Книга - Een Troon Voor Zusters

a
A

Een Troon Voor Zusters
Morgan Rice


Een Troon Voor Zusters #1
Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) #1 Bestseller Morgan Rice komt met een onvergetelijke nieuwe fantasy serie. In EEN TROON VOOR ZUSTERS (Boek een), willen Sophia, 17, en haar jongere zusje Kate, 15, wanhopig graag weg uit hun afschuwelijke weeshuis. Als wezen, ongewenst en ongeliefd, dromen ze ervan om ergens anders op te groeien, om een beter leven te vinden, zelfs als dat betekent dat ze op straat moeten leven, in de wrede stad Ashton. Sophia en Kate, die ook elkaars beste vriendinnen zijn, steunen elkaar door dik en dun – maar ze willen allebei andere dingen uit het leven. Sophia, een romantisch, meer elegant meisje, droomt ervan om bij het hof binnen te komen en een aristocraat te vinden om verliefd op te worden. Kate, een vechter, droomt ervan om te leren zwaardvechten, om met draken te vechten en een krijger te worden. Ze worden echter verenigd door hun geheime, paranormale gave om elkaars gedachten te lezen, hun enige redding in een wereld die erop uit lijkt om hen te vernietigen. Wanneer ze beiden op een missie vertrekken en hun eigen avonturen beleven, moeten ze vechten om te overleven. Ze worden geconfronteerd met ondenkbare keuzes, keuzes die hen de hoogste macht zouden kunnen geven – of hen diep zouden kunnen laten vallen. EEN TROON VOOR ZUSTERS is het eerste boek in een verbluffende nieuwe fantasy serie vol liefde, liefdesverdriet, tragedie, actie, magie, tovenarij, lotsbestemming en bloedstollende actie. Een spannend boek met personages waar je verliefd op zult worden, en een wereld die je nooit meer zult vergeten. Boek #2 – EEN HOF VOOR DIEVEN – is binnenkort verkrijgbaar. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)







EEN TROON VOOR ZUSTERS



(BOEK 1)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de bestverkopende (USA Today) auteur van de epische fantasy-serie De tovenaarsring (bestaande uit zeventien boeken), van de bestverkopende serie De vampierverslagen (bestaande uit twaalf boeken), van de bestverkopende serie De survival-trilogie, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit drie boeken, en van de epische fantasy-serie Koningen en tovenaars (zes boeken), van de nieuwe epische fantasy-serie Over kronen en glorie (bestaande uit acht boeken) en van de nieuwe epische fantasy-serie Een troon voor zusters.



Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en gedrukte edities en de boeken zijn vertaald in meer dan 25 talen. Morgan zou het leuk vinden iets van je te horen, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek of giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven.


Wat de pers zegt over Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van de serie De tovenaarsring, dan had je het mis. Met De opkomst van de draken komt Morgan Rice wederom met een briljante, veelbelovende nieuwe serie. We worden meegesleept in een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, die we op elke pagina willen toejuichen. Aanbevolen voor de bibliotheek van liefhebbers van goed geschreven fantasy-verhalen.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s vorige novels zal bekoren. Ook liefhebbers van boeken als The inheritance cycle van Christopher Paolini. en van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en uitzien naar meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy-avonturen bieden de hoofdpersonen en de actie een krachtige verzameling ontmoetingen, gericht op de ontwikkeling van Thor: van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met haast onmogelijke overlevingskansen. Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“De tovenaarsring heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, gebroken harten, bedrog en verraad. Het boeit urenlang en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit eerste boek vol actie uit de epische Tovenaarsring-serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod. Hij droomt ervan om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren: de eliteridders die de koning dienen. Rice schrijft goed en de theorie is intrigerend.”

--Publishers Weekly


BOEKEN VAN MORGAN RICE



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (boek 1)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (boek 1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (boek 2)

EEN LIED VOOR WEZEN (boek 3)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (boek 1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (boek 2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (boek 3)

OPSTANDELING, PION, KONING (boek 4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (boek 5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (boek 6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (boek 7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (boek 8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (boek 1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (boek 2)

DE ZWAARTE VAN EER (boek 3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (boek 4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (boek 5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (boek 6)

DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (boek 1)

EEN MARS VAN KONINGEN (boek 2)

EEN LOT VAN DRAKEN (boek 3)

EEN SCHREEUW VAN EER (boek 4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (boek 5)

EEN AANVAL VAN MOED (boek 6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (boek 7)

EEN GIFT VAN WAPENS (boek 8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (boek 9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (boek 10)

EEN BEWIND VAN STAAL (boek 11)

EEN LAND VAN VUUR (boek 12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (boek 13)

EEN EED VAN BROEDERS (boek 14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (boek 15)

EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (boek 16)

HET GESCHENK VAN DE STRIJD (boek 17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA EEN: SLAVERUNNERS (boek 1)

ARENA TWEE (boek 2)

ARENA DRIE (boek 3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (boek 1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (boek 1)

GELIEFD (boek 2)

VERRADEN (boek 3)

VOORBESTEMD (boek 4)

VERLANGD (boek 5)

VERLOOFD (boek 6)

BELOOFD (boek 7)

GEVONDEN (boek 8)

HERREZEN (boek 9)

BEGEERD (boek 10)

VERDOEMD (boek 11)

GEOBSEDEERD (boek 12)


Wil jij ook gratis boeken?



Meld je aan voor de nieuwsbrief van Morgan Rice en ontvang vier gratis boeken, drie gratis kaarten, een gratis app, een gratis game, een gratis beeldroman en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven, ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright © 2017 Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan een extra exemplaar aan. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit verhaal is fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.


INHOUD



HOOFDSTUK EEN (#u09c50795-1de9-5d2c-b558-7cc500f34441)

HOOFDSTUK TWEE (#u28fab605-2616-59c5-a7b1-3a7c9d1eeac1)

HOOFDSTUK DRIE (#uabc0d8eb-dbcf-5a01-baea-35e422048612)

HOOFDSTUK VIER (#ua8483cb5-f992-5a5b-ac5c-0f74af92a8a1)

HOOFDSTUK VIJF (#u1afbe5dd-7770-5312-999e-2b659ae85c8d)

HOOFDSTUK ZES (#u400cc38e-314b-51b6-a18b-6065e2d4c5de)

HOOFDSTUK ZEVEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHT (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


Van alle dingen die ze haatte in het Huis van de Niet-Opgeëisten, vond Sophia de slijpschijf het afschuwelijkst. Ze kreunde van de inspanning toen ze tegen de dwarsbalk duwde die vast zat aan de enorme paal die in de vloer verdween, terwijl om haar heen de andere weeskinderen tegen hun eigen balken duwden. Haar lichaam deed pijn terwijl ze duwde en haar rode haar plakte tegen haar gezicht. Haar ruwe grijze jurk zat al onder de zweetplekken. De jurk was nu korter dan ze wilde en kroop met elke stap omhoog, waardoor de tatoeage op haar kuit zichtbaar werd.. Het was een tatoeage van een masker, een merkteken voor wat ze was: een weeskind, een bezit.

De andere meisjes hadden het nog slechter. Met haar zeventien jaar was Sophia tenminste nog een van de grootsten en oudsten. De enige persoon in de kamer die ouder was dan zij, was zuster O’Venn. De non van de Gemaskerde Godin droeg het gitzwarte habijt van haar orde en een kanten masker waarvan elk weeskind al snel in de gaten had dat ze er doorheen kon kijken en het kleinste foutje kon zien. De zuster had een leren riem die ze gebruikte om hen te straffen. Ze rekte hem uit tussen haar handen terwijl ze woorden uit het Boek der Maskers prevelde: preken over de noodzaak om verlaten zielen zoals zij te perfectioneren.

“Hier leer je jezelf nuttig te maken,” zei ze. “Hier leer je om waardevol te zijn, hoewel je dat niet was voor de gevallen vrouwen die jullie ter wereld hebben gebracht. De Gemaskerde Godin vertelt ons dat onze inspanningen onze plaats in de wereld vorm geven, en vandaag zullen jullie inspanningen de handmolens laten draaien die het mais vermalen en… Opletten, Sophia!”

Sophia kromp ineen toen ze de klap van de riem voelde. Ze beet op haar kiezen. Hoe vaak hadden de zusters haar wel niet geslagen? Omdat ze iets verkeerd deed, of omdat ze het goede niet snel genoeg deed? Omdat haar schoonheid op zich al als een zonde werd beschouwd? Omdat ze het vuurrode haar van een lastpak had?

Als ze eens wisten wat voor talent ze had. Ze huiverde bij de gedachte. Als ze het wisten, zouden ze haar doodslaan.

“Negeer je me, stomme meid?” wilde de non weten. Ze haalde nog eens uit, en nog eens. “Kniel met je gezicht naar de muur, jullie allemaal!”

Dat was nog het ergste: het maakte niet uit als je alles goed deed. De zusters sloegen iedereen voor het falen van één meisje.

“Jullie moeten herinnerd worden,” snauwde zuster O’Venn terwijl Sophia een meisje hoorde gillen, “aan wat jullie zijn. Aan wáár jullie zijn.” Een ander meisje huilde toen de leren riem haar vlees raakte. “Jullie zijn de kinderen die niemand wilde hebben. Jullie zijn eigendom van de Gemaskerde Godin die zo genadig was om jullie een huis te geven.”

Ze beende door de ruimte. Sophia wist dat zij als laatste aan de beurt zou zijn. De bedoeling was dat zij zich schuldig zou voelen voor de pijn van de anderen en dat zij de tijd kregen om haar te haten voor wat ze had veroorzaakt, voordat ze zelf haar pak slaag kreeg.

Het pak slaag waar ze op haar knieën op zat te wachten.

Terwijl ze gewoon weg zou kunnen gaan.

De gedachte kwam zo plotseling in haar opborrelen dat Sophia moest checken of het niet een gedachte van haar jongere zusje was, of iets dat ze van een van de anderen had opgepikt. Dat was het probleem met haar talent: het kwam wanneer het wilde, niet wanneer ze erom vroeg. Maar het leek erop dat de gedachte echt van haar was—en bovenal, dat het waar was.

Het was beter om de dood te riskeren dan hier nog een dag langer te blijven.

Als ze het waagde om weg te lopen, zou de straf natuurlijk nog erger zijn. Ze vonden altijd wel een manier om het erger te maken. Sophia had meisjes gezien die hadden gestolen of terug hadden gevochten. Zij werden dagenlang uitgehongerd, gedwongen om op hun knieën te blijven zitten en geslagen wanneer ze in slaap vielen.

Maar het kon haar niet meer schelen. Ergens in haar was een grens overschreden. De angst deed haar niets, want die werd overschaduwd door de angst van wat er spoedig toch zou gebeuren.

Vandaag was tenslotte haar zeventiende verjaardag.

Ze was nu oud genoeg om haar schuld van de jarenlange “zorg” door de nonnen te vereffenen, om verkocht te worden als vee. Sophia wist wat er gebeurde met weeskinderen die volwassen werden. Vergeleken daarmee was een pak slaag niets.

Ze had er al weken aan gedacht. Ze had opgezien tegen deze dag, haar verjaardag.

En nu was het zover.

Tot haar eigen verbazing kwam Sophia in actie. Ze stond soepel op en keek om zich heen. De non had haar aandacht op een ander meisje gevestigd en was bezig haar toe te takelen, dus het was niet moeilijk om ongezien naar de deur te komen. De andere meisjes merkten het waarschijnlijk niet eens, en als ze dat wel deden waren ze te bang om iets te zeggen.

Sophia stapte een van de witte, sobere gangen van het weeshuis in en liep stilletjes bij de werkkamer weg. Er liepen andere nonnen rond, maar zolang ze doelbewust bewoog, hadden ze geen reden om haar tegen te houden.

Wat had ze gedaan?

Sophia liep in een waas door het Huis van de Niet-Opgeëisten en kon nauwelijks geloven dat ze dit echt ging doen. Er waren redenen dat ze niet de moeite namen om de poorten op slot te doen. De stad daarachter was een wrede plek en nog wreder voor hen die het leven als weeskind waren begonnen. Ashton had dieven en misdadigers zoals elke stad, maar er liepen ook jagers rond die de onvrijen opnieuw gevangennamen en vrije mensen die haar verachtten voor wat ze was.

En dan was er haar zusje. Kate was pas vijftien. Sophia wilde haar niet meesleuren in iets ergers. Kate was een taaie, taaier zelfs nog dan zij, maar ze was nog altijd Sophia’s kleine zusje.

Sophia liep richting het kloosterhof en de binnenplaats, waar ze de meisjes mengden met de jongens van het naastgelegen weeshuis, en probeerde te bedenken waar haar zusje zou kunnen zijn. Ze kon niet zonder haar weggaan.

Ze was er bijna toen ze een meisje hoorde schreeuwen.

Sophia ging op het geluid af, half in de verwachting dat haar kleine zusje zich weer in de problemen had gewerkt. Toen ze de tuin bereikte, was het echter niet Kate die in een vechtpartij verwikkeld was, maar een ander meisje. Zij was zelfs nog jonger, een jaar of dertien misschien. Ze werd geduwd en geslagen door drie jongens die bijna oud genoeg moesten zijn om verkocht te worden als contractarbeider of aan het leger.

“Hou daarmee op!” riep Sophia uit. Ze verraste zichzelf zoals ze de jongens leek te verrassen. De regel was dat je gewoon voorbijliep als er iets gebeurde in het weeshuis. Je hield je stil en vergat niet wat je plaats was. Maar nu liep ze recht op hen af.

“Laat haar met rust.”

De jongens stopten met wat ze aan het doen waren, maar alleen om naar haar te staren.

De oudste jongen keek haar aan met een kwaadaardige glimlach op zijn gezicht.

“Nou, nou, jongens,” zei hij. “Het ziet ernaar uit dat we er nog één hebben die niet is waar ze moet zijn.”

Hij had lompe gelaatstrekken en een dode blik in zijn ogen; een blik die je alleen zag bij kinderen die jarenlang in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden doorgebracht.

Hij deed een stap naar voren, en voor ze kon reageren had hij Sophia’s arm vastgepakt. Ze wilde hem slaan, maar hij was te snel en duwde haar tegen de grond. Op momenten als deze wenste Sophia dat ze de gevechtsvaardigheden van haar jongere zusje had, haar vermogen om een soort beestachtigheid op te roepen. Dat was iets waar Sophia, ondanks haar geslepenheid, simpelweg niet toe in staat was.

Gaat toch als een hoer verkocht worden… kan er net zo goed gebruik van maken.

Sophia schrok toen ze zijn gedachten hoorde. Ze gingen gepaard met een soort vettig gevoel, en ze wist dat het de zijne waren. Paniek welde in haar op.

Ze verzette zich, maar hij drukte haar armen met gemak tegen de grond.

Ze kon nog maar één ding doen. Ze concentreerde zich en riep haar talent aan, hopend dat het deze keer voor haar zou werken.

Kate, stuurde ze, de binnenplaats! Help me!



***



“Eleganter, Kate!” riep de non. “Nog eleganter!”

Kate had niet veel tijd voor elegantie, maar deed toch haar best terwijl ze water in de drinkbeker van de zuster goot. Zuster Yvaine keek streng toe van onder haar masker.

“Nee, je hebt het nog steeds niet. En ik weet dat je niet onhandig bent, meisje. Ik heb je radslagen zien doen op de binnenplaats.”

Ze had Kate er echter niet voor gestraft, wat suggereerde dat Zuster Yvaine niet de kwaadste was. Kate probeerde het weer, met trillende handen.

Zij en de andere meisjes moesten leren om elegant te serveren bij de tafels van de adel, maar Kate was er niet voor gebouwd. Ze was te kort en te strak gespierd voor het soort gracieuze vrouwelijkheid dat de nonnen in gedachten hadden. Er was een reden dat ze haar rode haar kort hield. In een ideale wereld, waar ze vrij was om haar eigen keuzes te maken, verlangde ze naar een leerplaats bij een wapensmid, of misschien een van de toneelgroepen die in de stad werkten. Of misschien zelfs een kans om het leger in te gaan, zoals de jongens. Dit sierlijke inschenken was een les die haar zus, met haar droom van aristocratie, leuk gevonden zou hebben. Maar zij niet.

Alsof de gedachte haar had opgeroepen, schrok Kate ineens op. Ze hoorde de stem van haar zus in haar hoofd. Even twijfelde ze; hun talent was niet altijd even betrouwbaar.

Maar toen ze het weer hoorde, merkte ze dat er ook een gevoel achter zat.

Kate, de binnenplaats! Help me!

Kate kon haar angst voelen.

Ze deed onwillekeurig abrupt een stap achteruit en morstte het water uit de kan over de stenen vloer.

“Het spijt me,” zei ze. “Ik moet weg.”

Zuster Yvaine staarde naar het water op de vloer.

“Kate, ruim dat onmiddellijk op!”

Maar Kate had het al op een rennen gezet. Ze zou er later waarschijnlijk een pak slaag voor krijgen, maar dat kreeg ze wel vaker. Dat was niet belangrijk. Het helpen van de enige persoon waar ze om gaf was dat wel.

Ze rende door het weeshuis. Ze kende de weg, want in de jaren sinds die afschuwelijke nacht dat ze haar hier hadden achtergelaten, had ze alle hoeken en gaten leren kennen. Ze sloop ook geregeld ’s nachts weg om aan het eindeloze gesnurk en de stank op de slaapzaal te ontsnappen. Ze genoot van de duisternis wanneer zij de enige was die wakker was, wanneer er niets te horen was behalve het luiden van de stadsklokken. Op zulke momenten leerde ze alle spleten in de muren kennen. Ze had altijd het gevoel gehad dat ze daar op een dag iets aan zou hebben.

En nu was het zover.

Kate kon haar zus horen vechten en om hulp roepen. Instinctief dook ze een kamer in, greep een pook uit het haardrooster en rende verder. Ze wist niet wat ze ermee zou doen.

Ze stormde de binnenplaats op. Haar hart kromp samen toen ze zag hoe haar zus door twee jongens tegen de grond werd gedrukt, terwijl een derde aan haar jurk futselde.

Kate wist precies wat ze moest doen.

Ze werd overgenomen door een oerdrift, een woede die ze niet onder controle kon houden. Ze rende brullend naar voren en haalde met de pook uit naar het hoofd van de eerste jongen. Hij draaide zich om op het moment dat Kate sloeg, dus ze raakte hem niet zo goed als ze gewild had. Toch was de klap hard genoeg om hem tegen de grond te krijgen. Hij greep naar de plek die ze had geraakt.

Ze haalde uit naar een andere jongen en raakte hem op zijn knie, waardoor hij struikelde. Ze sloeg de derde in zijn maag tot hij dubbelklapte.

Ze bleef slaan, want ze wilde de jongens geen tijd geven om zich te herstellen. Ze had genoeg gevochten in haar tijd in het weeshuis en ze wist dat ze niet op grootte of spierkracht kon vertrouwen. Woede was het enige dat ze had om zichzelf staande te houden. En daar had Kate godzijdank geen gebrek aan.

Ze bleef slaan tot de jongens alle drie op de grond lagen. Ze waren wellicht bereid om bij het leger te gaan, maar de Gemaskerde Broeders aan hun kant leerden hen niet om te vechten. Dat zou er alleen maar voor zorgen dat ze moeilijker onder controle te houden waren. Kate sloeg een van de jongens in zijn gezicht en draaide om haar as om een andere jongen op zijn elleboog te raken. Ze hoorde het kraken van botten toen het ijzer hem raakte.

“Sta op,” zei ze tegen haar zus terwijl ze haar hand uitstak. “Sta op!”

Haar zus krabbelde verdoofd overeind en pakte Kate’s hand vast, alsof zij voor de verandering het jongere zusje was.

Kate zette het op een rennen en haar zus rende met haar mee. Sophia leek weer tot zichzelf te komen terwijl ze door de gangen van het weeshuis stormden.

Achter hen hoorde Kate geschreeuw, van jongens of zusters of beide. Het kon haar niet schelen. Ze wist dat vluchten hun enige kans was.

“We kunnen niet terug,” zei Sophia. “We moeten het weeshuis verlaten.”

Kate knikte. Iets als dit zou niet alleen maar een pak slaag opleveren. Maar toen herinnerde Kate zich iets.

“Dan gaan we,” antwoordde Kate. “Alleen eerst moet ik -”

“Nee,” zei Sophia. “Er is geen tijd meer. We laten alles achter. We moeten gáán.”

Kate schudde haar hoofd. Er waren dingen die ze niet zomaar achter kon laten.

Dus ze rende in de richting van haar slaapzaal en trok Sophia aan haar arm met zich mee.

De slaapzaal was een sombere plek, met bedden die niet veel meer waren dan houten latten die als boekenplanken uit de muur staken. Kate was niet zo dom om iets belangrijks in de kleine kist bij het voeteneinde van haar bed te stoppen, waar iedereen het kon stelen. In plaats daarvan liep ze naar een spleet tussen twee vloerplanken, en wrikte met haar vingers tot een van de vloerplanken omhoogkwam.

“Kate,” hijgde Sophia, die op adem probeerde te komen, “we hebben geen tijd meer.”

Kate schudde haar hoofd.

“Ik laat het niet achter.”

Sophia moest weten waarvoor ze was teruggekomen; de enige herinnering die ze had aan die nacht, aan haar oude leven.

Eindelijk sloten Kate’s vingers zich rond het metaal en ze pakte het medaillon op, glimmend in het schemerige licht.

Toen ze klein was, was ze er zeker van geweest dat het echt van goud was en een fortuin waard. Later was ze erachter gekomen dat het een goedkopere legering was, maar tegen die tijd was het voor haar allang meer waard geworden dan goud. De miniatuur in het medaillon, een glimlachende vrouw en een man die zijn hand op haar schouder had, was de enige herinnering die ze nog had aan haar ouders.

Kate droeg het medaillon normaal gesproken niet, uit angst dat een van de andere kinderen of de nonnen het zouden afpakken. Nu stopte ze het in haar jurk.

“We gaan,” zei ze.

Ze renden naar de deuren van het weeshuis, die geacht werden altijd open te zijn omdat de Gemaskerde Godin voor gesloten deuren had gestaan toen ze de wereld bezocht, en de bewoners had vervloekt. Kate en Sophia renden door de gangen en kwamen in de hal. Ze keken om zich heen, op hun hoede voor achtervolgers.

Kate kon ze horen, maar op dat moment stond er slechts een zuster bij de deur: een dikke vrouw die hen de weg versperde toen ze naderden. Kate liep rood aan; ze herinnerde zich alle jaren van slaag door de handen van deze vrouw.

“Daar zijn jullie,” zei ze op strenge toon. “Jullie zijn allebei erg ongehoorzaam geweest en -”

Kate aarzelde geen seconde; ze sloeg haar met de pook in haar maag, hard genoeg om haar dubbel te laten klappen. Ze wenste dat haar pook een van de elegante zwaarden was die de hovelingen bij zich droegen, of misschien een bijl. Maar ze moest het doen met wat ze had, en de vrouw lang genoeg zien af te leiden om langs haar heen te kunnen rennen.

Maar op het moment dat Kate door de deuren ging, stopte ze.

“Kate!” schreeuwde Sophia in paniek. “Laten we gaan! Waar ben je mee bezig?”

Maar Kate kon er niets aan doen, ondanks het geschreeuw van hun achtervolgers die steeds dichterbij kwamen. Ondanks de wetenschap dat ze hun vrijheid op het spel zette.

Ze deed twee stappen naar voren, hief de pook boven haar hoofd, en sloeg de non keer op keer tegen haar rug.

De non kreunde en schreeuwde het uit bij elke klap. Het klonk als muziek in Kate’s oren.

“Kate!” smeekte Sophia, terwijl de tranen in haar ogen sprongen.

Kate staarde een lange tijd naar de non, te lang. Ze mocht dat beeld van wraak, van rechtvaardigheid, niet vergeten. Ze wist dat het haar op de been zou houden, wat voor afschuwelijke martelingen er ook zouden volgen.

Toen draaide ze zich om, en ze stormde met haar zus het Huis van de Niet-Opgeëisten uit, als twee vluchtelingen van een zinkend schip. De stank, het lawaai en de drukte van de stad sloegen Kate in haar gezicht, maar deze keer vertraagde ze niet.

Ze hield de hand van haar zus vast en rende.

En rende.

En rende.

En ondanks alles haalde ze diep adem en glimlachte breed.

Hoe kortstondig het ook zou zijn, ze waren eindelijk vrij.




HOOFDSTUK TWEE


Sophia was nog nooit zo bang geweest, maar tegelijkertijd had ze zich nog nooit zo levend gevoeld, of zo vrij. Terwijl ze met haar zusje door de stad rende hoorde ze Kate gilletjes van opwinding slaken, wat geruststellend en angstaanjagend tegelijk was. Het maakte dit heel erg echt. Hun levens zouden nooit meer hetzelfde zijn.

“Stil,” drong Sophia aan. “Anders komen ze achter ons aan.”

“Ze komen toch wel,” antwoordde haar zusje. “We kunnen er net zo goed van genieten.”

Ze ontweek een paard, griste een appel van een wagen en rende verder door de straten van Ashton, alsof ze haar punt wilde benadrukken.

Het was druk in de stad vanwege de markt die elke Zesdedag werd gehouden en Sophia keek om zich heen, overweldigd door alles wat ze zag en hoorde en rook. Als er geen markt was geweest, had ze niet geweten welke dag het was. In het Huis van de Niet-Opgeëisten waren dat soort dingen niet belangrijk. Alleen de eindeloze cyclus van gebeden en werk, straf en routines deed ertoe.

Ren sneller, stuurde haar zusje.

Het gefluit en geschreeuw ergens achter hen spoorde haar aan om sneller te rennen. Sophia leidde hen een steeg in en volgde Kate met veel moeite toen ze over een muur heen klom. Haar onstuimige zusje was snel, als een sterke, gespannen spier die zich ieder moment kon uitstrekken.

Sophia kon maar net op de muur komen. Er werd weer gefloten. Toen ze de bovenkant naderde wachtte Kate’s sterke hand haar op, zoals altijd. Zelfs hierin waren ze verschillend, besefte ze: Kate’s handen waren ruw, eeltig en gespierd, terwijl Sophia’s vingers lang en glad en delicaat waren.

Twee zijden van dezelfde munt, had hun moeder altijd gezegd.

“Ze hebben de wacht opgeroepen,” riep Kate ongelovig uit, alsof dat niet eerlijk was.

“Wat had je dan verwacht?” antwoordde Sophia. “We zijn ervandoor gegaan voor ze ons konden verkopen.”

Kate leidde hen een smalle stenen trap af richting een plein waar veel mensen zich verdrongen. Sophia dwong zichzelf om langzamer te gaan lopen terwijl ze de markt naderden en greep Kate’s onderarm vast.

We gaan beter op in de menigte als we niet rennen, stuurde Sophia, te erg buiten adem om te spreken.

Kate leek te twijfelen, maar vertraagde toch tot Sophia’s tempo.

Ze liepen langzaam langs mensen die opzij gingen, zichtbaar niet bereid om contact te riskeren met mensen die zo minderwaardig waren als zij. Misschien dachten de mensen dat ze erop uit waren gestuurd om een boodschap te doen.

Sophia dwong zichzelf om te doen alsof ze gewoon aan het rondkijken waren, terwijl ze de menigte als camouflage gebruikten. Ze keek om zich heen, naar de torenklok boven de tempel van de Gemaskerde Godin, naar de kraampjes en naar de winkels met glazen ruiten die erachter lagen. In een hoek van het plein zag ze een groep acteurs die, gekleed in doordachte kostuums, een van de traditionele verhalen uitbeeldden. Eén van de censoren keek vanaf de rand van het publiek toe. Er stond een recruiter van het leger op een kist, die probeerde troepen te werven voor de naderende oorlog, een dreigende strijd die op het Mes-Water Kanaal zou plaatsvinden.

Sophia zag haar zusje naar de recruiter staren en trok haar mee.

Nee, stuurde Sophia. Dat is niet voor jou.

Kate wilde net antwoorden toen ze ineens weer geschreeuw achter zich hoorden.

Ze gingen ervandoor.

Sophia wist dat niemand hen nu zou helpen. Dit was Ashton, wat betekende dat zij en Kate degenen waren die verkeerd zaten. Niemand zou proberen om twee weglopers te helpen.

Sterker nog, toen ze opkeek, zag Sophia dat iemand hen de weg probeerde te versperren. Niemand zou twee weeskinderen laten ontsnappen.

Handen graaiden naar hen. Nu moesten ze zich een weg door de menigte heen vechten. Sophia sloeg een hand van haar schouder, terwijl Kate venijnig met haar gestolen pook om zich heen stak.

Er ontstond ruimte voor hen. Sophia zag haar zusje naar een verlaten houten steiger naast een stenen muur rennen, waar werklui bezig moesten zijn geweest om een gevel recht te zetten.

Nog meer klimmen? stuurde Sophia.

Ze zullen ons niet volgen, stuurde haar zusje terug.

Daar had ze waarschijnlijk wel gelijk in, al was het maar omdat de gewone mensen niet bereid waren om hun levens te riskeren. Sophia zag er toch tegenop, maar ze kon op dat moment geen beter idee bedenken.

Haar trillende handen sloten zich rond de houten latten van de steiger, en ze begon te klimmen. Binnen enkele seconden begonnen haar armen al pijn te doen, maar inmiddels was het een kwestie van doorgaan of vallen. En zelfs als er geen straatstenen onder hen hadden gelegen, wilde Sophia niet in de menigte vallen die hen achtervolgde.

Kate wachtte boven al op haar, nog steeds grijzend alsof het allemaal een spelletje was. Haar hand was er weer, ze trok Sophia omhoog en ze renden verder, deze keer over de daken heen.

Kate leidde hen naar een opening die naar een ander dak leidde en sprong in het riet alsof de risico’s haar niets konden schelen. Sophia volgde haar en vocht tegen de behoefte om het uit te schreeuwen toen ze bijna uitgleed. Toen sprong ze met haar zus op een lager gelegen gedeelte, waar een tiental schoorstenen rook uit een oven spuwden.

Kate wilde verder rennen, maar Sophia, die een kans zag, greep haar vast en trok haar terug in het riet.

Wacht, stuurde ze.

Tot haar verbazing sprak Kate haar niet tegen. Ze keek om zich heen terwijl ze daar zaten, ineengedoken op een plat gedeelte van het dak, de hitte van de vuren onder hen negerend. Ze moest zich beseft hebben hoe goed ze hier verborgen zaten. De rook creëerde een dikke wolk die het meeste om hen heen maskeerde. Het was alsof zich hierboven een tweede stad bevond: waslijnen met kleren, vlaggen en wimpels boden hen alle bescherming die ze zich maar konden wensen. Als ze stil bleven zitten, zou niemand hen hier kunnen zien. Bovendien zou niemand dom genoeg zijn om een wandeling over het rieten dak te riskeren.

Sophia keek om zich heen. Op een vreemde manier was het heel vredig hierboven. Er waren plekken waar de huizen zo dicht op elkaar stonden dat buren elkaars handen konden aanraken als ze uit hun ramen leunden. Een stukje verderop zag Sophia hoe een kamerpot op straat werd geleegd. Ze had nooit eerder de kans gehad om de stad vanuit deze hoek te zien, de torens van de geestelijken en de schotmakers, de klokkenluiders en de wijzen, het paleis dat binnen zijn eigen muren stond, als een glimmende karbonkel op een ruwe huid.

Ze zat daar, haar armen om Kate heen, wachtend tot de geluiden van de achtervolging verdwenen.

Misschien, heel misschien, konden ze een uitweg vinden.




HOOFDSTUK DRIE


De ochtend was al in de middag overgegaan toen Sophia en Kate eindelijk uit hun schuilplaats durfden te komen. Zoals Sophia al dacht had niemand het lef gehad om de daken op te klimmen om naar hen op zoek te gaan en hoewel de geluiden van de achtervolging dichtbij waren geweest, waren ze niet dichtbij genoeg gekomen.

Nu leken ze volledig vervaagd te zijn.

Kate tuurde naar de stad die onder hen lag. De ochtenddrukte was voorbij, vervangen door een meer ontspannen tempo en menigte.

“We moeten hiervan af,” fluisterde Sophia naar haar zusje.

Kate knikte. “Ik verga van de honger.”

Dat kon Sophia wel begrijpen. Hun gestolen appel hadden ze allang verorberd, en ook haar maag begon te knorren.

Ze klommen weer naar beneden en Sophia keek om zich heen. Hoewel ze niet langer achtervolgd werden, was een deel van haar er nog steeds van overtuigd dat iemand hen zou bespringen op het moment dat hun voeten de grond raakten.

Ze baanden zich een weg door de straten en probeerden zo veel mogelijk uit het zicht te blijven. Het was echter onmogelijk om mensen te ontwijken in Ashton, simpelweg omdat er zoveel mensen waren. De nonnen hadden niet de moeite genomen om hen veel over de wereld te leren, maar Sophia had gehoord dat er nog grotere steden waren, voorbij de Koopstaten.

Dat was nu lastig te bevatten. Overal waar ze keek waren mensen, ondanks het feit dat de meeste inwoners van de stad nu binnen moesten zijn, hard aan het werk. Kinderen speelden op straat, vrouwen liepen langs winkels en markten, werklui droegen gereedschap en ladders. Er waren tavernes en gokhuizen, winkels die koffie verkochten uit de pas ontdekte landen voorbij de Spiegelzee, cafés waar mensen bijna net zoveel leken te praten als te eten. Ze kon het nauwelijks geloven toen ze mensen zag lachen, zo gelukkig, zo zorgeloos. Ze deden niets dan luieren en genieten. Ze kon niet geloven dat zo’n wereld echt kon bestaan. Het was een schokkend contrast met de gedwongen stilte en gehoorzaamheid in het weeshuis.

Er is zoveel, stuurde Sophia naar haar zusje, terwijl ze haar blik langs de eetkraampjes liet glijden. De geuren deden haar maag weer knorren.

Kate bekeek alles met praktische ogen. Ze koos een van de cafés uit en liep er voorzichtig heen. Buiten lachten mensen om een zogenaamde filosoof, die het had over hoeveel men nu werkelijk van het leven kon weten.

“Het zou je een stuk makkelijk afgaan als je niet dronken was,” onderbrak een van hen de man.

Een ander wendde zich tot Sophia en Kate toen ze dichterbij kwamen. De vijandigheid was voelbaar.

“We willen jullie soort hier niet,” zei hij op minachtende toon. “Wegwezen!”

Zijn woede overrompelde Sophia. Toch schuifelde ze terug de straat op. Ze trok Kate met zich mee, zodat haar zusje niets zou doen waar ze spijt van zou krijgen. Ze had haar pook laten vallen toen ze voor de menigte waren gevlucht, maar ze had een blik in haar ogen die Sophia vertelde dat ze iets wilde slaan.

Ze hadden dus geen keus: ze zouden hun eten moeten stelen. Sophia had gehoopt dat iemand wat liefdadigheid zou tonen. Maar dat was niet hoe het leven in elkaar zat, wist ze.

Het was tijd om hun talent te benutten. Ze knikten stilletjes naar elkaar en gingen aan weerszijden van een steeg staan. Ze wachtten en keken toe hoe een bakkersvrouw met haar werk bezig was. Sophia wachtte tot ze de gedachten van de bakkersvrouw kon lezen. Die gedachten vertelden haar wat ze wilde horen.

Oh nee, dacht de bakkersvrouw. De broodjes. Hoe kon ik die nu binnen laten liggen?

Op het moment dat ze dat dacht, kwamen Sophia en Kate in actie. Zodra de vrouw zich had omgedraaid om naar binnen te gaan, renden ze naar voren. Ze gristen allebei een armvol cakejes mee, genoeg om hun buik barstensvol te eten.

Ze doken een steeg in en begonnen uitgehongerd te eten. Al snel voelde Sophia dat haar buik vol zat. Het was een vreemd en plezierig gevoel, een gevoel dat ze nog niet eerder had gehad. Het Huis van de Niet-Opgeëisten geloofde niet in meer voedsel dan het absolute minimum.

Nu lachte ze terwijl Kate probeerde om een heel gebakje in haar mond te duwen.

Wat? wilde haar zusje weten.

Het is gewoon goed om je gelukkig te zien, stuurde Sophia terug.

Ze wist niet hoelang dat geluk zou duren. Met elke stap die ze nam was ze op haar hoede voor degenen die achter hen aan zaten. Het weeshuis zou niet meer willen investeren in het terughalen van hun kinderen dan ze waard waren, maar wie wist hoe wraakzuchtig de nonnen waren? Ze moesten in ieder geval de stadswacht zien te vermijden, en niet alleen omdat ze ontsnapt waren.

Dieven werden in Ashton tenslotte opgehangen.

We moeten ervoor zorgen dat we er niet uitzien als weggelopen weeskinderen, anders kunnen we nooit door de stad lopen zonder dat mensen ons aanstaren en ons proberen te pakken.

Sophia keek naar haar zusje, verrast door de gedachte.

Je wil kleren stelen? stuurde Sophia terug.

Kate knikte.

Die gedachte beangstigde haar. Toch wist Sophia dat haar zusje, die altijd heel praktisch was, gelijk had.

Ze stonden tegelijk op en propten de overgebleven cakejes in hun zakken. Sophia keek om zich heen toen ze voelde hoe Kate haar arm aanraakte. Ze volgde haar blik en zag het: een waslijn, hoog boven op een dak. De waslijn was onbewaakt.

Natuurlijk, besefte ze opgelucht. Wie zou er nu een waslijn bewaken?

Toch bonkte Sophia’s hart in haar keel toen ze een ander dak op klommen. Ze pauzeerden even, keken om zich heen, en begonnen toen aan de waslijn te trekken, zoals een visser zijn vangst binnengehaalt.

Sophia stal een overjurk van groene wol en een crèmekleurige onderjurk. Het was waarschijnlijk het soort kleding dat een boerenvrouw zou dragen, maar het was nog altijd ongelofelijk luxe voor haar. Tot haar verrassing koos haar zusje een shirt, een korte broek en jas, waardoor ze er eerder uitzag als een jongen met stekelhaar dan als het meisje dat ze was.

“Kate,” klaagde Sophia. “Je kunt niet zo rondlopen!”

Kate haalde haar schouders op. “We zouden er allebei niet zo uit mogen zien. Dan kan ik net zo goed iets comfortabels kiezen.”

Daar zat wel wat in. Er stond duidelijk in de wet wat elke rang in de maatschappij wel en niet mocht dragen, de onvrijen en de kinderarbeiders. Die wetten braken ze nu; ze ontdeden zich van hun vodden, het enige dat zij mochten dragen, en kleedden zich beter dan ze waren.

“Goed dan,” zei Sophia. “Ik zeg niets. Trouwens, misschien helpt het degenen die op zoek zijn naar twee meisjes te misleiden,” zei ze lachend.

“Ik zie er niet uit als een jongen,” beet Kate verontwaardigd terug.

Sophia glimlachte. Ze pakten hun cakes, stopten ze in hun nieuwe zakken en liepen verder.



Het volgende was niet zo lachwekkend; er waren zoveel dingen die ze moesten doen als ze wilden overleven. Om te beginnen moesten ze onderdak zien te vinden, en daarna bedenken wat ze zouden gaan doen en waar ze heen zouden gaan.

Eén ding tegelijk, zei ze tegen zichzelf.

Ze klauterden terug de straat op en deze keer nam Sophia de leiding. Ze probeerde een weg door het arme deel van de stad te vinden, dat wat haar betreft nog altijd te dicht bij het weeshuis lag.

Ze zag een rij uitgebrande huizen voor zich, die nog niet hersteld waren van de branden die soms door de stad woedden als de rivier laag stond. Het zou een gevaarlijke plek zijn om te rusten. Toch liep Sophia erheen.

Kate wierp haar een vragende, sceptische blik toe.

Sophia haalde haar schouders op.

Gevaarlijk is beter dan niets, stuurde ze.

Ze liepen er behoedzaam heen. Net toen Sophia haar hoofd om de hoek stak, werd ze opgeschrikt door een aantal figuren die uit het puin verrezen. Ze waren zo zwart van het roet door het verblijven in de verkoolde restanten, dat Sophia even dacht dat ze de branden zelf ook hadden meegemaakt.

“Wegwezen! Dit is onze plek!”

Een van hen stormde op Sophia af, en ze slaakte een gilletje terwijl ze onwillekeurig een stap naar achteren deed. Kate zag eruit alsof ze wilde vechten, maar toen trok de figuur een dolk die veel feller glom dan al het andere om hen heen.

“Dit is ons terrein! Zoek je eigen ruïne maar, of ik snij je open.”

De zusjes gingen ervandoor en probeerden zo ver mogelijk bij het huis vandaan te komen.

Met elke stap die ze zetten was Sophia ervan overtuigd dat ze de voetstappen hoorde van misdadigers met messen, of wachters, of de nonnen.

Ze liepen tot hun benen pijn deden en het begon te schemeren. Het feit dat elke stap hen verder van het weeshuis bracht, was hun enige troost.

Eindelijk naderden ze een beter deel van de stad. Om een of andere reden lichtten Kate’s ogen op toen ze het zag.

“Wat is er?” vroeg Sophia.

“De centenbibliotheek,” antwoordde haar zusje. “Daar kunnen we naar binnen glippen. Ik knijp er weleens tussenuit als de zusters ons op pad sturen. De bibliothecaris laat me altijd binnen, ondanks het feit dat ik nooit een cent heb om te betalen.”

Sophia had niet veel hoop dat ze daar hulp zouden vinden, maar de realiteit was dat ze geen beter idee had. Ze liet zich door Kate leiden. Ze gingen naar een drukke plek waar geldschieters zich mengden met advocaten. Er reden zelfs een aantal rijtuigen tussen de gewone paarden en voetgangers.

De bibliotheek was gevestigd in een van de grotere gebouwen. Sophia kende het verhaal: een van de aristocraten in de stad had besloten om de armen te onderwijzen, en had een deel van zijn fortuin nagelaten om een bibliotheek te bouwen die de meeste rijken voor zichzelf wilden houden. Natuurlijk betekende de entree van een cent dat de armste mensen nog altijd niet naar binnen konden. Sophia had nog nooit een cent gehad. De nonnen zagen geen reden om de weeskinderen geld te geven.

Ze liepen naar de ingang en zagen een oudere man zitten. Hij zag er vriendelijk uit in zijn enigszins versleten kleren. Hij fungeerde duidelijk niet alleen als bibliothecaris maar ook als bewaker. Tot Sophia’s verrassing glimlachte hij toen ze naar hem toe liepen. Sophia had nog nooit eerder iemand gezien die blij was om haar zusje te zien.

“Jonge Kate,” zei hij. “Het is alweer even geleden sinds je hier was. En je hebt een vriendin meegenomen. Ga verder, ga verder. Ik zal niet in de weg van kennis staan. De zoon van Earl Varrish heeft dan wel een belasting op kennis geheven, maar de oude Earl heeft daar nooit in geloofd.”

Hij leek oprecht te zijn, maar Kate schudde haar hoofd.

“Dat is niet wat we nodig hebben, Geoffrey,” zei Kate. “Mijn zus en ik… we zijn weggelopen uit het weeshuis.”

Sophia zag de geschokte blik van de oudere man.

“Nee,” zei hij. “Nee, zoiets doms moet je niet doen.”

“We hebben het al gedaan,” zei Sophia.

“Dan kun je hier niet blijven,” zei Geoffrey. “Als de wacht komt en jullie hier bij mij aantreft, zullen ze ervan uit gaan dat ik er iets mee te maken had.”

Sophia wilde vertrekken, maar het leek erop dat Kate nog een poging wilde wagen.

“Alsjeblieft, Geoffrey,” zei Kate. “Ik moet -”

“Je moet teruggaan,” zei Geoffrey. “Smeken om vergiffenis. Ik heb medelijden met jullie, maar dit is wat het lot jullie heeft toebedeeld. Ga terug voor de wachters jullie te pakken krijgen. Ik kan jullie niet helpen. Ik zou zelfs met de zweep kunnen krijgen vanwege het feit dat ik de wachters niet heb geroepen toen ik jullie zag. Dat is alles wat ik voor jullie kan doen.”

Hij klonk streng, maar toch kon Sophia de vriendelijkheid in zijn ogen zien, en dat het hem pijn deed om te zeggen. Bijna alsof hij tegen zichzelf vocht, alsof hij alleen maar deed alsof hij streng was om een punt te maken.

Toch zag Kate eruit alsof haar hart gebroken was. Sophia haatte het om haar zusje zo te zien.

Sophia trok haar mee, bij de bibliotheek vandaan.

Terwijl ze liepen begon Kate, met haar hoofd naar de grond gericht, eindelijk te praten.

“Wat nu?” vroeg ze.

De realiteit was dat Sophia daar geen antwoord op had.

Ze liepen verder, maar inmiddels was ze uitgeput van al het lopen. Het begon ook nog eens te regenen, op zo’n gestage manier die suggereerde dat het niet snel zou stoppen. Er waren maar weinig plekken waar het zo regende als in Ashton.

Sophia merkte dat ze werd aangetrokken door de glooiende geplaveide straatjes die naar de rivier leidden. Sophia wist niet zeker wat ze daar hoopte aan te treffen behalve binnenschepen en punters. Ze betwijfelde dat er werfhulpen of hoeren waren die hen konden helpen, en in dit deel van de stad was dat vrijwel het enige soort mensen dat er te vinden was. Maar het was in elk geval een bestemming. Als er niets anders was, konden ze een plekje aan de kust vinden om naar het vredige zeilen van de schepen te kijken en over andere plekken te dromen.

Uiteindelijk spotte Sophia een laag afdak bij een van de vele bruggen die de stad rijk was. Ze liep erheen. Ze werd, net als Kate, duizelig van de stank en de rattenplaag. Maar haar vermoeidheid deed zelfs de meest armoedige schuilplaats lijken op een paleis. Ze moesten de regen uit. Ze moesten uit het zicht blijven. En waar konden ze anders heen? Ze moesten een plek vinden waar niemand het waagde om te komen, zelfs de zwervers niet. En dit was die plek.

“Hier?” vroeg Kate vol afschuw. “Kunnen we niet teruggaan naar de schoorsteen?”

Sophia schudde haar hoofd. Ze betwijfelde dat ze die schoorsteen weer konden vinden, en zelfs als dat wel het geval was dan was er nog de kans dat de stadswacht daar weer zou terugkomen. Dit was de beste plek die ze zouden vinden voor de regen nog erger werd en de nacht viel.

Ze ging zitten en probeerde haar tranen te verbergen om haar zusje niet van streek te maken.

Met tegenzin ging Kate naast haar zitten. Ze sloeg haar armen om haar knieën heen en wiegde zichzelf, alsof dat de wreedheid, barbaarsheid en hopeloosheid van het leven buiten kon sluiten.




HOOFDSTUK VIER


In Kate’s dromen leefden haar ouders nog en was ze gelukkig. Het leek of ze er altijd waren als ze droomde, hoewel hun gezichten eerder bedacht waren dan dat het echt herinneringen waren. Ze had alleen maar het medaillon. Kate was niet oud genoeg geweest toen alles was veranderd.

Ze was in een huis ergens op het platteland, een huis met glas-in-loodramen en een uitzicht op boomgaarden en velden. Kate droomde van de warme zon op haar huid en een zacht briesje dat de bladeren buiten deed ritselen.

Het volgende deel leek nooit te kloppen. Ze kende niet genoeg details, of ze kon het zich niet goed herinneren. Ze probeerde haar droom te sturen om het hele verhaal van wat er gebeurd was te achterhalen, maar ze zag alleen fragmenten: een open raam, de sterren aan de hemel. De hand van haar zus, Sophia’s stem in haar hoofd, die haar zei dat ze zich moest verstoppen. Zoekend naar hun ouders in het doolhof van het huis. Verstopt in het donker van het huis. Het horen van voetstappen. Er was licht bij het raam, ondanks het feit dat het nacht was. Ze voelde dat ze dichtbij was, dat ze eindelijk op het punt stond te ontdekken wat er die nacht met hun ouders gebeurd was. Het licht bij het raam werd feller en feller.

“Word wakker,” zei Sophia, die haar wakker schudde. “Je droomt, Kate.”

Verbitterd deed Kate haar ogen open. Dromen waren altijd zoveel beter dan de realiteit waarin ze leefde.

Ze kneep haar ogen samen tegen het licht. Het voelde onmogelijk, maar het was al ochtend. Dit was de eerste keer dat ze een hele nacht buiten de muren van het weeshuis had doorgebracht, de eerste ochtend dat ze ergens anders wakker werd. Zelfs op een vochtige plek als deze maakte dat haar dolblij.

Niet alleen het licht was anders dan het gisteren in de schemering was geweest; ze zag het ook aan de rivier die tot leven was gekomen. Binnenschepen en bootjes haastten zich stroomopwaarts. Sommige vaartuigen bewogen zich voort met behulp van kleine zeilen, andere met palen, of paarden die hen vanaf de rivieroever voorttrokken.

Kate kon de rest van de stad horen ontwaken. De klokken van de tempel luidden en daar tussendoor hoorde ze de geluiden van een hele stad mensen die aan het werk gingen, of vertrokken naar een andere bestemming. Vandaag was Eerstedag, een goede dag om dingen te beginnen. Misschien zou dat haar en Sophia ook wat geluk opleveren.

“Ik heb steeds dezelfde droom,” zei Kate. “Ik blijf maar dromen over… over die nacht.”

Ze leken het nooit iets anders te kunnen noemen. Het was vreemd, dat zij en Sophia waarschijnlijk directer met elkaar konden communiceren dan wie dan ook in de stad, en toch moeite hadden om over dit ene ding te praten.

Sophia’s gezicht betrok, en Kate voelde zich meteen schuldig.

“Ik droom er soms ook over,” gaf Sophia verdrietig toe.

Kate draaide zich naar haar om. Haar zus moest het weten. Ze was ouder, ze zou meer gezien hebben.

“Jij weet wat er is gebeurd, nietwaar?” vroeg Kate. “Je weet wat er met onze ouders is gebeurd.”

Het was eerder een statement dan een vraag.

Kate liet haar blik over het gezicht van haar zus glijden. Ze zag het. Het was nauwelijks merkbaar, maar ze zag dat ze iets verborgen hield.

Sophia schudde haar hoofd.

“Er zijn dingen waar je beter niet over na kunt denken. We moeten ons concentreren op het heden, niet op het verleden.”

Het was niet bepaald een bevredigend antwoord, maar Kate had ook niet meer verwacht. Sophia wilde niet praten over wat er gebeurd was de nacht dat hun ouders waren verdwenen. Ze wilde er nooit over praten, en zelfs Kate moest toegeven dat ze zich ongemakkelijk voelde wanneer ze erover nadacht. Trouwens, in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden ze het nooit goed gevonden als weeskinderen over hun verleden praatten. Ze noemden het ondankbaar. Het was wederom een toevoeging aan de lijst met dingen die je straf konden opleveren.

Kate schopte een rat van haar voet en ging rechtop zitten terwijl ze om zich heen keek.

“We kunnen hier niet blijven,” zei ze.

Sophia knikte.

“We zullen sterven als we op straat blijven.”

Dat was een harde gedachte, maar waarschijnlijk wel de realiteit. Er waren zoveel manieren om te sterven in de straten van deze stad. Kou en honger waren slechts het topje van de ijsberg. Met de straatbendes, de wacht, ziektes en alle andere gevaren, leek zelfs het weeshuis een veilige plek.

Niet dat Kate ooit terug zou gaan. Ze zou het gebouw tot de grond toe afbranden voor ze er ooit weer een voet over de drempel zou zetten. Misschien zou ze het op een dag sowieso wel tot de grond toe afbranden. Ze glimlachte bij de gedachte.

Kate voelde haar maag knorren, dus ze haalde het laatste stuk van haar cake tevoorschijn en begon te eten. Toen herinnerde ze zich haar zus. Ze brak de helft af en gaf het aan haar.

Sophia keek haar hoopvol aan, maar schuldig.

“Het is goed,” loog Kate. “Ik heb nog een stuk in mijn jurk.”

Sophia pakte het onwillig van haar aan. Kate voelde dat haar zus wist dat ze loog, maar te hongerig was om zichzelf het stuk cake te ontzeggen. Maar hun band was zo sterk dat Kate de honger van haar zus kon voelen, en Kate kon nooit gelukkig zijn als haar zus dat niet was.

Uiteindelijk kropen ze uit hun schuilplaats.

“Dus, grote zus,” vroeg Kate, “ideeën?”

Sophia zuchtte bedroefd en schudde haar hoofd.

“Nou, ik heb nog steeds honger,” zei Kate. “Ik denk dat we met een volle maag beter kunnen nadenken.”

Sophia knikte instemmend en ze begonnen terug te lopen naar de grote straten.

Al snel vonden ze een doelwit - een andere bakker - en ze stalen hun ontbijt op dezelfde manier als ze hun laatste maaltijd hadden gestolen. Toen ze een steeg in doken en zich vol aten, was het verleidelijk om te denken dat ze de rest van hun leven zo zouden leven, dat ze hun gedeelde talent gebruikten om te nemen wat ze nodig hadden als er niemand oplette. Maar Kate wist dat het zo niet kon blijven doorgaan. Niets dat goed was kon eeuwig duren.

Kate keek uit over de drukte in de stad. Het was overweldigend, en de straten leken zich eindeloos uit te strekken.

“Als we niet op straat kunnen blijven,” zei ze, “wat doen we dan? Waar gaan we heen?”

Sophia aarzelde even. Ze zag er niet zo onzeker uit als Kate.

“Ik weet het niet,” gaf ze toe.

“Nou, wat kúnnen we doen?” vroeg Kate.

Hun lijst met opties was niet zo lang als hij had moeten zijn. De realiteit was dat weeskinderen als zij geen opties hadden in het leven. Ze waren voorbereid op een leven waar ze zouden worden verkocht als leerlingen of bediendes, soldaten of erger. Er was nooit de verwachting geweest dat ze ooit vrij zouden zijn, want zelfs de mensen die oprecht op zoek waren naar een leerling betaalden slechts een hongerloontje; nooit genoeg om ooit hun schuld af te kunnen betalen.

Bovendien had Kate weinig geduld voor naaien of koken, etiquette of fournituren.

“We zouden op zoek kunnen gaan naar een handelaar en proberen om een leerplaats te krijgen,” stelde Kate voor.

Sophia schudde haar hoofd.

“Zelfs als we iemand vinden die bereid is om ons aan te nemen, zullen ze eerst met onze familie willen spreken. Als we geen vader kunnen laten zien die een goed woordje voor ons doet, zullen ze weten wat we waren.”

Kate moest toegeven dat haar zus een punt had.

“We zouden ons kunnen opgeven als scheepshulpjes. Dan kunnen we de rest van het land zien.”

Terwijl ze het zei, wist ze dat dat waarschijnlijk net zo belachelijk was als haar eerste idee. Een kapitein zou ook vragen stellen en er zouden waarschijnlijk wachters op zoek zijn naar twee ontsnapte weeskinderen. Ze konden in elk geval niet op iemand anders vertrouwen voor hulp, niet na wat er in de bibliotheek was gebeurd met de enige man in de stad die ze als haar vriend had beschouwd. Wat was ze naïef geweest.

De immensiteit van hun situatie leek ook tot Sophia door te dringen. Ze staarde voor zich uit met een weemoedige blik in haar ogen.

“Als je alles kon doen,” vroeg Sophia, “als je overal heen kon gaan, waar zou je dan heen gaan?”

Kate had er nog nooit zo over nagedacht.

“Ik weet het niet,” zei ze. “Ik bedoel, ik heb nooit verder gedacht dan simpelweg de dag overleven.”

Sophia zweeg lange tijd. Kate voelde haar denken.

Uiteindelijk begon Sophia te praten.

“Als we proberen om iets normaals te doen, zullen er net zoveel obstakels op ons pad zijn als wanneer we mikken op de grootste dingen die je kunt bereiken. Misschien zelfs meer, omdat mensen verwáchten dat mensen als wij genoegen nemen met minder. Dus wat zou jij willen, liever dan wat dan ook?”

Kate dacht daarover na.

“Ik wil onze ouders vinden,” zei Kate, die het pas besefte toen ze het zei.

Ze voelde de pijn die door Sophia heen schoot.

“Onze ouders zijn dood,” zei Sophia. Ze klonk zo zeker van haar zaak dat Kate haar weer wilde vragen wat er al die jaren geleden was gebeurd. “Het spijt me, Kate. Dat was niet wat ik bedoelde.”

Kate zuchtte, verbitterd.

“Ik wil dat niemand me meer kan vertellen wat ik moet doen,” zei Kate, die het enige koos dat ze bijna net zo graag wilde als haar ouders terugzien. “Ik wil vrij zijn, écht vrij.”

“Dat wil ik ook,” zei Sophia. “Maar er zijn slechts weinig mensen echt vríj in deze stad. De enige zijn -”

Ze keek uit over de stad, en Kate volgde haar blik. Ze keek naar het paleis, met zijn glimmende marmer en vergulde versieringen.

Kate kon voelen wat ze dacht.

“Ik denk niet dat je erg vrij bent als je een dienstmeisje in het paleis bent,” zei Kate.

“Ik dacht niet aan een dienstmeisje worden,” beet Kate. “Wat als… wat als we gewoon naar binnen konden lopen en een van hen konden zijn? Wat als we hen konden overtuigen van wat we waard zijn? Wat als we met een rijke man konden trouwen die banden met het hof heeft?”

Kate lachte niet, maar alleen omdat ze voelde hoe serieus haar zus was over het idee. Het laatste wat Kate wilde, was het paleis in wandelen en met een man trouwen die haar vertelde wat ze moest doen.

“Ik wil niet van iemand anders afhankelijk zijn voor mijn vrijheid,” zei Kate. “Als het leven ons één ding heeft geleerd, dan is het wel dat we op onszelf zijn aangewezen. Alleen op onszelf. Op die manier hebben we de controle over alles wat ons overkomt. En we hoeven niemand te vertrouwen. We moeten leren om voor onszelf te zorgen. Om onszelf te onderhouden. Om van het land te leven. We moeten leren jagen. Leren hoe we ons eigen voedsel kunnen verbouwen. Alles waarbij we niet op iemand anders hoeven te vertrouwen. En we moeten goede wapens zien te krijgen en goede vechters worden. Als er dan iemand komt die ons wil afnemen wat van ons is, kunnen we hem doden.”

En plotseling drong het tot haar door.

“We moeten weg uit deze stad,” drong ze aan. “Er zijn hier te veel gevaren voor ons. We moeten buiten de stad wonen, op het platteland, waar er minder mensen zijn en waar niemand ons kwaad kan doen.”

Hoe meer ze erover praatte, hoe meer het tot haar doordrong dat het was wat ze moesten doen. Het was haar droom. Op dat moment wilde Kate niets liever dan naar de poorten van de stad rennen, naar de open vlaktes die aan de andere kant lagen.

“En als we leren om te vechten,” voegde Kate eraan toe, “als we groter en sterker worden en we de beste zwaarden en kruisbogen en dolken hebben, komen we hier terug en dan doden we iedereen in het weeshuis die ons heeft pijn gedaan.”

Ze voelde Sophia’s hand op haar schouder.

“Je kunt niet zo praten, Kate. Je mag niet zomaar praten over mensen vermoorden alsof het niets is.”

“Het is niet niets,” spoog Kate. “Het is wat ze verdienen.”

Sophia schudde haar hoofd.

“Dat is primitief,” zei Sophia. “Er zijn betere manieren om te overleven. En betere manieren om wraak te nemen. Trouwens, ik wil niet alleen óverleven, als een boer in het bos. Wat is dan het punt van het leven? Ik wil echt leven.”

Kate wist niet zo goed wat ze daarvan moest denken, maar ze zei niets.

Ze liepen een tijdje zwijgend verder en Kate had het vermoeden dat Sophia net zo hard aan het dagdromen was als zij. Ze liepen door straten met mensen die leken te weten wat ze met hun levens deden, die vervuld leken van een doelbewust gevoel. Kate vond het oneerlijk dat het voor hen zo gemakkelijk was. Maar misschien was het dat wel helemaal niet. Misschien hadden zij net zo weinig keus als zij of Sophia als ze in het weeshuis waren gebleven.

De stad strekte zich voor hen uit, achter poorten die er waarschijnlijk al honderden jaren stonden. Voorbij de poorten stonden huizen, gebouwd tegen de muren op een manier die ze waarschijnlijk onbruikbaar maakte. Daar voorbij lag een open plek waar een aantal boeren bezig was om hun vee naar de slacht te drijven. Er waren schapen en ganzen, eenden en zelfs een paar koeien. Er waren ook wagens met goederen die moesten wachten tot ze de stad in konden.

En daar voorbij lagen de horizon en de bossen. Bossen waar Kate naar verlangde.

Kate zag het rijtuig voordat Sophia het zag. Het baande zich een weg langs de wachtende voertuigen; de inzittenden waren schijnbaar in de veronderstelling dat ze het recht hadden om het eerst de stad in te gaan. Misschien hadden ze dat ook wel. Het rijtuig was verguld en versierd met een familiewapen waar ze misschien wat van had begrepen als de nonnen de moeite hadden genomen om haar erover te leren. De zijden gordijnen waren gesloten, maar Kate zag een van de gordijnen een stukje opzij vallen, en ze zag een vrouw met een ingewikkeld masker van een vogel zitten.

Kate werd overspoeld door afgunst en walging. Hoe konden zo weinig mensen zo goed leven?

“Moet je zien,” zei Kate. “Ze zijn waarschijnlijk onderweg naar een bal of maskerade. Ze hebben waarschijnlijk nog nooit honger gehad.”

“Nee, dat klopt,” stemde Sophia in. Maar ze klonk hoopvol, en Kate hoorde zelfs iets van bewondering in haar stem.

Toen besefte Kate wat haar zus dacht. Ze draaide zich ontzet naar haar om.

“We kunnen ze niet zomaar volgen,” zei Kate.

“Waarom niet?” kaatste haar zus terug. “Waarom zouden we niet proberen om te krijgen wat we willen?”

Daar had Kate geen antwoord op. Ze wilde niet tegen Sophia zeggen dat het niet zou werken. Dat het niet kón werken. Dat dat niet was hoe de wereld in elkaar zat. Dat ze een blik op hen zouden werpen en zouden weten dat ze weeskinderen waren, dat ze armen waren. Hoe konden ze ooit in zo’n wereld opgaan?

Sophia was de oudste; zij zou dit al moeten weten.

Bovendien viel Kate’s blik op dat moment op iets wat voor haar minstens zo opwindend was. Mannen stelden zich op langs het plein, gekleed in de kleuren van een van de bedrijven met huurlingen die graag wat bijbeunden in de oorlogen aan de andere kant van het water. Ze hadden wapens die op wagens waren uitgestald, en ze hadden paarden. Een paar van hen waren spontaan een vechttoernooitje begonnen met stompe stalen zwaarden.

Kate liet haar blik over de wapens glijden en zag wat ze nodig had: rekken vol staal. Dolken, zwaarden, kruisbogen en vallen om mee te jagen. Met slechts een paar van die dingen kon ze zelf leren om vallen te zetten en van het land te leven.

“Niet doen,” zei Sophia, die haar blik volgde. Ze legde een hand op haar arm.

Kate trok zich zachtjes los. “Ga met me mee,” zei Kate vastberaden.

Ze zag haar zus haar hoofd schudden. “Je weet dat ik dat niet kan. Dat is niets voor mij. Dat is niet wie ik ben. Dat is niet wat ik wil, Kate.”

En proberen om bij een groepje aristocraten te horen was niet wat Kate wilde.

Ze kon de vastberadenheid van haar zus voelen, en die van zichzelf. Ineens wist ze waar dit heen ging. De gedachte alleen al deed tranen in haar ogen prikken. Ze sloeg haar armen om haar zus heen en haar zus omhelsde haar.

“Ik wil je niet achterlaten,” zei Kate.

“Ik wil jou ook niet achterlaten,” antwoordde Sophia, “maar misschien moeten we allebei onze eigen weg gaan, in elk geval voor een tijdje. Jij bent net zo koppig als ik en we hebben allebei onze dromen. Ik ben ervan overtuigd dat ik ze waar kan maken en dat ik jou dan kan helpen.”

Kate glimlachte.

“En ik ben ervan overtuigd dat ík mijn dromen waar kan maken en dat ik jou dan kan helpen.”

Kate zag dat haar zus nu ook tranen in haar ogen had, maar bovenal voelde ze haar verdriet. Ze hadden zo’n speciale band.

“Je hebt gelijk,” zei Sophia. “Jij zou niet passen in het hof, en ik zou niet passen in de wildernis, of bij mensen die leren vechten. Dus misschien moeten we dit alleen doen. Misschien hebben we de meeste kans om te overleven als we alleen zijn. In elk geval, als een van ons gepakt wordt, kan de ander haar nog komen redden.”

Kate wilde Sophia vertellen dat ze het fout had, maar diep vanbinnen wist ze dat ze gelijk had.

“Ik zal je weer vinden,” zei Kate. “Ik ga leren hoe ik moet vechten en hoe ik op het platteland kan leven. En dan zal ik je vinden. Dan zul je het zien en dan kom je met me mee.”

“En ik zal jóú vinden als ik succes heb behaald aan het hof,” zei Sophia met een glimlach. “Je komt met me mee naar het paleis en zult met een prins trouwen en over deze stad regeren.”

Ze glimlachten breed en de tranen rolden over hun wangen.

Maar je zult nooit alleen zijn, voegde Sophia eraan toe, en haar woorden galmden door Kate’s hoofd. Ik ben slechts een gedachte bij je vandaan.

Kate kon het verdriet niet meer verdragen en ze wist dat ze moest handelen voor ze van gedachten zou veranderen.

Dus ze knuffelde haar zus nog een laatste keer, liet haar los en rende in de richting van de wapens.

Het was tijd om alles op het spel te zetten.




HOOFDSTUK VIJF


Sophia voelde de vastberadenheid in haar lichaam branden terwijl ze door Ashton liep, in de richting van het ommuurde stadsdeel waar het paleis stond. Ze haastte zich door de straten, ontweek paarden en sprong zo nu en dan op een wagen wanneer het erop leek dat die de goede kant op ging.

Desondanks kostte het tijd om de stad door te komen, door de Schroeven, het Koopkwartier, Knoopheuvel en de andere districten. Ze waren zo anders en levendig dan het Huis van de Niet-Opgeëisten, dat Sophia wenste dat ze meer tijd had om ze te ontdekken. Ze betrapte zichzelf erop dat ze bij een groot cirkelvormig theater stond en wenste dat ze tijd had om naar binnen te gaan.

Maar dat had ze niet, want als ze het gemaskerde bal vanavond miste, wist ze niet hoe ze haar plekje aan het hof ooit kon bemachtigen. Een gemaskerd bal, wist ze, vond niet elke dag plaats, en het was haar beste kans om binnen te komen.

Terwijl ze verder liep, maakte ze zich zorgen om Kate. Het voelde vreemd om na al die tijd zomaar in tegenovergestelde richtingen te lopen, maar de realiteit was dat ze beiden iets anders wilden in het leven. Sophia zou haar vinden als ze hier klaar was. Als ze een leven had opgebouwd tussen de aristocraten in Ashton, zou ze Kate vinden en alles goed maken.

De poorten naar het ommuurde stadsdeel waar het paleis stond lagen voor haar. Zoals Sophia al verwacht had, waren ze voor de avond geopend. Erachter zag ze formele tuinen met keurige heggen en rozenstruiken. Er waren grote grasvelden, korter gemaaid dan het veld van een boer ooit zou kunnen zijn. Dat op zich leek al een teken van luxe; iedereen die een stukje land bij zijn huis had gebruikte het om voedsel te kweken.

Om de zoveel meter stonden lantaarns op palen. Ze waren nog niet aangestoken, maar vannacht zouden ze de tuinen prachtig verlichten en zouden de mensen op de gazons dansen, zoals ze dat in de grote zalen van het paleis deden.

Sophia zag mensen een voor een naar binnen gaan. Er stond een bediende in goudkleurige kleding bij de poort, vergezeld door twee wachters in een felblauwe uitrusting, hun musketten perfect naast elkaar, terwijl aristocraten en hun bedienden langs slenterden.

Sophia haastte zich naar de poort. Ze hoopte dat ze kon verdwijnen in een groep mensen die naar binnen ging, maar tegen de tijd dat ze aankwam, was ze de enige. Daardoor vestigde de bediende bij de poort zijn volle aandacht op haar. Het was een oudere man met een gepoederde pruik, met krullen tot in zijn nek. Hij keek Sophia aan met een blik die grensde aan minachting.

“En wat wil jíj?” wilde hij weten. Zijn stem was zo dramatisch dat hij net zo goed een acteur kon zijn geweest die een aristocraat speelde, in plaats van een bediende.

“Ik ben hier voor het bal,” zei Sophia. Ze wist dat ze nooit voor een aristocraat door kon gaan, maar ze kon nog iets anders doen. “Ik ben het dienstmeisje van -”

“Maak jezelf niet belachelijk,” kaatste de bediende terug. “Ik weet heel goed wie er naar binnen mogen en geen van hen zou vergezeld worden door een meisje zoals jij. We laten geen hoeren binnen. Zo’n feestje is het niet.”

“Ik weet niet wat u bedoelt,” probeerde Sophia, maar de dreigende blik in zijn ogen vertelde haar dat ze geen schijn van kans maakte.

“Ik zal het even uitleggen,” zei de bediende. Hij leek zich kostelijk te vermaken. “Je jurk ziet eruit alsof hij van een vissersvrouw is. Je stinkt alsof je net uit een beerput bent gekropen. Wat je spraak betreft, je klinkt alsof je dictie niet eens kunt spellen, laat staan toepassen. Nu wegwezen, voor ik je de hele nacht laat opsluiten.”

Sophia wilde hem tegenspreken, maar ze had geen antwoord op zijn wrede woorden. Bovendien hadden ze haar droom in duigen doen vallen, zo gemakkelijk, alsof hij ze gewoon uit de lucht had geplukt. Ze draaide zich om en rende. Het ergste was nog het gelach dat haar door de straat bleef achtervolgen.

Een stukje verderop stopte Sophia in een portiek. Ze was compleet vernederd. Ze had niet verwacht dat dit gemakkelijk zou zijn, maar ze had wel gehoopt dat de mensen in de stad wat vriendelijker zouden zijn. Ze had gedacht dat ze wel voor een dienstmeisje door kon gaan.

Misschien was dat haar fout. Als ze dan toch probeerde om zichzelf opnieuw uit te vinden, waarom zou ze het dan niet meteen goed doen? Misschien was het nog niet te laat. Ze kon niet doorgaan voor het soort dienstmeisje dat haar meesteres naar een bal vergezelde, maar wat dan wel? Ze kon zijn wat ze bijna was geweest als ze in het weeshuis was gebleven. Het soort dienstmeisje dat de laagste van alle banen kreeg.

Dat zou misschien wel werken.

De wijk rondom het paleis zat vol adellijke woningen, maar ook met de zaken die hun eigenaren nodig hadden: kleermakers, juweliers, badhuizen en nog veel meer. Allemaal dingen die Sophia zich niet kon veroorloven, maar ook dingen die ze misschien toch zou kunnen krijgen.

Ze begon met een kleermaker. Dat was het belangrijkste. En misschien, als ze de jurk eenmaal had, zou de rest eenvoudiger zijn. Ze liep de winkel in waar het er het drukst uitzag, hijgend alsof ze op instorten stond, hopend op het beste.

“Wat doe jij hierbinnen?” vroeg een grijsharige vrouw, die opkeek met een mond vol spelden.

“Vergeef mij…” zei Sophia. “Mijn meesteres… ik krijg met de zweep als haar jurk niet op tijd is… ze zei… dat ik de hele weg moest rennen.”

Ze kon niet doorgaan voor een dienstmeisje dat haar meesteres vergezelde, maar ze kon wel een gekochte dienstmeid zijn, die voor een last-minute boodschap was weggestuurd.

“En de naam van je meesteres?” wilde de vrouw weten.

Is dit echt het soort dienstmeid dat Milady D’Angelica zou sturen? Misschien is het omdat ze dezelfde maat hebben en ze wenst te weten of het zal passen?

Sophia’s talent diende zich ongevraagd aan. Ze trok het echter niet in twijfel.

“Milady D’Angelica,” zei ze. “Vergeef me, maar ze zei dat het haast had. Het bal -”

“Zal pas over een uur of twee echt beginnen, en ik betwijfel dat je meesteres er zal willen zijn tot het tijd is om een entree te maken,” antwoordde de kleermaakster. Ze klonk nu wat minder streng, hoewel Sophia vermoedde dat dat alleen kwam door wie ze pretendeerde te dienen. De andere vrouw wees. “Wacht daar.”

Sophia wachtte, hoewel wachten nog nooit zo moeilijk was geweest. Het gaf haar in elk geval wel de kans om te luisteren. De bediende bij het paleis had gelijk gehad: mensen praatten hier anders dan in de armere delen van de stad. Hun klinkers klonken ronder, de randen van hun woorden waren zachter. Een van de vrouwen die er werkte leek uit een van de Koopstaten te komen, en ze had een accent waardoor de letter r rolde.

Het duurde niet lang voor de eerste kleermaakster weer tevoorschijn kwam met een jurk. Ze hield hem omhoog zodat Sophia hem kon inspecteren. Het was de mooiste jurk die Sophia ooit had gezien. Hij glom zilver en blauw en leek met elke beweging te schitteren. Het lijfje was bewerkt met zilverdraad. Zelfs de onderrokken glinsterden, wat haar pure verspilling leek. Niemand zou die toch zien?

“Milady D’Angelica en jij hebben dezelfde maat, toch?” wilde de kleermaakster weten.

“Ja, mevrouw,” antwoordde Sophia. “Daarom heeft ze mij gestuurd.”

“Dan had ze je beter meteen kunnen sturen, in plaats van alleen een lijst met maten.”

“Ik zal het aan haar doorgeven,” zei Sophia.

Dat zorgde ervoor dat de kleermaakster bleek werd van angst, alsof de gedachte alleen al genoeg was om haar een hartaanval te bezorgen.

“Dat is niet nodig. Het is bijna klaar, ik hoef nog maar een paar dingetjes aan te passen. Je weet zéker dat je haar maat hebt?”

Sophia knikte. “Tot op de centimeter, mevrouw. Ze laat me precies hetzelfde eten als zij, zodat we hetzelfde blijven.”

Het was een wild, dwaas detail om te verzinnen, maar de kleermaakster leek erin te trappen. Misschien was dit het soort buitensporigheid waar vrouwen van adel om bekend stonden. Hoe dan ook, ze deed de aanpassingen zo snel dat Sophia het nauwelijks kon bevatten, en overhandigde haar een pakje in een gekleurd papier.

“Zal ik het op Milady’s rekening zetten?” vroeg de kleermaakster. Er zat een hoopvolle toon in haar stem, alsof ze dacht dat Sophia het geld misschien bij zich zou hebben, maar Sophia kon alleen maar knikken. “Natuurlijk, natuurlijk. Ik vertrouw erop dat dat Milady D’Angelica tevreden is.”

“Dat weet ik wel zeker,” zei Sophia. Ze rende praktisch naar de deur.

In feite wist ze zeker dat de aristocrate furieus zou zijn, maar Sophia was niet van plan om daarop te wachten.

Ze had nog meer dingen te doen, en andere pakjes “op te halen” uit naam van haar “meesteres.”

Bij een schoenmaker haalde ze laarzen van het mooiste bleke leer, versierd met lijnen die een scene uit het leven van de Naamloze Godin lieten zien. Bij een parfumeur haalde ze een klein flesje dat rook alsof de maker erin was geslaagd om de essentie van alles wat mooi was in één geurige combinatie te stoppen.

“Het is mijn beste werk!” verkondigde hij. “Ik hoop dat Vrouwe Beaufort ervan geniet.”

Bij elke stop koos Sophia een andere aristocrate om dienstmeisje van te zijn. Dat was uit praktische overwegingen: ze kon niet zeker weten of Milady D’Angelica in elke winkel was geweest. Bij een aantal winkels plukte ze de namen uit de gedachten van de eigenaren. Bij andere winkels, als haar talent niet wilde komen, moest ze hen aan te praat houden tot ze aannames deden, of, in een ander geval, tot ze een blik kon werpen op het logboek op de toonbank.

Hoe meer ze stal, hoe gemakkelijker het leek te worden. Elk stukje van haar gestolen outfit was een soort verklaring voor de volgende, want die andere winkeliers zouden natuurlijk geen spullen aan de verkeerde persoon hebben gegeven. Tegen de tijd dat ze bij de winkel kwam waar ze maskers verkochten, drukte de eigenaar zijn waren praktisch al in haar handen nog voor dat ze binnen was. Het was een half masker van ebbenhout, met versieringen van de Gemaskerde Godin die gastvrijheid zocht, aan de randen afgezet met veren en rond de ogen versierd met juwelen. Het masker was waarschijnlijk ontworpen om het te laten lijken alsof de ogen van de draagster glommen van het licht.

Sophia voelde zich enigszins schuldig toen ze het masker aanpakte en het aan de niet onaanzienlijke stapel pakketjes in haar armen toevoegde. Ze stal van zoveel mensen. Ze stal dingen waar zij voor hadden gewerkt, dingen waar anderen voor hadden betaald. Of voor zouden betalen, of nog niet helemaal hadden betaald; Sophia kon nog steeds niet bevatten hoe aristocraten dingen konden kopen zonder er echt voor te betalen.

Haar schuldgevoel was echter van korte duur, want ze hadden allemaal zoveel vergeleken met de weeskinderen in het Huis van de Niet-Opgeëisten. Alleen al de juwelen op dit masker zouden hun levens veranderd hebben.

Maar eerst moest Sophia zichzelf veranderen. Ze kon niet naar het feest als ze nog zo smerig was van het slapen bij de rivier. Ze liep om de badhuizen heen tot ze er een vond waar rijtuigen voor de deur stonden te wachten, en die een aparte badgelegenheid voor dames van stand adverteerde. Ze had geen munten om mee te betalen, maar ging toch naar binnen. Ze negeerde de blik die de grote, gespierde uitbater haar toewierp.

“Mijn meesteres is binnen,” zei ze. “Ze zei dat ik alles moest halen voordat ze klaar was met baden, of er zou wat zwaaien.”

Hij bekeek haar van top tot teen. Weer leken de pakketjes in Sophia’s handen als een paspoort te werken. “Dan kun je maar beter naar binnen gaan, nietwaar? De kleedkamers zijn aan je linkerhand.”

Sophia liep erheen en zette haar gestolen waar in een ruimte die warm was van de stoom uit de baden. Vrouwen, gewikkeld in de doeken die bedoeld waren om hen af te drogen, kwamen en gingen. Geen van hen keurde Sophia een blik waardig.

Ze kleedde zich uit, wikkelde een doek om zich heen en liep naar de baden. Ze waren gebouwd in de stijl die populair was aan de andere kant van de zee, met verschillende hete, warme en koude baden. Aan de kant wachtten masseuses en dienstmeisjes.

Sophia was zich maar al te goed bewust van de tatoeage op haar enkel die verkondigde wat ze was, maar er waren hier genoeg dienstmeisjes die met hun meesteressen waren meegegaan om hen te masseren met geurige olies of hun haren te kammen. Als iemand haar tatoeage zou zien, zouden ze er waarschijnlijk vanuit gaan dat zij hier om diezelfde reden was.

Desondanks nam ze niet de tijd om uitgebreid te baden. Ze wilde er weg voordat iemand vragen zou stellen. Ze dook onder water, schrobde zichzelf met zeep en deed haar best om het ergste vuil van haar lichaam te krijgen. Toen ze uit het bad stapte, zorgde ze dat haar wikkeldoek helemaal tot aan haar enkels reikte.

Toen ze terug was in de kleedkamer, werkte ze stukje bij beetje haar nieuwe zelf uit. Ze begon met zijden kousen en onderrokken, en werkte omhoog met een korset en bovenrok, handschoenen en meer.

“Heeft mijn vrouwe hulp nodig met haar haren?” vroeg een vrouw, en toen Sophia opkeek zag ze een dienstmeisje staan.

“Als je zo vriendelijk zou willen zijn,” zei Sophia, die zich probeerde te herinneren hoe aristocraten praatten. Ze bedacht zich dat dit gemakkelijker zou zijn als niemand dacht dat ze hier vandaan kwam, dus ze voegde een hint van het accent uit de Koopstaten toe, dat ze bij de kleermaakster had gehoord. Tot haar verrassing kwam het zonder moeite. Haar stem paste zich net zo snel aan als de rest van haar voorkomen.

Het meisje droogde haar haren en vlocht ze in een knot die zo ingewikkeld was dat Sophia nauwelijks kon volgen wat ze deed. Toen ze klaar was zette ze haar masker op en ging ze naar buiten. Ze liep tussen de rijtuigen door tot ze er eentje spotte die nog niet bezet was.

“Jij daar!” riep ze, en haar nieuwe stem klonk zelfs in haar oren vreemd. “Ja, jij! Breng me onmiddellijk naar het paleis, en geen getreuzel. Ik heb haast. En vraag me niet om de ritprijs. Je kunt de rekening naar Heer Dunham sturen, en hij mag dankbaar zijn dat hij vanavond niet meer aan me hoeft uit te geven.”

Ze wist niet eens of er wel een Heer Dunham bestond, maar de naam voelde goed. Ze verwachtte dat de bestuurder van het rijtuig in discussie zou gaan, of op zijn minst zou gaan zeuren over de ritprijs. Maar hij boog alleen maar.

“Ja, mijn vrouwe.”

De rit door de stad was comfortabeler dan Sophia zich ooit had kunnen voorstellen. Het was zeker fijner dan achterop een wagen meerijden, en veel korter. Binnen enkele minuten zag ze de poorten van het paleis al opdoemen. Sophia’s hart zonk haar in de schoenen, want ze zag dezelfde bediende staan. Kon ze dit wel? Zou hij haar herkennen?

Het rijtuig vertraagde, en Sophia dwong zichzelf om naar buiten te leunen, hopend dat ze eruitzag zoals het hoorde.

“Is het bal al in volle gang?” vroeg ze in haar nieuwe accent. “Ben ik op het juiste tijdstip gearriveerd om een impact te maken? Nog belangrijker, hoe zie ik eruit? Mijn dienstmeisjes vertellen me dat dit gepast is voor uw hof, maar ik heb het gevoel dat ik eruitzie als een hoer van de kade.”

Ze kon die kleine wraak niet laten. De bediende bij de poorten boog diep.

“Mijn vrouwe had haar aankomst niet beter kunnen timen,” verzekerde hij haar, met de valse oprechtheid die aristocraten blijkbaar prettig vonden. “En ze ziet er absoluut fantastisch uit, uiteraard. Alstublieft, rijdt u door.”

Sophia trok het gordijn van het rijtuig dicht toen ze verder reden, maar alleen zodat ze haar verbijsterde opluchting kon verbergen. Het werkte. Het werkte echt.

Ze hoopte maar dat het Kate net zo goed afging.




HOOFDSTUK ZES


Kate genoot in haar eentje meer van de stad dan ze voor mogelijk had gehouden. Ze miste haar zus nog steeds en ze wilde nog steeds naar het platteland, maar voor nu was Ashton haar speeltuin.

Ze baande zich een weg door de straten. Er was iets aanlokkelijks aan het zwerven door de menigtes. Niemand keek naar haar om, net zoals ze niet keken naar de andere straatkinderen en leerlingen, jongere zonen of aspirant-vechters van de stad. In haar jongensachtige kleding en met haar piekerige haar kon Kate voor hen allemaal doorgaan.

Er was zoveel te zien in de stad, nog afgezien van de paarden waar Kate verlangend naar keek als ze hen passeerde. Ze stopte tegenover een verkoper die jachtwapens vanuit een wagen verkocht. De lichte kruisbogen en musketten zagen er onmogelijk groot uit. Als Kate er een had kunnen meepakken zou ze het gedaan hebben, maar de man hield iedereen die in de buurt kwam nauwlettend in de gaten.

Niet iedereen was echter zo voorzichtig. Ze slaagde erin om een homp brood van een cafétafel te stelen en een mes dat iemand had gebruikt om een religieus pamflet op te hangen. Haar talent was niet perfect, maar het was in elk geval in haar voordeel dat ze wist waar mensen zaten met hun gedachten.

Ze liep verder, zoekend naar een kans om meer te pakken van wat ze nodig zou hebben op het platteland. Het was lente, maar dat betekende alleen maar regen in plaats van sneeuw. Wat had ze nodig? Kate begon dingen voor zichzelf op te sommen. Een tas, touwen om vallen te maken voor dieren, een kruisboog als ze eraan kon komen, een oliedoek tegen de regen, een paard. Zeker een paard, ondanks alle risico’s die paardendiefstal met zich meebracht.

Niet dat de andere dingen wel veilig waren. Er stonden galgen op een aantal straathoeken, met de botten van lang geleden gestorven criminelen, achtergelaten als waarschuwing. Boven een van de oude poorten, die in de laatste oorlog geruïneerd waren, waren drie schedels gespiesd, naar verluid van de verraderlijke minister en zijn samenzweerders. Kate vroeg zich af hoe mensen dat zich nog konden herinneren. Ze wierp een blik op het paleis in de verte en ze hoopte maar dat Sophia in orde was. Het paleis was een plek voor mensen zoals de koningin die weduwe was geworden en haar zoons, de aristocraten en hun bediendes die hun feestjes en jachten gebruikten in een poging de problemen in de echte wereld te negeren. Niet voor echte mensen.

“Hee, jongen, als je munten hebt om uit te geven, kan ik je een leuke tijd bezorgen,” riep een vrouw vanuit de deuropening van een huis dat geen uithangbord nodig had. Een man die eruitzag alsof hij met beren kon worstelen stond voor de deur, en Kate hoorde geluiden van mensen die plezier hadden, ondanks het feit dat het nog niet donker was.

“Ik ben geen jongen,” snauwde ze terug.

De vrouw haalde haar schouders op. “Ik ben niet kieskeurig. Je mag ook binnenkomen en zelf wat geld verdienen. De oude geilaards houden wel van jongensachtige meisjes.”

Kate beende verder. Die opmerking was geen antwoord waard. En dat was niet het leven dat ze voor zichzelf in gedachten had. Al was het ook niet haar plan om alles te stelen wat ze wilde hebben.

Er waren andere mogelijkheden die ze interessant vond. Overal waar ze keek zag ze recruiters voor een of andere vrije onderneming. Ze beloofden betere premies, betere rantsoenen, of het behalen van glorie in de oorlogen aan de overkant van het Mes-Water.

Kate liep naar een van hen toe. Het was een hartelijk uitziende man van een jaar of vijftig die een uniform aan had dat er meer uitzag als het kostuum van een acteur dan als het echte werk.

“Ho daar, jong! Ben je op zoek naar avontuur? Naar heldendaden? Naar de mogelijkheid om te sterven door het zwaard van je vijanden? Nou, dan zit je hier verkeerd!”

“Verkéérd?” zei Kate, die het niet eens kon schelen dat hij ook dacht dat ze een jongen was.

“Onze generaal is Massimo Caval, de voorzichtigste vechter van allemaal. Nooit gaat hij de strijd aan tenzij hij kan winnen. Nooit verspilt hij zijn mannen aan zinloze confrontaties. Nooit.”

“Dus hij is een lafaard?” vroeg Kate.

“Geloof me, een lafaard is het beste wat je kunt zijn in een oorlog,” zei de recruiter. “Zes maanden op de vlucht zijn voor vijandelijke troepen terwijl ze zich vervelen, met alleen af en toe wat plunderen om het een beetje leuk te houden. Denk erover na, het leven, de… wacht, je bent helemaal geen jongen, of wel?”

“Nee, maar ik kan wel vechten,” benadrukte Kate.

De recruiter schudde zijn hoofd. “Niet voor ons. Wegwezen!”

Ondanks het feit dat hij lafhartigheid had verdedigd, zag de recruiter eruit alsof hij haar in de boeien zou laten slaan als Kate bleef staan, dus ze liep verder.

Er waren zoveel dingen in de stad die niet klopten. Het Huis van de Niet-Opgeëisten was een wrede plek, maar er was in elk geval sprake van een bepaalde orde. In de stad leek het of mensen gewoon deden waar ze zin in hadden, of er nauwelijks input was van de machthebbers. De stad zelf leek in elk geval geen plan te hebben. Kate liep over een brug die was volgebouwd met stallen, podia en zelfs kleine huizen, tot er nauwelijks nog ruimte was om hem te gebruiken voor het beoogde doel. Ze liep door kronkelende straten die uiteindelijk weer op zichzelf uitkwamen, door stegen die op een of andere manier veranderden in de daken van lagergelegen huizen, om vervolgens plaats te maken voor ladders.

Wat betreft de mensen op straat leek de hele stad krankzinnig. Op elke straathoek stond wel iemand te schreeuwen, over de elementen van hun persoonlijke filosofie, om aandacht te trekken voor een toneelstuk, of om de betrokkenheid van het koninkrijk bij de oorlogen aan de andere kant van het water te veroordelen.

Kate dook steeds een deuropening in als ze de gemaskerde priesters en nonnen van de ondoorgrondelijke Gemaskerde Godin zag, maar na de derde of vierde keer liep ze gewoon door. Ze zag een van hen een rij gevangenen met de zweep geven en ze vroeg zich af hoe dat de genade van de godin kon voorstellen.

Overal in de stad waren paarden. Ze trokken rijtuigen voort, hadden ruiters op hun rug. Een aantal van de grotere dieren trokken wagens die vol waren geladen met allerlei spullen, van stenen tot bier. Paarden zien was een ding, er eentje stelen was een heel ander verhaal.

Uiteindelijk koos Kate een plekje bij een stal. Langzaam sloop ze dichterbij, wachtend op haar kans. Om iets te kunnen stelen wat zo groot was als een paard had ze meer nodig dan alleen een moment van onoplettendheid, maar in principe was het niet anders dan het stelen van een taart. Ze kon de gedachten van de staljongens voelen terwijl ze rondliepen. Eén van hen bracht een mooi uitziende merrie naar buiten, denkend aan de aristocrate waar het dier voor bedoeld was.

Verdomme, ze heeft een dameszadel nodig, niet dit.

De gedachte was de enige uitnodiging die Kate nodig had. Ze sloop naar voren terwijl de staljongen zich terug naar binnen haastte, in de veronderstelling dat niemand in zo’n korte tijd een paard mee kon nemen. Kate baande zich een weg tussen de voetgangers door en stelde zich het moment voor dat haar vingers zich rond de teugels zouden sluiten.

“Hebbes!” zei een stem terwijl haar schouder werd vastgegrepen.

Even dacht Kate dat iemand had geraden wat haar intenties waren, maar toen de figuur die haar had vastgegrepen haar omdraaide, zag ze dat het een van de jongens uit het weeshuis was.

Ze worstelde om zich los te rukken en hij sloeg haar hard in haar maag. Kate viel op haar knieën en zag twee andere jongens dichterbij komen.

“Ze hebben ons achter jullie aan gestuurd,” zei de oudste. “Zeiden dat meisjes meer waard waren dan jongens en dat ze ons allemaal konden laten opjagen als het nodig was.”

Hij klonk verbitterd, maar Kate kon het hem niet kwalijk nemen. Het Huis van de Niet-Opgeëisten was een kwaadaardige plek, maar het was tevens het enige thuis dat de weeskinderen hadden.

De volgende stoot, die haar hoofd achterover deed slaan, nam ze hem wél kwalijk.

“Dit is voor de afranseling die je ons gaf met die pook van je,” zei hij. “En dit is voor het pak slaag dat we naderhand van de priesters kregen.”

Hij benadrukte zijn woorden met klappen die Kate duizelig maakten.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694735) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) #1 Bestseller Morgan Rice komt met een onvergetelijke nieuwe fantasy serie. In EEN TROON VOOR ZUSTERS (Boek een), willen Sophia, 17, en haar jongere zusje Kate, 15, wanhopig graag weg uit hun afschuwelijke weeshuis. Als wezen, ongewenst en ongeliefd, dromen ze ervan om ergens anders op te groeien, om een beter leven te vinden, zelfs als dat betekent dat ze op straat moeten leven, in de wrede stad Ashton. Sophia en Kate, die ook elkaars beste vriendinnen zijn, steunen elkaar door dik en dun – maar ze willen allebei andere dingen uit het leven. Sophia, een romantisch, meer elegant meisje, droomt ervan om bij het hof binnen te komen en een aristocraat te vinden om verliefd op te worden. Kate, een vechter, droomt ervan om te leren zwaardvechten, om met draken te vechten en een krijger te worden. Ze worden echter verenigd door hun geheime, paranormale gave om elkaars gedachten te lezen, hun enige redding in een wereld die erop uit lijkt om hen te vernietigen. Wanneer ze beiden op een missie vertrekken en hun eigen avonturen beleven, moeten ze vechten om te overleven. Ze worden geconfronteerd met ondenkbare keuzes, keuzes die hen de hoogste macht zouden kunnen geven – of hen diep zouden kunnen laten vallen. EEN TROON VOOR ZUSTERS is het eerste boek in een verbluffende nieuwe fantasy serie vol liefde, liefdesverdriet, tragedie, actie, magie, tovenarij, lotsbestemming en bloedstollende actie. Een spannend boek met personages waar je verliefd op zult worden, en een wereld die je nooit meer zult vergeten. Boek #2 – EEN HOF VOOR DIEVEN – is binnenkort verkrijgbaar. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)

Как скачать книгу - "Een Troon Voor Zusters" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Troon Voor Zusters" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Troon Voor Zusters", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Troon Voor Zusters»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Troon Voor Zusters" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *