Книга - Overwinnaar, Verliezer, Zoon

a
A

Overwinnaar, Verliezer, Zoon
Morgan Rice


Over Kronen en Glorie #8
Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON is boek #8 – en het laatste boek – in Morgan Rice’ bestverkopende epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die begint met SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1), een gratis download. Terwijl Ceres in een mystiek land vecht om haar verloren krachten terug te vinden – en haar leven te redden – zetten Thanos, Akila, Heer West en de anderen zich schrap op het eiland Haylon, voor hun laatste slag tegen de machtige vloot uit Felldust. Jeva probeert haar mensen te overtuigen om Thanos te helpen en zich aan te sluiten bij de strijd om Haylon. Er volgt een episch gevecht, golf na golf, en ze hebben slecht weinig tijd als Ceres niet meer terugkeert. Stephania zeilt naar Felldust om de Tweede Steen te verleiden en hem terug naar Delos te brengen, zodat ze het koninkrijk dat ooit van haar was weer kan opeisen. Maar in deze wrede wereld gaat niet alles zoals ze het gepland had. Irrien, net terug van zijn overwinning in het Noorden, roept de volledige vloot van Felldust bij elkaar om een laatste verpletterende aanval op Haylon uit te voeren. Hij brengt ook een verrassingswapen mee – een monster met een onmetelijke kracht – om ervoor te zorgen dat Ceres voorgoed wordt uitgeschakeld. Intussen stuurt de tovenaar Daskalos zijn ultieme wapen – de zoon van Thanos en Stephania – op een missie om zijn vader te doden. In het laatste boek van de serie voltrekt zich de meest epische strijd van allemaal, een strijd waar het lot van de wereld van afhangt. Zal Ceres het overleven? En Thanos? Wat zal er van zijn zoon terechtkomen? Zullen de mensen ooit weer vrij zijn? En zullen Ceres en Thanos eindelijk ware liefde vinden? OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON vertelt een episch verhaal over tragische liefde, wraak, verraad, ambitie en lotsbestemming. Onvergetelijke personages en bloedstollende actie nemen ons mee naar een wereld die we nooit meer zullen vergeten, en die ons weer opnieuw verliefd laat worden op fantasy. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)







OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON



(OVER KRONEN EN GLORIE--BOEK 8)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit drie boeken; van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die bestaat uit acht boeken; van de nieuwe epische fantasy serie EEN TROON VOOR ZUSTERS, die momenteel bestaat uit vijf boeken; en van de nieuwe science fiction serie DE INVASIE KRONIEKEN. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly


Boeken door Morgan Rice



DE INVASIE KRONIEKEN

TRANSMISSIE (Boek #1)

AANKOMST (Boek #2)



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (Boek #1)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (Boek #1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (Boek #2)

EEN LIED VOOR WEZEN (Boek #3)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (Boek #2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (Boek #3)

OPSTANDELING, PION, KONING (Boek #4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (Boek #5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (Boek #6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (Boek #7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (Boek #8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (Boek #16)

DE GAVE VAN STRIJD (Boek #17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ÉÉN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)

ARENA DRIE (Boek #3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (Boek #1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

BEGEERD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

GEZWOREN (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)


Wil jij ook gratis boeken?



Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright © 2017 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright Captblack76, gebruikt onder licentie van shutterstock.com.


INHOUD

HOOFDSTUK EEN (#u99152731-5119-5df5-b5ca-d4a756caec4f)

HOOFDSTUK TWEE (#u534872f5-194a-5697-ad44-febb37f92428)

HOOFDSTUK DRIE (#u38131a0f-9549-51f3-a5ab-f38b9fc5427f)

HOOFDSTUK VIER (#u82797e68-cec7-57f5-9ea8-4a927fc323ca)

HOOFDSTUK VIJF (#u80a2de2e-7407-5ab3-a5b8-1a0f0f195a48)

HOOFDSTUK ZES (#udba897e3-2623-55cb-9699-4b7a8d9db833)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u0106991f-c5c8-5f04-9c52-17152d6e82a2)

HOOFDSTUK ACHT (#u433bc6f0-1356-5fa7-9bc8-7c3dbba3870c)

HOOFDSTUK NEGEN (#uf7de5b5b-222a-5916-badf-4f34353ffaca)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENDERTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENDERTIG (#litres_trial_promo)

EPILOOG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


Thanos dook omlaag toen er een pijl langs hem heen suisde en hoorde hem afketsen tegen de stenen muren van één van de huizen op Haylon. Hij haastte zich terug door de straten, kwam bij een splitsing en draaide zich om, zijn zwaard in zijn hand.

Vanaf de ene kant naderde een half dozijn van de voormalige mannen van Heer West, van de andere kant soldaten van het voormalige Rijk. Ondertussen stroomden de soldaten van het eiland de omringende huizen uit. Ze dreven de soldaten uit Felldust klem, en Thanos viel aan.

Thanos stak met zijn zwaard over het schild van een man heen, draaide om zijn as om een aanval te pareren die op een man naast hem was gericht, en trapte een derde soldaat naar achteren terwijl Heer Justin in de opening stapte en een ander doodde.

“Je maakt er een gewoonte van om me te redden,” zei Thanos in een kortstondige pauze.

“Blijf vechten en we staan quitte,” antwoordde Justin.

Dat kon Thanos wel. Hij ving een bijl op met zijn zwaard en hield hem opzij zodat één van de soldaten van het Rijk de man neer kon steken. Daarna nam bij de bijl in zijn andere hand.

Er kwamen meer vijanden aan nu. Ze stroomden de ruimte in en begonnen te beseffen dat er verdedigers waren. Dat betekende dat het tijd was om weer te verdwijnen.

“Terugtrekken!” schreeuwde hij, en de mannen renden één van de huizen in, om vervolgens in een andere straat uit te komen. Thanos zag Generaal Haven naast zich rennen. Het gezicht van de oude man was rood van de inspanning.

“Moet je niet een minder… energetische plek zoeken om te vechten, Generaal?” vroeg Thanos.

Haven wierp hem een dreigende blik toe. “Vertel me niet wat ik moet doen, jongeman! Jij bent mijn prins niet!”

Ondanks zijn geklaag leek de oude generaal blij te zijn dat hij naast Thanos en Justin kon vechten. Ze vochten zich een stenen trap op, en vervolgden hun weg over de daken in de stad. Het was onmogelijk om te zien waar alle soldaten vandaan kwamen; Thanos kon alleen maar zien dat de mannen die het eiland verdedigden dat met moed en volhardendheid deden.

Vanaf de daken had hij zicht op de vloot die het eiland aanviel, niet zo groot als de invasievloot die naar Delos was gekomen, maar nog altijd enorm. De vloot verspreidde zich rond de haven als een donkere vlek op het water, en er kwamen steeds meer soldaten aan land.

Hun enige hoop was toeslaan en terugtrekken, groepjes aanvallers uit de tent lokken en hen overrompelen met meer soldaten, alvorens dieper de stad in te vluchten. De krijgers van Haylon leken maar al te goed bekend met dergelijke tactieken, maar Thanos was verrast door hoe goed de voormalige soldaten van het Rijk ze wisten toe te passen. Dat had waarschijnlijk iets te maken met het feit dat ze maandenlang in de heuvels van het eiland waren opgejaagd.

“Deze kant op,” zei Haven, en Thanos volgde de generaal. Hij kende het eiland waarschijnlijk het beste. Thanos wenste dat Akila of Iakos er was, maar de plaatsvervangende leider van Haylon was dood, en Akila was te ernstig gewond om te kunnen rennen.

Thanos zag een aantal straten die hij herkende, en gebaarde naar de generaal.

“Hier,” riep hij. “De stegen.”

Tot zijn verrassing volgden ze hem. Ze renden door smalle steegjes en namen weer een bocht. Een aantal van de mannen van Heer Justin zagen eruit alsof ze wilden omkeren om de vijand aan te vallen, maar Thanos hield hen tegen.

“Wacht ze op,” zei Thanos. “We kunnen beter verdedigen als we aan deze kant staan, en… nou, let maar op.”

Ondanks het feit dat ze hem nog niet goed kenden, bleven de mannen in positie. De soldaten van Felldust vielen aan, en op dat moment duwden de wachtende eilandbewoners de muren aan weerszijde van de steeg in, en werden ze overvallen door een regen van puin.

“Iakos heeft in de halve stad valstrikken geplaatst,” legde Thanos uit. Hij hijgde hard nu, en wenste dat ze even konden pauzeren. Maar in een strijd als deze was daar geen tijd voor.

“Kom op, we moeten in beweging blijven.”

Ze baanden zich een weg tussen struikeldraden en vallen door.

“Dit is een smerige manier van vechten,” zei Heer Justin.

Thanos legde een hand op zijn schouder. Hij begreep wat de andere man doormaakte. De voormalige plaatsvervanger van Heer West was gewend aan directe aanvallen en zorgvuldig georganiseerde duellen, niet aan gevechten in steegjes.

“We doen wat we moeten doen om te winnen,” zei hij. Thanos kon zich een tijd herinneren waar hij voorzichtig had gevochten zodat hij zijn tegenstanders niet zou doden, een tijd waarin hij op een eervolle manier had gestreden. Dat leek nu wel een eeuwigheid geleden. “We beschermen onze familie en vrienden. We beschermen de mensen van Haylon, en de mensen uit het Rijk.”

Hij zag de krijgers knikken. Toen verdwenen ze weer tussen de huizen, om de naderende strijdmachten voor te blijven.

Dat was het meest zorgwekkende van dit alles. Bij elke confrontatie gaven ze terrein op, niet in staat om stand te houden tegen zoveel tegenstanders. Zelfs toen Thanos zich weer omdraaide en een speer opzij sloeg zodat hij zijn zwaard diep in zijn tegenstander kon boren, deed hij het alleen maar zodat hij weer kon vluchten, en zich kon terugtrekken naar de volgende verzamelplek tussen de huizen.

Het leek niet meer op vechten om te winnen, eerder op simpelweg de nederlaag zo lang mogelijk uitstellen.

Thanos stond achter een barricade in de stad toen er een boodschapper verscheen uit een nabijgelegen deuropening. Thanos had hem bijna doorboord, maar slaagde erin om zichzelf op tijd tegen te houden.

“Akila zegt dat het tijd is dat de laatste mensen zich uit de stad terugtrekken. Eén van de stranden aan de andere kant van het eiland is gevallen, en we hebben iedereen nodig om de bergpassen te verdedigen.”

Thanos knikte en probeerde zijn teleurstelling te verbergen. Hij had geweten dat dit onvermijdelijk was, al sinds de troepen van Felldust de havenpoorten hadden opengebroken. Maar hij had gehoopt dat dat was omdat ze alles in die aanval hadden gestopt. Als ze ook in staat waren om de stranden te bezetten, zag het er nog slechter uit dan hij had gedacht.

“Terugtrekken naar de heuvels!” riep hij, en de mannen om hem heen keken even verrast op, om er vervolgens vandoor te gaan in de richting van de bergpassen. De mannen van Generaal Haven waren net zo snel als de mannen van Haylon, en kenden duidelijk hun weg door de bergen. De voormalige mannen van Heer West volgden Thanos op de voet. Hij hoopte alleen dat hij hen niet de dood in leidde.

Ze bereikten de rotswanden en bergpassen aan de rand van de stad. Er stonden mannen met sloophamers bij grote houten wiggen te wachten. Thanos vermoedde dat als de mannen uit Felldust hier waren, de rotswanden naar beneden zouden komen en een natuurlijke muur zouden vormen. Thanos vermoedde ook dat tenzij ze het heel goed beoordeeld hadden, de mannen het risico liepen om zelf onder de rotsen begraven te worden. Ze riskeerden hun levens om de vijand te vertragen.

Thanos kon het hen niet alleen laten doen.

Hij greep één van de hamers en negeerde de geschokte blik van de man naast zich terwijl hij zijn troepen door de pas zag filteren. Er volgden meer van Haylons krijgers, en nog meer, maar nu kon Thanos de mannen uit Felldust zien, die hen op de hielen zaten.

Hij moest aan Ceres denken. Hij hoopte dat haar zoektocht haar beter afging dan hun strijd op het eiland. Hij wilde nog zoveel met haar doen, en als hij hier stierf, zou dat nooit gebeuren. Maar hij kon niet toekijken en deze mannen hun levens alleen laten riskeren.

“We moeten nu handelen,” zei één van de mannen.

Thanos schudde zijn hoofd. “Nog niet. Er komen nog meer mannen.”

“Maar als Felldust erdoor komt…”

“Nog niet,” herhaalde Thanos.

De krijgers bleven komen, en Thanos liet zoveel mogelijk van zijn eigen mensen door. Toen de eerste krijger uit Felldust op hem afkwam, pareerde Thanos de aanval met het heft van zijn sloopkamer en sloeg terug. Hij voelde ribben meegeven onder de klap. Er kwam nog een krijger naar voren, en Haven sloeg de man neer.

“Dit is geen plek voor u, mijn prins,” zei hij.

“Ik dacht dat je zei dat ik je prins niet was,” merkte Thanos op.

Hij hoorde de man zuchten. “Dat bent u ook niet, maar u heeft gelijk. Ik kwam naar dit eiland om mensen af te slachten. Tijd om iets meer te doen.”

Hij knikte, en Thanos voelde hoe sterke handen zich rond zijn armen sloten. Een stel soldaten van het Rijk trokken hem naar achteren, terwijl Haven de hamer oppakte die Thanos had vastgehouden.

“Haven, niet doen,” zei Thanos.

Maar het was al te laat. De oude generaal haalde uit met de hamer, samen met de gekozen mannen van Haylon. Hij sloeg de hamer met de kracht van een veel jongere man tegen de wig aan, en de rotsen boven hem kraakten.

Toen ze meegaven, was het als onweer. De hele wereld leek onder de regen van rotsen te verdwijnen. Generaal Haven verdween onder die lawine, en het enige dat er achterbleef was een solide muur van rotsen.

Thanos staarde er vol ontzag naar.

Toch wist hij dat het hen slechts een beetje tijd had gewonnen.

Haylon was verloren.

Hij hoopte maar dat het Ceres makkelijker afging.




HOOFDSTUK TWEE


Ceres keek vanuit de kuil op naar de cirkel halfdode tovenaars die erom heen stonden, en probeerde haar angst te verbergen. Ze keek hen uitdagend aan en klemde haar vingers rond de gevesten van haar zwaarden, wachtend. Ze zou hen niet laten zien hoe bang ze was hier beneden.

“Je had ons kunnen bevrijden,” zei hun leider in een stem die als oud papier klonk.

“Zodat jullie alles konden verwoesten,” riep Ceres terug. “Nooit.”

“Dan nemen we je bloed, zodat we in elk geval een tijdje kunnen zijn zoals we ooit waren.”

Ceres stond daar, wachtend. Wie van hen zou als eerst aanvallen? Zouden ze gewoon hun magie op de kuil afvuren en haar verwoesten? Nee, dat konden ze niet, of wel? Niet als ze haar bloed nodig hadden. Toen kreeg ze een idee. Een idee dat haar uit deze kuil zou kunnen krijgen. Het was echter wel gevaarlijk. Heel gevaarlijk.

“Denken jullie dat ik bang voor jullie ben?” wilde Ceres weten. “Ik heb al vaker in kuilen gevochten. Kom op, jullie allemaal.”

Het zou niet werken tenzij ze allemaal op haar af kwamen. Toch was ze doodsbang toen ze zich stilletjes lieten vallen en op het harde gesteente van de kuil landden, waarna ze op haar af kwamen.

Ceres sneed en bewoog. Er was heel weinig ruimte in de kuil, waardoor ze het risico liep overweldigd te worden door hun aantallen. Ze sneed een hand af die naar haar graaide, dook onder klauwen door die naar haar keel maaiden. Ze voelde een hand langs haar zij schrapen en trapte de tovenaar naar achteren.

Ze waren niet zo sterk als eerst. Ceres vermoedde dat ze meer kracht hadden verbruikt dan de bedoeling was toen ze magie naar haar hadden gegooid. Ze bleef vechten en ontwijken, wachtend op het moment dat ze stonden hoe ze hen wilde hebben.

Ceres zag het, en ze aarzelde geen seconde. Ze had wellicht geen superieure kracht en snelheid meer, maar ze was nog altijd snel en sterk genoeg. Ze dwong één van de tovenaars op zijn knieën, gooide haar zwaarden de kuil uit en gebruikte zijn rug als een springplank. Ze zette zich af van de schouders van de volgende vijand, en sprong met alles dat ze had naar de rand van de kuil. Als ze het verkeerd berekende, had ze zojuist de enige wapens die ze had om zichzelf te beschermen weggegooid.

Ze klapte tegen de stenen wand van de kuil aan, en haar vingers klemden zich om de rand. Ze worstelde om zichzelf omhoog te trekken. Ceres voelde iets naar haar been graaien, en schopte instinctief van zich af. Ze voelde het geraak van bot toen haar voet de schedel van een tovenaar raakte. Die duw was alles dat ze nodig had om verder omhoog te klimmen, en al snel trok Ceres zichzelf over de rand van de kuil waar ze in was gevallen.

Ze griste haar zwaarden van de grond en ging staan, terwijl de tovenaars krijsten van woede.

“We zullen je volgen!” beloofden ze.

Eén van hen brulde van woede en wierp magie haar kant op. Ceres ontweek het, maar het was alsof dat het teken voor de anderen was om ook met magie te gaan smijten. Ze werd achtervolgd door vlammen en bliksem terwijl ze de ruimte uit rende. Ceres hoorde de muren achter zich kraken. Er begonnen kleine rotsen te vallen, toen grotere.

Wanhopig rende Ceres verder. De rotsen vielen om haar heen en ketsten van de vloer af, of rolden verder. Ze wierp zichzelf naar voren. Toen ze overeind krabbelde, zag ze dat de tunnel die achter haar lag nu geblokkeerd was.

Zou dat de voormalige tovenaars tegenhouden? Waarschijnlijk niet voor eeuwig. Als ze niet konden sterven, zouden ze er uiteindelijk wel doorheen breken. Maar dat was niet hetzelfde als haar nu opjagen. Ze was nu in ieder geval veilig.

Ze vervolgde haar weg door de tunnels. Ze wist niet welke kant ze op moest, maar volgde instinctief de zachte gloed van het licht in de grotten. Voor zich zag Ceres de tunnel uitkomen in een bredere ruimte, waar stalactieten aan het plafond hingen. Ze hoorde het geluid van water, en tot haar verrassing zag Ceres een brede stroom door de ruimte heen lopen.

Er bevond zich een kleine steiger waar een kleine boot aan was vastgebonden. Ceres had het vermoeden dat de boot daar al langer lag dan ze voor mogelijk kon houden, maar toch zag ze er op de één of andere manier nog sterk genoeg uit. Stroomafwaarts zag Ceres een licht dat ze niet in de rest van de tunnels had gezien, en ze wist dat ze daar heen moest. Ze klom in de boot, maakte het touw los en liet zich meevoeren door de stroming. Het water klotste tegen de zijkanten van het kleine vaartuig, en Ceres voelde de spanning in zich stijgen. In een andere situatie zou ze zich zorgen hebben gemaakt over een stroming als deze, denkend dat ze uit zou komen bij een waterkering, of erger nog, een waterval. Maar nu voelde het alsof de stroming een eigen bewustzijn had, gecreëerd om haar naar haar doel te brengen.

De boot gleed door een tunnel die zo smal was dat Ceres de rotswanden aan weerszijden kon aanraken. Ze zag een licht voor zich, fel na het gedimde licht in de grot. De tunnel maakte plaats voor een ruimte waar geen rotsen en stenen meer waren. In een ruimte die gewoon een grot had moeten zijn, dreef Ceres ineens door een idyllisch landschap.

Ceres herkende het werk van de Ouden onmiddellijk. Alleen zij konden zoiets creëren. De tovenaars hadden dan misschien de kracht om een illusie te creëren, maar dit voelde echt; ze kon het verse gras en de dauwdruppels zelfs ruiken. De boot botste zachtjes tegen de oever, en Ceres zag een uitgestrekt weiland voor zich liggen, gevuld met wilde bloemen waar een zoete, delicate geur vanaf kwam. Sommigen van hen leken met haar mee te bewegen terwijl ze langsliep, en Ceres voelde de scherpe doorns langs haar benen snijden.

Daarna trokken de bloemen zich echter terug. Wat voor verdedigingen er hier ook waren, ze waren niet bedoeld om haar buiten te houden.

Het duurde even voor het tot Ceres doordrong dat er twee vreemde dingen waren aan de plek waar ze doorheen liep. Nou ja, vreemder dan een landschap midden in een grottencomplex.

Het eerste was de manier waarop de visioenen van het verleden gestopt waren. In de andere tunnels hadden ze in en uit het bestaan geflikkerd, en lieten ze steeds opnieuw de laatste aanval van de Ouden op de tovenaars zien. Hier leek de wereld niet vast te zitten tussen twee punten. Hier was het vredig en gefixeerd, zonder die constante verschuivingen in de tijd.

Het tweede dat haar opviel was de koepel van licht die in het hart van het landschap oprees, een goud glinsterend contrast tegen de groene omgeving. De lichtkoepel was zo groot als een huis, of de tent van een belangrijke nomade, maar leek bijna helemaal uit energie te bestaan. Terwijl ze ernaar keek, dacht ze eerst dat de koepel een schild of een muur was, maar toen besefte Ceres dat het meer was. Het was een levende plek, een thuis.

Het was ook de plek waar ze zou kunnen vinden wat ze zocht. Voor het eerst sinds ze het thuis van de tovenaars had betreden, durfde Ceres hoop te voelen.

Misschien was dit de plek waar ze haar krachten terug kon vinden.

Misschien kon ze Haylon toch nog redden.




HOOFDSTUK DRIE


Terwijl ze in de richting van de Bottenkust van Felldust zeilde, voelde Jeva iets dat ze nog nooit had gevoeld: de angst dat ze ging sterven.

Het was iets nieuws voor haar. Het was niet iets waar haar mensen gewend aan waren. Het was zeker niet iets dat zij ooit had willen voelen. Het kwam waarschijnlijk neer op een soort dwaalleer, op het zien van de mogelijkheid om zich bij de wachtende doden te voegen en zich er daadwerkelijk zorgen over te maken. Haar mensen verwelkomden de dood, en zagen het zelfs als een kans om zich eindelijk met hun voorouders te verenigen. Zij vreesden het risico niet.

Maar vrees was precies wat Jeva nu voelde, terwijl ze de kust van Felldust aan de horizon zag opdoemen. Ze vreesde dat ze naar haar voorouders gestuurd zou worden, en dat ze niet in staat zou zijn om op Haylon te helpen. Ze vroeg zich af wat er veranderd was.

Het antwoord op die vraag was duidelijk: Thanos.

Terwijl ze richting de kust voer en naar de zeevogels keek die zich verzamelden terwijl ze op hun volgende kans op voedsel wachtten, betrapte Jeva zichzelf erop dat ze aan hem dacht. Voor ze hem had ontmoet, was ze… wel, misschien niet hetzelfde geweest als de rest van haar mensen, want de meesten van hen voelden niet de drang om helemaal naar Port Leeward en verder af te reizen. Toch had ze het gevoel gehad dat ze hetzelfde als zij was geweest. Ze had in elk geval geen angst gevoeld.

Wat ze nu voelde was geen angst voor zichzelf, hoewel ze heel goed wist dat haar eigen leven op het spel stond. Ze maakte zich meer zorgen over wat er zou gebeuren met de mensen die nog op Haylon waren als ze niet terug kon; met Thanos.

Dat was ook een soort dwaalspoor. De levenden waren niet belangrijk, behalve voor het vervullen van de wensen van de doden. Als een heel eiland vol mensen stierf door toedoen van een indringer, was dat een glorieuze eer voor hen, niet iets om als een dreigende ramp te beschouwen. Het enige dat ertoe deed in het leven was het vervullen van de wensen van de doden en het bereiken van een einde dat glorieus genoeg was. Dat hadden de sprekers van de doden wel duidelijk gemaakt. Jeva had zelf ook het gefluister van de doden gehoord, toen de rook van de brandstapels omhoog was gestegen.

Ze zeilde verder en probeerde haar gedachten te negeren. Ze voelde de golven aan het roer trekken terwijl ze haar kleine boot huiswaarts stuurde. Nu hoorde ze andere stemmen, smekend om medeleven, om de redding van Haylon, om hulp voor Thanos.

Ze had gezien hoe hij zijn eigen leven had geriskeerd om anderen te helpen, en Jeva had er geen goede reden voor gezien. Toen ze als boegbeeld aan één van de schepen van Felldust was vastgebonden, wachtend op de zweep, was hij gekomen om haar te redden. Toen ze zij aan zij hadden gevochten, was zijn schild ook haar schild geweest, op een manier die ze bij haar mensen nog niet eerder had gezien.

Ze had iets in Thanos gezien dat ze bewonderde. Misschien was het wel meer dan alleen bewondering. Ze had iemand gezien die bestond om alles dat hij kon uit het leven te halen, niet alleen om de perfecte manier te vinden om eruit te stappen. De nieuwe stemmen die Jeva hoorde vertelden haar dat dit de manier was waarop ze moest leven, en dat Haylon helpen daar ook bij hoorde.

Het probleem was dat Jeva wist dat deze stemmen alleen vanuit haarzelf kwamen. Ze zou niet naar ze moeten luisteren. Haar mensen zouden dat zeker niet doen.

“Wat er van hen over is,” zei Jeva, en de wind voerde haar woorden weg.

Het dorp van haar stam was weg. Ze was nu op weg naar een andere verzamelplaats om een andere stam om hun levens te vragen. Jeva keek op en zag hoe de wind het kleine zeil van haar boot liet klapperen, hoe het speelde met het schuim op de oceaan; alles om haarzelf maar af te leiden van wat ze zou moeten doen om dat voor elkaar te krijgen. Toch kwamen de woorden omhoog, net zo onontkoombaar als het einde van het leven.

Ze zou moeten claimen dat ze in staat was voor de doden te spreken.

Het had de woorden van de doden gevergd om hen naar Delos te krijgen, hoewel Jeva en Thanos toen niet hadden geclaimd voor hen te spreken. Maar dit keer kon Jeva het niet zomaar aan de sprekers overlaten. De kans dat ze zouden weigeren was te groot, en wat zou er dan gebeuren?

De dood van haar vriend. Dat kon ze niet toelaten. Zelfs als het betekende dat ze het ondenkbare moest doen.

Jeva stuurde haar boot dichter naar de kust, tussen de rotsen en de wrakstukken door. Dit was niet het strand dat het dichtst bij haar oude thuis lag, maar een plek die wat verder langs de kust lag, één van de grotere verzamelplaatsen. Ze waren erin geslaagd om de wrakstukken leeg te trekken. Jeva glimlachte, want daar was ze wel een beetje trots op.

Er kwamen boten het water op om haar te begroeten. De meeste waren lichte vaartuigen, kano’s met veiligheidsbalken, ontworpen om de schepen die duidelijk niet van de Bottenmensen waren te onderscheppen. Als het niet duidelijk was geweest dat Jeva bij hen hoorde, had ze voor haar leven moeten vechten. Maar ze verzamelden zich om haar heen, lachend en grappend zoals ze met een vreemdeling nooit gedaan zouden hebben.

“Een prachtige boot, zuster. Hoeveel mannen heb je ervoor gedood?”

“Gedood?” zei een ander. “Ze gingen toen ze haar zagen waarschijnlijk al uit angst naar de doden!”

“Ze zouden naar de doden gaan als ze zagen hoe lelijk jij was,” kaatste Jeva terug, en de mannen lachten met haar mee. Dit was hoe het er hier aan toe ging.

Hoe het er aan toe ging was belangrijk. Haar volk leek misschien vreemd in de ogen van een buitenstaander, maar ze hadden hun eigen regels, hun eigen gedragsnormen. Nu zou Jeva naar hen toe gaan, en als ze claimde voor de doden te spreken, zou ze de belangrijkste regel van allemaal breken. De communie van de doden kon haar ontzegd worden, en ze kon gedood worden zonder dat haar as met de brandstapels gemengd zou worden voor consumptie.

Ze stuurde haar boot naar de kustlijn, sprong eruit en trok haar het strand op. Daar stonden nog meer van haar mensen te wachten. Een meisje met een funeraire urn rende naar haar toe en bood haar een beetje van de as van het dorp aan. Jeva nam het aan en proefde het. Symbolisch gezien hoorde ze nu bij het dorp. Wat ze had gedaan was deel van hun communie met hun voorouders.

“Welkom, priesteres,” zei één van de mannen op het strand. Hij was een oude man met een papierachtige huid, maar hij sprak haar aan vanwege de tekens die verkondigden dat ze de rites had doorstaan. “Wat brengt een spreker van de doden naar onze kust?”

Jeva stond daar en dacht na over haar antwoord. Het zou zo makkelijk zijn geweest om te zeggen dat ze sprak voor zij die niet meer leefden. Ze had heel wat visioenen gehad; toen ze nog een klein meisje was geweest, waren er mensen geweest die hadden gedacht dat ze een grote spreker voor de doden zou worden. Eén van de oudere sprekers had zelfs gezegd dat ze woorden zou spreken die haar hele volk zouden verbazen.

Als ze zei dat de doden haar hierheen hadden geroepen, en haar mensen vroegen om voor Haylon te vechten, zouden ze het misschien meteen geloven. Misschien zouden ze haar gehoorzamen, omdat ze vrijwel niemand anders gehoorzaamden.

Als ze dat deed, zou ze in staat zijn om Haylon te redden. De kans bestond dat haar mensen met genoeg waren om de aanval van de vloot uit Felldust te breken. Ze zouden de verdedigers in elk geval wat tijd kunnen winnen. Als ze loog.

Maar Jeva kon het niet. Het was niet alleen vanwege de leugen zelf, hoewel het feit dat ze het had overwogen haar verafschuwde. Het was zelfs niet vanwege het feit dat het inging tegen alles waar haar mensen in geloofden. Nee, het was het feit dat Thanos niet gewild zou hebben dat ze het op die manier zou aanpakken. Hij zou niet gewild hebben dat ze mensen misleidde, of hen zou dwingen om het tegen Felldust op te nemen zonder de waarheid te kennen over waarom ze gingen.

“Priesteres?” vroeg de oude man. “Bent u hier om voor de doden te spreken?”

Wat zou hij dan gedaan hebben? Jeva had daar al een antwoord op, gesmeed sinds de laatste keer dat ze haar mensen had bezocht. Gesmeed uit alles dat hij sindsdien had gedaan.

“Nee,” zei ze. “Ik ben niet hier om voor de doden te spreken. Ik ben Jeva, en vandaag wens ik te spreken voor de levenden.”




HOOFDSTUK VIER


Irrien liep door de velden van de doden en keek naar het bloedbad dat zijn legers hadden aangericht. Maar hij voelde niet de bevrediging die hij normaal voelde. Om hem heen lagen de mannen uit het Noorden, dood of stervend, verpletterd door zijn legers, afgeslacht door zijn jagers. Irrien had triomf moeten voelen. Hij had vreugde moeten voelen bij het zien van zijn verslagen vijanden, hij had macht moeten voelen.

In plaats daarvan voelde het alsof de ware overwinning hem was afgenomen.

Een man in de glimmende wapenrusting van zijn tegenstanders lag kreunend in de modder en probeerde zich, ondanks zijn verwondingen, aan het leven vast te klampen. Irrien haalde een speer uit een nabijgelegen lichaam en stak die door hem heen. Zelfs het doden van een zwakkeling deed niets aan zijn humeur.

De waarheid was dat het te makkelijk was geweest. Er waren hier te weinig vijanden geweest om het een waardig gevecht te maken. Ze waren door het Noorden geraasd, hadden dorpen en kleine kastelen overvallen, en zelfs de voormalige vesting van Heer West uit elkaar getrokken. Overal waar ze kwamen vonden ze lege huizen en nog legere kastelen, kamers die verlaten waren om aan de naderende hordes te ontsnappen.

Dat was niet alleen frustrerend omdat het betekende dat hem een betekenisvolle overwinning werd ontnomen. Het was frustrerend omdat het betekende dat zijn vijanden nog ergens waren. Irrien wist ook waar, want de lafaard die in het kasteel van Heer West was achtergebleven had het hem verteld: ze waren op Haylon, het eiland waar hij slechts een deel van zijn troepen heen had gestuurd.

Dat zorgde dat Irrien elke seconde die hij hier doorbracht ongeduldiger werd. Maar er waren dingen die moesten gebeuren hier. Hij keek toe hoe zijn mannen samen met groepen verse slaven werkten om één van de kastelen neer te halen, die hier als paddenstoelen uit de grond waren geschoten. Irrien zou dergelijke vestingen niet onbemand achterlaten, want dan zou hij zijn tegenstanders een extra plek geven om zich te verzamelen.

Bovendien leken zijn mannen tevreden met de makkelijke overwinning. Irrien zag de mannen die geen werk toegewezen hadden gekregen luieren in de zon, gokken met geplunderde munten, of gevangenen martelen voor hun vermaak.

De gebruikelijke aanhangers waren er natuurlijk ook. Iemand had een slavenkamp opgezet, als een schaduw van het legerkamp, en de wagens en kooien begonnen al vol te raken. In het midden was een ruimte waar de slavendrijvers probeerden af te dingen op de beste en de mooiste slaven, hoewel ze in werkelijkheid gewoon namen wat de soldaten hen wilden verkopen. Het waren aasgieren, geen krijgers.

En dan waren er de priesters des doods. Ze hadden hun altaar midden op het slagveld neergezet, zoals ze zo vaak deden. Soldaten brachten de gewonde vijanden die ze vonden naar hen toe. Ze sleurden ze naar de stenen tafel, waar hun keel werd doorgesneden of hun hart werd uitgestoken. Hun bloed vloeide rijkelijk, en Irrien kon zich voorstellen dat de goden van de priesters tevreden waren met de hele vertoning. De priesters leken dat in elk geval wel te denken. Ze spraken de gelovigen toe om zichzelf volledig aan de dood over te geven, alsof dat de enige manier was om zijn respect te verdienen.

Eén man leek hen daadwerkelijk serieus te nemen. Hij had zichtbare verwondingen opgelopen in het gevecht, zo ernstig dat hij zijn kameraden nodig had om naar de stenen tafel te komen. Irrien keek toe terwijl de man erop klom en zijn borst ontblootte, zodat de priesters hem met een mes van donker obsidiaan konden neersteken.

Irrien walgde van mannen die zo zwak waren dat ze niet eens wilden proberen om van hun verwondingen te herstellen. Irrien liet zich toch ook niet door zijn oude wonden tegenhouden, of wel? Zijn schouder deed pijn bij elke beweging die hij maakte, maar hij zou zichzelf niet aanbieden als offer om anderen te beschermen tegen de dood. In zijn ervaring was het zijn van de sterkste van twee krijgers het enige dat de dood op afstand hield. Kracht betekende dat je bleef leven. Kracht betekende dat je kon nemen wat je wilde, of het nu land was, of leven, of vrouwen.

Even vroeg Irrien zich af wat de goden des doods van hem zouden denken. Hij vereerde hen niet, behalve voor het effect dat het geloof had om zijn mannen bij elkaar te brengen. Hij wist niet eens zeker of er wel goden bestonden, behalve als een manier voor priesters die mannen niet konden controleren met hun eigen kracht.

Hij bedacht zich dat goden in zijn nadeel zouden moeten zijn, maar wie had er meer mannen, vrouwen en kinderen naar hun graven gestuurd dan hij? Had hij hen niet hun offers gebracht, hun priesterschap gepromoot, en dit tot een wereld gemaakt die ze zouden goedkeuren? Irrien had het dan niet voor hen gedaan, maar hij had het wel gedaan.

Hij bleef staan en luisterde even naar de priester die aan het woord was.

“Broeders! Zusters! Vandaag is een grote overwinning. Vandaag hebben we vele mensen door de zwarte deur naar het hiernamaals gestuurd. Vandaag hebben we de goden verzadigd, zodat we morgen niet door hen worden gekozen. De overwinning van vandaag—”

“Het was geen overwinning,” zei Irrien, en zijn stem verhief zich moeiteloos boven die van de priester. “Het is pas een overwinning als er een waardig gevecht heeft plaatsgevonden. Is het bezetten van lege huizen een overwinning? Of het afslachten van dwazen die achterbleven toen anderen verstandig genoeg waren om te vluchten?” Irrien keek naar de mensen om zich heen. “We hebben mensen gedood vandaag, en dat is goed, maar er moet nog veel meer gebeuren. Vandaag maken we het hier af. We halen hun kastelen neer en geven hun gezinnen aan de slavendrijvers. Maar morgen gaan we naar de plek waar wel een overwinning gevonden kan worden. Naar de plek waar alle krijgers heen zijn gegaan. We gaan naar Haylon!”

Hij hoorde zijn mannen juichen. Het gevecht had hun bloedlust weer aangewakkerd. Hij wendde zich tot de priester.

“Wat zeg je ervan? Is het de wil van de goden?”

De priester aarzelde niet. Hij nam zijn mes en sneed de dode man op het altaar open, waarna hij zijn ingewanden eruit trok om ze te lezen.

“Dat is het, Heer Irrien. Hun wil volgt die van u. Irrien! Ir-ri-en!”

“Ir-ri-en!” juichten de soldaten.

De man kende zijn plaats. Irrien glimlachte en liep de menigte door. Hij was niet verrast toen een figuur in een mantel bijna ongemerkt naast hem kwam lopen. Irrien trok een dolk, niet wetend of hij hem nodig zou hebben.

“Ik heb niets meer van je gehoord sinds de laatste keer dat we gesproken hebben, N’cho,” zei Irrien. “Ik hou niet van wachten.”

De huurling boog zijn hoofd. “Ik heb onderzoek gedaan naar wat je van me vroeg, Eerste Steen. Ik heb met priesters gesproken, verboden rollen gelezen, en zij die niet wilden praten gemarteld.”

Irrien twijfelde er niet aan dat de leider van het Dozijn Doden zichzelf enorm had vermaakt. N’cho was de enige geweest die zijn aanval op Irrien had overleefd. Irrien begon zich af te vragen of dat wel de juiste keus was geweest.

“Je hebt gehoord wat ik tegen de mannen heb gezegd,” zei Irrien. “We gaan naar Haylon. Dat betekent dat we het moeten opnemen tegen het kind van de Ouden. Heb je een oplossing voor me, of moet ik je aandragen als het volgende offer?”

Hij zag de man zijn hoofd schudden. “Helaas, de goden hebben geen behoefte aan mij, Eerste Steen.”

Irrien kneep zijn ogen samen. “En dat wil zeggen?”

N’cho deed een stap naar achteren. “Ik denk dat ik heb gevonden wat je zoekt.”

Irrien gebaarde naar de man om met hem mee te gaan, en leidde hem terug naar zijn tent. Bij het zien van zijn blik vertrokken de aanwezige wachters en slaven gehaast, en bleven ze met zijn tweeën achter.

“Wat heb je gevonden?” vroeg Irrien.

“Er zijn… wezens ingezet tijdens de oorlog tegen de Ouden,” zei N’cho.

“Die zouden allang dood zijn,” merkte Irrien op.

N’cho schudde zijn hoofd. “Ze kunnen nog altijd worden opgeroepen, en ik denk dat ik een plek gevonden heb om er één op te roepen. Het zal echter vele doden vergen.”

Irrien lachte. Dat was een kleine prijs om te betalen voor Ceres’ leven.

“Dood,” zei hij, “is altijd het makkelijkst om te regelen.”




HOOFDSTUK VIJF


Stephania staarde naar een slapende Kapitein Kang, met een blik van walging die diep vanuit haar ziel kwam. Het omvangrijke lijf van de kapitein bewoog terwijl hij snurkte, en Stephania kroop naar achteren toen hij in zijn slaap naar haar reikte. Hij had haar al genoeg aangeraakt toen hij wakker was.

Stephania had er nooit een probleem mee gehad om met mensen naar bed te gaan om hen te laten doen wat zij wilde. Dat was tenslotte wat ze ook van plan was met de Tweede Steen. Maar Kang was allesbehalve een tedere man geweest, en hij leek ervan te genieten om steeds nieuwe manieren te vinden om Stephania te vernederen. Hij had haar behandeld als de slaaf die ze even bij Irrien was geweest, en Stephania had tegen zichzelf gezworen dat ze dat nooit meer toe zou laten.

Toen had ze het gefluister van de bemanning gehoord: dat ze misschien toch niet veilig aan zou komen. Dat de kapitein misschien alles zou nemen dat ze hem gaf, om haar uiteindelijk toch aan een slavenhouder te verkopen. Dat hij op zijn minst de buit zou delen door haar aan hen te geven.

Dat zou Stephania niet toelaten. Ze zou nog liever sterven, maar het was veel makkelijker om te doden.

Stilletjes glipte ze uit bed, en keek uit één van de kleine ramen van de kapiteinshut. Port Leeward lag niet ver bij hen vandaan. Stof van de kliffen viel over de stad, zelfs in het halfdonker van de zonsopkomst zichtbaar. Het was een lelijke stad, versleten en benauwend, en zelfs vanaf hier kon Stephania zien dat het een gewelddadige plek was. Kang had gezegd dat hij niet ’s nachts wilde aanmeren.

Stephania was in de veronderstelling geweest dat het slechts een excuus was om haar nog een keer te gebruiken, maar misschien was het meer dan dat. De slavenmarkten waren tenslotte niet open in het donker.

Ze nam een besluit en kleedde zich stilletjes aan. Ze sloeg haar mantel om zich heen en reikte in de vouwen. Ze haalde een flesje en wat draad tevoorschijn, en bewoog met de zorgvuldigheid van iemand die precies wist wat ze in haar handen had. Als ze nu een fout maakte was ze er geweest, door het vergif of doordat Kang wakker werd.

Stephania positioneerde zichzelf over het bed en bracht het draad ter hoogte van Kangs mond. Hij draaide in zijn slaap, en Stephania volgde zijn bewegingen terwijl ze haar best deed om hem niet aan te raken. Als hij nu wakker werd, was ze in zijn bereik.

Ze liet het vergif langs de draad druppelen en concentreerde zich. Kang murmelde iets in zijn slaap. Eén druppel sijpelde naar zijn lippen, toen een tweede. Stephania bereidde zich voor op het moment dat hij naar adem zou snakken en het gif hem zou claimen.

In plaats daarvan schoten zijn ogen open. Hij staarde Stephania een seconde niet-begrijpend aan, en toen veranderde zijn blik in woede.

“Hoer! Slavin! Hier zal je voor sterven.”

Binnen een seconde zat hij bovenop Stephania en drukte hij haar tegen het bed. Hij sloeg haar, en toen voelde ze de verpletterende druk van zijn handen die zich om haar keel sloten. Stephania snakte naar adem en worstelde om hem van zich af te krijgen.

Maar Kang lag met zijn volle gewicht op haar, en Stephania kon geen kant op. Ze vocht en hij lachte alleen maar terwijl hij haar wurgde. Hij lachte nog steeds toen Stephania een mes uit haar mantel trok en hem begon te steken.

Hij snakte naar adem bij de eerste steek, maar Stephania voelde de druk op haar keel niet verminderen. De duisternis kroop in haar zicht, maar ze bleef steken. Ze deed het bijna mechanisch, instinctief, want ze zag bijna niets meer.

De handen rond haar keel verslapten, en Stephania voelde Kangs gewicht op haar vallen.

Het duurde veel te lang voor ze zich een weg onder zijn lichaam vandaan had gevochten, snakkend naar adem, zoekend naar haar bewustzijn. Ze viel van het bed en krabbelde overeind, waarna ze vol afkeer naar Kangs levenloze lichaam staarde.

Ze moest pragmatisch zijn. Ze had gedaan wat ze van plan was te doen, hoe moeilijk het ook was gebleken. Nu de rest nog.

Haastig herschikte ze de lakens, zodat het leek alsof hij sliep. Ze liep snel door de hut en vond de kleine kist waarin Kang zijn goud bewaarde. Stephania glipte het dek op, haar kap omhoog, en baande zich een weg naar de kleine landingsboot op het achtersteven.

Stephania stapte in de boot en draaide aan de katrollen om haar te laten zakken. Het hout kraakte als een verroest hek, en ergens boven zich hoorde ze het geschreeuw van zeelieden die wilden weten waar dat lawaai vandaan kwam. Stephania aarzelde niet. Ze trok een mes en begon het touw dat de boot in de lucht hield door te zagen. Het gaf mee, en ze viel het laatste stukje naar beneden.

Ze greep de riemen en begon te roeien. Ze roeide in de richting van de haven terwijl de zeelieden achter haar begonnen te beseffen dat ze haar niet konden volgen. Stephania roeide tot haar bootje tegen de steigers aan botste en klom erop. Ze nam de moeite niet om de boot vast te binden. Ze zou niet op die manier teruggaan.

De hoofdstad van Felldust was alles dat het vanaf het water had beloofd te zijn. Stof dwarrelde in vlagen neer op de stad, waar figuren met onheilspellende intenties ronddwaalden. Eén van hen kwam op haar af, en Stephania liet een mes zien tot hij zich terugtrok.

Ze liep verder de stad in. Stephania wist dat Lucious hierheen was gekomen, en ze vroeg zich af hoe hij zich had gevoeld. Hulpeloos, waarschijnlijk, want Lucious had nooit geweten hoe hij zich in andere mensen moest inleven. Hij was op mensen afgestormd en had dingen van hen geëist, en had alleen geweten hoe hij moest dreigen en intimideren. Hij was een dwaas geweest.

Stephania was dat niet. Ze keek om zich heen tot ze de mensen vond die informatie hadden: de bedelaars en de hoeren. Ze ging naar hen toe met haar gestolen goud, en stelde keer op keer dezelfde vraag.

“Vertel me over Ulren.”

Ze vroeg het in achterafstraatjes en ze vroeg het in gokhuizen waar de inzet net zo vaak bloed als munten leek te zijn. Ze vroeg het in winkels waar doeken tegen het stof werden verkocht, en ze vroeg het op de plaatsen waar dieven zich in het donker verzamelden.

Ze koos een herberg en maakte het zichzelf gemakkelijk, terwijl ze duidelijk maakte dat er goud was voor zij die bereid waren haar te vertellen wat ze wilde weten. Ze kwamen. Ze kwamen met verhalen over geschiedenis en geruchten, roddels en geheimen, en Stephania wist beter dan wie dan ook hoe ze zich erdoor heen moest werken.

Ze was niet verrast toen ze naar haar toe kwamen, twee mannen en een vrouw. Ze waren gekleed in de doeken die de inwoners van de stad gebruikten tegen het stof, en droegen het embleem van de voormalige Tweede Steen. Ze hadden de harde ogen van mensen die gewend waren geraakt aan geweld, maar dat gold voor vrijwel iedereen in Felldust.

“Je stelt een hoop vragen,” zei de vrouw, die over de tafel leunde. Ze was zo dichtbij dat Stephania haar met gemak zou kunnen neersteken. Zo dichtbij dat ze aangezien zouden worden voor vertrouwelingen die tijdens een hoffelijk bal aan het roddelen waren.

Stephania glimlachte. “Dat klopt.”

“Dacht je dat die vragen geen aandacht zouden trekken? Dat de Eerste Steen geen luisteraars in de schaduwen heeft?”

Stephania lachte. Dachten ze dat zij niet over de mogelijkheid van spionnen had nagedacht? Ze had meer gedaan; ze had erop vertrouwd. Ze had in de stad naar antwoorden gevist, maar in werkelijkheid viste ze net zo goed naar aandacht. Elke dwaas kon naar een poort toelopen en de toegang geweigerd worden. Een slimme vrouw zorgde ervoor dat zij die binnen waren haar kwamen halen.

Tenslotte, dacht Stephania geamuseerd, moest een vrouw nooit degene zijn die al het werk deed in een romance.

“Wat is er zo grappig?” wilde de vrouw weten. “Ben je gestoord, of gewoon dom? Wie ben je eigenlijk?”

Stephania trok haar kap omlaag zodat de andere vrouw haar gezicht kon zien.

“Ik ben Stephania,” zei ze. “Voormalige echtgenote van de erfgenaam van het Rijk, voormalig machthebber van het Rijk. Ik heb de val van Delos overleefd, en Irriens beste pogingen om me te vermoorden. Ik denk dat je heer wel met me wil spreken, denk je niet?”

Ze ging staan terwijl de anderen elkaar aankeken, en duidelijk probeerden te beslissen wat ze moesten doen. Uiteindelijk nam de vrouw een besluit.

“We brengen haar.”

Ze gingen aan weerszijden van Stephania staan, maar ze maakte er een punt van om met hen mee te lopen, zodat het eruit zag als een adellijk escorte en niet alsof ze haar gevangen namen. Ze liet zelfs naar hand lichtjes op de arm van de vrouw rusten, zoals ze bij een vriendin zou hebben gedaan tijdens een wandeling door een tuin.

Ze leidden haar door de stad, en omdat de stofstormen die tussen de kliffen doorkwamen even waren gaan liggen, nam Stephania niet de moeite om haar kap weer omhoog te doen. Ze liet de mensen haar zien, wetend dat de geruchten over wie ze was en waar ze heen ging zich snel zouden verspreiden.

Maar ondanks hoe ze het eruit liet zien, was dit allesbehalve een plezierige wandeling. Het waren nog altijd killers die naast haar liepen, mensen die haar zonder pardon zouden vermoorden als Stephania hen daar een reden voor gaf. Toen ze bij een groot gebouw in het hart van de stad kwamen, voelde Stephania een knoop van angst in haar maag vormen. Ze drukte het weg, vastberaden om te doen waarvoor ze naar Felldust was gekomen. Ze zou wraak nemen op Irrien. Ze zou haar zoon terugkrijgen van de tovenaar.

Ze liepen met haar door het gebouw, langs de werkende slaven en de trainende krijgers, langs standbeelden van een jonge Ulren, omgeven door de lichamen van verslagen vijanden. Stephania twijfelde er niet aan dat dit een gevaarlijke man was. Het feit dat hij direct onder Irrien stond betekende dat hij zich een weg naar de top had gevochten in één van de meest gevaarlijke plekken die er waren.

Hier verliezen betekende sterven of erger, maar Stephania was niet van plan om te verliezen. Ze had de lessen van de invasie geleerd, en zelfs van haar falen om Irrien onder de duim te krijgen. Deze keer had ze iets te bieden. Ulren wilde hetzelfde als zij: macht, en de dood van de voormalige Eerste Steen.

Stephania wist dat er wel ergere dingen waren om een huwelijk op te baseren.




HOOFDSTUK ZES


Ceres stapte uit de kleine boot de oever op, verbijsterd over het feit dat een plaats als deze ondergronds kon bestaan. Ze wist dat de krachten van de Ouden er iets mee te maken hadden, maar ze snapte niet waarom ze dit zouden doen. Waarom een tuin in een nachtmerrie creëren?

Maar afgaande op de dingen die ze tot dusver van de Ouden had gezien, was het feit dat er een nachtmerrie was wellicht voldoende reden om een tuin te creëren.

Dan was er de koepel nog, die uit puur goudkleurig licht leek te bestaan. Ceres liep erheen. Als er ergens een antwoord te vinden was, dan moest het in die koepel zijn.

Er was een vage nevel in het licht, en binnen dacht Ceres twee figuren te zien. Ze hoopte maar dat het niet meer halfdode tovenaars waren. Ceres wist niet of ze nog de kracht had om tegen meer van hen te vechten.

Ze liep het licht in, en Ceres zette zich onwillekeurig schrap, in de verwachting dat ze door een klap naar achteren zou worden geslingerd. In plaats daarvan was er een seconde van druk, en toen was ze erdoorheen. Ze stond in de koepel en keek om zich heen.

Ze zag het interieur van een weelderige kamer, met tapijten en divans, standbeelden en ornamenten. Er waren ook andere dingen: glaswerk en boeken over toverkunst.

In het midden van de ruimte stonden twee figuren. De man had dezelfde gracieuze, vredige blik die Ceres herkende van haar moeder, en droeg de lichte gewaden die ze in de herinneringen van de Ouden had gezien. De vrouw droeg de donkere gewaden van een tovenares, maar anders dan de andere tovenaars zag ze er nog jong uit, niet uitgedroogd door de tijd.

Terwijl ze naar hen keek, besefte Ceres dat ze er ook enigszins doorzichtig uitzagen, zoals in de herinneringen.

“Ze zijn niet echt,” zei ze.

De man moest lachen. “Hoor je dat, Lin? We zijn niet echt.”

De vrouw raakte zijn arm even aan. “Dat is een begrijpelijke fout om te maken. Ik kan me voorstellen dat we er na al die tijd uitzien als schaduwen van wat we ooit waren.”

Dat verbaasde Ceres. Impulsief strekte ze haar hand naar de man uit. Haar hand ging dwars door zijn borst heen. Toen besefte ze wat ze zojuist had gedaan.

“Sorry,” zei ze.

“Het geeft niet,” zei de man. “Ik kan me voorstellen dat het een beetje verontrustend is.”

“Wat zijn jullie?” vroeg ze. “Ik zag de tovenaars boven, en jullie zijn niet zoals zij, maar jullie zijn ook niet zoals de herinneringen, want dat zijn alleen beelden.”

“Wij zijn iets… anders,” zei de vrouw. “Ik ben Lin, en dit is Alteus.”

“Ik ben Ceres.”

Ceres merkte op hoe dicht de twee bij elkaar stonden; de manier waarop Lins hand op Alteus’ schouder rustte. De twee zagen eruit als een verliefd stel. Zouden zij en Thanos ooit zo eindigen? Waarschijnlijk niet zo transparant.

“De strijd laaide op,” zei Alteus, “en we konden het niet tegenhouden. Wat de tovenaars gepland hadden was kwaadaardig.”

“Een aantal van jouw soort waren niet veel beter,” zei Lin met een vage glimlach, alsof ze die conversatie al vele malen hadden gehad. “Het gebeurde allemaal zo snel. De Ouden zetten de tovenaars gevangen zoals ze waren, hun magie mengde het verleden met de toekomst, en Alteus en ik…”

“Jullie werden iets anders,” maakte Ceres haar zin af. Herinneringen met een bewustzijn. Geesten van het verleden die elkaar konden aanraken.

“Ik krijg het idee dat je je niet een weg door alles daarboven heen hebt gevochten om ons te vinden,” zei Alteus.

Ceres slikte. Dit had ze niet verwacht. Ze had een object verwacht, misschien iets als het verbindingspunt dat de spreuken met elkaar verbond. Toch had de Oude die voor haar stond gelijk: ze was hier om een reden.

“Ik heb het bloed van de Ouden,” zei ze.

Ze zag Alteus knikken. “Dat zie ik.”

“Maar er is iets dat haar beperkt,” zei Lin. “Iets dat haar tegenhoudt.”

“Iemand heeft me vergiftigd,” zei Ceres. “Ze heeft me mijn krachten afgenomen. Mijn moeder was in staat om ze te herstellen, maar dat was slechts tijdelijk.”

“Daskalos’ vergif,” zei Lin vol walging.

“Een kwaadaardig iets,” zei Alteus.

“Maar iets dat ongedaan kan worden gemaakt,” voegde Lin toe. Ze keek naar Ceres. “Als ze het waard is. Het spijt me, maar het is veel macht voor iemand om te hebben. We hebben gezien wat het kan doen.”

“En gezien wat wij zijn, zou het veel kosten om het ongedaan te maken,” zei Alteus.

Lin raakte zijn arm aan. “Misschien is het tijd om nieuwe dingen te zien. We zijn hier al honderden jaren. Ondanks alles dat we kunnen creëren, is het misschien tijd om te zien wat er verder is.”

Ceres zweeg toen ze dat hoorde, en de implicaties begonnen tot haar door te dringen.

“Wacht, mij genezen zou jullie dood worden?” Ze schudde haar hoofd, maar toen dacht ze aan Thanos en alle anderen op Haylon. Als ze dit niet deed, zouden zij ook sterven. “Ik weet niet wat ik moet zeggen,” gaf ze toe. “Ik wil niet dat er iemand voor me sterft, maar er zullen een heleboel mensen sterven als ik dit niet doe.”

Ze zag de twee geesten elkaar aankijken.

“Dat is een goed begin,” zei Alteus. “Het betekent dat er een reden is om het te doen. Vertel ons de rest. Vertel ons over alles dat je hierheen heeft gebracht.”

Ceres deed haar best. Ze vertelde alles over de opstand, en de oorlog. Over de invasie, en haar onvermogen om het tegen te houden. Over de aanval op Haylon, die op dit moment de levens van iedereen waar ze om gaf in gevaar bracht.

“Ik begrijp het,” zei Lin, en ze strekte haar hand uit om Ceres aan te raken. Tot Ceres’ verbazing voelde ze een soort druk. “Het doet me een beetje denken aan onze oorlog.”

“Het verleden herhaalt zich in echo’s,” zei Alteus. “Maar er zijn echo’s die niet herhaald kunnen worden. We moeten weten of ze het begrijpt.”

Ceres zag Lin knikken.

“Dat is waar,” zei de geest. “Dus, een vraag voor jou, Ceres. Laten we eens zien of je het begrijpt. Waarom bestaat dit nog? Waarom zitten de tovenaars hier op deze manier gevangen? Waarom hebben de Ouden hen niet gewoon vernietigd?”

De vraag voelde aan als een test, en Ceres kreeg het gevoel dat ze geen hulp van deze twee zou krijgen als ze geen goed antwoord gaf. Gezien wat het hen zou kosten, verbaasde het haar dat ze het zelfs maar wilden overwegen.

“Hadden de Ouden hen kunnen vernietigen?” vroeg Ceres.

Alteus zweeg even en knikte toen. “Dat was het niet. Denk aan de wereld.”

Ceres dacht. Ze dacht aan de gevolgen van de oorlog. Aan de verschroeide woestenijen van Felldust, en de ravage op het eiland boven haar. Aan hoe weinig van de Ouden er nog over waren. Aan de invasies, en de mensen die gestorven waren in de strijd tegen het Rijk.

“Ik denk dat jullie hen niet vernietigd hebben vanwege wat het zou kosten,” zei Ceres. “Wat heeft het voor nut om te winnen als er daarna niets meer over is?” Ze had echter het vermoeden dat er meer was. “Ik maakte deel uit van een opstand. We vochten tegen iets dat groot was, en kwaadaardig, iets dat mensenlevens verwoestte. Maar hoeveel mensen zijn er nu gestorven? Je kunt iets niet oplossen door simpelweg iedereen af te slachten.”

Ze zag Lin en Alteus elkaar aankijken. Ze knikten.

“In de eerste instantie lieten we de opstand van de tovenaars toe,” zei Alteus. “We dachten dat het nergens toe zou leiden. Toen groeide het, en we vochten. Maar tijdens het gevecht richtten we net zoveel schade aan als zij. We hadden de macht om hele landschappen te verwoesten, en we hebben die macht gebruikt. Oh, en hoe.”

“Je hebt gezien wat er op dit eiland is gebeurd,” zei Lin. “Wanneer ik je genees, als ik je genees, heb jij die macht ook. Wat ga je ermee doen, Ceres?”

Er was ooit een tijd waarin het antwoord simpel geweest zou zijn. Ze zou het Rijk ten val gebracht hebben. Ze zou de aristocratie verwoest hebben. Nu wilde ze alleen maar dat mensen een veilig en gelukkig leven konden leiden; het leek niet zoveel gevraagd.

“Ik wil alleen de mensen waar ik om geef redden,” zei ze. “Ik wil niemand vernietigen. Het is alleen… ik ben bang dat ik wel moet. Ik haat dat, ik wil gewoon vrede.”

Haar woorden verrasten zelfs Ceres. Ze wilde geen geweld meer. Maar ze moest het doen, simpelweg om te voorkomen dat er nog meer onschuldige mensen werden afgeslacht. Dat leverde haar nog een goedkeurend knikje op.

“Een goed antwoord,” zei Lin. “Kom hier.”

De voormalige tovenares liep langs de glazen flesjes en alchemistische spullen, die in een illusionaire vorm leken te bestaan. Ze mengde wat dingen en verplaatste wat. Alteus liep met haar mee, en ze leken te werken in een harmonie die pas na vele jaren kon komen. Ze goten oplossingen in nieuwe vaten, voegden ingrediënten toe en raadpleegden boeken.

Ceres stond daar en keek naar hen, en ze moest toegeven dat ze niet eens de helft van wat ze deden begreep. Toen ze ineens voor haar stonden met een glazen flesje, leek het bijna niet genoeg.

“Drink dit,” zei Lin. Ze bood het Ceres aan, en hoewel het ontastbaar leek, voelde Ceres solide glas toen ze het aanraakte. Ze hield het flesje omhoog en zag een sprankelende gouden vloeistof met dezelfde kleur als de koepel om haar heen.

Ceres dronk, en het proefde naar sterrenlicht.

Toen leek het door haar heen te spoelen, en ze voelde de werking in de ontspanning van haar spieren en het verdwijnen van pijnen waarvan ze niet had beseft dat ze we waren. Ze voelde iets in zich groeien, iets dat zich door haar lichaam verspreidde als de wortels van een boom. De kanalen waar haar krachten doorheen hadden gestroomd herstelden zich.

Toen het voorbij was, voelde Ceres zich beter dan voor de invasie. Het voelde alsof er een diepe vrede door haar heen ging.

“Is het voorbij?” vroeg Ceres.

Alteus en Lin pakten elkaars hadden vast.

“Nog niet,” zei Alteus.

De koepel leek te imploderen. De inhoud verdween terwijl alles in puur licht veranderde. Dat licht verzamelde zich op de plek waar de Oude en de Tovenares stonden, tot Ceres hen niet meer kon zien.

“Het zal interessant zijn om te zien wat er nu gaat gebeuren,” zei Lin. “Vaarwel, Ceres.”

Het licht explodeerde en vulde Ceres, stromend door de kanalen van haar lichaam als water door pas gebouwde aquaducten. Het vulde haar en het bleef haar vullen, totdat er meer kracht in haar zat dan ooit tevoren. Voor het eerst begreep ze de ware dieptes van de krachten van de Ouden.

Ze stond daar, pulserend van de kracht, en ze wist dat de tijd was gekomen.

Het was tijd voor oorlog.




HOOFDSTUK ZEVEN


Terwijl ze naar de vergaderzaal liep, voelde Jeva de spanning stijgen. De mensen die zich hadden verzameld staarden haar aan zoals ze verwacht zou hebben van mensen die buiten hun land één van haar soort tegenkwamen: alsof ze een vreemde was, anders, gevaarlijk zelfs. Jeva vond het geen prettig gevoel.

Was het alleen omdat ze niet vaak mensen met de tekens van priesteressen zagen, of was het iets anders? Pas toen de eerste beledigingen en beschuldigingen werden geuit, begon Jeva het te begrijpen.

“Verraadster!”

“Je hebt je stam de dood in geleid!”

Er liep een jonge man uit de menigte naar voren, met die branie die alleen jonge mannen hadden. Hij beende naar voren alsof hij eigenaar was van het pad dat naar het huis van de doden leidde. Toen Jeva om hem heen wilde lopen, versperde hij haar de weg.

Jeva had hem daarvoor moeten slaan, maar ze was hier voor belangrijkere zaken.

“Laat me door,” zei ze. “Ik ben hier niet voor geweld.”

“Ben je de gebruiken van ons volk nu al vergeten?” wilde hij weten. “Je hebt je stam laten sterven in Delos. Hoeveel zijn er teruggekomen?”

Jeva kon de woede in zijn stem horen. Het soort woede dat zelfs haar mensen voelden wanneer ze iemand verloren die ze liefhadden. Het had geen zin om hem te vertellen dat ze naar de voorouders waren gegaan, en dat hij daar blij om moest zijn. Jeva wist niet eens zeker of ze dat zelf wel geloofde. Ze had de zinloze dodelijke sterfgevallen van de oorlog met eigen ogen aanschouwd.

“Maar jij bent teruggekomen,” zei de jonge man. “Je hebt één van onze stammen verwoest, en je bent teruggekomen, lafaard!”

Op een andere dag zou Jeva hem voor die opmerking vermoord hebben, maar de realiteit was dat het gejank van een idioot er niet toe deed, zeker niet vergeleken met alle andere dingen die gaande waren. Ze wilde weer om hem heen lopen.

Jeva stopte toen hij een mes trok.

“Dit wil je niet, jongen,” zei ze.

“Vertel me niet wat ik wil!” schreeuwde hij, en hij dook op haar af.

Jeva reageerde instinctief. Ze ontweek zijn aanval en haalde tegelijkertijd uit met haar kettingen met messen. Ze bewoog met de snelheid van vele jaren training, en één van de kettingen wikkelde zich wringend rond zijn nek. Het bloed spoot alle kanten op, en de jonge man greep naar de wond terwijl hij zich op zijn knieën liet vallen.

“Verdomme,” zei Jeva zachtjes. “Waarom liet je me dat nou doen, idioot?”

Er kwam natuurlijk geen antwoord. Er kwam nooit een antwoord. Jeva fluisterde een gebed voor de doden naar de jonge man en tilde hem toen op. Andere dorpelingen volgden haar, en waar er voorheen grapjes zouden zijn gemaakt, voelde Jeva nu spanning. Ze volgden haar als wachters, alsof ze een gevangene naar haar executie begeleidden.

Toen ze bij het Huis van de Doden kwam, stonden de dorpsoudsten al op haar te wachten. Jeva liep op blote voeten naar binnen, knielde voor de eindeloze brandstapel, en liet het levenloze lichaam van haar aanvaller in de vlammen zakken. Terwijl het begon te branden, keek ze om zich heen naar de mensen die ze moest overtuigen.

“Je bent gekomen met bloed aan je handen,” zei een Spreker van de Doden. Zijn gewaden wervelden om hem heen toen hij naar voren stapte. “De doden hadden ons verteld dat er iemand zou komen, maar niet dat het op deze manier zou zijn.”

Jeva keek hem aan en vroeg zich af of hij de waarheid sprak. Er was ooit een tijd dat ze er niet aan getwijfeld zou hebben.

“Hij viel me aan,” zei Jeva. “Hij was niet zo snel als hij dacht.”

De anderen knikten. Zulke dingen konden nu eenmaal gebeuren in deze wrede wereld. Jeva liet het schuldgevoel dat ze had niet zien.

“Je bent gekomen om ons iets te vragen,” zei de Spreker.

“Jeva knikte. “Dat klopt.”

“Stel je vraag maar.”

Jeva stond daar en probeerde haar gedachten op een rijtje te krijgen. “Ik vraag om hulp voor het eiland Haylon. Het wordt aangevallen door een grote vloot, op bevel van de Eerste Steen. Ik ben ervan overtuigd dat onze mensen een verschil kunnen maken.”

Mensen begonnen door elkaar heen te praten. Er waren vragen en eisen, beschuldigingen en meningen, en ze leken allemaal in elkaar over te vloeien.

“Ze wil dat we voor haar gaan om te sterven.”

“Dit hebben we al eerder gehoord!”

“Waarom zouden we vechten voor mensen die we niet kennen?”

Jeva stond daar en liet alles over zich heen komen. Als dit verkeerd liep, dan was de kans groot dat ze deze ruimte niet meer zou verlaten. Gezien wie ze was, zou dat haar een gevoel van vrede moeten geven, maar ze betrapte zichzelf erop dat ze aan Thanos dacht, die zijn leven op het spel had gezet om haar te redden, en aan alle mensen die vast zaten op Haylon. Ze hadden haar nodig.

“We moeten haar naar de doden sturen voor alles dat ze gedaan heeft!” riep iemand.

De Spreker van de Doden ging naast Jeva staan en gebaarde om stilte.

“We weten wat onze zuster vraagt,” zei de Spreker. “Nu is niet de tijd om te praten. Wij zijn slechts levenden. Nu is de tijd om naar de doden te luisteren.”

Hij reikte naar zijn riem en haalde een buideltje tevoorschijn, met daarin heilige poeders die waren vermengd met de as van de voorouders. Hij gooide het op de brandstapel, en de vlammen laaiden op.

“Haal adem, zuster,” zei de Spreker. “Haal adem en zie.”

Jeva ademde de rook in en inhaleerde diep. De vlammen dansten in de kuil onder haar, en voor de eerste keer in jaren zag Jeva de doden.

Het begon met de geest van de man die ze had gedood. Hij stond op uit zijn brandende lichaam en liep door de vlammen naar haar toe.

“Je hebt me vermoord,” zei hij op een geschokte toon. “Je hebt me vermoord!”

Hij sloeg haar, en hoewel de doden niet in staat zouden moeten zijn om de levenden aan te raken, voelde Jeva het, alsof hij haar had geslagen terwijl hij nog leefde. Hij sloeg haar, en toen deed hij weer een stap achteruit, een verwachtingsvolle blik in zijn ogen.

Toen kwamen de andere doden op Jeva af, en ze waren niet vriendelijker dan de jonge man de ze had vermoord. Ze waren er allemaal: de mensen die ze zelf had vermoord, degenen die ze op Haylon de dood in had geleid. Ze liepen één voor één naar haar toe en sloegen haar. De klappen deden haar wankelen, en ze moest haar best doen om zichzelf staande te houden.

Het leek een eeuwigheid te duren. Toen ze eindelijk weer afstand namen, kon Jeva weer opkijken. Ze was op Haylon. Het eiland was omsingeld door schepen en de strijd woedde in alle hevigheid voort.

Ze zag de schepen van de Bottenmensen die van de aanvallers rammen, en hun krijgers stroomden de kust op. Ze zag hen vechten en moorden en sterven. Jeva zag hen sterven in aantallen die ze slechts één keer eerder had gezien, in Delos.

“Als je hen naar Haylon brengt, zullen ze sterven,” klonk een stem. De stem klonk alsof hij bestond uit de stemmen van duizend voorouders. “Ze zullen sterven zoals wij zijn gestorven.”

“Zullen ze winnen?” vroeg Jeva.

Er volgde een korte pauze voor de stem haar vraag beantwoordde. “Het is mogelijk dat het eiland wordt gered.”

Dus het zou geen leeg gebaar zijn. Het zou niet hetzelfde zijn als op Delos.

“Het zou het einde van onze mensen betekenen,” zei de stem. “Sommigen zullen het overleven, maar onze stammen niet. Onze manier van leven niet. Er zullen zich velen bij ons voegen, die in de dood op je zullen wachten.”

Jeva voelde een steek van angst. Ze had de woede gevoeld van de mensen die waren gestorven, ze had hun klappen gevoeld. Was dit het waard? Kon ze dit haar volk aan doen?

“En jij zal sterven,” vervolgde de stem. “Verkondig dit aan onze mensen, en jij zult ervoor sterven.”

Langzaam kwam ze weer tot zichzelf. Ze lag op de grond voor de brandstapel.

Jeva bracht een hand naar haar gezicht en zag bloed op haar vingers, hoewel ze niet wist of het kwam door de inspanning van het visioen of het geweld van de doden. Ze krabbelde overeind en keek uit over de menigte.

“Vertel ons wat je hebt gezien, zuster,” zei de Spreker van de Doden.

Jeva keek hem aan en probeerde te peilen hoeveel hij had gezien, als hij al iets gezien had. Kon ze nu liegen? Kon ze de mensen hier vertellen dat de doden allemaal voor het plan waren?

Jeva wist dat ze dat niet kon, zelfs niet voor Thanos.

“Ik zag de dood,” zei ze. “Jullie dood, mijn dood. Het betekent de dood van al onze mensen als we dit doen.”

Geroezemoes vulde de ruimte. Haar mensen hadden geen angst voor de dood, maar de verwoesting van hun hele manier van leven was iets anders.

“Jullie hebben me gevraagd voor de doden te spreken,” zei Jeva, “en zij zeiden dat de dood van onze mensen de overwinning op Haylon zal betekenen.” Ze haalde diep adem en dacht aan wat Thanos gedaan zou hebben. “Ik wil niet voor de doden spreken. Ik wil voor de levenden spreken.”

Het geroezemoes veranderde van toon, en de mensen klonken verward nu. Sommigen klonken kwaad.

“Ik weet wat jullie denken,” zei Jeva. “Jullie denken dat dit heiligschennis is. Maar er is een heel eiland vol mensen dat onze hulp nodig heeft. Ik heb de doden gezien, en zij vervloekten mij voor hun dood. Weten jullie wat dat mij vertelt? Dat het leven er wel toe doet! Dat de levens van alle mensen die zullen sterven als we niet helpen, belangrijk zijn. Als we niet helpen, laten we het kwaad toe. Dan laten we degenen die in vrede willen leven afgeslacht worden. Daar zal ik me tegen verzetten. Niet omdat de doden het vragen, maar omdat de levenden dat doen!”

Er ontstond opschudding in de zaal. De Spreker van de Doden keek om zich heen, en wendde zich toen tot Jeva. Hij duwde haar richting de deur.

“Je kunt beter gaan,” zei hij. “Ga, voordat ze je vermoorden voor blasfemie.”

Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.

Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.

“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”

Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”

Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.

“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”

Jeva liet zich ook op haar knieën vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.

“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.




HOOFDSTUK ACHT


Irrien negeerde de pijn van zijn verwondingen terwijl hij naar het zuiden reed, over de weg die door zijn leger al in modder was veranderd. Hij dwong zichzelf om rechtop in het zadel te blijven zitten en niets te laten merken. Hij stopte niet, hij vertraagde zelfs niet, ondanks zijn vele sneeën, verbanden en hechtingen. Wat er aan het einde van deze reis lag, was te belangrijk om uit te stellen.

Zijn mannen reden met hem mee, en de rit terug naar Delos ging nog sneller dan hun aanval op het Noorden. Sommigen raakten achter omdat ze zich bezig moesten houden met het bijeenhouden van de slaven of omdat ze wagens met geplunderde spullen met zich meenamen, maar de meeste mannen reden met hun heer mee, klaar voor de gevechten die nog zouden komen.

“Ik hoop voor je dat je het niet mis hebt,” snauwde Irrien naar N’cho.

De huurling reed naast hem, met de schijnbaar onuitputtelijke kalmte die hij altijd uit leek te stralen, alsof het feit dat de horde van Irriens beste krijgers achter hen hem niets deed.

“Je zult het zien als we Delos bereiken, Eerste Steen.”

Dat duurde niet lang, hoewel Irriens paard toen ze arriveerden zwaar hijgde en zijn flanken nat waren van het zweet. Irrien volgde N’cho, die hen bij de weg vandaan leidde, naar een ruimte die vol stond met ruïnes en grafstenen. Toen hij halt hielt, keek Irrien om zich heen. Hij was niet onder de indruk.

“Dit is het?” wilde hij weten.

“Dit is het,” verzekerde N’cho hem. “Een ruimte waar het leven zwak genoeg is om… andere wezens op te roepen. Wezens die in staat zijn om één van de Ouden te doden.”

Irrien steeg af. Hij had het met gemak en gratie moeten doen, maar zijn pijnlijke verwondingen zorgden ervoor dat hij op een lompe manier de grond raakte. Het herinnerde hem aan wat de huurling en zijn kameraden hem hadden aangedaan, aan waar N’cho voor zou boeten als hij zijn belofte niet nakwam.

“Het ziet eruit als een eenvoudige begraafplaats,” beet Irrien naar hem.

“Het is al een plek des doods sinds de tijd van de Ouden,” antwoordde N’cho. “De dood is hier zo vaak geweest dat hij de deur op een kiertje heeft laten staan. Het vereist slechts de juiste woorden, de juiste symbolen om de deur helemaal te openen. En de juiste offers, uiteraard.”

Irrien had moeten weten dat een man die zich kleedde als een priester des doods om een offer zou vragen. En toch, als hij hem de middelen kon geven om het kind van de Ouden te doden, dan was het het waard.

“Er zullen slaven gebracht worden,” beloofde hij. “Maar als je faalt, zul je hen terugzien in de dood.”

Het meest angstaanjagende van dit alles was het feit dat de huurling daar niet eens op reageerde. Hij behield zijn kalmte, en liep naar een plek die eruitzag alsof er een massagraf onder lag. Hij haalde poeders en toverdrankjes uit zijn gewaden tevoorschijn, en begon markeringen op de grond te tekenen.

Irrien keek toe en wachtte. Hij ging in de schaduw van één van de tombes zitten en probeerde te verbergen hoe erg zijn lichaam pijn deed na de lange rit. Hij zou maar graag verder Delos in zijn gereden om te baden en zijn wonden te verzorgen, en misschien even te rusten. Maar dan zouden zijn mannen vragen stellen over waarom hij niet hier was. En hij moest sterk zijn.

Dus stuurde hij zijn mannen erop uit om offers te halen, en gaf hen een lijst met andere dingen waarvan N’cho had gezegd dat ze nodig waren. Het duurde meer dan een uur voor ze terugkwamen uit de stad, met de meest bizarre verzameling van benodigdheden. Er kwam een dozijn priesters des doods mee met de slaven en smeersels, de kaarsen en de vuurpotten.

Irrien zag N’cho glimlachen bij het zien van de priesters, met een zelfverzekerdheid die Irrien vertelde dat hij geen spelletjes speelde.

“Ze willen zien hoe het in zijn werk gaat,” zei hij. “Ze willen zien of het wel echt mogelijk is. Ze geloven erin, maar ze geloven er niet in.”

“Ik geloof het als ik het zie,” zei Irrien.

“Dan zul je het zien, mijn heer,” antwoordde de huurling.

Hij liep terug naar de ruimte die hij met de symbolen van zijn toverkunst had gemarkeerd, en stak kaarsen aan. Hij gebaarde om de slaven naar voren te brengen, en bond hen één voor één vast aan staken rondom de cirkel die hij getekend had. Vervolgens smeerde hij hen in met oliën die hen deden worstelen en smeken.

Dat was echter niets vergeleken met hun geschreeuw, dat oprees toen de huurling hen in brand stak. Irrien hoorde een aantal van zijn mannen naar adem snakken bij het aanschouwen van de achteloze wreedheid. Anderen klaagden over verspilling. Irrien stond daar alleen maar. Als dit niet werkte, had hij later alle tijd om N’cho te vermoorden.

Het werkte echter wel, op een manier die Irrien nooit had kunnen voorzien.

Hij zag N’cho de cirkel uitstappen. Terwijl hij zong, leek de grond binnenin de cirkel in te storten, alsof er een zinkgat ontstond. De schreeuwende, brandende offers vielen in het gat terwijl N’cho onverstoorbaar door bleef dingen.

Irrien hoorde het gekraak van de tombes die open begonnen te breken. Een graf vlakbij de plek waar Irrien stond scheurde met een oorverdovend lawaai door tweeën. Irrien zag de hoe de botten er als in een draaikolk werden uitgerukt, waarna ze het gat in de grond werden ingezogen.

Er volgden nog meer botten. Het was alsof ze door een magische kracht naar het gat toe werden getrokken, met de snelheid van geworpen speren. Irrien zag een man door een dijbeen doorboord worden, waarna hij mee het gat in werd gesleurd. Hij schreeuwde toen hij viel

En toen werd alles weer stil. N’cho gebaarde naar de priesters des doods om naar voren te komen. Ze gingen bij hem staan, duidelijk benieuwd naar wat hij dan ook aan het doen was. Irrien vond het belachelijk dat ze hun verlangen naar macht op de eerste plaats zetten, dat ze het zelfs belangrijker vonden dan hun eigen leven.

Irrien had al geraden wat er kwam, nog voordat een enorme hand met klauwen uit het gat omhoog kwam en één van de priesters greep. De klauwen boorden zich dwars door de priester heen en sleurden de om genade smekende man met zich mee.

N’cho kwam meteen in actie en wikkelde een lichte, zilveren ketting om de arm van het wezen heen, alsof hij een wild paard ving. Hij overhandigde het uiteinde van de ketting aan een groep soldaten. Ze hielden de ketting voorzichtig vast, alsof ze verwachtten dat zij zelf de volgende slachtoffers zouden worden.

“Trekken,” commandeerde hij. “Trek voor je leven.”

De mannen keken naar Irrien, en Irrien knikte. Als dit een paar levens zou kosten, was het het waard zijn. Hij keek toe hoe de mannen trokken, alsof ze een zwaar zeil hesen. Ze sleurden het beest niet uit zijn schuilplaats, maar leken hem wel te overtuigen om in beweging te komen.

Het beest klom met zijn enorme klauwen uit het gat in de grond. Het was een wezen met een flinterdunne, leerachtige huid, met daaronder botten die groter waren dan de mannen zelf. Sommigen van die botten staken als speerpunten door de huid heen. Het beest was zo groot als een hoog schip, en zag er onbedwingbaar uit. Het had de kop van een krokodil, met in het midden van de schedel een enkel groot oog dat met een onheilspellende gele blik voor zich uit staarde.

N’cho haalde meer kettingen tevoorschijn en overhandigde die aan de andere mannen. Al snel werd het beest door een hele compagnie van krijgers in bedwang gehouden. Zelfs geketend was het een angstaanjagend wezen. Het leek een gevoel van dood uit te stralen, en het gras kleurde spontaan bruin door zijn aanwezigheid.

Irrien ging staan. Hij liet zijn zwaard aan zijn riem hangen, maar alleen omdat het geen zin had om een zwaard te trekken. Hoe moest hij iets doden dat duidelijk niet leefde op een manier die hij begreep? En waarom zou hij het willen doden, als het precies was wat hij nodig had om het op te nemen tegen de krijgers op Haylon, en het meisje dat schijnbaar nog gevaarlijker was dan hen allemaal?

“Zoals beloofd, Eerste Steen,” zei N’cho. Hij gebaarde als een slavenhouder die een bijzonder duur exemplaar liet zien. “Een wezen dat gevaarlijker is dan welk wezen dan ook.”

“Gevaarlijk genoeg om één van de Ouden te doden?” wilde Irrien weten.

Hij zag de huurling knikken, als een wapensmid die trots was op zijn creatie.

“Dit wezen is pure dood, Eerste Steen,” zei hij. “Het is in staat om alles te doden dat leeft. Ik neem aan dat u tevreden bent?”

Irrien zag de mannen worstelen om het beest in bedwang te houden, en trachtte de kracht van het wezen in te schatten. Hij kon zich niet voorstellen dat hij er ooit tegen zou vechten. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand een confrontatie met dat beest zou overleven. Even ontmoette het oog van het beest zijn blik, en Irrien zag alleen maar haat: een diepe, blijvende haat voor alles dat leefde.

“Als je het na afloop weer terug kunt stoppen,” zei Irrien. “Ik zit er niet op te wachten dat dat ding achter mij aan komt.”

N’cho knikte. “Dit wezen is niet gemaakt voor deze wereld, Eerste Steen,” zei hij. “De kracht die het bij elkaar houdt zal uiteindelijk uitbranden.”

“Breng hem naar de boten,” commandeerde Irrien.

N’cho knikte. Hij gebaarde naar de mannen en gaf bevelen over waar ze moesten trekken en hoe hard. Irrien zag het toen één van de mannen zich verstapte, en het beest uithaalde. Hij scheurde de man in tweeën.

Irrien was bijna nergens bang voor, maar voor dit ding wel. Maar dat was goed. Het betekende dat het een machtig wezen was. Machtig genoeg om zijn vijanden af te slachten.

Machtig genoeg om hier een einde aan te maken, voor eens en altijd.




HOOFDSTUK NEGEN


Stephania stond ongeduldig in een ontvangstkamer in Ulrens grote huis. Ondanks de angst die ze voelde keek ze net zo uitdrukkingsloos als de standbeelden die er stonden. Er was angst, ondanks het feit dat ze naar dit moment toe had gewerkt, en ondanks alles dat ze had gedaan om hier te komen.

Ze wist van haar poging om Irrien te verleiden hoe erg dit fout kon gaan. Eén verkeerde stap en het zou haar dood betekenen, of erger. Ze zou verkocht worden als het speeltje van één of andere rijke man. Hopelijk was de voormalige Tweede Steen makkelijker te verleiden dan de eerste.

De constante aanwezigheid van het tuig dat haar hierheen hadden gebracht, werkte ook op Stephania’s zenuwen. Ze praatten niet met haar, en behandelden haar niet met het respect dat haar positie vereiste. De twee mannen stonden als cipiers bij de deur. De vrouw was inmiddels vertrokken om Ulren op de hoogte te brengen van Stephania’s komst.

Stephania maakte van haar tijd gebruik om uit te vinden hoe ze zichzelf het beste kon presenteren. Ze koos een sofa die in het midden van de ruimte stond, en ging er elegant op zitten, verleidelijk zelfs. Ze wilde Ulren onmiddellijk duidelijk maken waarom ze hier was.

Toen de Tweede Steen de ontvangstkamer binnenliep, vergezeld door de vrouw, moest Stephania haar best doen om niet op te staan en weg te lopen. Het was nog lastiger om de glimlach op haar gezicht te behouden, maar gelukkig had Stephania veel ervaring met het verbergen van haar ware gevoelens.

De standbeelden van Ulren hadden een ruige, aantrekkelijke jonge man in de bloei van zijn leven laten zien, maar daar leek de Tweede Steen allang niet meer op. Hij was oud. Wat nog erger was, ouderdom was hem niet gunstig gezind geweest bij het uitdelen van rimpels en levervlekken. Het weinige haar dat hij nog had was dun, en hij had talloze littekens. Dit was het soort man waar meisjes van adel grapjes over maakten, degene waarmee de armste moest trouwen om het geld. Hij was niet iemand die Stephania zou moeten overwegen als potentiele echtgenoot.

“Eerste Steen Ulren,” zei Stephania glimlachend. Ze ging staan. “Wat fijn om je eindelijk te ontmoeten.”

Ze loog omdat er iets veel belangrijkers dan geld op het spel stond. Deze man kon haar haar koninkrijk teruggeven. Hij kon haar teruggeven wat haar was afgenomen, en meer.

“Mijn bediende vertelt mij dat je Stephania bent, de aristocrate die kortstondig koningin van het Rijk was,” zei Ulren. “Je hebt geruchten verspreid om mijn aandacht te krijgen. Die heb je nu. Ik hoop dat je daar geen spijt van krijgt.”

Stephania glimlachte opzettelijk breder en raakte zijn arm aan. “Hoe kan ik spijt krijgen van het ontmoeten van de machtigste man ter wereld? Vooral als ik een voorstel voor hem heb?”

Ze bestudeerde Ulrens gezicht en probeerde het idee dat ze met hem naar bed zou moeten gaan te negeren. Dat probleem kwam later wel, en Stephania zou hoe dan ook doen wat nodig was.

“Wat voor voorstel?” vroeg Ulren. Stephania zag dat hij haar bekeek met de honger die mannen altijd hadden als ze naar haar keken. Ze verborg haar afschuw.

“Een aanzoek,” zei Stephania. “Wie anders zou een geschikte echtgenoot voor me kunnen zijn?”

Ulren bekeek Stephania van top tot teen en knipte toen met zijn vingers. “Ah, ik snap het. Een aristocrate die een toevluchtsoord zoekt. Sla haar in de boeien, fouilleer haar, brandmerk haar, en laat haar achter in mijn vertrekken. Ik zal een beetje plezier met haar beleven voor ze naar het slavenblok gaat.”

Stephania zag het tuig naar voren lopen, en even dacht ze aan alle keren dat Irrien haar had bedreigd. Hij was ook respectloos geweest, maar hij had in elk geval nog het fatsoen gehad om haar voor zichzelf te claimen, en deze keer zat Stephania niet midden in een invasie.

De vrouw kwam op haar af. De kettingen in haar handen lieten zien dat ze deze uitkomst al had verwacht, en haar glimlach zei dat ze er naar uit had gekeken. Stephania negeerde haar en liep naar de andere wachters toe.

“Denk maar niet dat je hier wegkomt,” zei de vrouw.

De twee wachters versperden Stephania de weg. Dat bracht hen iets dichter bij elkaar, en dat was precies waar Stephania op gewacht had. Ze haalde een klein opgevouwen papiertje uit haar mantel en blies erop.

Er kwam poeder uit, en dat verraste de wachters. Stephania hield voor de zekerheid haar adem in, maar ze hoefde zich geen zorgen te maken. De wachters snakten naar adem toen ze het poeder inademden en het hun longen vulden. Eén van hen greep naar zijn keel, alsof dat hem kon helpen. De ander greep zich vast aan de muur om te voorkomen dat hij viel.

Stephania negeerde hen en draaide zich weer om naar de vrouw, een mes in haar hand. Ze viel aan, maar de vrouw slaagde erin haar aanval af te weren, en sloeg het mes uit Stephania’s vingers. Ze haalde uit, en Stephania kromp ineens van de pijn.

Ze vertraagde echter niet. Mensen maakten de fout om te denken dat ze zwak was omdat ze geraffineerd was. Ze schopte de vrouw tegen de achterkant van haar knie, sleurde haar uit balans en begon haar te wurgen. Stephania wachtte tot ze slap werd, en liet haar bewusteloze lichaam op de grond vallen. Zorgvuldig ketende ze haar vast.

Toen wendde ze zich tot Ulren, een dolk in haar hand. “Het was erg onzorgvuldig van je mensen om me bewapend binnen te laten. Ik ben niet zo hulpeloos als je denkt.”

“Dat zie ik,” zei Ulren, en nu zag Stephania iets van respect in zijn ogen. “Je bent allesbehalve hulpeloos. Hmm…”

Hij bekeek haar weer van top tot teen. Als hij haar aanviel, zou Stephania hem neersteken, en proberen zijn rijk van hem af te nemen. Ze zou waarschijnlijk falen, maar ze zou nooit meer een slaaf zijn.

“Het lijkt erop dat ik je heb onderschat,” zei Ulren. “Vertel me nog eens waarom ik met je zou trouwen.”

Hij zei het alsof hij niet zojuist het bevel had gegeven om haar tot slavin te maken. Stephania slikte haar woede door, net zoals ze met haar afschuw deed. Als ze twee wachters moest vermoorden en een derde moest wurgen om indruk op deze man te maken, dan het zij zo.

“Je zou met me moeten trouwen omdat ik je het Rijk kan geven,” zei Stephania.

“Met welk leger?” vroeg Ulren. Natuurlijk dacht hij op die manier. Waren alle machtige mannen zulke dwazen?

“Met jouw leger,” zei Stephania. “Je mannen zullen als bevrijders worden gezien, omdat ze een rechtmatige koningin steunen. Die de steun van de mensen van het Rijk krijgt. Die alle geheimen daar kent. Denk erover na, Ulren. Ik ken het Rijk beter dan we dan ook.”

“Zeer verleidelijk,” zei hij.

“Ik ken Irrien ook,” ging Stephania verder. “Ik hoor dat je hem bijna net zo graag dood wil als ik.”

Ze zag de blik in zijn ogen, en ze wist dat ze hem had overtuigd.

“Hij heeft zwakheden waar je niet vanaf weet,” zei Stephania. “Als we daar gebruik van maken kunnen we hem doden, en met mij aan je zijde zal het vanzelfsprekend zijn om over zowel Felldust als het Rijk te heersen. Twee landen, die samen het grootste Rijk ter wereld zullen vormen.”

Het was hetzelfde aanbod dat ze Irrien had gedaan, maar Stephania kon meteen zien dat Ulren niet dezelfde persoon als de Eerste Steen was. Irrien was zo zeker van zijn macht geweest dat Stephania’s inspanningen waren teruggekaatst als stenen van een wapenrusting. Ulren was allesbehalve zeker van zijn positie.

“En in ruil daarvoor wil je een huwelijk?” zei Ulren.

Stephania glimlachte. “Er zijn mensen die het zouden beschouwen als een bonus, niet als een prijs. Denk erover na, Eerste Steen. Hoe lang is het geleden sinds een vrouw vrijwillig bij je in bed is gekropen? Hoe lang is het geleden sinds je de hoop op een zoon hebt opgegeven? Een dynastie die jouw naam draagt?”





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694783) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON is boek #8 – en het laatste boek – in Morgan Rice’ bestverkopende epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die begint met SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1), een gratis download. Terwijl Ceres in een mystiek land vecht om haar verloren krachten terug te vinden – en haar leven te redden – zetten Thanos, Akila, Heer West en de anderen zich schrap op het eiland Haylon, voor hun laatste slag tegen de machtige vloot uit Felldust. Jeva probeert haar mensen te overtuigen om Thanos te helpen en zich aan te sluiten bij de strijd om Haylon. Er volgt een episch gevecht, golf na golf, en ze hebben slecht weinig tijd als Ceres niet meer terugkeert. Stephania zeilt naar Felldust om de Tweede Steen te verleiden en hem terug naar Delos te brengen, zodat ze het koninkrijk dat ooit van haar was weer kan opeisen. Maar in deze wrede wereld gaat niet alles zoals ze het gepland had. Irrien, net terug van zijn overwinning in het Noorden, roept de volledige vloot van Felldust bij elkaar om een laatste verpletterende aanval op Haylon uit te voeren. Hij brengt ook een verrassingswapen mee – een monster met een onmetelijke kracht – om ervoor te zorgen dat Ceres voorgoed wordt uitgeschakeld. Intussen stuurt de tovenaar Daskalos zijn ultieme wapen – de zoon van Thanos en Stephania – op een missie om zijn vader te doden. In het laatste boek van de serie voltrekt zich de meest epische strijd van allemaal, een strijd waar het lot van de wereld van afhangt. Zal Ceres het overleven? En Thanos? Wat zal er van zijn zoon terechtkomen? Zullen de mensen ooit weer vrij zijn? En zullen Ceres en Thanos eindelijk ware liefde vinden? OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON vertelt een episch verhaal over tragische liefde, wraak, verraad, ambitie en lotsbestemming. Onvergetelijke personages en bloedstollende actie nemen ons mee naar een wereld die we nooit meer zullen vergeten, en die ons weer opnieuw verliefd laat worden op fantasy. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)

Как скачать книгу - "Overwinnaar, Verliezer, Zoon" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Overwinnaar, Verliezer, Zoon" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Overwinnaar, Verliezer, Zoon", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Overwinnaar, Verliezer, Zoon»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Overwinnaar, Verliezer, Zoon" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги автора

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *