in zijn ogen neer op het naderende leger.

“Ik zal mijn eigen mannen stuk voor stuk doden,” verkondigde hij.

“Dat weet ik,” zei Andronicus. “Als je het niet doet, dood ik je zelf. Niet dat ik jouw hulp nodig heb. Mijn mannen kunnen veel meer schade aanrichten dan jij je kunt voorstellen—zeker als ze geleidt worden door mijn eigen zoon, Thornicus.”

Thor was zich slechts vaag bewust van hun conversaties, maar tegelijkertijd hoorde hij er niets van. Hij was verdoofd. Zijn hoofd was gevuld met onbekende gedachten die hij niet herkende, gedachten die door zijn hersenen pulseerden en hem continu herinnerden aan de trouw die hij zijn vader verplicht was, aan zijn plicht om te vechten voor het Rijk, aan zijn lotsbestemming als Andronicus’ zoon. De gedachten maalden meedogenloos door zijn hoofd, en hoe hard hij het ook probeerde, hij was niet in staat om ze te verdrijven, en zijn eigen gedachten te denken. Het was alsof hij gegijzeld was in zijn eigen lichaam.

Andronicus’ woorden werden een suggestie in Thors hoofd, en veranderden toen in een commando. En toen, op de één of andere manier, werden het zijn eigen gedachten. Thor worstelde. Er zat nog iets in hem dat probeerde om deze invasieve gevoelens te verdrijven, om weer helder na te kunnen denken. Maar hoe harder hij worstelde, hoe moeilijker het werd.

Terwijl hij daar op zijn paard zat en het naderende leger over de velden zag galopperen, voelde hij het bloed door zijn aderen stromen, en het enige waar hij aan kon denken was zijn loyaliteit aan zijn vader, en zijn drang om iedereen die hem in de weg stond te vernietigen. Aan zijn lotsbestemming om over het Rijk te heersen.

“Thornicus, heb je me gehoord?” drong Andronicus aan. “Ben je klaar om jezelf in de strijd te bewijzen voor je vader?”

“Ja, mijn vader,” antwoordde Thor, terwijl hij recht voor zich uit bleef staren. “Ik vecht tegen iedereen die tegen u vecht.”

Andronicus glimlachte breed. Hij draaide zich om naar zijn mannen.

“MANNEN!” bulderde hij. “De tijd is gekomen om de confrontatie met de vijand aan te gaan, en de overlevende rebellen voorgoed uit te schakelen. We zullen beginnen met deze McCloud mannen die het wagen om ons uit te dagen. Thornicus, mijn zoon, zal ons leiden in de strijd. Jullie zullen hem volgen zoals jullie mij zouden volgen. Jullie zullen je leven voor hem geven zoals jullie dat voor mij zouden doen. Verraad aan hem is verraad aan mij!”

“THORNICUS!” schreeuwde Andronicus.

“THORNICUS!” klonken de stemmen van de tienduizenden troepen van het Rijk.

Thor, bemoedigd, hield zijn nieuwe zwaard omhoog, het zwaard van het Rijk, het zwaard dat zijn geliefde vader hem had gegeven. Hij voelde er een kracht doorheen stromen, de kracht van zijn bloedlijn, van zijn mensen, van alles dat hij voorbestemd was om te zijn. Eindelijk was hij thuis, bij zijn vader. Voor zijn vader zou Thor alles doen. Zelfs sterven. Thor gaf een luide strijdkreet en spoorde zijn paard aan, de berghelling af, de eerste die ten strijde trok. Achter hem klonken tienduizenden strijdkreten, terwijl de mannen achter hem aan galoppeerden, allemaal bereid om Thornicus te volgen tot de dood.




HOOFDSTUK ZES


Mycoples lag opgekruld, verstrikt in het immens grote Akron net. Ze was niet in staat om zich uit te strekken of met haar vleugels te klappen. Ze lag bij de helm van het schip van het Rijk, en hoe hard ze ook worstelde, ze kon haar hoofd niet optillen, of haar klauwen uitstrekken. Ze had zich nog nooit in haar leven zo afschuwelijk gevoeld, zo zwak. Ze knipperde langzaam met haar ogen, moedeloos, meer voor Thor dan voor zichzelf.

Zelfs vanaf deze grote afstand, vanaf het schip dat over de kolossale golven deinde, kon Mycoples Thors energie voelen. Mycoples kon voelen dat Thor veranderde, dat hij iemand anders werd. Haar hart brak. Ze kon het niet helpen, ze had het gevoel dat ze hem in de steek gelaten had. Ze probeerde weer los te breken. Ze wilde zo graag naar hem toe gaan, hem redden. Maar het lukte haar niet.

Er sloeg een grote golf op het dek, en de schuimende wateren van de Tartuvische zee spoelden over haar heen, en deden haar over het dek heen glijden. Haar hoofd sloeg tegen de houten scheepsromp aan. Ze gromde zachtjes, en voelde dat ze niet meer de kracht had die ze ooit had gehad. Ze was overgeleverd aan haar nieuwe lot, wetende dat ze werd weggebracht om gedood te worden, of erger, de rest van haar leven in gevangenschap door te brengen. Het kon haar niet schelen wat er van haar terecht zou komen. Ze wilde alleen maar dat Thor in orde was. En ze wilde een kans, slechts een laatste kans, om wraak te nemen op haar aanvallers.

“Daar is ze! Ze is het dek over gegleden!” riep één van de soldaten van het Rijk.

Mycoples voelde een stekende pijn in de gevoelige schubben van haar gezicht, en ze zag twee soldaten van het Rijk, met speren van negen meter lang, die haar vanaf een veilige afstand door het net heen in haar hoofd staken.

Ze probeerde naar hen uit te halen, maar het net hield haar tegen. Ze gromde terwijl ze haar steeds weer staken, lachend.

“Ze is nu niet meer zo angstaanjagend, of wel?” vroeg één van hen.

De ander lachte, en raakte bijna haar oog. Mycoples kon nog net haar hoofd wegdraaien en haar zicht sparen.

“Ze is zo onschadelijk als een vlieg,” zei hij.

“Ik heb gehoord dat ze haar tentoon gaan stellen in de hoofdstad van het Rijk.”

“Dat is niet wat ik heb gehoord,” zei de ander. “Ik hoorde dat ze haar vleugels eraf gaan snijden en haar gaan martelen voor alle slachtoffers die ze heeft gemaakt.”

“Dat zou ik graag willen zien.”

“Moeten we haar echt intact afleveren?”

“Orders.”

“Maar ik zie niet in waarom we haar niet een beetje kunnen verminken. Ze heeft tenslotte niet allebei haar ogen nodig, of wel?”

De ander lachte.

“Als je het zo stelt, ik denk het niet,” antwoordde hij. “Ga ervoor.”

Eén van de mannen kwam dichterbij en hief zijn speer.

“Hou je stil, meisje,” zei de soldaat.

Mycoples deinsde terug, hulpeloos terwijl de soldaat op haar af kwam, op het punt om zijn lange speer in haar oog te steken.

Plotseling sloeg er weer een golf over de boeg heen; de soldaat ging onderuit, en hij gleed recht op haar gezicht af, zijn ogen wijd opengesperd van angst. Met een enorme krachtsinspanning slaagde Mycoples erin om één van haar klauwen net hoog genoeg op te tillen zodat de soldaat onder haar doorgleed. Toen boorde ze haar klauw door zijn keel heen.

Hij gilde en het bloed spoot alle kanten op terwijl hij onder haar stierf. Het was een schrale troost voor Mycoples.

De andere soldaat draaide zich om en rende weg, schreeuwend om hulp. Binnen enkele momenten verscheen er een dozijn soldaten van het Rijk, gewapend met lange speren.

“Doodt het beest!” schreeuwde één van hem.

Ze kwamen op haar af om haar te doden, en Mycoples wist zeker dat het hen zou lukken.

Mycoples werd overspoeld door een golf van woede, heviger dan ze ooit had gevoeld. Ze sloot haar ogen en bad tot God om één laatste golf van kracht.

Ze voelde een intense hitte in haar buik vormen, die naar haar keel stroomde. Ze tilde haar kop op en brulde. Tot haar eigen verbazing kwam er een golf van vlammen uit.

De vlammen gingen door het net heen, en hoewel ze het Akron niet vernietigden, werden de mannen die op haar afkwamen verzwolgen door een muur van vuur.

Ze schreeuwden het uit terwijl hun lichamen in vlammen opgingen; de meesten zakten op het dek in elkaar, en degenen die niet onmiddellijk stierven sprongen overboord. Mycoples glimlachte.

Er verschenen tientallen andere soldaten, gewapend met knuppels, en Mycoples probeerde haar vuur weer op te roepen.

Maar deze keer werkte het niet. God had haar gebeden beantwoord, en haar één keer geholpen. Maar nu kon ze niets meer doen. Ze was dankbaar voor wat haar was gegund.

Tientallen soldaten kwamen op haar af en sloegen haar met hun knuppels. Langzaam voelde Mycoples zichzelf wegzakken, en haar ogen sloten zich. Ze krulde zich op in een bal, en vroeg zich af of haar tijd op deze wereld tot een einde was gekomen.

Spoedig was er niets meer dan duisternis.




HOOFDSTUK ZEVEN


Romulus stond aan het roer van zijn enorme zwart met goud geverfde schip. De vlag van het Rijk, een leeuw met een adelaar in zijn bek, wapperde fel in de wind. Hij stond daar met zijn handen op zijn heupen. Zijn brede, gespierde lichaam leek alsof het aan het dek vastgenageld was, en hij keek uit over de lichtgevende golven van de Ambrek. In de verte kwam de kust van de Ring in het zicht.

Eindelijk.

Romulus’ hart zwol van anticipatie terwijl hij voor het eerst in zijn leven de Ring aanschouwde. Zijn schip was bemand met tientallen van zijn beste mannen, en echter hem zeilden duizenden van de beste schepen van het Rijk, een uitgestrekte vloot die de zee bijna leek te verzwelgen. Ze hadden de lange weg genomen, om de Ring heen, vastberaden om aan de McCloud kant aan land te gaan. Romulus was van plan om de Ring in zijn eentje te betreden, zijn voormalige baas te besluipen, en hem te doden wanneer hij het niet zou verwachten.

Hij glimlachte bij de gedachte. Andronicus had geen flauw benul van de macht of sluwheid van zijn eerste bevelhebber, en hij zou het op de pijnlijke manier leren. Hij had hem nooit moeten onderschatten.

Er gleden hoge golven voorbij, en Romulus genoot van de koude spetters in zijn gezicht. In zijn armen had hij de magische mantel, en hij voelde dat het zou werken, dat hij er het Ravijn mee zou kunnen oversteken. Hij wist dat zodra hij de mantel omdeed, hij onzichtbaar zou zijn, dat hij door het Schild heen kon, en alleen de Ring in kon gaan. Zijn missie vereiste heimelijkheid en sluwheid en verassing. Zijn mannen zouden hem natuurlijk niet kunnen volgen, maar hij had hen niet nodig: zodra hij binnen was, zou hij Andronicus’ mannen vinden, en hen overtuigen om voor hem te vechten. Hij zou een tweedeling veroorzaken en zijn eigen leger creëren, zijn eigen burgeroorlog. Tenslotte waren de soldaten van het Rijk net zo trouw aan Romulus als aan Andronicus. Hij zou Andronicus’ eigen mannen tegen hem gebruiken.

Vervolgens zou Romulus een MacGil vinden, hem mee terug nemen om het Ravijn over te steken, en als de legende klopte, zou het Schild vernietigd worden. Met het Schild naar beneden zou zijn hele vloot naar binnen kunnen stromen, en dan zouden ze de Ring voorgoed vernietigen. En dan, eindelijk, zou Romulus de ultieme heerser van het universum zijn.

Hij haalde diep adem. Hij kon het nu bijna proeven. Hij had zijn hele leven voor dit moment gevochten.

Romulus keek op naar de bloedrode lucht. De tweede zon ging net onder en stond als een enorme bal aan de horizon. Het was de tijd van de dag waarop Romulus tot zijn goden bad, de God van het land, de God van de Zee, de God van de Lucht, de God van de Wind—en bovenal, de God van Oorlog. Hij wist dat hij hen allemaal moest bevredigen. Hij was voorbereid: hij had vele slaven meegebracht om te offeren, wetende dat hun bloed hem macht zou geven.

De golven sloegen om hem heen terwijl ze de kust naderden. Romulus wachtte niet tot de anderen de touwen neerlieten, maar sprong van de romp af zodra de boeg het zand raakte. Hij viel een goede zes meter naar beneden en landde op zijn voeten, tot aan zijn middel in het water. Hij vertrok geen spier.

Romulus waadde door het water het strand op, alsof het van hem was. Achter hem lieten zijn mannen de touwen neer en gingen ze van boord, terwijl het ene na het andere schip aanmeerde.

Romulus keek toe en glimlachte. De hemel werd langzaam donker, en hij had de kust op het perfecte moment bereikt om een offer te brengen. Hij wist dat hij had aan de goden te danken had. Hij wendde zich tot zijn mannen.

“VUUR!” schreeuwde Romulus.

Zijn mannen haastten zich om een enorm vuur te bouwen, vier meter hoog. Al snel lag er een enorme stapel hout klaar om aan gestoken te worden, in de vorm van een driepuntige ster.

Romulus knikte, en zijn mannen sleurden een tiental slaven naar de brandstapel, die aan elkaar waren vastgebonden. Ze werden op de brandstapel vastgebonden. Ze staarden hem aan, hun ogen wijd opengesperd van paniek. Ze schreeuwden en worstelden, doodsbang, toen ze de fakkels in het oog kregen en beseften dat ze levend verbrand zouden worden.

“NEE!” schreeuwde één van hen. “Alstublieft! Ik smeek het u! Alles behalve dit!”

Romulus negeerde hem. Hij draaide zich om, deed enkele stappen naar voren, strekte zijn armen uit en keek naar de hemel.

“OMARUS!” schreeuwde hij. “Geef ons het licht om te zien! Accepteer mijn offer. Vergezel mij op mijn reis door de Ring. Geef me een teken. Laat me weten of ik zal slagen!”

Romulus liet zijn handen zakken, en op dat moment gooiden zijn mannen hun fakkels op de brandstapel.

Geschreeuw rees op terwijl de slaven levend verbrand werden. De vonken spatten alle kanten op terwijl Romulus het spektakel gadesloeg, zijn gezicht gloeiend.

Romulus knikte, en zijn mannen brachten een oude vrouw naar hem toe. Ze had geen ogen en haar gezicht was gerimpeld, haar lichaam in elkaar gedoken. Enkele mannen droegen haar naar voren in een strijdwagen, en ze leunde naar voren, richting de vlammen. Romulus keek geduldig toe, wachtend op haar voorspelling.

“Je zult slagen,” zei ze. “Tenzij je de zonnen ziet convergeren.”

Romulus glimlachte breed. De zonnen convergeren? Dat was al duizend jaar niet meer gebeurd.

Hij was blij, en werd overspoeld door een warm gevoel. Dat was alles dat hij wilde horen. De goden waren hem goed gezind.

Romulus greep zijn mantel, besteeg zijn paard en schopte hem hard. In zijn eentje galoppeerde hij over het zand, richting de weg die hem naar de Oostelijke Oversteek zou leiden. Spoedig zou hij het Ravijn oversteken, en zou hij in het hart van de Ring zijn.




HOOFDSTUK ACHT


Selese liep over het slagveld, Illepra aan haar zijde. Ze gingen van lichaam naar lichaam, op zoek naar een teken van leven. Het was een lange, moeilijke tocht geweest vanuit Silesia. Ze waren bij elkaar gebleven en waren het leger gevolgd om de gewonden te verzorgen. Ze hadden zich losgemaakt van de andere genezers en waren goed bevriend geraakt in deze tijden van rampspoed. Ze waren automatisch naar elkaar toe getrokken, allebei ongeveer even oud, allebei lijkend op elkaar, en wat misschien nog wel het belangrijkste was, allebei verliefd op een MacGil jongen. Selese hield van Reece, en Illepra, hoewel ze het liever niet toegaf, hield van Godfrey.

Ze hadden hun best gedaan om het leger bij te houden en hadden hen gevolgd door velden en bossen, over modderige wegen, constant op de uitkijk voor gewonde MacGils. Helaas bleek het niet erg lastig om hen te vinden; het landschap was ermee vergeven. In sommige gevallen lukte het Selese om hen te genezen; maar in teveel gevallen hadden zij en Illepra weinig kunnen doen behalve hun wonden verbinden, hun drankjes gebruiken om de pijn weg te nemen, en hen vredig te laten sterven.

Het was hartverscheurend voor Selese. Als genezers uit een klein dorpje, was ze nooit geconfronteerd met zulke ernstige verwondingen. Ze was gewend aan het behandelen van kleine schaafwonden, sneeën en wonden, en af en toe de beet van een Forsyth. Maar ze was niet gewend aan zoveel bloedvergieten en dood, en zoveel ernstige verwondingen. Het deed haar ongelofelijk veel verdriet.

Selese had er altijd naar verlangd om mensen te genezen, en hen gezond en wel te zien; maar sinds ze uit Silesia waren vertrokken, had ze niets anders gezien dan een eindeloos spoor van bloed. Hoe konden mannen elkaar dit aan doen? Deze gewonden waren allemaal zonen; vaders, mannen. Hoe kon de mensheid zo wreed zijn?

Wat Selese nog erger vond, was het feit dat ze niet iedereen die ze tegen kwam kon helpen. Haar voorraden waren beperkt tot wat ze konden dragen, en gezien hun lange reis was dat niet veel. De andere genezers van het koninkrijk waren verspreid over de hele Ring; ze waren een leger op zich, maar ze waren met te weinig, en ze hadden te weinig voorraad. Zonder de benodigde wagens, paarden en helpers, kon ze niet veel meenemen.

Selese sloot haar ogen en haalde diep adem terwijl ze verder liep en de gezichten van de gewonden voor haar ogen voorbij zag schieten. Te vaak had ze een dodelijk gewonde soldaat het zien uitschreeuwen van de pijn. Ze had zijn ogen zien wegdraaien, en hem Blatox gegeven. Het was een effectieve pijnstiller, en een even effectief kalmeringsmiddel. Maar het genas geen zwerende wonden, en het kon ook geen infectie verhelpen. Zonder haar benodigdheden, was dat het beste dat ze kon doen. Ze wilde huilen en schreeuwen tegelijk.

Selese en Illepra knielden elk bij een gewonde soldaat, een paar meter bij elkaar vandaan, beiden bezig met het hechten van een wond met naald en draad. Selese was gedwongen deze naald al te vaak te gebruiken, en ze wenste dat ze een schone had. Maar ze had geen keus. De soldaat schreeuwde het uit van de pijn terwijl ze een lange verticale wond in zijn bicep hechtte, die maar niet dicht leek te willen blijven. Selese drukte op de wond in een poging het bloeden te stelpen.

Maar het was zinloos. Als ze de soldaat eerder had gevonden, was alles in orde geweest. Maar nu was zijn arm groen. Ze stelde slechts het onvermijdelijke uit.

“Het komt goed met je,” zei Selese tegen hem.

“Nee, dat komt het niet,” zei hij, terwijl hij naar haar opkeek. Selese had die blik in zijn ogen al te vaak gezien. “Vertel het me. Zal ik sterven?”

Selese hield haar adem in. Ze wist niet hoe ze moest antwoorden. Ze haatte het om te liegen. Maar ze kon het niet verdragen om het hem te vertellen.

“Ons lot ligt in de handen van onze maker,” zei ze. “Het is nooit te laat. Drink,” zei ze, terwijl ze een klein flesje Blatox tegen zijn lippen hield en zijn voorhoofd streelde.

Zijn ogen lichtten even op, en hij zuchtte, voor het eerst vredig.

“Ik voel me goed,” zei hij.

Enkele momenten later gingen zijn ogen dicht.

Selese voelde een traan over haar wang lopen, en veegde hem snel weg.

Illepra was klaar met haar gewonde, en ze stonden beiden op, waarna ze hun weg over het eindeloze pad vervolgden, dat vergeven was van de lichamen. Ze gingen naar het oosten, achter het leger aan.

“Heeft het zelfs maar nut om hier te zijn?” vroeg Selese na een lange stilte.

“Natuurlijk,” antwoordde Illepra.

“Het voelt niet zo,” zei Selese. “We hebben er maar een paar kunnen redden, en we hebben er zo veel verloren.”

“En die paar dan?” vroeg Illepra. “Zijn zij dan niets waard?”

Selese dacht na.

“Natuurlijk wel,” zei ze. “Maar de anderen dan?”

Selese sloot haar ogen en probeerde hen voor de geest te halen; maar ze waren nu niets meer dan wazige gezichten.

Illepra schudde haar hoofd.

“Je denkt op de verkeerde manier. Je bent een dromer. Te naïef. Je kunt niet iedereen redden. Wij zijn niet degenen die deze oorlog zijn begonnen. Wij ruimen alleen de rotzooi op.”

Zwijgend liepen ze door, verder naar het oosten, langs velden die bezaaid waren met levenloze lichamen. Selese was in ieder geval blij met Illepra’s gezelschap. Ze boden elkaar troost, en ze hadden hun expertise en geneesmiddelen uitgewisseld. Selese was verbijsterd door Illepra’s enorme collectie kruiden, met soorten die ze nog nooit had gezien; Illepra, op haar beurt, werd steeds opnieuw verrast door de unieke zalfjes die Selese in haar dorp had ontdekt. Ze vulden elkaar goed aan.

Terwijl ze liepen en hun blikken over de doden lieten glijden, dwaalden Selese haar gedachten af naar Reece. Ondanks alles om haar heen, kon ze hem niet uit haar hoofd krijgen. Ze was helemaal naar Silesia gereisd om hem te vinden, om bij hem te zijn. Maar het lot had hen weer uit elkaar gehaald. Deze stomme oorlog trok hen in twee verschillende richtingen. Ze vroeg zich constant af of Reece nog steeds veilig zou zijn. Ze vroeg zich af waar hij was. En bij elk lichaam dat ze passeerde, keek ze snel naar het gezicht, hopend en biddend dat het niet Reece was. Haar maag trok samen bij elk lichaam dat ze benaderde, tot ze het omdraaide en zag dat hij het niet was. Ze slaakte een zucht van opluchting.

Maar ze was constant gespannen, en vreesde dat ze hem op een gegeven moment bij de gewonden zou aantreffen—of erger, bij de doden. Ze wist niet of ze verder zou kunnen gaan als dat het geval was.

Ze was vastberaden om hem te vinden. Ze was al zo ver gekomen, en ze zou niet terugkeren tot ze zijn lot wist.

“Ik heb nog geen teken van Godfrey gezien,” zei Illepra, terwijl ze tegen wat steentjes aantrapte.

Illepra had vrijwel onophoudelijk over Godfrey gesproken sinds ze waren vertrokken, en ze was overduidelijk gek op hem.

“Ik ook niet,” zei Selese.

Het was een steeds terugkerende dialoog tussen de vrouwen, die beiden verliefd waren op de twee broers.

Reece en Godfrey, twee broers die onmogelijk meer van elkaar hadden kunnen verschillen. Selese begreep niet wat Illepra in Godfrey zag. Hij kwam op haar over als een dronkaard, een gekke man, iemand die ze niet serieus kon nemen. Hij was grappig, en zeker gevat. Maar hij was niet het toonbeeld van de man die Selese wilde. Selese wilde een man die oprecht, serieus en intens was. Ze verlangde naar een man die ridderlijk en eervol was. Reece was die man voor haar.

“Ik weet gewoon niet hoe hij dit alles overleefd zou kunnen hebben,” zei Illepra verdrietig.

“Je houdt van hem, nietwaar?” vroeg Selese.

Illepra liep rood aan en keek weg.

“Ik heb nooit iets gezegd over liefde,” zei ze defensief. “Ik maak me alleen zorgen om hem. We zijn slechts vrienden.”

Selese glimlachte.

“Is dat zo? Waarom heb je het dan de hele tijd over hem?”

“Is dat zo?” vroeg Illepra verrast. “Dat had ik niet door.”

“Ja, constant.”

Illepra haalde haar schouder op en zweeg even.

“Ik denk dat hij onder mijn huid is gekropen. Hij maakt me zo boos soms. Ik sleep hem constant de tavernes uit. Hij belooft me elke keer dat hij niet meer terug gaat. Maar hij doet het altijd. Het is frustrerend. Ik zou hem in elkaar slaan als ik kon.”

“Is dat waarom je hem zo graag wil vinden?” vroeg Selese. “Om hem in elkaar te slaan?”

Nu was het Illepra’s beurt om te glimlachen.

“Misschien niet,” zei ze. “Misschien wil ik hem ook gewoon een knuffel geven.”

Ze liepen om een heuvel heen en kwamen een soldaat tegen, een Silesiaan. Hij lag kreunend onder een boom, en zijn been was duidelijk gebroken. Selese kon dat met haar getrainde oog al vanaf een afstandje zien. Vlakbij stonden twee paarden aan de boom vastgebonden.

Ze haastten zich naar hem toe.

Terwijl Selese zich om zijn wond bekommerde, een diepe snee in zijn dijbeen, kon ze het niet helpen om de vraag te stellen die ze aan elke levende soldaat had gesteld die ze was tegengekomen:

“Heeft u iemand van de Koninklijke familie gezien?” vroeg ze. “Heeft u Reece gezien?”

Alle andere soldaten hadden hun hoofd geschud, en Selese was inmiddels zo gewend aan teleurstelling dat ze een negatief antwoord verwachtte.

Maar tot haar verassing knikte de soldaat bevestigend.

“Ik heb niet met hem gereden, maar ik heb hem gezien, ja, mijn vrouwe.”

Haar ogen begonnen te glimmen van opwinding en hoop.

“Leeft hij nog? Is hij gewond? Weet u waar hij is?” vroeg ze, en haar hart begon sneller te slaan. Ze kneep de man in zijn pols.

Hij knikte.

“Ja. Hij is op een speciale missie. Om het Zwaard terug te halen.”

“Welk zwaard?”

“Het Zwaard van het Lot, natuurlijk.”

Ze staarde hem verbijsterd aan. Het Zwaard van het Lot. Het zwaard van de legende.

“Waar?” vroeg ze wanhopig. “Waar is hij?”

“Hij is naar de Oostelijke Oversteek vertrokken.”

De Oostelijke Overstreek, dacht Selese. Dat was ver, zo ver. Ze zouden het nooit te voet kunnen bereiken. Niet op dit tempo. En als Reece daar was, dan was hij waarschijnlijk in gevaar. Hij had haar nodig.

Terwijl ze de soldaat verzorgde, wierp ze een blik op de twee paarden die aan de boom waren vastgebonden. Gezien het gebroken been van de man, zou hij ze niet kunnen bereiden. De twee paarden hadden geen nut voor hem. En als niemand voor hen zou zorgen, zouden ze sterven.

De soldaat zag haar kijken.

“Neem ze, vrouwe,” bood hij aan. “Ik zal ze niet nodig hebben.”

“Maar ze zijn van u,” zei ze.

“Ik kan ze niet berijden. Niet zo. U heeft er meer aan. Neem ze, en vindt Reece. Het is een lange reis vanaf hier, en te voet is het niet te doen. U heeft me geweldig geholpen. Ik zal hier niet sterven. Ik heb voedsel en water voor drie dagen. De mannen zullen me komen halen. Er komen hier geregeld patrouilles langs. Neem ze mee, en ga.”

Selese pakte zijn pols vast, overspoeld door dankbaarheid. Ze wendde zich vastberaden tot Illepra.

“Ik moet Reece vinden. Het spijt me. Er zijn hier twee paarden. Jij kunt de andere nemen. Ik moet naar de Oostelijke Oversteek. Het spijt me, maar ik moet je verlaten.”

Selese besteeg één van de paarden, en was verrast toen Illepra naar haar toerende en het andere paard besteeg. Illepra haalde uit met haar korte zwaard en sneed het touw door dat de paarden aan de boom bond.

Ze draaide zich om naar Selese en glimlachte.

“Dacht je nu echt dat ik je alleen zou laten gaan, na alles wat we hebben meegemaakt?” vroeg ze.

Selese glimlachte. “Blijkbaar niet,” antwoordde ze.

Ze spoorden hun paarden aan en gingen er vandoor, naar het oosten. Naar Reece.




HOOFDSTUK NEGEN


Gwendolyn boog haar hoofd tegen de wind en de sneeuw terwijl ze door een eindeloze witte wereld heen liep. Alistair, Steffen en Aberthol liepen naast haar, Krohn aan haar voeten. Ze hadden al uren gelopen sinds ze het Ravijn waren overgestoken en de Onderwereld hadden betreden, en Gwen was uitgeput. Haar spieren deden zeer en er schoten pijnsteken in haar buik elke keer dat de baby bewoog. De wereld was wit, en het sneeuwde onophoudelijk, en de horizon bood geen hoop. Er was niets dat de eentonigheid van het landschap doorbrak; Gwen had het gevoel alsof ze naar het einde van de aarde liep.

Het leek ook steeds kouder te worden, en ondanks haar vachten voelde Gwendolyn de kou tot op haar botten. Ze had al geen gevoel meer in haar anderen.

Ze keek en zag dat de anderen ook rilden van de kou, en ze begon zich af te vragen of ze niet een grote fout had begaan door hier te komen. Zelfs als Argon hier was, hoe zouden ze hem dan ooit kunnen vinden? Er was geen spoor, geen pad, en Gwen voelde zich steeds wanhopiger worden omdat ze geen flauw idee had waar ze heen gingen. Het enige dat ze wist was dat ze steeds verder weg gingen van het Ravijn, steeds verder naar het noorden. En zelfs als ze Argon zouden vinden, konden ze hem dan bevrijden? Kon hij zelfs bevrijd worden?

Gwen wist dat ze een plek had betreden die niet bedoeld was voor mensen, een bovennatuurlijk plek voor tovenaars en druïdes en mysterieuze krachten die ze niet begreep. Ze had het gevoel alsof ze zich op verboden terrein begaven.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694575) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



In EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8 in de Tovenaarsring), zit Thor gevangen tussen de titanische krachten van goed en kwaad, terwijl Andronicus en Rafi al hun duistere krachten gebruiken in een poging om Thors identiteit te vernietigen en de controle over zijn ziel te krijgen. Bevangen door hun magie moet Thor het zwaarste gevecht van zijn leven strijden, terwijl hij worstelt om zichzelf uit de greep van zijn vader te bevrijden. Maar het is misschien al te laat. Gwendolyn, vergezeld door Alistair, Steffen en Aberthol, reist diep de Onderwereld in, vastberaden om Argon te vinden en hem uit zijn magische gevangenis te bevrijden. Ze ziet hem als haar enige hoop om Thor te bevrijden en de Ring te redden, maar de Onderwereld is groot en verraderlijk, en het lijkt erop dat ze Argon nooit zullen vinden. Reece leidt de Krijgsmacht op een vrijwel onmogelijke missie om te doen wat nog nooit eerder is gedaan: afdalen in de dieptes van het Ravijn om het verloren Zwaard terug te vinden. Terwijl ze afdalen in een wereld vol monsters en exotische rassen, is elk van hen vastberaden om het Zwaard te houden voor hun eigen doelen. Romulus, gewapend met zijn magische mantel, vervolgt zijn sinistere plan om de Ring te betreden en het Schild te vernietigen; Kendrick, Erec, Bronson en Godfrey moeten vechten tegen het verraad; Tirus en Luanda leren wat het betekent om hun volk te verraden en Andronicus te dienen; Mycoples worstelt om te ontsnappen; en in een schokkende plotwending, wordt Alistairs geheim eindelijk onthult. Zal Thor zichzelf terugvinden? Zal Gwendolyn Argon vinden? Zal Reece het Zwaard vinden? Zal Romulus’ plan slagen? Zullen Kendrick, Erec, Bronson en Godfrey overwinnen? En zal Mycoples terugkeren? Of zal de Ring volledig verwoest worden? EEN GIFT VAN WAPENS is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken.

Как скачать книгу - "Een Gift Van Wapens" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Gift Van Wapens" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Gift Van Wapens", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Gift Van Wapens»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Gift Van Wapens" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Mes Vouwen | Hoe een dubbel verborgen Mes van Papier te Vouwen | Wapen Vouwen

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *