Книга - Een Juweel Voor Vorsten

a
A

Een Juweel Voor Vorsten
Morgan Rice


Een Troon Voor Zusters #5
“Morgan Rice' verbeeldingskracht kent geen grenzen. EEN TROON VOOR ZUSTERS, een nieuwe serie die net zo vermakelijk belooft te zijn als de voorgaande series, vertelt het verhaal van twee zusjes (Sophia en Kate), wezen die vechten om te overleven in het wrede, veeleisende leven van het weeshuis. Een schot in de roos. Ik kan nauwelijks wachten tot ik het tweede en derde boek in handen heb!”

–-Books and Movie Reviews (Roberto Mattos)



#1 Bestseller Morgan Rice komt met een onvergetelijke nieuwe fantasy serie.



In EEN JUWEEL VOOR VORSTEN (Een Troon voor Zusters—Boek Vijf), hoort Sophia, 17, dat haar grote liefde Sebastian gevangen is genomen en geëxecuteerd zal worden. Zal ze alles op het spel zetten voor de liefde?



Haar zusje Kate, 15, worstelt om aan de macht van de heks te ontsnappen—maar die zou weleens te sterk voor haar kunnen zijn. Kate kan gedwongen worden om de prijs te betalen voor de deal die ze sloot—en een leven te leiden dat ze niet wil.



De Koningin is woedend op Vrouwe D’Angelica om het feit dat ze heeft gefaald haar zoon, Sebastian, te verleiden. Ze staat om het punt om haar tot het Masker van Lood te veroordelen. Maar Vrouwe D’Angelica heeft haar eigen plannen, en ze zal zich niet zomaar gewonnen geven.



Cora en Emeline weten eindelijk Steenhuis te bereiken—en wat ze daar aantreffen is een grote schok.



Maar het meest schokkende van alles is de broer van Sophia en Kate, een man die hun lotsbestemming voorgoed zal veranderen. Wat voor geheimen kent hij over hun verdwenen ouders?



EEN JUWEEL VOOR VORSTEN (Een Troon voor Zusters—Boek Vijf) is het vijfde boek in een verbluffende nieuwe fantasy serie vol liefde, liefdesverdriet, tragedie, actie, avontuur, magie, zwaarden, tovenarij, draken, lotsbestemming en bloedstollende actie. Een spannend boek met personages waar je verliefd op zult worden, en een wereld die je nooit meer zult vergeten.



Boek #6 van de serie is binnenkort verkrijgbaar.



“[EEN TROON VOOR ZUSTERS is een] krachtige opener van een serie [die] met een combinatie van strijdlustige protagonisten en uitdagende omstandigheden niet alleen jongvolwassenen zal aanspreken, maar ook volwassen fantasy fans die op zoek zijn naar epische verhalen, gevoed door krachtige vriendschappen en vijanden.”

–-Midwest Book Review (Diane Donovan)





Morgan Rice

EEN JUWEEL VOOR VORSTEN




EEN JUWEEL VOOR VORSTEN




(EEN TROON VOOR ZUSTERS – BOEK 5)




MORGAN RICE



Morgan Rice

Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit drie boeken; van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die bestaat uit acht boeken; van de nieuwe epische fantasy serie EEN TROON VOOR ZUSTERS, die bestaat uit acht boeken; van de nieuwe science fiction serie DE INVASIE KRONIEKEN, die bestaat uit vier boeken; van de fantasy serie OLIVER BLUE EN DE SCHOOL VOOR ZIENERS, die bestaat uit vier boeken; van de fantasy serie DE WEG VAN STAAL, die bestaat uit vier boeken; en van de nieuwe fantasy serie TIJDPERK VAN DE MAGIERS. Morgans boeken zijn beschikbaar als audioboeken en e-boeken, en vertalingen zijn beschikbaar in meer dan 25 talen.



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek en gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!



Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice

“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”



    --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”



    --The Wanderer,A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”



    --Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”



    --Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”



    --Publishers Weekly



BOEKEN VAN MORGAN RICE

OLIVER BLUE EN DE SCHOOL VOOR ZIENERS

DE MAGISCHE FABRIEK (boek 1)

DE BOL VAN KANDRA (boek 2)



DE INVASIE KRONIEKEN

TRANSMISSIE (boek 1)



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (boek 1)

ALLEEN DE DAPPERE (boek 2)

ALLEEN DE VOORBESTEMDE (boek 3)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (boek 1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (boek 2)

EEN LIED VOOR WEZEN (boek 3)

EEN REQUIEM VOOR PRINSEN (boek 4)

EEN JUWEEL VOOR VORSTEN (boek 5)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (boek 1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (boek 2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (boek 3)

OPSTANDELING, PION, KONING (boek 4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (boek 5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (boek 6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (boek 7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (boek 8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (boek 1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (boek 2)

DE ZWAARTE VAN EER (boek 3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (boek 4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (boek 5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (boek 6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (boek 1)

EEN MARS VAN KONINGEN (boek 2)

EEN LOT VAN DRAKEN (boek 3)

EEN SCHREEUW VAN EER (boek 4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (boek 5)

EEN AANVAL VAN MOED (boek 6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (boek 7)

EEN GIFT VAN WAPENS (boek 8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (boek 9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (boek 10)

EEN BEWIND VAN STAAL (boek 11)

EEN LAND VAN VUUR (boek 12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (boek 13)

EEN EED VAN BROEDERS (boek 14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (boek 15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (boek 16)

DE GAVE VAN STRIJD (boek 17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ÉÉN: SLAVENDRIJVERS (boek 1)

ARENA TWEE (boek 2)

ARENA DRIE (boek 3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (boek 1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (boek 1)

GELIEFD (boek 2)

VERRADEN (boek 3)

VOORBESTEMD (boek 4)

BEGEERD (boek 5)

VERLOOFD (boek 6)

GEZWOREN (boek 7)

GEVONDEN (boek 8)



Wist je dat ik meerdere series heb geschreven? Als je ze nog niet allemaal hebt gelezen, klik dan op de onderstaande afbeelding om een serie starter te downloaden!






Wil jij ook gratis boeken?

Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/)



Copyright © 2018 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.




HOOFDSTUK EEN


Sophia staarde naar de jonge man die voor haar stond. Ondanks het feit dat ze hem allemaal vragen wilde stellen, twijfelde ze er geen seconde aan wie hij was. De aanraking van zijn geest leek veel te veel op hoe die van Kate voelde. En zoals hij daar in het zonlicht stond, was er geen twijfel mogelijk.

Hij was haar broer. Dat moest wel. Er was alleen één probleem…

“Hoe?” vroeg Sophia. “Hoe kun jij mijn broer zijn? Ik… ik herinner me geen broer. Ik weet niet eens hoe je heet.”

“Ik ben Lucas,” zei hij. Hij stapte lichtvoetig op de steiger, waar zij en Jan stonden te wachten. Hij bewoog zich met de soepelheid van een danser terwijl de houten planken meegaven onder zijn voeten. “En jij bent Sophia.”

Sophia knikte. Toen omhelsde ze hem. Het leek zo natuurlijk om dat te doen, zo vanzelfsprekend. Ze trok hem dicht tegen zich aan, alsof hij in het niets zou verdwijnen als ze hem losliet. Toch moest ze dat uiteindelijk wel doen, al was het maar zodat ze adem konden halen.

“Ik ben pas een tijdje geleden jouw naam te weten gekomen, en die van Kate,” zei hij. Tot Sophia’s verrassing wreef Sienne zich tegen zijn benen, alvorens ze weer naar haar terugliep. “Mijn mentors vertelden het me toen ik oud genoeg was. Toen ik je bericht kreeg, ben ik zo snel mogelijk gekomen. Ik kon een schip lenen van vrienden in de Zijdelanden.”

Het klonk alsof haar broer machtige vrienden had. Maar haar belangrijkste vraag was nog steeds niet beantwoord.

“Hoe kan ik een broer hebben?” vroeg ze. “Ik kan me jou niet herinneren. Ik heb je foto nergens gezien in Monthys.”

“Ik was… verborgen,” zei Lucas. “Onze ouders wisten hoe kwetsbaar hun vredesverdrag met de Weduwe was. Het zou nooit standgehouden hebben met een zoon. Daarom brachten ze het verhaal dat ik was gestorven naar buiten.”

Sophia voelde zichzelf licht wankelen. Toen voelde ze hand van Jan op haar arm. De aanraking van haar neef hield haar in balans.

“Gaat het?” vroeg hij. “Het kind…”

Je bent in verwachting? Weer voelde het anders dan wanneer een ander met de gave haar geest raakte. Het voelde vertrouwd. Het voelde goed, op de een of andere manier. Als thuis.

Dat ben ik, stuurde Sophia glimlachend terug. “Maar we kunnen nu beter hardop praten.”

Ze wist niet of Jan had geweten had haar broer dezelfde krachten had als zij, maar hij wist het nu. Het leek haar niet meer dan eerlijk om hem daarvoor te waarschuwen en hem een kans te geven om zijn gedachten te beschermen.

“En er zijn dingen die we moeten weten,” zei Jan. In tegenstelling tot Sophia klonk hij wel argwanend, misschien omdat hij die geestelijke aanraking niet had gevoeld. “Hoe weten we of je echt bent wie je zegt dat je bent?”

“Jij bent Jan Skyddar, de zoon van Lars Skyddar?” zei Lucas. “Mijn mentors hebben me alles over jou verteld. Maar ze waarschuwden me om geen contact met je op te nemen tot ik er klaar voor was. Ze zeiden dat het gevaarlijk zou zijn. Dat je me niet zou accepteren. Misschien hadden ze gelijk.”

“Hij is mijn broer, Jan,” zei Sophia. Ze stak de arm die Jan niet vasthad door die van Lucas. “Ik kan zijn krachten voelen en… nou, kíjk naar hem.”

“Maar er zijn geen gegevens over hem,” hield Jan vol. “Oli zou het wel gezegd hebben als er een Danse zóón was. Hij heeft het vaak genoeg over jou en Kate gehad.”

“Om mijn bestaan verborgen te houden moesten ze alle sporen uitwissen,” zei Lucas. “Ik denk dat ze daarom zeiden als ik als baby gestorven was. Ik kan het je niet kwalijk nemen als je me niet gelooft.”

Sophia nam het Jan wel een beetje kwalijk, al begreep ze het wel. Ze wilde dat het goed was. Ze wilde dat iedereen haar broer gewoon accepteerde.

“We nemen hem mee naar het kasteel,” zei Sophia. “Als iemand er iets vanaf weet, dan is het mijn oom wel.”

Jan leek daarmee akkoord te gaan en zo begonnen aan hun terugreis door Ishjemme, langs de door bomen omgeven houten huizen. Voor Sophia voelde het goed om Lucas bij zich te hebben, alsof een fragment uit haar leven waar ze niets van had geweten, op de een of andere manier was teruggekeerd.

“Hoe oud ben je?” vroeg Sophia.

“Zestien,” zei hij. Dat betekende dat hij de middelste was. Niet de oudste, maar wel de oudste jongen. Sophia kon wel inzien hoe veel gevaar dat had kunnen opleveren in het koninkrijk van de Weduwe. Maar Lucas’ vertrek had hén niet beschermd, toch?

“En je hebt al die tijd in de Zijdelanden gewoond?” vroeg Jan. Er zat een ondervragende toon in zijn stem.

“Klopt, maar ook op een aantal andere plekken op de eilanden,” antwoordde Lucas. Hij stuurde Sophia een beeld van een groot maar laag huis, de ruimtes verdeeld door zijden doeken in plaats van massieve muren. “Ik dacht dat het normaal was om opgevoed te worden door mentors. Was het voor jou ook zo?”

“Niet echt.” Sophia aarzelde even en stuurde een beeld van het Huis der Onbekenden. Ze zag Lucas, haar bróér, zijn kaken op elkaar klemmen.

“Ik vermoord ze,” beloofde hij. Misschien dat de intensiteit van zijn woorden Jan wel beviel, want haar neef knikte instemmend.

“Kate was je voor,” verzekerde Sophia hem. “Ik denk dat je haar wel mag.”

“Als ik het zo hoor kan ik maar beter hopen dat zij mij mag,” antwoordde hij.

Daar twijfelde Sophia niet aan. Lucas was hun broer en dat zou voor Kate net zo duidelijk zijn als voor haar. Het zag ernaar uit dat die twee het goed met elkaar zouden vinden. Ze waren geen tegenpolen, zoals Kate en Sophia zo vaak leken te zijn.

“Als je… dáár bent opgegroeid,” zei Lucas, “hoe ben je dan hier terecht gekomen, Sophia?”

“Dat is een lang en ingewikkeld verhaal,” verzekerde Sophia hem.

Haar broer haalde zijn schouders op. “Nou, het is nog een lange wandeling naar het kasteel en ik wil het graag weten. Ik heb het gevoel dat ik al te veel van je leven heb gemist.”

Sophia deed haar best en vertelde stukje bij beetje het verhaal over hun ontsnapping uit het Huis der Onbekenden, het infiltreren van het paleis, hoe ze verliefd werd op Sebastian, dat ze weg moest en weer gevangen was genomen…

“Het klinkt alsof je veel hebt meegemaakt,” zei Lucas. “En je hebt me nog niet eens verteld hoe dit je allemaal hierheen heeft gebracht.”

“Er was een kunstenares: Laurette van Klett.”

“Degene die jou heeft geschilderd, compleet met het teken van de onvrijen?” zei Lucas. Hij klonk alsof hij haar al in dezelfde categorie had geplaatst als de anderen die haar gekweld hadden, en dat wilde Sophia niet.

“Ze schildert wat ze ziet,” zei Sophia. Laurette was iemand voor wie ze geen woede voelde. “En ze zag de gelijkenis tussen mij en mijn moeder in een schilderij. Zonder haar zou ik nooit geweten hebben waar ik moest beginnen met zoeken.”

“Dan moeten we haar dankbaar zijn,” zei Jan. “Hoe zit het met jou, Lucas? Je had het over mentors. Waar hebben ze je les in gegeven? Wat moest je wórden?”

Weer kreeg Sophia het gevoel dat haar neef haar tegen haar broer wilde beschermen.

“Ze gaven me les in talen en politiek, vechtkunsten, en in elk geval de basis van het gebruiken van de talenten die we hebben,” legde Lucas uit.

“Ze hebben je geleerd hoe je een koning in de wacht moest zijn?” vroeg Jan.

Nu begon Sophia zijn bezorgdheid te begrijpen. Hij dacht dat Lucas hier was om haar opzij te zetten. Maar als ze eerlijk was dan vermoedde ze dat haar neef zich daar meer zorgen over maakte dan zij zelf. Het was niet zo dat ze erom had gevráágd om de erfgename van het koninkrijk van de Weduwe te zijn.

“Je denkt dat ik hier ben om de troon op te eisen?” vroeg Lucas. Hij schudde zijn hoofd. “Ze hebben me geleerd om een aristocraat te zijn, zo goed als ze konden. Ze hebben me ook geleerd dat er niets belangrijker is dan familie. Niets. Dat is waarom ik ben gekomen.”

Sophia kon zijn oprechtheid voelen, al kon Jan dat niet. Het was genoeg voor haar—meer dan genoeg. Het gaf haar een gevoel van… veiligheid. Zij en Kate hadden zo lang alleen maar elkaar gehad. Nu had ze al haar neven en nichten, haar oom… en een broer. Sophia had het gevoel dat haar wereld groter was geworden.

Haar leven zou helemaal compleet zijn als Sebastian er ook was geweest. Zijn afwezigheid voelde als een gapend gat dat niet gevuld kon worden.

“Dus,” zei Lucas. “De vader van je kind is de zoon van de vrouw die het bevel heeft gegeven voor de moord op onze ouders?”

“Jij denkt dat dat het allemaal te ingewikkeld maakt?” vroeg Sophia.

Lucas haalde nonchalant zijn schouders op. “Ingewikkeld, ja. Té ingewikkeld? Dat is aan jou om te bepalen. Waarom is hij hier niet?”

“Ik weet het niet,” gaf Sophia toe. “Ik wou dat hij er was.”

Eindelijk arriveerden ze bij het kasteel. Het nieuws van Lucas’ aankomst was voor hen uit gereisd, want alle neven en nichten stonden in de hal op hen te wachten. Zelfs Rika, wiens gezichtsverwonding—die ze had opgelopen bij het verdedigen van Sophia—bedekt was met een verband. Sophia liep als eerste naar haar toe en pakte haar handen vast.

“Ben je in orde?” vroeg ze.

“Ben jíj in orde?” vroeg Rika. “En de baby?”

“Alles is goed,” verzekerde Sophia haar. “Is Kate hier?”

Ulf schudde zijn hoofd. “Frig en ik hebben haar vandaag nog niet gezien.”

Hans kuchte. “We kunnen niet wachten. We moeten naar binnen. Vader wacht op ons.”

Hij klonk ernstig, maar toen herinnerde Sophia hoe het was geweest toen zij hier was aangekomen, en hoe voorzichtig mensen waren geweest met haar. In Ishjemme waren ze waakzaam als het ging om mensen die claimden familie te zijn. Terwijl ze daar stond te wachten tot de deuren opengingen, voelde Sophia zich bijna net zo nerveus als de eerste keer, toen zij degene was geweest die haar erfgoed kwam claimen.

Lars Skyddar stond voor de hertogelijke zetel op hen te wachten met een ernstige blik in zijn ogen, alsof hij klaar was om een ambassadeur te ontvangen. Sophia hield de hand van haar broer vast terwijl ze naar voren liepen, ondanks de verwarde frons die op het gezicht van haar oom verscheen.

“Oom,” zei Sophia, “dit is Lucas. Hij is degene die uit de Zijdelanden komt. Hij is mijn broer.”

“Ik zei haar al dat het niet mogelijk is,” zei Jan. “Dat—”

Haar oom stak een hand op. “Er was een jongen. Ik dacht… ze vertelden mij, zelfs míj, dat hij was gestorven.”

Lucas deed een stap naar voren. “Ik ben niet gestorven. Ik ben verborgen gehouden.”

“In de Zijdelanden?”

“Bij functionaris Ko,” zei Lucas.

Die naam leek voldoende te zijn voor Sophia’s oom. Hij deed een stap naar voren en gaf Lucas dezelfde verpletterende, allesomvattende omhelzing die hij Sophia had gegeven toen hij haar had herkend.

“Ik dacht dat ik niet meer gezegend kon worden dan toen ik mijn nichtjes terugkreeg,” zei hij. “Ik had niet gedacht dat ik ook nog een neefje zou terugkrijgen. Dit moeten we vieren!”

Het lag voor de hand dat er een feestmaal moest komen, maar er was natuurlijk geen tijd geweest om dat voor te bereiden. Dat betekende dat er vrijwel meteen bediendes alle kanten op renden om voorbereidingen te treffen. Het leek bijna of Sophia en Lucas het onbeweeglijke middelpunt waren, stil terwijl zelfs haar neefjes rondrenden.

Is het hier altijd zo chaotisch? vroeg Lucas terwijl een half dozijn bedienden langsrenden met borden.

Alleen wanneer er een nieuw familielid terugkeert, denk ik, stuurde Sophia terug. Ze stond daar en vroeg zich af of ze haar volgende vraag moest stellen.

“Wat het ook is, je kunt me alles vragen,” zei Lucas. “Er zijn vast veel dingen die je wilt weten.”

“Je zei eerder dat je bent grootgebracht door mentors,” zei Sophia. “Betekent dat… zijn mijn, ónze ouders niet in de Zijdelanden?”

Lucas schudde zijn hoofd. “Ik heb ze daar in elk geval niet gevonden. Ik ben al op zoek sinds ik oud genoeg was.”

“Jij bent ook naar ze op zoek? Je mentors wisten niet waar ze waren?” vroeg Sophia. Ze zuchtte. “Het spijt me. Ik klink vast alsof ik niet blij ben dat ik er een broer bij heb. Dat ben ik wel. Ik ben zo blij dat je hier bent.”

“Maar het zou perfect zijn als we allemaal bij elkaar waren?” raadde Lucas. “Ik begrijp het, Sophia. Ik heb er twee zussen bij, en neven en nichten… maar ook ik ben hebzuchtig genoeg om ouders te willen.”

“Ik geloof niet dat dat als hebzucht telt,” zei Sophia met een glimlach.

“Misschien, misschien niet. Functionaris Ko zei dat dingen zijn zoals ze zijn, dat pijn veroorzaakt wordt door een verlangen naar iets anders. Om eerlijk te zijn zei hij dat meestal als hij aan de wijn was terwijl hij met de beste oliën gemasseerd werd.”

“Weet je ook maar iets over onze ouders en waar ze heen zijn gegaan?” vroeg Sophia.

Lucas knikte. “Ik weet niet waar ze heen zijn gegaan,” zei hij. “Maar ik weet hoe ik ze kan vinden.”




HOOFDSTUK TWEE


Terwijl het verblindende licht begon te vervagen, deed Kate haar ogen open. Ze probeerde te bevatten waar ze was en wat er gebeurd was. Ze herinnerde zich dat ze zich een weg door een illusie van Siobhans fontein had gevochten. Ze had haar zwaard in de bal van energie geboord die haar aan de heks had verbonden. Ze had de link verbroken. Ze had gewonnen.

Nu lag ze in de buitenlucht op de grond. Haxa’s huisje en de grotten die erachter lagen waren nergens meer te zien. Het landschap hier leek nauwelijks op dat van Ishjemme, maar er hádden vlakke weilanden en bossen kunnen zijn. Kate hoopte maar dat ze in de buurt was. Zo niet, dan had de magie haar misschien naar een onbekende plek getransporteerd.

Ondanks het feit dat ze niet wist waar ze was, voelde Kate zich voor het eerst in een lange tijd vrij. Het was haar gelukt. Ze had het opgenomen tegen alles waar Siobhan en haar eigen onderbewustzijn haar mee geconfronteerd hadden en ze had de band met de heks verbroken. Dan kon het vast niet zo moeilijk zijn om haar weg terug te vinden naar het kasteel van Ishjemme.

Kate koos een willekeurige richting en ging op weg.

Ze liep in een gestaag tempo en probeerde te bedenken wat ze zou doen met haar pas verworven vrijheid. Ze zou natuurlijk Sophia beschermen. Dat sprak voor zich. Ze zou helpen om haar kleine neefje of nichtje op te voeden. Misschien kon ze Will laten komen, hoewel dat lastig zou worden door de oorlog. En ze zou hun ouders vinden. Ja, dat leek een goed plan. Sophia zou vanwege haar zwangerschap niet lang meer naar hen kunnen zoeken, maar Kate kon dat wel.

“Eerst moet ik erachter komen waar ik ben,” zei ze hardop. Ze keek om zich heen, maar ze zag nog steeds geen herkenningspunten. Ze zag echter wel een vrouw, die een eindje verderop op een veld aan het werk was. Ze was bezig met het verwijderen van onkruid. Misschien dat zij kon helpen.

“Hallo!” riep Kate.

De vrouw keek op. Ze was oud, haar gezicht gerimpeld door de vele seizoenen die ze blijkbaar op de velden had doorgebracht. Kate wist dat ze er waarschijnlijk uit moest zien als een of andere bandiet of dievegge, met alle wapens die ze bij zich droeg. Toch glimlachte de vrouw toen Kate haar benaderde. De mensen waren vriendelijk in Ishjemme.

“Hallo, lieverd,” zei de vrouw. “Wil je me je naam vertellen?”

“Ik ben Kate.” Omdat dat niet voldoende leek, én omdat ze het nu mócht zeggen, “Kate Danse, dochter van Alfred en Christina Danse.”

“Een goede naam,” zei de vrouw. “Wat brengt je hier?”

“Ik…weet het niet,” gaf Kate toe. “Ik ben een beetje verdwaald. Ik hoopte dat u me kon helpen de weg terug te vinden.”

“Natuurlijk,” zei de vrouw. “Ik voel me vereerd dat je je weg in mijn handen hebt gelegd. Dat is wat je doet, of niet?”

Het leek een vreemde manier om het te verwoorden, maar Kate wist niet waar ze was. Misschien was dit gewoon hoe de mensen hier spraken.

“Ja, ik denk het,” zei ze. “Ik probeer de weg naar Ishjemme te vinden.”

“Natuurlijk,” zei de vrouw. “Ik weet overal de weg naartoe. Maar ik vind wel dat de ene dienst de ander waard is.” Ze tilde haar hark op. “Ik heb niet veel kracht meer deze dagen. Wil je me jouw kracht lenen, Kate?”

Als dat was wat ze nodig had om terug naar huis te komen, dan zou Kate wel op tien velden werken. Het kon niet veel zwaarder zijn dan haar taken in het Huis der Onbekenden, of het plezierigere werk in de smidse van Thomas.

“Ja,” zei Kate, die haar armen strekte om de hark van haar over te nemen.

De vrouw lachte, deed een stap naar achteren en trok de mantel die ze droeg weg. Toen leek haar hele gedaante te veranderen. Ineens stond Siobhan voor haar. Nu begon ook het landschap te veranderen; het veranderde in iets dat ze veel te goed kende.

Ze zat nog steeds in de droomwereld van het ritueel.

Kate dook op haar af, wetend dat dit haar enige kans was om Siobhan te doden. Maar de vrouw van de fontein was sneller. Ze slingerde haar mantel in de lucht, die op de een of andere manier veranderde in een bubbel van ruwe macht. Kate zat gevangen.

“Dit kun je niet doen,” schreeuwde Kate. “Je hebt geen macht meer over mij!”

“Ik hád geen macht meer,” zei Siobhan. “Maar je hebt me zojuist je bestemming, je naam en je kracht gegeven. Hier, op deze plek, hebben die dingen betékenis.”

Kate beukte met haar vuist tegen de onzichtbare wand van de bubbel. Die gaf niet mee.

“Je wilt die bubbel niet verzwakken, lieve Kate,” zei Siobhan. “Je bent nu ver verwijderd van het zilveren pad.”

“Je kunt me niet meer dwingen om je leerling te zijn,” zei Kate. “Je kunt me niet meer dwingen om voor je te moorden.”

“Oh, dat ligt achter ons,” zei Siobhan. “Als ik had geweten dat je zoveel problemen zou veroorzaken, had ik je nooit tot mijn leerling gemaakt. Maar sommige dingen zijn niet te voorzien, zelfs niet door mij.”

“Als ik zo’n last ben, waarom laat je me dan niet gaan?” probeerde Kate. Terwijl ze het zei, wist ze dat het niet zo werkte. Trots zou Siobhan ertoe brengen om meer te doen.

“Jou laten gaan?” zei Siobhan. “Heb je enig idee wat je deed toen je een zwaard, gesmeed uit mijn eigen runen, in mijn fontein stak? Toen je onze band verbrak, zonder over de consequenties na te denken?”

“Je gaf me geen keus,” zei Kate. “Jij—”

“Jíj hebt het hart van mijn macht verwoest,” zei Siobhan. “Zoveel. In een fractie van een seconde. Ik had nauwelijks de kracht om dit in stand te houden. Maar ik heb kennis. Ik heb manieren om te overleven.”

Ze gebaarde en het landschap rondom de bubbel begon te glinsteren. Nú herkende Kate het interieur van Haxa’s huisje, waar runen en figuren in elk oppervlak waren gekerfd. De runenheks zat op een stoel, wakend over Kate’s bewegingsloze lichaam. Ze had haar schijnbaar vanuit de rituele ruimte in de grotten naar boven gedragen.

“Mijn fontein hield me in leven,” zei Siobhan. “Nu heb ik een lichaam nodig dat hetzelfde doet. En toevallig ligt er hier een lichaam dat niet bezet is.”

“Nee!” schreeuwde Kate. Ze sloeg weer met haar hand tegen de bubbel.

“Oh, maak je geen zorgen,” zei Siobhan. “Ik blijf niet lang. Slechts lang genoeg om je zus te vermoorden, denk ik.”

Kate voelde een ijzige rilling bij de gedachte. “Waarom? Waarom wil je Sophia dood hebben? Alleen om mij pijn te doen? Vermoord mij in plaats van haar. Alsjeblieft.”

Siobhan keek haar aan. “Je zou echt je leven voor haar geven, nietwaar? Je zou voor haar moorden. Je zou voor haar sterven. Maar geen van dat alles is nu nog genoeg.”

“Alsjeblieft, Siobhan, ik smeek het je!” riep Kate.

“Als je dit niet wilde, dan had je moeten doen wat ik van je vroeg,” zei Siobhan. “Met jouw hulp had ik het lot zo kunnen vormen dat mijn thuis voorgoed veilig zou zijn geweest. Dat ik nog macht had gehad. Maar jij hebt dat van me afgenomen en ik moet nu eenmaal overleven.”

Kate zag nog steeds niet in waarom dat betekende dat Sophia moest sterven.

“Leef dan in mijn lichaam,” zei ze. “Maar doe Sophia geen pijn. Je hebt geen reden om haar pijn doen.”

“Ik heb álle reden om haar pijn te doen,” zei Siobhan. “Denk je dat het genoeg is om je voor te doen als het jonge zusje van een machthebber? Denk je dat het genóég is om één keer te sterven? Jouw zus draagt een kind. Een kind dat zal regeren. Ik zal het vormen, nog voor het geboren is. Ik zal haar doden en het kind uit haar trekken. Ik zal het met me meenemen en het opvoeden. Ik zal alles worden dat ik moet zijn.”

“Nee,” zei Kate. Het afschuwelijke plan van de heks begon tot haar door te dringen. “Nee.”

Siobhan lachte, en er zat wreedheid in haar lach. “Ze zullen jouw lichaam doden als ik Sophia heb vermoord,” zei ze. “En jij zult hier achterblijven, tussen twee werelden in. Ik hoop dat je geniet van je vrijheid, leerling.”

Ze prevelde een paar woorden en leek ineens te vervagen. Maar het beeld van Haxa’s huisje vervaagde niet. Kate schreeuwde het uit toen ze haar eigen lichaam diep zag inademen.

“Haxa, nee, ik ben het niet!” riep ze. Ze probeerde dezelfde boodschap met haar geest te versturen. Er gebeurde niets.

Aan de andere kant van die dunne sluier gebeurde er echter genoeg. Siobhan zoog haar longen vol met lucht, deed haar ogen open en ging in Kate’s lichaam rechtop zitten.

“Rustig, Kate,” zei Haxa, die naast haar zat. “Je hebt veel doorstaan.”

Kate zag haar lichaam onwennig om zich heen voelen, alsof het probeerde te achterhalen waar het was. Voor Haxa moest het eruit hebben gezien alsof Kate nog gedesoriënteerd was van haar ervaring, maar Kate kon zien dat Siobhan haar ledematen uittestte om te zien waar ze toe in staat was.

Uiteindelijk stond ze voorzichtig op. Haar eerste stap was wankel, haar tweede zelfverzekerder. Ze trok Kate’s zwaard en maaide ermee door de lucht, alsof ze de balans van het wapen wilde testen. Haxa leek enigszins bezorgd toen ze dat zag, maar ging niet achteruit. Ze dacht waarschijnlijk dat Kate gewoon haar balans en coördinatie wilde terugvinden.

“Weet je waar je bent?” vroeg Haxa.

Siobhan staarde haar door Kate’s ogen aan. “Ja, dat weet ik.”

“En je weet wie ik ben?”

“Jij bent degene die zichzelf Haxa noemt, om haar eigen naam te verbergen. Jij bent de hoeder van de runen. Je was geen vijand van mij, tot je besloot mijn leerling te helpen.”

Vanuit haar onzichtbare gevangenis zag Kate een verafschuwde blik op Haxa’s gezicht verschijnen.

“Jij bent Kate niet.”

“Nee,” zei Siobhan, “dat ben ik niet.”

Toen kwam ze in beweging, met alle snelheid en kracht van Kate’s lichaam. Ze stak het zwaard in Haxa’s borst. Het wapen boorde zich door haar lichaam en kwam aan de andere kant naar buiten.

“Het probleem met namen,” zei Siobhan, “is dat je er alleen iets aan hebt als je lucht hebt om ze uit te spreken. Je had het niet tegen me op moeten nemen, runenheks.”

Ze liet Haxa vallen en keek toen op, alsof ze wist vanaf welk punt Kate toekeek.

“Ze is gestorven vanwege jou. Sophia zal sterven vanwege jou. Haar kind zal, net als dit koninkrijk, van mij worden vanwege jou. Ik wil dat je daarover nadenkt, Kate. Denk erover na wanneer de bubbel vervaagt en je angsten je komen achtervolgen.”

Ze maakte een handgebaar en het beeld vervaagde. Kate wierp zichzelf tegen het schild aan in een poging bij haar te komen en een manier te vinden om Siobhan tegen te houden.

Ze stopte toen alles om haar heen weer begon te veranderen. Nu Siobhan de illusie niet langer in stand hield, veranderde alles in een grijs, mistig landschap. In de verte zag ze een vage, zilverkleurige schittering. Dat zou een veilige weg kunnen zijn, maar het lag zo ver weg dat het er net zo goed niet had kunnen zijn.

Toen kwamen er gedaanten uit de mist tevoorschijn. Kate herkende de gezichten van de mensen die ze had vermoord: nonnen en soldaten, de trainingsmeester van heer Cranston, de mannen van de Meester van de Kraaien. Ze wist dat het slechts beelden waren, geen geesten. Maar dat veranderde niets aan de angst die ze voelde. Haar handen begonnen te trillen en het zwaard dat ze bij zich droeg leek compleet nutteloos.

Toen was Gertrude Illiard er weer, met een kussen in haar hand.

“Ik ben als eerste aan de beurt,” beloofde ze. “Ik zal je laten stikken zoals je mij hebt laten stikken, maar je zult niet sterven. Niet hier. Wat we je ook aandoen, je zult niet sterven, zelfs niet als je erom smeekt.”

Kate keek om zich heen. Al haar slachtoffers hadden iets bij zich. Een mes of een zweep, een zwaard of een wurgtouw. Stuk voor stuk leken ze een drang te hebben om haar pijn te doen. Kate wist dat ze geen genade zouden tonen zodra ze de kans kregen om bij haar te komen.

Ze kon het schild nu zien vervagen, het werd steeds doorzichtiger. Kate greep haar zwaard steviger vast en zette zich schrap.




HOOFDSTUK DRIE


Emeline volgde Asha, Vincente en de andere door de moerassen voorbij Strand. Ze hield Cora’s arm vast, zodat ze elkaar niet kwijt konden raken in de mist.

“Het is ons gelukt,” zei Emeline. “We hebben Steenhuis gevonden.”

“Ik denk dat Steenhuis óns heeft gevonden,” merkte Cora op.

Dat was een terechte opmerking, gezien de inwoners hen van executie hadden gered. Als Emeline haar ogen sloot, kon ze de hitte van de brandstapels nog voelen en de bittere stank van de rook ruiken. Ze wilde er niet aan denken.

“Bovendien,” zei Cora, “denk ik dat je een plek moet kunnen zien om hem te vinden.”

Ik mag je huisdier wel, stuurde Asha naar Emeline. Praat ze altijd zo veel?

De vrouw, die een van de leiders van Steenhuis leek te zijn, liep voorop. Haar lange jas wervelde rond haar benen en haar brede hoed hield de dampen op afstand.

Ze is mijn huisdier niet, stuurde Emeline terug. Ze overwoog om het hardop te zeggen voor Cora, maar besloot om dat niet te doen.

Waarom zou je anders een Normale in de buurt houden? vroeg Asha.

“Negeer Asha maar,” zei Vincente hardop. Hij was zo lang dat hij boven hen uit torende, maar ondanks zijn lengte en het hakbijl-achtige mes dat hij bij zich droeg, leek hij de vriendelijkste van de twee. “Ze heeft er moeite mee om te accepteren dat degenen zonder onze gaven ook deel kunnen uitmaken van onze gemeenschap. Gelukkig denkt niet iedereen er zo over. Wat betreft de mist, die helpt ons te beschermen. Zij die kwade bedoelingen hebben zullen het niet vinden. Ze verdwalen alleen.”

“En wij kunnen hen opjagen,” zei Asha met een glimlach die niet geheel geruststellend was. “Maar goed, we zijn er bijna. De mist zal spoedig optrekken.”

Dat gebeurde. Het was alsof ze een breed eiland betraden, omgeven door mist. Het gebied dat oprees was zonder twijfel groter dan Ashton. Niet dat het volgebouwd stond met huizen, zoals de stad. Het grootste gedeelte bestond uit graslanden en akkers waar mensen bezig waren met het verbouwen van groenten. Het gebied was omgeven door een muur van natuursteen, ongeveer ter hoogte van iemands schouder, met daarvoor een geul die het op verdedigingswerken liet lijken. Emeline voelde een vage flikkering van macht en vroeg zich af of er meer achter zat dan ze kon zien.

Binnen de muren stonden lage, ronde stenen huisjes met daken van turf. Ze zagen eruit alsof ze er al een eeuwigheid stonden. In het midden bevond zich een stenen cirkel, gelijk aan de andere stenen op de vlakte, alleen was deze groter en vol met mensen.

Eindelijk hadden ze Steenhuis gevonden.

“Kom op,” zei Asha, die er met een stevige pas heenliep. “We zullen jullie installeren. Ik zal ervoor zorgen dat niemand jullie voor een indringer aanziet en jullie vermoord.”

Emeline keek naar haar en wierp toen een blik op Vincente.

“Is ze altijd zo?” vroeg ze.

“Meestal is ze erger,” zei Vincente. “Maar ze helpt ons beschermen. Kom op, jullie moeten jullie nieuwe thuis zien.”

Ze liepen achter de anderen aan richting het stenen dorp, waarna sommigen zich van hun groep losmaakten om naar de velden te rennen en met hun vrienden te praten.

“Het lijkt zo’n mooie plek,” zei Cora. Emeline was blij dat het haar beviel. Ze wist niet wat ze gedaan zou hebben als haar vriendin had besloten dat Steenhuis niet het toevluchtsoord was waar ze op had gehoopt.

“Dat is het zeker,” stemde Vincente in. “Ik weet niet wie het heeft opgericht, maar het is al heel lang een plek voor mensen zoals wij.”

“Mensen met een gave,” zei Emeline.

Vincente haalde zijn schouders op. “Dat is wat Asha zegt. Ik zie het persoonlijk liever als een plek voor alle onteigenden. Jullie zijn hier allebei welkom.”

“Is het echt zo simpel?” vroeg Cora.

Emeline had het vermoeden dat haar achterdocht veel te maken had met wat ze onderweg waren tegengekomen. Het had geleken of bijna iedereen die ze ontmoet hadden hen had willen beroven, tot slaaf had willen maken, of erger. Ze moest toegeven dat ze Cora’s bezorgdheid begreep, maar deze mensen leken zo veel op haar. Ze wilde hen kunnen vertrouwen.

“De gaven van je vriendin maken het duidelijk dat ze een van ons is, terwijl jij… jij was een van de onvrijen?”

Cora knikte.

“Ik weet hoe dat is,” zei Vincente. “Ik ben opgegroeid op een plek waar men me vertelde dat ik moest betalen voor mijn vrijheid. Asha ook. Zij heeft er met bloed voor moeten betalen. Dat is waarom ze andere mensen niet zo snel in vertrouwen neemt.”

Emeline moest aan Kate denken. Ze vroeg zich af wat er van Sophia’s zusje terecht was gekomen. Zou het haar gelukt zijn om Sophia te vinden? Was zij ook onderweg naar Steenhuis, of naar Ishjemme? Ze kon het met geen mogelijkheid weten, maar Emeline kon altijd hopen.

Ze liepen achter Vincente aan het dorp in. Op het eerste gezicht leek het een normaal dorp, maar toen ze beter keek kon Emeline de verschillen zien. Ze zag gekerfde runen en toverspreuken in het gesteente en hout van de gebouwen, ze voelde de druk van tientallen mensen met een talent voor magie op dezelfde plek.

“Het is hier zo stil,” zei Cora.

Voor haar leek het misschien stil, maar Emeline hoorde het geklets van mensen die telepathisch met elkaar communiceerden. Dat leek hier net zo normaal als hardop praten.

Maar er waren ook andere dingen. Ze had al gezien waar Tabor, de genezer, toe in staat was geweest, maar hier waren ook mensen met andere talenten. Een jongen speelde een spelletje balvangertje zonder iets aan te raken. Een man creëerde vonken in glazen potten zonder aanmaakhout te gebruiken. Er was zelfs een smid die zonder vuur werkte; het metaal leek als een levend wezen te reageren op zijn aanrakingen.

“We hebben allemaal onze eigen gaven,” zei Vincente. “We hebben veel kennis verzameld, zodat we anderen zo goed mogelijk kunnen helpen om hun krachten te ontwikkelen.”

“Je zou onze vriendin Sophia vast gemogen hebben,” zei Cora. “Zij leek heel veel soorten krachten te hebben.”

“Echt machtige individuen zijn zeldzaam,” ze Vincente. “Degenen die het sterkst lijken, hebben vaak de meeste beperkingen.”

“En toch zijn jullie erin geslaagd om een mist te creëren die zich kilometers ver uitstrekt,” merkte Emeline op. Ze wist dat dat veel meer vereiste dan een beperkte macht. Veel meer.

“Dat doen we samen,” zei Vincente. “Als je blijft, dan zal jij er waarschijnlijk ook aan bijdragen, Emeline.”

Hij gebaarde naar de cirkel in het hart van het dorp, waar mensen op stenen zitjes zaten. Emeline kon het geknetter van kracht horen, ook al leek het of ze niet veel meer deden dan voor zich uit staren. Terwijl ze toekeek stond een van hen op. Uitgeput verliet hij de cirkel, waarna een andere dorpeling zijn plaats innam.

Daar had Emeline niet aan gedacht. De meest machtige mensen verkregen hun kracht door energie van andere plekken te kanaliseren. Ze had gehoord over heksen die mensen hun levenskracht afnamen, terwijl Sophia kracht leek te putten uit het land zelf. Dat leek logisch, gezien wie ze was. Maar dit… dit was een heel dorp met begaafde mensen, die hun krachten kanaliseerden om meer te worden dan de som van hun delen. Hoeveel kracht zouden ze op die manier kunnen genereren?

“Kijk, Cora,” zei ze wijzend. “Zij beschermen het hele dorp.”

Cora staarde ernaar. “Dat is… kan iedereen dat?”

“Iedereen met een vonkje kracht,” zei Vincente. “Als een normaal persoon het zou proberen, zou er of niets gebeuren, of…”

“Of?” vroeg Emeline.

“Hun levenskracht zou uit hen worden gezogen. Het is niet veilig om te proberen.”

Emeline kon zien dat Cora zich daar ongemakkelijk bij voelde, maar dat leek gelukkig niet lang te duren. Ze had het te druk met om zich heen kijken, alsof ze probeerde te begrijpen hoe het allemaal werkte.

“Kom,” zei Vincente. “Daar is een leeg huis.”

Hij leidde hen naar een stenen huisje dat niet erg groot was, maar nog altijd ruim genoeg voor hen tweeën. De deur kraakte toen Vincente hem opendeed, maar Emeline wist dat dat wel gerepareerd kon worden. Als ze kon leren om een boot of een wagen te besturen, dan kon ze ook wel een deur leren repareren.

“Wat gaan we hier doen?” vroeg Cora.

Vincente glimlachte. “Jullie gaan hier wonen. Onze boerderijen leveren genoeg voedsel op en dat delen we met iedereen die meehelpt in het dorp. Mensen dragen bij wat ze bij kunnen dragen. Degenen die metaal of hout kunnen bewerken, doen dat om te bouwen of te verkopen. Degenen die kunnen vechten helpen mee om het dorp te beschermen of gaan jagen. We kunnen voor elk talent wel iets vinden.”

“Ik heb mijn hele leven aristocraten opgemaakt voor feestjes,” zei Cora.

Vincente haalde zijn schouders op. “Nou, ik weet zeker dat jij ook wel iets kunt vinden. En er zijn hier ook feestjes. Je vind je plekje wel.”

“En wat als we weg willen?” vroeg Cora.

Emeline keek om. “Waarom zou iemand hier weg wíllen? Jij niet, toch?”

Toen deed ze het ondenkbare en dook zonder het te vragen in de gedachten van haar vriendin. Daar voelde ze twijfel, maar ook hoop dat het allemaal goed zou komen. Cora wílde wel blijven. Ze wilde alleen niet als een gekooid dier leven. Ze wilde zich niet gevangen voelen. Emeline kon dat wel begrijpen en ze ontspande zich. Cora zou blijven.

“Ik wil niet weg,” zei Cora, “maar… ik moet zeker weten dat dit niet allemaal een truc is, of een soort van gevangenis. Ik wil niet nog een keer mijn vrijheid opgeven.”

“Dat doe je niet,” zei Vincente. “We hopen dat je blijft, maar als je ervoor kiest om te vertrekken dan vragen we je alleen om onze geheimen te bewaren. Die geheimen beschermen Steenhuis, nog meer dan de mist, nog meer dan onze krijgers. Goed, ik laat jullie alleen zodat jullie kunnen bijkomen. Als jullie klaar zijn, kom dan naar het ronde huis in het midden van het dorp. Flora runt de eetzaal en er is genoeg eten voor jullie.”

Hij vertrok en Emeline en Cora bekeken hun nieuwe huisje.

“Het is klein,” zei Emeline. “Ik weet dat je gewend bent aan een paleis.”

“Ik sliep in welke hoek van het paleis ik dan ook kon vinden,” merkte Cora op. “Vergeleken met een voorraadkast of lege nis is dit enorm. Maar het heeft wel werk nodig.”

“Dat moet ons wel lukken,” zei Emeline, die al volop mogelijkheden zag. “We zijn half het koninkrijk doorgereisd. We kunnen vast wel een huisje leefbaar maken.”

“Denk je dat Kate of Sophia hier ooit zullen komen?” vroeg Cora.

Emeline had zich hetzelfde afgevraagd. “Ik denk dat Sophia het druk zal hebben in Ishjemme,” zei ze. “Met een beetje geluk heeft ze haar familie gevonden.”

“En jij hebt de jouwe gevonden, soort van,” zei Cora.

Dat was waar. De mensen hier waren dan wel geen bloedverwanten, maar ze voelden wel als familie. Ze hadden dezelfde haat ervaren, dezelfde drang om zich te verbergen. Er hier konden ze er voor elkaar zijn. Emeline had nog nooit iets gehad dat dichter in de buurt kwam van een familie.

En Cora was ook familie. Emeline wilde niet dat ze dat vergat.

Emeline knuffelde haar. “Dit kan voor ons beide een familie zijn, denk ik. Een plek waar we allebei vrij kunnen zijn. Een plek waar we allebei véílig kunnen zijn.”

“Het idee van veilig zijn bevalt me wel,” zei Cora.

“Het idee dat we niet meer op zoek hoeven bevalt míj wel,” antwoordde Emeline. Ze had er inmiddels wel genoeg van om altijd maar onderweg te zijn. Ze keek omhoog. “We hebben een dak boven ons hoofd.” Na zo lang gereisd te hebben, leek dat een luxe.

“We hebben een dak boven ons hoofd,” stemde Cora in. “En een familie.

Het voelde vreemd dat ze het eindelijk konden uitspreken. Het was genoeg. Meer dan genoeg.




HOOFDSTUK VIER


Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in haar ontvangstruimte en worstelde om haar woede in bedwang te houden. Woede om de vernedering van de afgelopen vierentwintig uur, woede om de manier waarop haar lichaam haar verraadde en haar bloed liet ophoesten in haar kanten handdoek. En bovenal woede om haar zoons, die niet deden wat hen gevraagd werd.

“Prins Rupert, uwe majesteit,” kondigde een bediende aan. Haar oudste zoon walste de ruimte binnen en zag eruit alsof hij lof verwachtte voor wat hij had gedaan.

“Wilt u me feliciteren met mijn overwinning, moeder?” zei Rupert.

De Weduwe sprak op een ijzige toon. Dat was het enige dat haar ervan weerhield om tegen hem te schreeuwen. “Het is gebruikelijk om te buigen.”

Dat was in elk geval genoeg om Rupert op te doen kijken. Hij staarde haar aan met een mengeling van schrik en angst, waarna hij kort naar haar boog. Mooi. Hij moest weten dat zij nog altijd degene was die hier regeerde. Dat leek hij de laatste dagen vergeten te zijn.

“Dus je wilt dat ik je feliciteer, begrijp ik dat goed?” vroeg de Weduwe.

“Ik heb gewonnen!” zei Rupert. “Ik heb de invasie teruggedrongen. Ik heb het koninkrijk gered.”

Hij deed het klinken alsof hij een ridder was die net was teruggekeerd van een belangrijke queeste. Nou, die dagen waren allang vervlogen.

“Door je eigen roekeloze plan te volgen in plaats van wat we hadden afgesproken,” zei de Weduwe.

“Het heeft gewerkt!”

De Weduwe deed haar best om zichzelf te beheersen, in elk geval voor nu. Al werd dat met de seconde lastiger.

“En jij denkt dat de strategie die ik koos niet gewerkt zou hebben?” wilde ze weten. “Jij denkt dat ze niet door onze verdediging waren gebroken? Jij denkt dat ik trots moet zijn op de slachtpartij dat je veroorzaakt hebt?”

“Een slachtpartij van vijanden, en van degenen die weigerden te vechten,” antwoordde Rupert. “Denkt u dat ik de verhalen niet heb gehoord over wat ú heeft gedaan, moeder? Over de moorden op de aristocraten die de Danses steunden? Over uw overeenkomst met de kerk van de Gemaskerde Godin, die daardoor alles mogen doden dat zij als kwaadaardig beschouwen?”

Ze zou haar zoon die dingen niet met elkaar laten vergelijken. Ze wilde niets horen over de noodzakelijke acties in het verleden, zeker niet van een jongen die tot kort geleden nog een baby in haar armen was.

“Dat waren andere tijden,” zei ze. “We hadden geen andere keus.”

“We hadden nu ook geen andere keus,” snauwde Rupert.

“We hadden een keus waarbij onze mensen niet afgeslacht hoefden te worden,” antwoordde de Weduwe kil. “Een keuze waarbij de meest waardevolle akkers van het koninkrijk behouden bleven. Je hebt het Nieuwe Leger verdreven, maar mijn plan had hen kunnen verwoesten.”

“Sebastians plan was dwaas. Dat zou u gezien hebben als u niet zo blind was voor zijn gebreken.”

Dat was de tweede reden waarom de Weduwe zo kwaad was. De voornaamste reden, de reden die ze nog niet ter sprake had gebracht omdat ze wist dat ze zou exploderen als ze erover begon.

“Waar is je broer, Rupert?” vroeg ze.

Hij probeerde de vermoorde onschuld te spelen. Inmiddels zou hij wel moeten weten dat dit niet werkte bij haar.

“Hoe moet ik dat nu weten, moeder?”

“Rupert, de laatste keer dat Sebastian is gezien was hij bij de haven en probeerde hij een schip naar Ishjemme te vinden. Jij bent persoonlijk naar hem toegegaan om hem tegen te houden. Dacht je soms dat ik geen spionnen had?”

Ze keek toe terwijl hij probeerde te bedenken wat hij nu moest zeggen. Dit deed hij al sinds hij klein was. Hij probeerde zijn woorden zo te formuleren dat hij de boel kon manipuleren en zijn zin kon krijgen.

“Sebastian is veilig,” ze Rupert.

“Je bedoelt dat je hem gevangenhoudt. Je eigen broer. Je hebt geen recht om dat te doen, Rupert.” De kracht achter die woorden werd gereduceerd door een hoestbui. Ze negeerde het verse bloed op haar zakdoek.

“Ik dacht dat u blij zou zijn, moeder,” zei hij. “Hij probeerde immers het koninkrijk te ontvluchten vanwege het huwelijk dat ú geregeld had.”

Dat was waar, maar dat veranderde niets. “Als ik Sebastian had willen tegenhouden, zou ik daar zelf het bevel voor hebben gegeven,” zei ze. “Je laat hem onmiddellijk vrij.”

“Zoals u wilt, moeder,” zei Rupert. Weer kreeg de Weduwe het gevoel dat hij allesbehalve oprecht was.

“Rupert, laat me hier heel duidelijk over zijn. Jouw acties hebben ons allemaal in groot gevaar gebracht. Denk je dat je zomaar het leger kunt commanderen? Dat je de erfgenaam van de troon zomaar gevangen kunt zetten? Wat denk je dat de Assemblee van Aristocraten daarvan zal vinden?”

“Laat ze branden in de hel!” flapte Rupert eruit. “Ik heb genoeg van ze.”

“Je kunt het je niet veroorloven om hen te vervloeken,” zei de Weduwe. “Dat hebben de burgeroorlogen ons wel geleerd. We moeten samenwerken. En het feit dat je praat alsof je een fractie van hen bezit baart me zorgen, Rupert. Je moet je plaats kennen.”

Ze kon zien dat hij zijn woede niet langer kon verbergen.

“Ik ben uw opvolger,” zei hij.

“Sebastian is mijn opvolger,” kaatste de weduwe terug. “Wat betreft jouw plaats… de Berglanden hebben een gouverneur nodig om de plunderingen in het zuiden tegen te gaan. Misschien leer je wat nederigheid is als je tussen de herders en boeren moet leven. Of misschien ook niet. Maar dan ben je in elk geval ver genoeg bij me vandaan. Als je geluk hebt vergeet ik dan hoe boos ik op je ben.”

“U kunt niet—”

“Dat kan ik wel,” snauwde de Weduwe naar hem. “En dat je het weet, je gaat niet naar de Berglanden en je wordt ook geen gouverneur. Je gaat naar de Nabije Koloniën, waar je als assistent van mijn afgevaardigde zult werken. Hij zal regelmatig rapport over jou uitbrengen, en je keert niet terug totdat ik bepaal dat je er klaar voor bent.”

“Moeder…” begon Rupert.

De Weduwe nagelde hem met één enkele blik aan de grond. Daar was ze nog steeds toe in staat, zelfs nu haar lichaam haar in de steek liet.

“Nog één woord en je wordt een marktverkoper in de Verre Koloniën,” snauwde ze. “Eruit. Ik verwacht Sebastian hier voor het einde van de dag. Hij is mijn opvolger, Rupert. Vergeet dat niet.”

“Geloof me, moeder,” ze Rupert terwijl hij vertrok. “Dat ben ik niet vergeten.”

De Weduwe wachtte tot hij weg was en knipte met haar vingers naar de dichtstbijzijnde bediende.

“Er is nog een ergernis die aangepakt moet worden. Breng vrouwe d’Angelica hier.”


***

Angelica droeg nog steeds haar trouwjurk toen de wachter haar kwam halen en haar vertelde dat de koningin haar wilde spreken. Hij gaf haar geen tijd om zich om te kleden, maar escorteerde haar meteen naar de ontvangstruimte.

Angelica vond dat de oude vrouw er slecht uitzag. Misschien zou ze spoedig sterven. Alleen al de gedachte daaraan deed Angelica hopen dat Sebastian snel gevonden werd, zodat hun huwelijk alsnog voltrokken kon worden. Er stond te veel op het spel, ondanks het verraad dat ze voelde voor het feit dat hij haar in de steek had gelaten.

Ze boog en liet zich op haar knieën vallen bij het voelen van het gewicht van de blik van de Weduwe. De oude vrouw stond wankel op, alleen om het verschil in hun rang aan te geven.

“Leg mij eens uit,” zei de Weduwe, “waarom ik je nu niet feliciteer met het huwelijk met mijn zoon.”

Angelica waagde het om naar haar op te kijken. “Sebastian ging ervandoor. Hoe moest ik nu weten dat hij ervandoor zou gaan?”

“Omdat je niet dom hoort te zijn,” repliceerde de Weduwe.

Angelica voelde een steek van woede bij haar woorden. Dat oude wijf speelde graag spelletjes met haar, om te zien hoe ver ze kon gaan. Maar spoedig zou Angelica zich in een positie bevinden waarin ze haar goedkeuring niet meer nodig had.

“Ik heb alles gedaan dat ik moest doen,” zei Angelica. “Ik heb Sebastian verleid.”

“Niet goed genoeg!” schreeuwde de Weduwe. Ze deed een stap naar voren om Angelica een klap in haar gezicht te geven.

Angelica kwam half overeind en voelde hoe ze door sterke handen werd tegengehouden. De wachter was achter haar blijven staan, als een herinnering aan hoe machteloos ze hier was. Voor het eerst was Angelica bang.

“Als je mijn zoon écht had weten te verleiden, zou hij niet geprobeerd hebben om hier weg te komen en naar Ishjemme te gaan,” zei de Weduwe nu op kalmere toon. “Wat is er in Ishjemme, Angelica?”

Angelica slikte en antwoordde uit reflex. “Sophia.”

Dat maakte de oude vrouw alleen nog maar kwader.

“Dus mijn zoon deed precies dat wat jij moest voorkomen,” zei de Weduwe. “Ik heb je gezegd dat het hele nut van jouw voortbestaan was om te voorkomen dat hij met dat meisje zou trouwen.”

“U heeft me níét verteld dat zij de oudste dochter van de Danses is,” zei Angelica, “of dat men zegt dat zij de rechtmatige machthebber van dit koninkrijk is.”

Deze keer zette Angelica zich schrap voor de klap. Ze zou sterk zijn. Ze zou een uitweg vinden. Ze zou een manier bedenken om die oude vrouw op haar knieën te brengen.

“Ík ben de rechtmatige machthebber van dit koninkrijk,” zei de Weduwe. “En mijn zoon na mij. Maar als hij met haar trouwt, dan komt hun soort door de achterdeur weer binnen. En dan verandert het koninkrijk weer in wat het ooit was. Een plek geregeerd door magie.”

Daarover kon Angelica het met haar eens zijn. Ze moest niets hebben van degenen die gedachten konden lezen. Als de Weduwe in haar gedachten had kunnen kijken, zou ze haar ongetwijfeld hebben neergestoken, puur uit zelfbehoud.

“Ik ben geïntrigeerd. Hoe weet je dit allemaal?” vroeg de Weduwe.

“Ik heb een spion in Ishjemme,” zei Angelica, vastberaden om te laten zien hoe nuttig ze kon zijn. Als ze de Weduwe daarvan kon overtuigen, kon dit nog alsnog in haar voordeel uitpakken. “Een aristocraat. Ik heb al een tijdje contact met hem.”

“Dus je zweert samen met een buitenlandse macht?” vroeg de Weduwe. “Met een familie die mij haat?”

“Dat niet,” zei Angelica. “Ik zoek informatie. En… ik heb het probleem met Sophia wellicht al opgelost.”

De Weduwe gaf geen antwoord, maar creëerde een stilte. Angelica voelde een drang om die stilte te vullen voordat het te laat was.

“Endi heeft een huurling gestuurd om haar te vermoorden,” zei Angelica. “En ik heb er zelf eentje ingehuurd, voor het geval hij mocht falen. Zelfs als hij Ishjemme weet te bereiken, dan zal Sebastian Sophia niet vinden.”

“Hij zal niet in Ishjemme komen,” zei de Weduwe. “Rupert heeft hem gevangengenomen.”

“Gevangengenomen?” zei Angelica. “U moet—”

“Vertel me niet wat ik moet doen!”

De Weduwe keek op haar neer en dit keer voelde Angelica ware angst.

“Je bent al vanaf het begin een slang,” zei de Weduwe. “Je hebt geprobeerd mijn zoon te misleiden. Je wilde naar boven klimmen ten koste van mijn gezin. Je bent een vrouw die huurlingen en spionnen inhuurt en degenen die in je weg staan laat vermoorden. Toen ik dacht dat je mijn zoon zou afleiden van zijn gestoorde genegenheid voor dat meisje, kon ik dat nog verkroppen. Maar nu niet meer.”

“Het is niet erger dan wat u heeft gedaan,” hield Angelica vol. Zodra ze het had uitgesproken, wist ze dat ze dat niet had moeten doen.

De Weduwe knikte en de wachter sleurden Angelica hardhandig overeind.

“Alles wat ik heb gedaan was noodzakelijk om mijn gezin te beschermen,” zei de Weduwe. “Elke dood, elk compromis, het was allemaal nodig om te voorkomen dat mijn zoons vermoord zouden worden door iemand die de macht wilde grijpen. Iemand zoals jíj. Jij handelt uitsluitend in eigenbelang en daar zal je voor sterven.”

“Nee,” zei Angelica, alsof dat ene woord het kon voorkomen. “Alstublieft, ik kan het goedmaken.”

“Je hebt je kans gehad,” zei de Weduwe. “Als mijn zoon niet vrijwillig met je wil trouwen, dan zal ik hem niet dwingen om naar bed te gaan met een spin zoals jij.”

“De Assemblee van Aristocraten… mijn familie…”

“Oh, ik kan je waarschijnlijk niet het masker van lood laten dragen voor wat je gedaan hebt,” zei de Weduwe, “maar er zijn meer manieren. Je verloofde heeft je zojuist in de steek gelaten. Je koningin heeft je hard toegesproken. Achteraf gezien had ik moeten weten hoe overstuur je was, hoe kwetsbaar…”

“Nee,” zei Angelica weer.

De Weduwe keek langs haar heen, naar de wachter. “Neem haar mee naar het dak en gooi haar ervan af. Laat het lijken alsof ze is gesprongen, uit verdriet om Sebastian. Zorg dat niemand je ziet.”

Angelica probeerde te smeken en te vechten, maar die sterke handen sleurden haar al naar achteren. Ze deed het enige dat ze nog kon doen en begon te schreeuwen.




HOOFDSTUK VIJF


Rupert kookte van woede terwijl hij door de straten van Ashton richting de haven liep. Hij had nu door de straten moeten rijden, onder het gejuich van een liefhebbende bevolking die zijn overwinning vierde. Het volk had zijn naam moeten roepen en bloemen naar hem moeten gooien. Vrouwen hadden hem langs de route moeten opwachten, klaar om zichzelf voor zijn voeten te werpen, terwijl hij de jaloerse blikken van jonge mannen voelde branden.

In plaats daarvan waren er alleen de vochtige straten en de mensen die zich bezighielden met wat boeren dan ook deden als ze niet druk waren met het toejuichen van hun meerderen.

“Uwe hoogheid, is alles in orde?” vroeg Sir Quentin Mires. Hij was een van de twaalf soldaten die waren gekozen om hem te vergezellen, waarschijnlijk om ervoor te zorgen dat hij daadwerkelijk bij het schip zou arriveren. Waarschijnlijk hadden ze ook het bevel gekregen om Sebastians locatie te achterhalen voor hij vertrok. Het kwam niet eens in de buurt. Het was niet eens genoeg voor een erewacht, niet echt.

“Nee, Sir Quentin,” zei Rupert. “Níéts is in orde.”

Hij had nu de held moeten zijn. Hij had eigenhandig de invasie tegengehouden, toen zijn moeder en zijn broer te lafhartig waren geweest om te doen wat nodig was. Hij was de prins geweest die het koninkrijk op dat moment nodig had gehad, en wat kreeg hij ervoor terug?

“Hoe is het in de Nabije Koloniën?” wilde hij weten.

“Er is mij verteld dat de eilanden verschillend zijn, uwe hoogheid,” zei Sir Quentin. “Sommige eilanden zijn rotsachtig, andere bestaan voornamelijk uit zandvlaktes. Op andere eilanden zijn moerassen te vinden.”

“Moerassen,” herhaalde Rupert. “Mijn moeder stuurt me weg om te helpen over moerassen te regeren.”

“Ik heb gehoord dat de natuur er zeer divers is,” zei Sir Quentin. “Sommige natuurlijke wetenschappers uit het koninkrijk brengen er jaren door, in de hoop ontdekkingen te doen.”

“Dus geïnfesteerde moerassen?” zei Rupert. “Je weet dat je het er niet beter op maakt, Sir Quentin?” Hij besloot de belangrijkere vragen te stellen en telde ze af op zijn vingers. “Zijn er goede gokhuizen? Beroemde courtisanes? Noemenswaardige plaatselijke dranken?”

“Men zegt dat de wijn—”

“Vervloek de wijn!” snauwde Rupert terug. Hij kon zichzelf niet bedwingen. Normaal gesproken was hij beter in staat om zich te gedragen als de gouden prins, zoals men van hem verwachtte. “Vergeef me, Sir Quentin, maar de kwaliteit van de wijn of het overvloedige wildleven zijn geen compensatie voor het feit dat ik praktisch verbannen word.”

De andere man boog zijn hoofd. “Nee, uwe hoogheid, natuurlijk niet. U verdient beter.”

Dat statement was net zo evident als nutteloos. Natuurlijk verdiende hij beter. Hij was de oudste prins en de rechtmatige erfgenaam van de troon. Hij verdiende alles dat dit koninkrijk te bieden had.

“Ik overweeg om mijn moeder te vertellen dat ik niet ga,” zei Rupert. Hij keek om zich heen. Hij had nooit gedacht dat hij een stinkende, ellendige stad als Ashton zou gaan missen.

“Dat is wellicht… onverstandig, uwe hoogheid,” zei Sir Quentin op een toon die suggereerde dat hij probeerde te voorkomen dat hij Rupert een idioot noemde. Hij dacht waarschijnlijk dat Rupert het niet merkte. Mensen hadden de neiging om te denken dat hij dom was, tot het te laat was.

“Ik weet het, ik weet het,” zei Rupert. “Als ik blijf riskeer ik executie. Denk je nu echt dat mijn moeder me zou laten executeren?”

De stilte waarin Sir Quentin naar zijn woorden zocht duurde veel te lang.

“Jij denkt van wel. Jij denkt echt dat mijn moeder haar eigen zoon zou laten executeren.”

“Ze heeft wel een zekere… meedogenloze reputatie,” merkte de hoveling op. Was dit echt hoe mannen met connecties in de Assemblee van Aristocraten altijd spraken? “En zelfs als ze úw executie niet door zou zetten, dan zouden de mensen om u heen wellicht… kwetsbaar zijn.”

“Ah, dus het is je eigen huid waar je je druk om maakt,” zei Rupert. Dat klonk logischer wat hem betreft. Mensen, zo had hij ondervonden, maakten zich voornamelijk druk om hun eigen belangen. Die les had hij al vroeg geleerd. “Ik dacht dat je contacten in de Assemblee je wel zouden beschermen, zeker na zo’n overwinning.”

Sir Quentin haalde zijn schouders op. “Over een maand of twee misschien. Nu hebben we de steun. Maar op dit moment praten ze nog steeds over de bemoeienis van koninklijke macht, over hoe u handelde zonder hun toestemming. In de tijd die het kost om hen van gedachten te laten veranderen, kan een man zo zijn hoofd verliezen.”

Sir Quentin zou het zijne sowieso verliezen als hij het lef had om te suggereren dat Rupert toestemming nodig had om te doen wat hij wilde. Hij was degene die koning zou worden!

“En daarbij, zelfs al zou ze u niet executeren, uwe hoogheid, uw moeder kan u gevangen zetten, of u verbannen naar een nog ergere plek, met bewaking.”

Rupert gebaarde naar de mannen waar hij door omgeven was, die met hem en Sir Quentin meeliepen.

“Ik dacht dat dat al het geval was?”

Sir Quentin schudde zijn hoofd. “Deze mannen horen bij degenen die aan uw zijde vochten tegen het Nieuwe Leger. Ze respecteren de stoutmoedigheid van uw beslissing en wilden u niet alleen laten vertrekken, zonder de eer van een escorte.”

Dus het was wél een erewacht. Dat had Rupert niet gedacht. Maar nu hij goed om zich heen keek, zag hij dat de meeste mannen officiers waren, geen gewone soldaten. Ze vergezelden hem omdat ze dat zelf wilden. Dat kwam dichter in de buurt bij het soort vleierij waar Rupert naar verlangde. Al was het bij lange na niet genoeg compensatie voor de stupiditeit van wat zijn moeder hem had aangedaan.

Het was een vernedering, en zijn moeder kennende was het nog een berekende vernedering ook.

Ze bereikten de kade. Rupert had verwacht dat er op zijn minst een groot vechtschip op hem lag te wachten, dat een kanon zou afvuren als erkenning van zijn status.

Maar er was niets.

“Waar is het schip?” wilde Rupert weten terwijl hij om zich heen keek. Zo ver als hij kon zien zag hij de gebruikelijke schepen, de kooplieden die hun handel hervatten nadat het Nieuwe Leger zich had teruggetrokken. Hij had gedacht dat zij hem op zijn minst zouden bedanken voor zijn inspanningen, maar ze leken het te druk te hebben met het verdienen van hun geld.

“Ik geloof dat het schip daar ligt, uwe hoogheid,” wees Sir Quentin.

“Nee,” zei Rupert toen hij zag waar de man heen wees. “Nee.”

De boot was een tobbe. Geschikt voor de reis van een koopman, misschien, en inmiddels al deels geladen met voorraden voor de terugreis naar de Nabije Koloniën. Het vaartuig was allesbehalve geschikt voor een prins.

“Het is niet bepaald groots,” zei Sir Quentin. “Maar ik geloof dat hare majesteit dacht dat dit minder aandacht zou trekken, wat de kansen op gevaar onderweg zou verkleinen.”

Rupert betwijfelde dat zijn moeder over piraten had nagedacht. Ze had alleen gedacht aan wat hem het meest ongemakkelijk zou maken, en dat was haar goed gelukt.

“Maar goed,” zei Sir Quentin met een zucht, “u reist in elk geval niet alleen.”

Rupert stopte en staarde de man aan.

“Vergeef me, Sir Quentin,” zei Rupert terwijl hij in de brug van zijn neus kneep om een opkomende hoofdpijn af te wenden, “maar waarom ben je precies hier?”

Sir Quentin draaide zich naar hem om. “Het spijt me, uwe hoogheid, ik had het moeten vertellen. Mijn eigen positie is… nogal onzeker op het moment.”

“Je bedoelt dat je bang bent voor mijn moeder als ik niet in de buurt ben?” zei Rupert.

“Zou u dat niet zijn?” vroeg Sir Quentin, die zich eventjes losmaakte van de zorgvuldig overwogen uitspraken van een politicus. “Ik zie het zo: ik kan hier blijven wachten tot ze een excuus bedenkt om me te laten executeren, of ik kan me een tijdje bezighouden met de zakelijke belangen van mijn familie in de Nabije Koloniën.”

Hij deed het zo simpel klinken: naar de Nabije Koloniën gaan, Sebastian vrijlaten, wachten tot de storm overwaaide en zo terugkomen dat het leek alsof hij goed gestraft was. Het probleem was alleen dat Rupert zichzelf er niet toe kon aanzetten.

Hij kon niet doen alsof hij spijt had van iets dat overduidelijk de juiste beslissing was geweest. Hij kon zijn broer niet vrijlaten, zodat hij hem alles kon afnemen. Zijn broer verdiende het niet om vrij te zijn nadat hij praktisch een staatsgreep had gepleegd en hun moeder had overtuigd om hem tot haar opvolger te benoemen.

“Ik kan het niet,” zei Rupert. “Ik dóé het niet.”

“Uwe hoogheid,” zei Sir Quentin op die stomme redelijke toon van hem. “Uw moeder heeft de gouverneur van de Nabije Koloniën reeds op de hoogte gebracht. Hij verwacht u en hij zal het uw moeder laten weten als u niet komt opdagen. Zelfs als u zou vluchten, dan zou uw moeder soldaten sturen, niet in de laatste plaats om erachter te komen waar prins Sebastian is.”

Rupert kon zichzelf nog maar net bedwingen; eigenlijk wilde hij de man een klap verkopen. Maar het was geen goed idee om je bondgenoten te slaan, in elk geval niet als ze nog nuttig konden zijn.

En Rupert had iets bedacht waarbij Sir Quentin zéér nuttig kon zijn. Hij keek om zich heen naar de groep officiers die hem vergezelde en zag er een met blond haar, die ongeveer het juiste postuur had.

“Jij, hoe heet je?”

“Aubry Chomley, uwe hoogheid,” zei de man. Hij droeg het insigne van een kapitein op zijn uniform.

“Nou, Chomley,” zei Rupert. “Hoe loyaal ben je?”

“Uiterst loyaal,” zei de man. “Ik heb gezien wat u deed tegen het Nieuwe Leger. U heeft ons koninkrijk gered en u bent de rechtmatige erfgenaam van de troon.”

“Beste man,” zei Rupert. “Je uitspraken sieren je, maar nu is het tijd om die loyaliteit op de proef te stellen.”

“U zegt het maar,” zei de man.

“Ik wil dat je je kleren ruilt met de mijne.”

“Uwe hoogheid?” De soldaat en Sir Quentin zeiden het bijna tegelijk.

Rupert slaagde erin om niet luidruchtig te zuchten. “Het is simpel. Chomley hier zal met je meegaan naar de boot. Hij doet alsof hij mij is en gaat met je mee naar de Nabije Koloniën.”

De soldaat keek nerveus, alsof Rupert hem zojuist het bevel had gegeven om ongewapend op de vijand af te rennen.

“Zullen… zullen mensen het niet merken?” zei de man. “Zal de gouverneur het niet merken?”

“Waarom zou hij?” vroeg Rupert. “Ik heb de man nog nooit ontmoet, en Sir Quentin zal voor je instaan. Nietwaar, Sir Quentin?”

Sir Quentin keek van Rupert naar de soldaat en weer terug en probeerde zichtbaar te berekenen welke werkwijze de grootste kans bood om zijn hoofd niet kwijt te raken.

Deze keer zuchtte Rupert wél. “Luister, het is simpel. Jij gaat naar de Nabije Koloniën. Je zegt dat Chomley mij is. Aangezien ik nog hier ben, biedt dat ons de kans om de steun te vergaren die we nodig hebben. Steun die jullie veel sneller terug kan brengen dan wanneer jullie zouden wachten tot mijn moeder het vergeten is.”

Dat leek de man te overtuigen. Hij knikte. “Goed dan,” zei Sir Quentin. “Ik doe het.”

“En jij, kapitein?” vroeg Rupert. “Of moet ik generaal zeggen?”

Het duurde even tot dat tot hem doordrong. Hij zag Chomley slikken.

“Wat u maar wilt, uwe hoogheid,” zei de man.

Binnen een paar minuten hadden ze een leeg pand tussen de warenhuizen en bootloodsen gevonden. Daar kleedden ze zich om. Chomley leek nu… nou, eerlijk gezegd leek hij niet op een prins, maar met de referentie van Sir Quentin zou het moeten volstaan.

“Ga,” zei Rupert tegen hen. Ze vertrokken, vergezeld door ongeveer de helft van de soldaten, zodat het echt leek. Hij keek om naar de anderen en dacht na over wat hij nu zou doen.

Hij peinsde er niet over om uit Ashton te vertrekken, maar hij zou voorzichtig moeten zijn tot hij klaar was. Voorlopig zat Sebastian veilig. Het paleis was groot genoeg voor hem om zijn moeder in elk geval een tijdje te ontwijken. Hij wist dat er mensen achter hem stonden. Het was tijd om uit te vinden hoeveel mensen, en hoeveel macht hij daarvoor kon kopen.

“Kom mee,” zei hij tegen de anderen. “Tijd om te bepalen hoe we terugnemen wat van mij moet zijn.”




HOOFDSTUK ZES


“Ik ben Lady Emmeline Constance Ysalt D’Angelica, Markiezin van Sowerd en Vrouwe van de Orde van de Sjerp!” schreeuwde Angelica in de hoop dat iemand haar zou horen. In de hoop dat haar volledige naam de aandacht zou trekken. “Ik word tegen mijn wil meegenomen! Ze willen me vermoorden!”

De wachter die haar met zich meesleurde leek onaangedaan door haar geschreeuw. Dat vertelde Angelica dat er vrijwel geen kans bestond dat iemand haar hoorde. Niemand die haar kon helpen, tenminste. Op een wrede plek als het paleis waren de bediendes het wel gewend om geschreeuw om hulp te negeren, om te doen alsof ze blind en doof waren, tenzij hun meerderen hen anders opdroegen.

“Ik laat je dit niet doen,” zei Angelica. Ze probeerde haar hielen in de grond te zetten. Maar het lengteverschil was te groot en de wachter sleurde haar gewoon achter zich aan. Ze haalde naar hem uit en raakte hem zo hard dat haar handpalm brandde. Even ontspande grip van de wachter en Angelica wilde ervandoor gaan.

Binnen enkele seconde had de wachter haar weer vastgegrepen. Hij graaide naar haar en sloeg haar zo hard dat Angelica’s hoofd ervan tolde.

“Je kunt me niet… je kunt me niet slaan,” zei ze. “Mensen zullen het weten. Je moet zorgen dat het op een ongeluk lijkt!”

Hij sloeg haar weer. Angelica kreeg het gevoel dat hij het deed omdat het kon.

“Als je van een gebouw bent gesprongen zal een blauwe plek niemand opvallen,” zei hij. Hij sleurde haar overeind en droeg haar over zijn schouders alsof ze een opstandig kind was. Angelica had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld als op dat moment.

“Schreeuw nog een keer,” waarschuwde hij, “en je krijgt nog meer klappen.”

Angelica hield haar mond, al was het maar omdat het toch niets leek uit te maken. Ze had onderweg nog niemand gezien. Dat was of omdat iedereen nog druk was met de bruiloft die niet had plaatsgevonden, of omdat de Weduwe ervoor had gezorgd dat er niemand in de buurt zou zijn. Angelica zag haar daar wel voor aan. De oude vrouw plande alles met veel geduld en wreedheid, zoals een kat die voor een muizenholletje zat te wachten.

“Je hoeft dit niet te doen,” zei Angelica.

De wachter haalde zijn schouders op, waardoor ze op zijn schouder heen en weer werd geschud. Ze gingen door het paleis omhoog, via wenteltrappen die steeds smaller werden naarmate ze hoger kwamen. Op een gegeven moment moest de wachter Angelica neerzetten om verder te kunnen, maar hij sleurde haar hardhandig verder aan haar haren, waardoor Angelica het uitschreeuwde van de pijn.

“Je kunt me ook gewoon laten gaan,” zei Angelica. “Niemand hoeft het te weten.”

De wachter snoof. “Niemand zou het merken als je gewoon weer opdook in het paleis, of in het huis van je familie? De spionnen van de Weduwe zouden het niet weten als je nog leefde?”

“Ik zou weg kunnen gaan,” probeerde Angelica. De realiteit was dat ze waarschijnlijk wel móést vertrekken als ze wilde blijven leven. De Weduwe zou het niet bij één poging houden, mocht die mislukken. “Mijn familie heeft connecties die zo ver overzee zijn dat er nauwelijks nieuws vandaan komt. Ik kan verdwijnen.”

De wachter leek niet meer onder de indruk van dat idee dan van het vorige. “En als je toch door een spion gezien wordt? Nee, ik denk dat ik mijn plicht maar volbreng.”

“Ik kan je geld geven,” zei Angelica. Ze kwamen steeds hoger. Zo hoog dat ze, wanneer ze uit een van de smalle raampjes keek, de stad als kinderspeelgoed onder zich kon zien liggen. Misschien was dat hoe de Weduwe het altijd zag: als speelgoed dat ze voor haar eigen vermaak kon arrangeren.

Het betekende ook dat ze nu bijna op het dak waren.

“Wíl je geen geld?” wilde Angelica weten. “Een man als jij zal niet zo veel verdienen. Ik kan je zoveel geven dat je een rijk man bent.”

“Je kunt me niets geven als je dood bent,” merkte de wachter op. “En ik kan het niet uitgeven als ik het ben.”

Voor hen verscheen een smalle, ijzer gebonden deur met een eenvoudige grendel. Angelica had gedacht dat de route naar haar dood dramatischer geweest zou zijn. Toch werd ze alleen al door de aanblik van de deur overspoeld door een golf van angst, die haar achteruit deed deinzen. Maar de wachter sleurde haar gewoon naar voren.

Als Angelica een dolk had gehad, zou ze die gebruikt hebben als hij de deur ontgrendelde en opendeed om de koude lucht in de ruimte eruit te laten. Ze zou op mijn minst geprobeerd hebben om zijn keel door te snijden, al was het maar met een scherp eetmes. Maar zelfs dat had ze niet. Niet in haar trouwjurk. Het enige dat ze had waren wat poedertjes om haar make-up bij te werken, een verdovend middeltje tegen de zenuwen, en… dat was het. Dat was alles dat ze bij zich had. Al het andere lag ergens beneden in het paleis, opgeborgen zoals haar huwelijksplannen.

“Alsjeblieft,” smeekte ze. Ze hoefde niet te acteren om hulpeloos over te komen. “Als geld je niet kan overtuigen, hoe zit het dan met fatsoen? Ik ben maar een jonge vrouw die zonder het te willen verstrikt is geraakt in een wreed spel. Help me, alsjeblieft.”

De wachter trok haar het dak op. Het was een plat dak met kantelen die niets te maken hadden met verdedigingswerken. De wind rukte aan Angelica’s haren.

“En dat moet ik geloven?” vroeg de wachter. “Dat je een onschuldig klein meisje bent? Weet je wel wat voor verhalen er over jou de ronde doen in het paleis, milady?”

Angelica kende er wel een paar. Ze zorgde dat ze wist wat mensen over haar zeiden, zodat ze zich later kon wreken.

“Ze zeggen dat je verwaand bent, dat je wreed bent. Dat je mensen hebt geruïneerd, alleen omdat ze op de verkeerde toon tegen je spraken. Dat je je rivalen laat verbannen, voorzien van het brandmerk van de onvrijen dat ze eerder nog niet hadden. Denk je echt dat jij genade verdient?”

“Dat zijn leugens,” zei Angelica. “Dat zijn—”

“Het kan me toch niet schelen.” Hij sleurde haar richting de borstwering. “De Weduwe heeft me mijn orders gegeven.”

“En wat zal ze doen als je je taak volbracht hebt?” wilde Angelica weten. “Denk je dat ze je laat leven? Als de Assemblee erachter komt dat ze een aristocrate heeft laten vermoorden, zou ze afgezet worden.”

De grote man haalde zijn schouders op. “Ik heb al eerder voor haar gemoord.”

Hij zei het alsof het niets was en op dat moment wist Angelica dat ze ging sterven. Wat ze ook zei, wat ze ook probeerde, deze man ging haar vermoorden. En het zag ernaar uit dat hij er nog van zou genieten ook.

Hij duwde Angelica naar de rand en ze wist dat ze binnen enkele minuten zou vallen. Om onbegrijpelijke reden moest ze aan Sebastian denken. Maar ondanks het feit dat hij haar in de steek had gelaten, waren het niet de met haat gevulde gedachten die het hadden moeten zijn. Angelica begreep het niet. Hij was niets meer dan de man die ze als echtgenoot had gewild om hogerop te komen, een man die ze met een slaappoeder in bed had willen lokken…

Toen kreeg ze een idee. Het was een wanhopig idee, maar op dat moment was alles wanhopig.

“Ik kan je iets bieden dat veel meer waarde heeft dan geld,” zei Angelica. “Iets dat veel beter is.”

De wachter lachte, maar stopte toch. “Wat?”

Angelica reikte naar haar riem en haalde het kleine doosje met het verdovende middel tevoorschijn. Ze hanteerde het alsof het het meest kostbare object ter wereld was. De wachter hield haar niet tegen en staarde gefascineerd naar het doosje, benieuwd naar wat het kon zijn. Heel zorgvuldig opende Angelica het doosje.

“Wat is het?” wilde de wachter weten. “Het ziet eruit als—”

Angelica blies het poeder in zijn gezicht. De man snakte naar adem. Ze dook naar links toen hij haar wilde grijpen, in de hoop langs hem te komen nu hij nog verblind was door het poeder in zijn ogen. Een vlezige hand klemde zich om haar arm en ze werd weer richting de rand van het dak getrokken.

Angelica wist niet wat voor effect het verdovende middel zou hebben. Het had altijd snel gewerkt in het verleden, maar ze had altijd kleine doseringen gebruikt, met minimale effecten. Wat zou zo’n grote dosering doen met een man van dat formaat? Zou ze genoeg tijd hebben? Angelica kon de rand van het dak tegen haar rug voelen. De man duwde haar naar achteren en ze zag de lucht.

“Ik vermoord je!” brulde de wachter. Angelica merkte dat hij onduidelijk sprak nu. Verslapte zijn grip? Duwde hij minder hard?

Ze helde zo ver naar achteren dat ze de grond onder zich kon zien, de rondlopende bedienden en aristocraten. Nog een seconde en ze zou te pletter vallen op de geplaveide binnenplaats.

In die seconde voelde Angelica de grip van de wachter verslappen. Niet helemaal, maar genoeg voor haar om zich los te wrikken en langs hem heen te glippen.

“Je had het geld moeten aannemen,” zei ze. Ze stormde naar voren en duwde met al haar kracht. De wachter balanceerde een seconde lang op de rand en viel toen naar achteren. Zijn armen graaiden naar de lucht.

Niet alleen naar de lucht. Hij slaagde erin om haar vast te grijpen en Angelica werd naar voren getrokken, naar de rand en eroverheen. Ze schreeuwde het uit en greep om zich heen. Haar vingers vonden een stuk gesteente maar haar vingers gleden weg. Ze vond het terug terwijl de wachter naar beneden viel. Angelica keek net lang genoeg naar beneden om zijn val te zien. De kortstondige bevrediging die ze voelde toen hij de grond raakte, werd al snel vervangen door doodsangst: ze hing aan de rand van het kasteel.

Angelica’s vingers zochten wanhopig naar houvast. Haar voeten bungelden een seconde in de lucht. Toen slaagde ze erin om steun te vinden op de ruwe zijkant van een smeedijzeren heraldisch schild. Het was vaag vermakelijk toen ze merkte dat het het koninklijke wapenschild was, maar ze was opgelucht dat het er was. Was dat niet het geval geweest, dan zou ze nu zo dood zijn als de Weduwe wilde dat ze was.

De klim terug het dak op leek een eeuwigheid te duren en Angelica’s spieren brandden van de onverwachte inspanning. Onder zich kon ze mensen horen schreeuwen. Mensen begonnen zich rond de gevallen wachter te verzamelen. Een aantal van hen zouden zonder twijfel opkijken en zien hoe ze omhoog klom en zich hijgend op het dak liet vallen.

“Sta op,” zei ze tegen zichzelf. “Je bent er geweest als je hier blijft. Sta op.”

Ze dwong zichzelf overeind en probeerde na te denken. De Weduwe had geprobeerd om haar te vermoorden. Het meest voor de hand liggende was vluchten, want wie kon het nu opnemen tegen de Weduwe? Ze moest het paleis uit zien te komen. Misschien dat ze bij de haven kon komen en naar het overzeese gebied van haar familie vluchten. Dat, of ze moest via een onopvallende route de stad uitvluchten, de bewaking vermijden en het land uit. Haar familie had macht, en ze hadden het soort vrienden die de Assemblee van Aristocraten hierover konden informeren, en zij zouden—

“Zij zouden doen wat de Weduwe hen opdraagt,” zei Angelica tegen zichzelf. Als ze überhaupt iets deden, zou dat zoveel tijd in beslag nemen dat ze in de tussentijd zonder twijfel alsnog vermoord zou worden. Het beste waar ze op kon hopen was vluchten en blijven vluchten. Ze zou nooit veilig zijn, ze zou alles achter moeten laten. Dat was onacceptabel.

En dat bracht haar terug naar haar eerdere vraag: wie kon het opnemen tegen de Weduwe?

Angelica klopte zichzelf zorgvuldig af, streek haar haren glad en knikte. Dit plan was… gevaarlijk, ja. Vrijwel zeker onplezierig. Maar het was haar beste kans.

Terwijl de mensen beneden schreeuwden, rende ze terug het paleis in.




HOOFDSTUK ZEVEN


Sebastians ogen begonnen gewend te raken aan de duisternis in zijn cel, aan de vochtigheid, zelfs aan de stank. Hij begon te wennen aan het vage geluid van stromend water in de verte, de geluiden van mensen die kwamen en gingen. Dat was waarschijnlijk een slecht teken. Er waren plekken waar niemand aan gewend zou mogen raken.

Zijn cel was klein, nauwelijks een paar vierkante meter groot. De deur was voorzien van ijzeren tralies en een stevig hangslot. Dit was geen mooie torengevangenis, waar de familie van de gevangene kon betalen voor zijn levensonderhoud tot het tijd was voor zijn executie. Dit was het soort plek waar mensen heen gingen zodat de wereld hen kon vergeten.

“En als ik vergeten ben,” fluisterde Sebastian, “krijgt Rupert de kroon.”

Dat moest de reden zijn. Daar twijfelde Sebastian niet aan. Als zijn broer hem liet verdwijnen, als hij het deed lijken alsof Sebastian er voorgoed vandoor was gegaan, dan zou Rupert automatisch tot troonopvolger benoemd worden. Het feit dat hij Sebastian nog niet had vermoord suggereerde dat dat volstond voor hem; dat hij Sebastian misschien zou vrijlaten zodra hij had wat hij wilde.

“Of het betekent dat hij gewoon zijn tijd wil nemen om me te vermoorden,” zei Sebastian.

Op dat moment hoorde hij geen andere stemmen in de duisternis, hoewel ze van tijd tot tijd vaag hoorbaar waren. Sebastian had het vermoeden dat er nog andere cellen waren hier beneden, misschien andere gevangenen. Waar híér dan ook mocht zijn. Dat was een vraag die het waard was om over na te denken. Als hij ergens onder het paleis zat, dan was er een kans dat Sebastian genoeg aandacht kon trekken om hulp te krijgen. Als hij elders in de stad zat… nou, dan was het afhankelijk van waar precies, maar Sebastian zou wel een manier vinden.

Hij probeerde zich de reis hierheen te herinneren, maar hij kon het onmogelijk met zekerheid zeggen. Hij dacht niet dat hij in het paleis was. Zelfs Rupert was niet arrogant genoeg om Sebastian daar gevangen te houden. Zijn broer, zijn familie, ze hadden genoeg geld om elders in de stad vastgoed te kopen. Een extra huis misschien, bedoeld voor contactpersonen of duistere zaken.

“Waarschijnlijk allebei, Rupert kennende,” zei Sebastian.

“Hou je mond,” klonk een stem. Er verscheen een figuur uit de duisternis: een onopvallende man die werkzaam was als bewaker. De man kwam een paar keer per dag naar beneden om hem brak water en droog brood te brengen. Nu ging hij meteen houten knuppel langs de tralies van Sebastians cel. Het plotselinge kabaal deed hem opschrikken na zo lang in de stilte te hebben gezeten.

“Je weet wie ik ben,” zei Sebastian. “Ik ben de broer van Rupert, de jongste zoon van de Weduwe.” Hij greep de tralies vast. “Ze zal iedereen doden die betrokken is bij het kwaad doen van haar zoons. Dat weet je, je bent niet dom. De enige kans die je nu hebt om te overleven is degene zijn die me laat gaan.”

Sebastian hield er niet van om te dreigen. Dat was iets dat zijn broer deed. Maar het was wel de waarheid. Zijn moeder zou Ashton compleet overhoop halen als ze wist dat hij ontvoerd was. En zodra ze hem vond, zou iedereen die hem kwaad had gedaan daarvoor sterven. Als het op haar gezin aankwam was zijn moeder echt de wrede, genadeloze monarch die mensen dachten dat ze was.

“Dat doet er alleen toe als ze erachter komt,” zei de wachter, die nonchalant met zijn knuppel naar Sebastians handen sloeg. Sebastians gezicht vertrok van de pijn, maar hij slaagde erin om de knuppel vast te pakken. Hij trok de man dichter naar zich toe en zijn handen gingen naar zijn riem.

Dat was geen goede strategie. De man was immers gewapend en Sebastian zat vast in een cel. Hij kon niet langs hem heen of hem ontwijken. De wachter sloeg hem met zijn vrije hand en beukte hem met de knuppel in zijn maag. Sebastian voelde hoe de lucht uit zijn longen werd geperst. Hij viel op zijn knieën.

“Arrogante aristocraten,” snauwde de man. Hij spoog op de vloer naast Sebastian. “Denken dat alles wel goedkomt voor hen, wat ze ook proberen. Nou, dat zal het niet. Je moeder komt je niet halen, je komt hier niet uit, en ik sta klaar zodra je broer besluit om te beginnen met het amputeren van je ledematen.”

Hij sloeg Sebastian nog een keer met de knuppel en verdween toen weer in de duisternis. Sebastian hoorde het geluid van een grendel.

Op dat moment kon de pijn hem niet zoveel schelen, ondanks het feit dat zijn ribben voelden alsof ze in brand stonden. Het kon hem niet schelen wat hij moest doorstaan, of wat Rupert zou doen, of wat er nu aan de hand was. Zelfs nu gingen Sebastians gedachten naar Sophia, naar Ishjemme, naar zijn kind.

Hoe lang was ze nu in verwachting? Lang genoeg dat het zichtbaar zou zijn; lang genoeg dat het niet lang meer zou duren tot hun kind werd geboren. Sebastian kon de gedachte dat hij dat moment zou missen niet verdragen. Hij dacht aan het eerste geschreeuw van hun kind in de koele lucht van het hertogdom, en kon het niet verdragen dat hij dat zou missen. Hij kon het niet verdragen dat hij nu niet bij Sophia was, dat hij niet aan haar zijde stond en dat hij haar niet kon beschermen tegen het kwaad in de wereld. Hij twijfelde er niet aan dat degene die getracht had haar te vermoorden, het weer zou proberen als hij erachter kwam dat ze nog leefde. Sebastian moest er zijn om dat tegen te houden, wat het ook kostte.

“Dat is waarom,” zei hij, terwijl hij de sleutel tevoorschijn haalde die hij van de riem van de wachter had gegrist, “ik moet ontsnappen.”

Sebastian bewoog zich langzaam en voorzichtig, zodat hij niet meer geluid maakte dan nodig was. Hij stak de sleutel in het slot en slaagde erin om die te draaien. Het schrapende geluid van metaal op metaal leek veel te luid. Het gekraak van de celdeur was nog luider, alsof het elk moment de wachters kon laten komen.

Toch ging Sebastian door. Hij sloop zijn cel uit, de gang op. Het was een korte, smalle, donkere gang. Aan het einde van de gang bevond zich geen deur, maar een stapel kratten, geplaatst alsof ze de ingang moesten verbergen. Sebastian was dankbaar. Hij wist niet zeker of hij wel kon ontsnappen zonder een poging te wachten anderen mee te nemen.

Sebastian begon de kratten te verplaatsen en ontdekte dat een aantal kratten al op een klein karretje stonden die hij gemakkelijk opzij kon duwen. Het was niet echt een geheime deur, maar het leek vrijwel hetzelfde doel te dienen. Sebastian duwde het karretje opzij en kon nu zien dat zijn cel was afgezonderd van een brede, gewelfde kelder die verlicht werd door kaarsen. Zelfs het kaarslicht leek fel na de tijd die hij in de duisternis had doorgebracht.

Hij bewoog zich voorzichtig door de ruimte. Hij zag vaten wijn en bier naast rundvlees, wild en andere voorraden. Er lag een stuk harde gezouten biefstuk klaar en Sebastian scheurde er een stuk af. Hij kauwde erop met de schaamteloosheid van een uitgehongerde man. Hij keek om zich heen in de hoop iets te vinden. Waarschijnlijk zou niemand een zwaard in een kelder bewaren, maar er moest toch op zijn minst een snijmes of een slagershaak liggen. Iets dat hij kon gebruiken bij zijn ontsnapping.

Maar er lag niets en hij had geen tijd om verder te zoeken. Sebastian wist niet hoe vaak er mensen door deze ruimte liepen en hij moest weg zijn voordat een van de wachters terugkwam. Hij haastte zich naar een trap die naar een deur leidde. Dat suggereerde een uitgang. Sebastian liep de trap op en negeerde de pijn die hij bij elke beweging voelde.

Hij had half verwacht dat de deur vergrendeld zou zijn, maar een deur die naar een kelder liep kon dat niet zijn, want hoe moesten de mensen in het huis erboven anders naar beneden? Sebastian was er nu van overtuigd dat dit inderdaad een groot herenhuis was, niet het paleis. Simpelweg omdat er op deze plek, hoe indrukwekkend ook, niet voldoende voedsel aanwezig was om een heel paleis vol hovelingen, bediendes, soldaten en aristocraten te voeden.

Sebastian zwaaide de deur open en stond oog in oog met de wachter die hem had geslagen. De man zat op een stoel op hem te wachten. Naast hem stonden nog twee mannen.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/morgan-rice/een-juweel-voor-vorsten/) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



“Morgan Rice' verbeeldingskracht kent geen grenzen. EEN TROON VOOR ZUSTERS, een nieuwe serie die net zo vermakelijk belooft te zijn als de voorgaande series, vertelt het verhaal van twee zusjes (Sophia en Kate), wezen die vechten om te overleven in het wrede, veeleisende leven van het weeshuis. Een schot in de roos. Ik kan nauwelijks wachten tot ik het tweede en derde boek in handen heb!”

–Books and Movie Reviews (Roberto Mattos)

#1 Bestseller Morgan Rice komt met een onvergetelijke nieuwe fantasy serie.

In EEN JUWEEL VOOR VORSTEN (Een Troon voor Zusters—Boek Vijf), hoort Sophia, 17, dat haar grote liefde Sebastian gevangen is genomen en geëxecuteerd zal worden. Zal ze alles op het spel zetten voor de liefde?

Haar zusje Kate, 15, worstelt om aan de macht van de heks te ontsnappen—maar die zou weleens te sterk voor haar kunnen zijn. Kate kan gedwongen worden om de prijs te betalen voor de deal die ze sloot—en een leven te leiden dat ze niet wil.

De Koningin is woedend op Vrouwe D’Angelica om het feit dat ze heeft gefaald haar zoon, Sebastian, te verleiden. Ze staat om het punt om haar tot het Masker van Lood te veroordelen. Maar Vrouwe D’Angelica heeft haar eigen plannen, en ze zal zich niet zomaar gewonnen geven.

Cora en Emeline weten eindelijk Steenhuis te bereiken—en wat ze daar aantreffen is een grote schok.

Maar het meest schokkende van alles is de broer van Sophia en Kate, een man die hun lotsbestemming voorgoed zal veranderen. Wat voor geheimen kent hij over hun verdwenen ouders?

EEN JUWEEL VOOR VORSTEN (Een Troon voor Zusters—Boek Vijf) is het vijfde boek in een verbluffende nieuwe fantasy serie vol liefde, liefdesverdriet, tragedie, actie, avontuur, magie, zwaarden, tovenarij, draken, lotsbestemming en bloedstollende actie. Een spannend boek met personages waar je verliefd op zult worden, en een wereld die je nooit meer zult vergeten.

Boek #6 van de serie is binnenkort verkrijgbaar.

“[EEN TROON VOOR ZUSTERS is een] krachtige opener van een serie [die] met een combinatie van strijdlustige protagonisten en uitdagende omstandigheden niet alleen jongvolwassenen zal aanspreken, maar ook volwassen fantasy fans die op zoek zijn naar epische verhalen, gevoed door krachtige vriendschappen en vijanden.”

–Midwest Book Review (Diane Donovan)

Как скачать книгу - "Een Juweel Voor Vorsten" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Een Juweel Voor Vorsten" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Een Juweel Voor Vorsten", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Een Juweel Voor Vorsten»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Een Juweel Voor Vorsten" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги серии

Аудиокниги автора

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *