Книга - Held, Verrader, Dochter

a
A

Held, Verrader, Dochter
Morgan Rice


Over Kronen en Glorie #6
Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) HELD, VERRADER, DOCHTER is boek #6 in Morgan Rice’ bestverkopende epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die begint met SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1) . De 17-jarige Ceres, een beeldschoon, arm meisje uit de stad Delos, ontwaakt zonder haar krachten. Vergiftigd door de tovenaar en gevangen genomen door Stephania, bereikt Ceres’ leven haar dieptepunt. Ze wordt misbruikt voor een wrede sport – en kan niets doen om het tegen te houden. Nadat Thanos zijn broer Lucious heeft gedood wil hij teruggaan naar Delos om Ceres en zijn thuisland te redden. Maar de Felldust vloot is al uitgevaren, en nu het gewicht van de wereld op de stad af komt is het misschien te laat om alles waar hij om geeft te redden. Er volgt een epische strijd, één die het lot van Delos voorgoed zal bepalen. HELD, VERRADER, DOCHTER vertelt een episch verhaal over tragische liefde, wraak, verraad, ambitie en lotsbestemming. Onvergetelijke personages en bloedstollende actie voeren ons mee naar een wereld die ons altijd bij zal blijven, en ons weer opnieuw verliefd laat worden op fantasy. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken) Boek #7 in OVER KRONEN EN GLORIE zal binnenkort verschijnen!







HELD, VERRADER, DOCHTER



(OVER KRONEN EN GLORIE--BOEK 6)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.

Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com) om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly


Boeken door Morgan Rice



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (Boek #1)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (Boek #1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (Boek #2)

EEN LIED VOOR WEZEN (Boek #3)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (Boek #2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (Boek #3)

OPSTANDELING, PION, KONING (Boek #4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (Boek #5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (Boek #6)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)

DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)

EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)

HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA EEN: SLAVERUNNERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)

ARENA DRIE (Boek #3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (Boek #1)



DE VAMPIER DAGBOEKEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

VERLANGD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

BELOOFD (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

BEGEERT (Boek #10)

VERDOEMD (Boek #11)

GEOBSEDEERD (Boek#12)


Wil jij ook gratis boeken?



Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright © 2017 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright Ralf Juergen Kraft, gebruikt onder licentie van istock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK EEN (#ufda40814-289e-5e21-b69a-854d4d0ae95d)

HOOFDSTUK TWEE (#u3396d0af-088c-561c-891f-f077d0e951f6)

HOOFDSTUK DRIE (#ud6ddcd6c-ac59-559c-a052-1e249de339c7)

HOOFDSTUK VIER (#u9ba0b638-69e4-5452-828c-81551ad71fa8)

HOOFDSTUK VIJF (#u31f68ec9-297e-5d38-b587-8b461b9c840d)

HOOFDSTUK ZES (#u8fe08ba3-398f-54f5-b732-99e2cdb7c189)

HOOFDSTUK ZEVEN (#u0228e2f2-2829-51e1-96a8-2487bfb6e327)

HOOFDSTUK ACHT (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


Akila hing in de tuigage van zijn schip en zag de dood naderen.

Het maakte hem doodsbang. Hij was nooit iemand geweest die in voortekenen geloofde, maar nu zag hij er een aantal die hij niet kon negeren. Akila was het grootste gedeelte van zijn leven een vechter geweest, en toch had hij nog nooit een vloot gezien als de vloot die nu naderde. Het deed de vloot die het Rijk naar Haylon had gestuurd lijken op papieren bootjes die door kinderen in een vijver waren gezet.

Het deed wat Akila had er nog minder indrukwekkend uit zien.

“Het zijn er teveel,” zei één van de zeelieden die vlakbij hem in de tuigage hing.

Akila gaf geen antwoord, want dat had hij niet. Hij zou er echter wel één moeten bedenken. Eén die niet de loodzware onzekerheid die op zijn borst drukte verraadde. De dingen die moesten gebeuren raasden al door zijn hoofd terwijl hij naar beneden klom. Ze moesten de havenketting hijsen. Ze moesten de katapulten naar de steigers brengen.

Ze moesten zich verspreiden, want blindelings op een vloot van dat formaat af varen was zelfmoord. Ze moesten als de wolven zijn die de grote sneeuwossen opjoegen, onstuimig, hier en daar een hap nemend, om hen uit te putten.

Akila glimlachte bij die gedachte. Hij plande het bijna alsof ze dit konden winnen. Wie zou hem ooit voor een optimist hebben aangezien?

“Het zijn er zo veel,” zei één van de zeelieden terwijl hij langs hem klom.

Terwijl Akila weer op het dek landde, hoorde hij anderen dezelfde woorden zeggen. Tegen de tijd dat hij terug was op het commandodek, werd hij opgewacht door zeker een tiental bezorgd kijkende rebellen.

“We kunnen niet tegen ze vechten,” zei één.

“Het zou zijn alsof we er niet eens zijn geweest,” stemde een ander in.

“Ze maken ons allemaal af. We moeten vluchten.”

Akila hoorde hen. Hij kon zelfs begrijpen wat ze wilden doen. Vluchten was logisch. Vluchten nu het nog kon. Hun schepen in een konvooi krijgen en gaan, langs de kust, tot ze zich los konden maken en terug naar Haylon konden varen.

Een deel van hem wilde dat ook doen. Misschien zouden ze, als ze Haylon konden bereiken, zelfs veilig zijn. Felldust zou zien wat voor troepen ze hadden, hoe goed hun havens waren beveiligd, en ze zouden wel twee keer nadenken voor ze achter hen aankwamen.

In elk geval een tijdje.

“Vrienden,” riep hij, luid genoeg zodat iedereen op het schip hem kon horen. “Jullie zien de dreiging die op ons wacht, en ja, ik hoor degenen die willen vluchten.”

Hij spreidde zijn handen om het gemompel dat volgde te sussen.

“Ik weet het. Ik hoor jullie. Ik heb met jullie gevaren en jullie zijn geen lafaards. Niemand kan het tegendeel beweren.”

Maar als ze nu op de vlucht sloegen, zou men hen wel lafaards noemen. Akila wist dat. Ze zouden het de krijgers van Haylon kwalijk nemen, ondanks alles dat ze hadden bereikt. Maar dat wilde hij niet zeggen. Hij wilde zijn mannen niet dwingen om dit te doen.

“Ik zou ook liever vluchten. Wij hebben ons deel gedaan. We hebben het Rijk verslagen. We verdienen het om naar huis te gaan, in plaats van hier te blijven en te sterven voor het doel van anderen.”

Zoveel was wel duidelijk. Ze waren hier tenslotte pas gekomen nadat Thanos erom had gesmeekt.

Hij schudde zijn hoofd. “Maar dat zal ik niet doen. Ik zal niet vluchten als dat betekent dat ik de mensen die op me rekenen in de steek moet laten. Ik zal niet vluchten nu we weten wat er met de mensen van Delos zal gebeuren. Ik zal niet vluchten, want wie zijn zij?”

Hij wees naar de naderende vloot, en veranderde het toen in een grof gebaar. Dat kreeg zijn mannen in elk geval aan het lachen. Mooi, ze konden nu wel wat lol gebruiken.

“De waarheid is dat het kwaad een zorg is van iedereen. Als een man mij zegt dat ik moet knielen of sterven, dan stomp ik hem in zijn gezicht!” Ze lachten harder. “En niet omdat hij me bedreigt. Maar omdat het soort man dat mensen vertelt om te knielen gewoon een stomp verdient!”

Dat leverde gejuich op. Het leek erop dat Akila dit goed beoordeeld had. Hij gebaarde naar de plek waar een verkenningsschip lag, dat aan zijn vlaggenschip was vastgebonden.

“Dat is er één van ons,” zei Akila. “Ze hebben hem en zijn crew te pakken gekregen. Ze hebben hem geslagen tot ze bloed zagen. Ze hebben hem aan het roer gebonden en zijn ogen uitgestoken.”

Akila zweeg even om dat te laten bezinken.

“Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat ze ons bang konden maken,” zei Akila. “Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat we dan wel zouden vluchten. Ik zeg dat als een man één van mijn broeders zo behandeld, ik hem wil afmaken als de hond die hij is!”

Dat leverde gejuich op.

“Ik zal jullie echter niet dwingen,” zei Akila. “Als je naar huis wil… nou, niemand kan zeggen dat je dat niet verdiend hebt. En als ze je komen halen, is er misschien nog iemand over om te helpen.” Hij haalde zijn schouders op. “Ik blijf. Als het moet, blijf ik alleen. Da ga ik op de steiger staan, en dan kunnen ze één voor één bij me langskomen voor een pak slaag.”

Hij keek om zich heen en staarde naar mannen die hij kende, naar broeders van Haylon en bevrijde slaven, dienstplichtigen die vrijheidsstrijders waren geworden, en mannen die waarschijnlijk begonnen waren als rovers.

Hij wist dat als hij deze mannen vroeg om met hem mee te vechten, de meesten van hen het niet zouden overleven. Waarschijnlijk zou hij de watervallen in heuvels van Haylon nooit meer zien. Waarschijnlijk zou hij sterven, en niet eens weten of wat hij had gedaan genoeg was om Delos te redden. Een deel van hem wenste toen dat hij Thanos nooit had ontmoet, dat hij nooit door dit grotere verzet was meegesleurd.

Toch trok hij zichzelf omhoog.

“Ben ik straks in mijn eentje, makkers?” vroeg hij. “Moet ik het straks in mijn eentje tegen die stenen dwazen opnemen?”

Een luid “Nee!” galmde over het water. Hij hoopte dat de vijandelijke vloot het gehoord had. Hij hoopte dat ze het gehoord hadden, en hij hoopte dat ze doodsbang waren.

De goden wisten dat hij dat was.

“Goed dan, makkers,” bulderde Akila, “naar de riemen. We hebben een strijd te winnen!”

Hij keek toe hoe zijn mannen naar de riemen renden, en hij was nog nooit zo trots op hen geweest. Hij begon na te denken, bevelen te geven. Er moesten berichten naar het kasteel worden verstuurd, er moesten voorbereidingen worden getroffen.

Akila kon het waarschuwende geluid van de klokken al uit de stad horen komen.

“Jullie twee, hijs de signaalvlaggen! Scirrem, ik wil kleine boten en teer voor vuurschepen bij de havenmond! Praat ik hier tegen mezelf?”

“Misschien wel,” riep de zeeman terug. “Ze zeggen dat gekken dat wel vaker doen. Maar ik zal ervoor zorgen.”

“Je weet dat je in een echt leger met de zweep had gekregen?” kaatste Akila terug, maar hij zei het glimlachend. Dat was het vreemde als je op het randje van de strijd stond. Ze waren nu zo dicht bij de dood, en toch was dit het moment dat Akila zich het meest levend voelde.

“Nu, Akila,” zei de zeeman. “Je weet dat ze ons nooit tot een echt leger zouden toelaten.”

Akila lachte, en niet alleen omdat het waarschijnlijk waar was. Hoeveel bevelhebbers konden zeggen dat ze niet alleen het respect van hun mannen hadden, maar ook echte vriendschap? Hoeveel bevelhebbers konden hun troepen vragen om zichzelf de strijd in te werpen, niet uit loyaliteit, of angst, of discipline, maar omdat zij het hen vroegen? Akila vond dat hij daar in elk geval trots op kon zijn.

Terwijl de zeeman er vandoor ging, had hij nog meer bevelen uit te delen.

“Zodra we weg zijn, moeten we de havenketting omhoogtrekken,” zei hij.

Eén van de jonge zeemannen kreeg een bezorgde blik in zijn ogen. Akila kon zijn angst zien. Dat was niet meer dan normaal.

“Als we de ketting omhooghalen, betekent dat dan dat we ons niet meer in de haven kunnen terugtrekken?” vroeg de jongen.

Akila knikte. “Ja, maar wat zou dat voor zin hebben, ons terugtrekken in een stad die aan de open zee ligt? Als we daar falen, denk je dan dat we ons veilig in de stad kunnen verbergen?”

Hij zag de jongen daarover nadenken. Hij probeerde waarschijnlijk uit te vogelen waar de veiligste plek zou zijn. Het was dat, of hij wenste dat hij zich hier nooit voor had opgegeven.

“Als je wil kun je meehelpen om de kettingen omhoog te hijsen,” bood Akila aan. “En daarna naar de katapulten. We hebben goede mensen nodig om ze af te vuren.”

De jongen schudde zijn hoofd. “Ik blijf. Ik vlucht niet voor hen.”

“Je wil vast niet de vloot overnemen zodat ik kan vluchten?” vroeg Akila.

De jongen ging lachend aan het werk, en gelach was altijd beter dan angst.

Wat konden ze nog meer doen? Er was altijd iets anders, altijd nog iets om te regelen. Sommigen spraken over oorlogsvoering alsof het voornamelijk wachten was, maar Akila had ondervonden dat er tijdens het wachten altijd duizend kleinere dingen te doen waren. Voorbereiding was de moeder van succes, en Akila zou niet verliezen door een gebrek aan inspanning.

“Nee,” mompelde hij terwijl hij de lijnen van zijn vlaggenschip controleerde. “Dat gebeurt wel doordat zij vijf keer zoveel schepen hebben als wij.”

Hun enige hoop was om toe te slaan en zich dan terug te trekken. Hen het vuur in te lokken. Te zorgen dat ze tegen de ketting opvoeren. De snelheid van hun eigen schepen gebruiken om te pakken wat ze konden. Zelfs dan zou het wellicht niet genoeg zijn.

Akila had nog nooit zo’n grote strijdmacht gezien. Hij betwijfelde dat iemand dat had. De vloot die destijds naar Haylon was gestuurd, was ontworpen voor vergelding en verwoesting. Het leger van de rebellen was een samenkomen van ten minste drie grote strijdmachten.

Dit was groter. Dit was geen leger meer, het was een heel land dat op de been was. Dit was verovering, en meer dan verovering. Felldust had een kans gezien, en nu ging het alles nemen dat het Rijk had.

Tenzij we ze tegenhouden, dacht Akila.

Misschien zou zijn vloot niet zijn wat hen zou tegenhouden. Misschien was het vertragen en verzwakken van de invasietroepen het beste waar ze op konden hopen, maar misschien zou dat wel genoeg zijn. Als ze tijd konden winnen, kon Ceres misschien een manier vinden om de rest te verslaan. Akila had haar wel meer indrukwekkende dingen zien doen met die krachten van haar.

Misschien zou ze het tegen het hele leger van Felldust opnemen en hen de moeite besparen.

Maar waarschijnlijk zou Akila hier sterven. Als dat Delos kon redden, zou dat het waard zijn? Dat was de vraag niet. Als het de mensen daar kon redden, en de mensen op Haylon, zou dat het waard zijn?

Ja, dat was alles waard voor Akila. Deze mannen zouden niet stoppen. Ze zouden naar Haylon gaan zodra ze hier klaar waren. Als zijn offer de boeren op het eiland kon beschermen, zou Akila duizendmaal dezelfde keus maken.

Hij keek over het water uit naar de naderende vloot.

“Je bent me hier wat voor verschuldigd, Thanos,” zei hij. Net zoals de prins hem iets verschuldigd was voor het feit dat hij naar Delos was gekomen, en voor het feit dat hij hem op Haylon niet had afgemaakt. Zijn leven zou waarschijnlijk een stuk simpeler zijn geweest als hij dat wel had gedaan.

Akila had het vermoeden dat zijn leven waarschijnlijk ook een stuk langer geduurd zou hebben.

“Goed!” riep hij. “Op je plaatsen, jongens! We hebben een strijd te winnen!”




HOOFDSTUK TWEE


Irrien stond met gevoelens van bevrediging en anticipatie op het voorsteven van zijn schip. Bevrediging omdat zijn vloot oprukte zoals hij bevolen had. Anticipatie vanwege wat er komen ging.

De vloot gleed bijna geruisloos door het water, zoals hij bevolen had sinds ze de kust hadden bereikt. Stil als haaien die achter hun prooi aan gingen, stil als het moment na iemands dood. Op dat moment was Irrien de glinstering op een speerpunt, en de rest van de vloot volgde als een brede kop.

Hij zat niet op de donkere stenen stoel waar hij in Felldust op had gezeten. Hij zat op een lichter exemplaar, gemaakt van de botten van mensen en dieren die hij had gedood. De rugleuning werd gevormd door de dijbenen van een duistere stalker, de armleuningen door de vingerbotjes van een man. De stoel was bedekt met vachten van de dieren die hij bejaagd had. Dat was een belangrijke les die hij geleerd had: In vrede sprak een man over zijn beleefdheden. In oorlog sprak hij over zijn wreedheden.

Irrien gaf een ruk aan een ketting die aan zijn stoel vast zat. Aan het andere uiteinde zat één van de zogenaamde krijgers van dit verzet, die ervoor had gekozen om te knielen in plaats van te sterven.

“We zullen spoedig arriveren,” zei hij.

“J-ja, mijn heer,” antwoordde de man.

Irrien trok weer aan de ketting. “Wees stil tenzij ik zeg dat je mag praten.”

Irrien negeerde de man toen hij om vergiffenis smeekte. Hij staarde vooruit, hoewel hij het metalen oppervlak van zijn schild had laten poetsen zodat hij ook achter zich kon kijken, voor het geval er huurlingen in de buurt waren.

Een wijs man keek altijd voor- en achteruit. De andere stenen van Felldust dachten waarschijnlijk dat Irrien gestoord was om naar dit stofloze land af te reizen terwijl zij achterbleven. Ze dachten waarschijnlijk dat hij hun samenzweringen en intriges niet zag.

Irrien glimlachte breed bij de gedachte aan de blikken in hun ogen zodra ze zouden beseffen wat er echt aan de hand was. Zijn genoegen werd alleen maar groter toen hij naar de kust keek en het vuur zag oplaaien. Zijn plunderaars waren gearriveerd. Normaal gesproken had Irrien een hekel aan de verspilling van gebouwen, maar in tijden van oorlog was het een handig wapen.

Nee, het echte wapen was angst. Vuur en zwijgend gevaar waren slechts methodes om de angst te scherpen. Angst was een wapen dat zo krachtig was als een langzaam werkend vergif, zo gevaarlijk als een zwaard. Angst kon ervoor zorgen dat een sterke man zonder gevecht vluchtte of zich overgaf. Angst kon ervoor zorgen dat vijanden domme dingen deden, dat ze met onbezonnen bravoure aanvielen, of zich terugtrokken wanneer ze eigenlijk zouden moeten aanvallen. Angst maakte mannen tot slaven en hield hen onder controle, zelfs wanneer ze met meer waren.

Irrien was niet zo arrogant om te geloven dat hij nooit angst zou kunnen voelen. Maar tijdens zijn eerste gevecht had hij geen angst gevoeld, niet op de manier zoals hij anderen erover had horen praten. Tijdens zijn vijftigste gevecht ook niet. Hij had gevochten op brandend zand, in achterafstraatjes, en hoewel hij woede, opwinding en zelfs wanhoop had gevoeld, had hij nooit de angst gevonden die andere mannen voelden. Dat was één van de redenen dat het zo makkelijk voor hem was om te nemen wat hij wilde.

Alsof de gedachte het opriep, kwam hetgeen dat hij nu wilde in het zicht: de haven van Delos. Hij had zijn moment afgewacht, maar dit was niet het moment waarover hij gedroomd had. Dat zou pas komen zodra dit voorbij was, en hij alles had genomen dat ook maar iets van waarde had.

Ondanks haar faam was Delos een lage, stinkende stad. Delos had niet de grandeur van het eindeloze stof, of de grimmige schoonheid van de dingen die door Ouden waren gemaakt. Als je maar genoeg mensen op elkaar drukte kwam hun ware aard, hun wreedheid en hun lelijkheid naar boven. Zoals bij alle steden het geval was. Geen enkele hoeveelheid elegant metselwerk kon dat verbergen.

Toch was het Rijk, waarvan Delos de spil vormde, het veroveren waard. Even vroeg Irrien zich af of de andere stenen wel beseften dat ze een fout hadden begaan door niet mee te gaan. Het feit dat zij in de stenen stoelen zaten was een teken van hun ambitie en hun macht, hun doortraptheid en hun vermogen om politieke spelletjes te spelen.

Desondanks hadden ze te klein gedacht. Ze hadden gedacht in termen van een verheerlijkte plundering, terwijl dit zo veel meer kon zijn. Een vloot van dit formaat was niet alleen hier om goud en slaven mee terug te nemen, hoewel dat ongetwijfeld zou gebeuren. De vloot was hier om te nemen, te houden en te vestigen. Wat was goud vergeleken met een vruchtbaar land zonder al dat eindeloze stof? Waarom zouden ze slaven mee terug sleuren naar een land dat was verwoest door de oorlogen van de Ouden, wanneer ze het land waarop ze stonden ook konden nemen? En wie zou ervoor zorgen dat hij het grootste deel van dit nieuwe land kreeg?

Waarom zouden ze plunderen en weer vertrekken, als ze wat er was weg konden vagen en heersen?

Maar eerst waren er een aantal obstakels die ze moesten overwinnen. Er lag een vloot voor de stad, als je het zo kon noemen. Irrien vroeg zich af of de verkenningsschepen die ze hadden losgelaten terug naar huis waren gekeerd. Of ze hadden gezien wat hen te wachten stond. Misschien kon hij zelf de angst voor de strijd niet voelen, maar hij wist wel hoe hij die angst in zwakkere mannen moest aanwakkeren.

Hij ging staan om een beter zicht te krijgen, en zodat degenen die vanaf de kust toekeken konden zien wie hier de leiding had. Alleen zij met de beste ogen zouden hem herkennen, maar hij wilde dat ze begrepen dat dit zijn oorlog was, zijn vloot, en spoedig ook zijn stad.

Hij zag dat de verdediging bezig was met de voorbereidingen. De kleine boten die spoedig ongetwijfeld in brand zouden staan. De manier waarop de vloot zich in groepen deelde, klaar om mensen te vervoeren. De wapens op de steigers, klaar om te vuren zodra ze in de buurt kwamen.

“Je bevelhebber weet wat hij doet,” zei Irrien, die zijn nieuwste gevangene aan zijn kettingen overeind sleurde. “Wie is hij?”

“Akila is de beste generaal die er is,” zei de voormalige zeeman, en toen ving hij Irriens blik op. “Vergeef me, mijn heer.”

Akila. Irrien had de naam al eens eerder horen vallen, en ook Lucious had over hem verteld. Akila, die had geholpen om Haylon van het Rijk te bevrijden, en het eiland had behouden tegen hun vloot. Degene die, zo zei men, vocht met de sluwheid van een vos, strijdend en altijd in beweging, en toesloeg waar zijn vijanden het niet verwachtten.

“Ik heb altijd al waardering gehad voor sterke tegenstanders,” zei Irrien. “Een zwaard heeft ijzer nodig om scherp te blijven.”

Hij haalde zijn zwaard uit de zwarte lederen schede, alsof hij zijn punt wilde illustreren. Het mes was blauw-zwart van de olie, de rand vlijmscherp. Het was het soort wapen dat voor een ander wellicht een werktuig was geweest. Maar hij had het leren balanceren, en hij had de kracht ontwikkeld om het te hanteren. Hij had nog andere wapens: messen en wurgdraden, een gebogen maanzwaard en een zonnedolk. Maar dit was het wapen waarvan iedereen wist dat het van hem was. Het had geen naam, maar alleen omdat Irrien vond dat dat onzin was.

Hij zag de angst in de ogen van zijn nieuwe slaaf.

“Vroeger offerden de priesters het leven van een slaaf voor de strijd, in de hoop de dorst van de dood te lessen voor hij zijn zinnen op een generaal zou zetten. En als ze dan kwamen, dan boden ze een slaaf aan de goden van de oorlog, in de hoop dat zij zouden laten zien dat ze aan hun kant stonden. Kniel.”

Irrien zag de man instinctief gehoorzamen, ondanks zijn angst. Misschien juist door zijn angst.

“Alstublieft,” smeekte hij.

Irrien schopte hem, hard genoeg om de slaaf op zijn buik te laten vallen. Zijn hoofd hing over de boeg van het schip. “Ik zei dat je je mond moest houden. Blijf hier, en wees blij dat ik niets te maken heb met priesters en hun dwaasheden. Als er echt goden des doods bestaan, dan kan hun dorst niet gelest worden. Als er goden van oorlog bestaan, dan geven zij de voorkeur aan de man met de meeste troepen.”

Hij wendde zich tot de bemanning. Hij hief zijn zwaard in één hand, en slaven die op zijn instructies hadden staan wachten grepen haastig naar hoorns. Hij knikte, en er werd één keer op de hoorns geblazen. Irrien zag katapulten en ballistae aangedraaid worden, en hun lading werd aangestoken.

Zijn gebruinde huid en donkere kleding veranderde hem in een donkere schaduw tegen het zonlicht.

“Ik heb jullie gezegd dat we naar Delos zouden gaan, en dat hebben we gedaan!” riep hij uit. “Ik heb jullie gezegd dat we hun stad zouden bezetten, en dat gaan we doen!”

Hij wachtte tot het gejuich dat volgde verstomde.

“Ik gaf de verkenners die we naar hen terugstuurden een boodschap mee, en het is er één die ik zal nakomen!” Deze keer wachtte Irrien niet. “Elke man, elke vrouw en elk kind van het Rijk is nu een slaaf. Iedereen die je tegenkomt zonder het brandmerk van een meester, is er voor jou om gevangen te nemen en mee te doen wat je wil. Iedereen die claimt eigendommen te hebben liegt tegen je, en je mag nemen wat je wil. Iedereen die niet wil gehoorzamen zal gestraft worden. Iedereen die zich verzet is een rebel, en zal zonder genade behandeld worden!”

Genade was ook één van die grappen waarvan mensen graag deden of het echt was, zo had Irrien ondervonden. Waarom zou een man zijn vijand in leven laten tenzij het hem iets opleverde? Het stof leerde hen simpele lessen: Als je zwak was, ging je dood. Als je sterk was, dan nam je wat je de wereld kon ontnemen.

Nu was Irrien van plan om alles te nemen.

Hij voelde zich op dat moment zo levend. Hij had zich een weg naar boven gevochten om Eerste Steen te worden, om zich vervolgens te realiseren dat hij nergens heen kon. Hij had gevoeld hoe hij in de politiek van de stad begon te stagneren, en hoe hij het onbeduidende gekibbel van de andere stenen uithoorde voor zijn eigen vermaak. Maar dit… dit beloofde zoveel meer.

“Maak je klaar!” schreeuwde hij naar zijn mannen. “Volg mijn bevelen op, en we zullen slagen. Faal, en je bent minder dan stof voor mij.”

Hij liep naar de plek waar de voormalige zeeman lag, zijn hoofd over de rand van het schip. Hij dacht waarschijnlijk dat dat het was. Irrien had ondervonden dat mensen vaak hoopten dat de situatie niet erger zou worden, in plaats van dat ze het gevaar zagen en in actie kwamen.

“Je had vechtend ten onder kunnen gaan,” zei hij, zijn grote zwaard nog steeds geheven. “Je had als een man kunnen sterven, in plaats van als een meelijwekkend offer.”

De man draaide zich om en staarde hem aan. “U zei… u zei dat u daar niet in geloofde.”

Irrien haalde zijn schouders op. “Priesters zijn dwazen, maar mensen geloven hun dwaasheid. Als het hen inspireert om harder te vechten, wie ben ik dan om me daartegen te verzetten?”

Hij pinde de slaaf met zijn laars tegen het dek, en zorgde dat iedereen het kon zien. Hij wilde dat iedereen getuige was van het moment dat zijn verovering begon.

“Ik schenk je de dood,” riep hij uit. “Jou, en iedereen die zich tegen ons verzet!”

Hij bracht zijn zwaard naar beneden en dreef het in de borst van het zielige tuig, waar hij het hart doorboorde. Irrien wachtte niet. Hij tilde het weer op, en zijn bijl van de beul diende zijn oorspronkelijke doel. Het sneed netjes door de hals van de onderworpen zeeman. Geen genade, maar trots. Want de Eerste Steen zou nooit een wapen dragen met minder dan een perfecte rand.

Hij tilde het zwaard op, de rand nog steeds bloederig.

“Begin!”

Er werd op hoorns geblazen, en de lucht vulde zich met vlammen terwijl de katapulten werden afgevuurd en boogschutters hun pijlen loslieten. Kleinere schepen stuurden op hun doelwitten af.

Even dacht Irrien aan die “Akila,” de man die daar moest staan, wachtend op wat er komen ging. Hij vroeg zich af of zijn vermeende tegenstander bang was.

Dat zou hij wel moeten zijn.




HOOFDSTUK DRIE


Thanos knielde over het lichaam van zijn broer, en even voelde het alsof de wereld tot stilstand was gekomen. Op dat moment wist hij niet wat hij moest denken of voelen. Hij wist niet wat hij moest doen.

Hij had verwacht zich triomfantelijk te voelen nadat hij Lucious eindelijk had gedood, of in elk geval een gevoel van opluchting te ervaren, omdat het eindelijk voorbij was. Hij had verwacht om eindelijk het gevoel te hebben dat de mensen waar hij om gaf in veiligheid waren.

In plaats daarvan voelde Thanos verdriet in zich opwellen. Er vielen tranen voor een broer die ze waarschijnlijk nooit had verdiend. Maar dat was nu niet belangrijk. Wat belangrijk was dat Lucious zijn halfbroer was, en dat hij dood was.

Hij was dood, en Thanos’ dolk stak door zijn hart. Thanos voelde Lucious’ bloed aan zijn handen, en het leek te veel om uit één lichaam te komen. Een klein deel van hem had verwacht dat het allemaal anders zou zijn geweest, dat er een soort teken zou zijn van de krankzinnigheid die Lucious in zijn greep had gehouden, of het kwaad dat hem had gevuld. Maar Lucious was niets meer dan een zwijgende, lege huls.

Thanos wilde iets voor zijn broer doen; hij wilde hem laten begraven, of hem op zijn minst aan een priester overdragen. Maar zelfs terwijl hij het bedacht, wist hij dat hij dat niet kon doen. De woorden van zijn broer betekenden dat het onmogelijk was.

Felldust zou spoedig het Rijk binnenvallen, en als Thanos iets wilde doen om de mensen waar hij om gaf te helpen, dan moest hij nu gaan.

Hij ging staan en pakte zijn zwaard, klaar om er vandoor te gaan. Hij pakte Lucious’ zwaard ook mee. Van alle dingen waar zijn broer waarde aan had gehecht, hadden zijn geweldsinstrumenten nog het belangrijkst voor hem geleken. Thanos stond daar met de zwaarden in zijn handen, verrast om te zien hoe goed ze bij elkaar pasten. Hij was bijna net zo verrast toen hij zag dat zijn weg versperd werd door een aantal herberggasten.

“Hij zei dat jij Prins Thanos was,” zei een ruig-bebaarde man, die zijn vingers over de rand van een mes liet glijden. “Is dat waar?”

“De stenen zullen goed geld betalen voor een gevangene als jij,” zei een ander.

Een derde knikte. “En als zij dat niet doen, dan de slavenhouders wel.”

Ze kwamen naar voren, en Thanos wachtte niet. Hij viel aan. Hij beukte met zijn schouder tegen de dichtstbijzijnde, waardoor hij achterover in een tafel viel. Thanos haalde al uit naar de arm van een messentrekker.

Thanos hoorde hoe hij het uitschreeuwde toen het zwaard in zijn onderarm sneed, maar hij was al in beweging. Hij trapte de derde man naar een plek waar vier mannen al de hele tijd hadden zitten dobbelen, zelfs tijdens zijn gevecht met Lucious. Eén van hen gromde en draaide zich om, en greep de schurk bij zijn lurven.

Binnen enkele momenten gebeurde er iets in de herberg wat er niet was gebeurd toen Lucious aan het vechten was: er ontstond een grootschalige knokpartij. Mannen die genoegen hadden genomen met toekijken toen Thanos en zijn broer het tegen elkaar hadden opgenomen, trokken nu hun messen en deelden klappen uit. Eén greep een stoel en zwaaide hem naar Thanos’ hoofd. Thanos stapte opzij en hakte een stuk van het hout af, terwijl hij de stoel van richting deed veranderen.

Hij had kunnen blijven om te vechten, maar de gedachte aan het gevaar waar Ceres in verkeerde deed hem op de vlucht slaan. Hij was er zo zeker van geweest dat hij de invasie kon tegenhouden als hij Lucious maar kon vinden. En dan was er nog genoeg tijd over geweest om de waarheid over zijn afkomst te achterhalen, het bewijs te vinden dat hij nodig had, en terug te keren naar Delos. Nu had hij nergens meer tijd voor.

Thanos sprintte naar de deur. Hij liet zich vallen en gleed onder de graaiende handen van een man door, waardoor hij een oppervlakkige schaafwond op zijn dijbeen opliep. Hij rende de straten op…

… recht in het ergste stof dat Thanos had meegemaakt sinds hij in de stad was. Hij vertraagde niet. Hij ramde zijn twee zwaarden in zijn riem, trok zijn sjaal op tegen het stof, en rende door.

Achter zich hoorde Thanos de geluiden van mannen die hem achterna wilden komen, hoewel hij niet wist hoe ze dachten hem in te kunnen halen in dit weer. Thanos baande zich als een blinde een weg door de straten. Hij passeerde een koopman die zijn wagen aan het inladen was, toen een stel soldaten die vloekend beschutting zichten in een deuropening.

“Moet je die gek zien!” hoorde Thanos één van hen roepen in de taal van Felldust.

“Hij wil zich waarschijnlijk bij de invasie aansluiten. Ik hoorde dat de Vierde Steen Vexa nog een vloot wil sturen, terwijl de andere drie nog bezig zijn met plannetjes smeden. De Eerste Steen is hen te snel af geweest.”

“Zoals altijd,” antwoordde de eerste.

Inmiddels was Thanos alweer in de stofstorm verdwenen. Hij zocht zijn weg langs de vage vormen van de gebouwen, en keek uit naar de met olielampen verlichte borden boven de straten. Er waren ook stenen inkervingen, duidelijk bedoeld zodat de lokale inwoners op de tast hun weg konden vinden van de straat van de beer naar die van de slangen, als het nodig was.

Thanos wist niet voldoende over het systeem om het te kunnen gebruiken, en toch liep hij door.

Er waren anderen die hetzelfde deden, en Thanos stopte een paar keer in een poging om erachter te komen of de gelaarsde voeten die hij hoorde die van zijn achtervolgers waren. Eén keer drukte hij zich achter de ijzeren welving van een windkering, zijn zwaarden in zijn handen, ervan overtuigd dat zijn achtervolgers uit de herberg hem hadden ingehaald.

Maar het was een groep slaven die voorbij rende, hun gezichten ingewikkeld tegen het stof. Ze droegen een palankijn, waarin een koopman zat die Thanos kon horen schreeuwen.

“Sneller, straathonden! Sneller, of ik laat jullie doorboren. We moeten naar de haven voor we de buit mislopen.”

Thanos keek toe en liep achter de palankijn aan, want degenen die hem droegen kenden de weg waarschijnlijk beter dan hij. Hij kon niet te dicht achter hen aan lopen, want in een stad als Port Leeward was iedereen op zijn hoede voor mogelijke rovers of moordenaars. Toch slaagde hij erin om de palankijn een aantal straten te volgen, voor hij in het stof verdween.

Thanos stond daar even op adem te komen. En net zo snel als de stofstorm was komen opzetten, trok hij weer weg. Ineens had hij uitzicht over de haven.

Thanos staarde verbijstert voor zich uit.

Eerder had hij al volop schepen in de haven zien liggen. Maar nu leek het of het water helemaal vol lag, bijna alsof Thanos over de dekken naar de horizon kon lopen.

Er zaten veel oorlogsschepen bij, maar nog veel meer koopvaardijschepen en kleinere vaartuigen. Gezien het feit dat de grote vloot al uit Felldust was vertrokken had de haven vrijwel leeg moeten zijn, maar het leek alsof er niet eens ruimte was voor nog een boot. Het leek erop dat iedereen in Felldust hierheen was gekomen, klaar om het Rijk te plunderen.

Toen pas begon het tot Thanos door te dringen wat dit betekende. Het zou niet alleen een leger zijn dat het Rijk aan zou vallen, maar een heel land. Ze hadden een kans gezien om het land te bezetten dat hen zo lang ontzegd was, en nu zouden ze alles inzetten dat ze hadden.

Ongeacht wat dat betekende voor de mensen die er al waren.

“Wie ben je?” vroeg een soldaat die naar hem toe liep. “Welke vloot, welke kapitein?”

Thanos dacht snel na. De waarheid zou weer een gevecht opleveren, en hij had nu niet de welkome sluier van stof om zich in te verbergen. Hij twijfelde er niet aan dat hij net als de inwoners van Felldust onder het stof zat, maar als iemand erachter kwam wie hij was, of dat hij uit het Rijk kwam, zou het niet goed aflopen.

Even vroeg hij zich af wat ze in Felldust met spionnen deden. Wat het ook was, het kon niet plezierig zijn.

“Bij welke vloot hoor je?” wilde de man weer weten. Hij begon geërgerd te klinken.

“De vloot van de Vierde Steen Vexa,” antwoordde Thanos op een eveneens geërgerde toon. Hij probeerde het te laten klinken alsof hij geen tijd had voor dergelijke onderbrekingen. Dat was niet zo lastig, gezien hoe weinig tijd hij had om terug te komen zodat hij Ceres kon helpen. “Vertel me alsjeblieft dat het niet waar is dat haar vloot al is vertrokken.”

De andere man lachte hem uit. “Het ziet ernaar uit dat je geen geluk hebt. Dacht je dat je gewoon kon blijven zitten en afscheid nemen van de favoriete hoer van je bemanning? Als je tijd verspilt, verspil je je kans.”

“Verdomme!” zei Thanos, die zijn best deed om in zijn rol te blijven. “Ze kunnen niet allemaal al weg zijn. Hoe zit het met de andere schepen?”

Dat leverde weer een lach op. “Je kunt het vragen als je wil, maar als je denkt dat er nog een schip is dat niet vol zit dan heb je niet opgelet. Iedereen wil een plek. De helft van hen kan nauwelijks vechten. Maar weet je wat, misschien kan ik een plek voor je vinden bij de bemanning van Oude Vorkbaard. De Derde Steen neemt zijn tijd. Ik vraag alleen om de helft van je buit.”

“Misschien, als ik de kerels waar ik mee zou vertrekken niet kan vinden,” zei Thanos. Elke seconde dat hij hier stond was een seconde waarin hij niet terug zeilde naar Delos met de enige bemanning die hem niet zou doden op het moment dat ze erachter kwamen wie hij was.

Hij zag de andere man zijn schouders ophalen. “Je krijgt zo laat geen beter aanbod meer.”

“We zullen zien,” zei Thanos, en hij begon langs de boten te lopen.

Voor een buitenstaander moest het eruit zien alsof hij op zoek was naar één van de schepen van de vloot, hoewel Thanos hoopte dat hij die niet zou vinden. Het laatste dat hij wilde was gedwongen worden om voor de marine van Felldust te werken.

Toch zou hij het doen, als het moest. Als het betekende dat hij terug kon naar Ceres, als het betekende dat hij haar zou kunnen helpen, dan zou hij het riskeren. Hij zou de rol van een krijger uit Felldust spelen, enthousiast om zijn vloot in te halen. Als de grote vloot er nog had gelegen, dan was dat waarschijnlijk zijn eerste keus geweest; hij zou zo dicht mogelijk bij de Eerste Steen gekomen zijn om hem te doden.

Maar nu, als hij met deze tweede vloot meeging, zou hij er niet komen voor het te laat was. Hij zou zeker niet in staat zijn om te helpen. Dus hij liep over de planken tussen de schepen en keek naar de krijgers die vaten met vers water en kratten met voedsel droegen. Thanos prikte minstens drie vaten lek, maar een dergelijke sabotage zou een vloot als deze natuurlijk niet tegen houden.

Dus zocht hij verder. Hij zag mannen en vrouwen die wapens verzamelden en roeislaven vastketenden. Hij zag met stof bedekte priesters die gebeden prevelden voor goed geluk, en dieren offerden op manieren die het stof in een bloederige modder veranderden. Hij zag twee groepen soldaten onder verschillende vlaggen ruziën over wie er het eerst de werf op mocht.

Thanos zag veel dingen die hem kwaad maakten, en meer dat hem bang maakte voor Delos. Er was één ding dat hij niet kon vinden, en dat was juist hetgeen waarvoor hij hier was gekomen. Er lagen honderden boten, in alle denkbare vormen, formaten en soorten. Er waren boten die tot de nok toe vol zaten met stoer uitziende krijgers, en boten die eruitzagen als weinig meer dan verheerlijkte plezierboten, misschien net zo goed bedoeld om mensen de invasie te laten zien als om er aan deel te nemen.

Wat hij niet zag was de boot die hem hier had gebracht. Hij moest terug naar Ceres, maar op dat moment wist Thanos niet hoe.




HOOFDSTUK VIER


Stephania rende door het kasteel, gedreven door het geluid van oorlogshoorns, als een hert op de vlucht voor een jachtpartij. Als ze nu niet wegkwam, zou ze niet meer kunnen ontsnappen. Ze had genoeg gedaan als het op Ceres aankwam.

“Laat Felldust maar met haar afrekenen,” zei Stephania.

Ze liep terug door het kasteel, tot het punt waar ze de ingang naar de tunnels onder de stad vond. Ze hoopte maar dat Elethe haar ontsnappingsroute vrij had gehouden. Nu was het tijd om te vluchten. Het zou al erg genoeg zijn als ze door de rebellen gepakt werden, maar vastzitten in een strijd tussen de rebellen en de Vijf Stenen van Felldust zou nog veel erger zijn.

Behalve…

Stephania stopte, en keek door een raam uit naar de haven. De lucht kleurde donker met projectielen, en er naderde een donker lint van invasietroepen. Stephania rende naar een plek waar ze over de muren heen kon kijken, en ze zag de branden die erachter woedden.

Het leek erop dat het niet uitmaakte waar ze heen vluchtte; er waren overal vijanden. Ze kon niet zomaar via het water wegglippen, zoals ze was gekomen. Ze kon het niet riskeren via het platteland te vluchten, want er zouden plunderaars zijn om de mensen terug naar de stad te drijven. Ze kon niet openlijk door Delos dwalen, want de rebellen lagen overal op de loer.

Maar waar waren die soldaten eigenlijk? Stephania was een paar wachters gepasseerd toen ze vermomd het kasteel was binnengegaan. Maar het waren er niet veel geweest. Het kasteel voelde aan als een spookschip, verlaten in de aanwezigheid van dringendere zaken. Terwijl ze naar buiten keek, zag Stephania rebellen door de straten lopen, in felgekleurde wapenrustingen en allegaartjes. Er moesten een aantal van hen in de buurt zijn, maar hoeveel, en waar?

Langzaam vormde zich een idee in haar hoofd, meer als een mogelijkheid dan een realiteit. Maar hoe langer ze erover nadacht, hoe meer ze ervan overtuigd raakte dat het haar beste optie was. Ze was niet iemand die zich zonder na te denken ergens in stortte. In de adellijke cirkels was dat een manier om onderdrukt te worden, of verbannen, of erger.

Maar er waren tijden waarin besluitvaardigheid het antwoord was. Wanneer er een prijs te halen viel, was terughoudendheid net zo riskant als overmoedigheid.

Stephania liep terug naar Elethe, die om zich heen keek alsof ze verwachtte dat er ieder moment een horde van vijanden kon arriveren.

“Is het tijd om te vertrekken, mijn vrouwe?” zei Elethe. “Is Ceres dood?”

Stephania schudde haar hoofd. “De plannen zijn gewijzigd. Kom met me mee.”

Stephania moest het haar nageven; Elethe aarzelde geen seconde. Ondanks de zorgen die ze gehad moest hebben, liep ze zonder tegenstribbelen met Stephania mee.

“Waar gaan we heen?” vroeg Elethe.

Stephania glimlachte. “Naar de kerkers. Ik heb besloten dat je me aan het verzet gaat overdragen.”

Dat leverde een geschokte blik in de ogen van haar dienstmeisje op, hoewel het niets was vergeleken met de schrik toen Stephania haar plan verder uitlegde.

“Ben je er klaar voor?” vroeg Stephania terwijl ze dichter bij de kerkers kwamen.

“Ja, mijn vrouwe,” zei Elethe.

Stephania deed haar handen achter haar rug, alsof ze vastbonden was, en liep naar voren met wat ze hoopte dat leek op een vertoon van angst. Elethe zag er verrassend overtuigend uit als taaie rebel met een pas gevangen genomen vijand.

Er zaten twee wachters bij de ingang. Ze zaten aan een tafel te kaarten. Dus dat was hoe ze hun tijd doorbrachten. Sommige dingen veranderden nooit, ongeacht wie er de leiding had.

Ze keken op toen Stephania naderde, en Stephania was geamuseerd door de verbazing die ze in hun ogen zag.

“Is dat… heb je Vrouwe Stephania gevangen?” vroeg één van hen.

“Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?” vroeg de ander. “Waar heb je haar gevonden?”

Stephania kon het ongeloof in hun stemmen horen, maar ze voelde ook dat ze niet wisten wat ze nu moesten doen.

“Ik betrapte haar bij Ceres’ kamer,” antwoordde Elethe zelfverzekerd. Haar dienstmeisje was een goede leugenaar. “Kun je… ik moet dit aan iemand vertellen, maar ik weet niet zeker aan wie.”

Dat was een goede. Ze keken allebei naar Elethe, alsof ze probeerden te bedenken wat ze nu moesten doen. Op dat moment haalde Stephania twee naalden tevoorschijn, en drukte ze bij de wachters in de hals. Ze draaiden zich om, maar het was een snelwerkend vergif, en hun hart pompte het al door hun aderen. Twee seconden later zakten ze in elkaar.

“Pak de sleutels,” zei Stephania, gebarend naar de riem van één van de wachters.

Elethe deed wat ze vroeg en opende de kerkers. Ze zaten barstensvol, zoals Stephania al verwacht had. Zoals ze gehoopt had. Er waren geen wachters meer. Blijkbaar stonden alle rebellen die konden vechten op de muren.

In de kerkers zaten mannen en vrouwen, soldaten, wachters, folteraars en loyale aristocraten. Stephania zag een aantal van haar eigen dienstmeisjes, en ze verzuchtte zich om hun dwaasheid. De meest verstandige zet was niet om hun loyaliteit vol te houden, maar om te doen alsof ze het nieuwe regime dienden. Het belangrijkste was echter dat ze hier waren.

“Vrouwe Stephania?” zei één van hen. Ze kon haar ogen niet geloven. Ze staarde Stephania aan alsof ze hun redder was.

Stephania glimlachte. De gedachte dat mensen haar als hun heldin zagen beviel haar wel. Ze zouden dan waarschijnlijk veel meer doen dan simpelweg uit gehoorzaamheid. Daarbij kon ze zo Ceres’ eigen wapens tegen haar gebruiken.

“Luister naar me,” zei ze tegen hen. “Er is jullie veel afgenomen. Jullie hadden zo veel, en die rebellen, die boeren, hadden het lef om het weg te nemen. Ik zeg dat het tijd is om het terug te halen.”

“U bent hier om ons te bevrijden?” vroeg een voormalige soldaat.

“Ik ben hier om meer te doen dan dat,” zei Stephania. “We gaan het kasteel heroveren.”

Ze had geen gejuich verwacht. Ze was geen romanticus die dwazen nodig had die al haar beslissingen applaudisseerden. Toch ergerde het nerveuze gemompel haar een beetje.

“Zijn jullie bang?” wilde ze weten.

“Er zullen rebellen zijn daarboven!” zei een edelman. Stephania kende hem. Baron Scarel was altijd degene die anderen uitdaagde, zolang hij zeker wist dat hij kon winnen.

“Niet genoeg om dit kasteel te houden,” zei Stephania. “Niet nu. Elke rebel die gespaard kon worden staat op de muren om de invasie tegen te houden.”

“En de invasie dan?” vroeg een vrouw. Zij was iets beter dan de man die had gesproken. Stephania kende geheimen over wat ze had gedaan voordat ze met een rijke man was getrouwd, geheimen die de meeste anderen zouden doen blozen.

“Oh, ik snap het al,” zei Stephania. “Jullie wachten liever in een veilige kerker tot alles is overgewaaid. Oké, en daarna? In het beste geval spenderen jullie de rest van je leven in dit stinkende hol, als de rebellen niet besluiten om jullie te vermoorden zodra ze beseffen hoe vervelend gevangenen eigenlijk zijn. Als de anderen winnen... denk je dat een cel je dan zal beschermen? Jullie zijn geen adellijken voor hen, maar vermaak. Kortstondig vermaak.”

Ze zweeg even om dat te laten bezinken. Ze moesten zich lafaards voelen vanwege het feit dat ze het zelfs maar overwogen hadden.

“Of we kunnen naar buiten gaan,” zei Stephania. “We bezetten het kasteel en we sluiten het af tegen onze vijanden. We doden iedereen die zich tegen ons verzet. Ik heb al met Ceres afgerekend, dus zij zal ons niet meer tegen kunnen houden. We houden dit kasteel tot de rebellen en de agressors elkaar afmaken, en dan zullen we Delos heroveren.”

“Er zijn ook nog wachters,” zei één van hen. “Er zijn ook nog steeds krijgsheren. We kunnen niet winnen van de krijgsheren.”

Stephania gebaarde naar Elethe, die de cellen begon te openen. “Er zijn manieren. Met elke wachter die we doden verzamelen we meer wapens, en we weten allemaal waar de wapenkamer is. Of jullie kunnen hier blijven en wegrotten. In dat geval doe ik de celdeuren dicht en stuur ik later een paar folteraars. Mij maakt het niet uit.”

Ze volgden haar, zoals Stephania al had verwacht. Het maakte niet uit of ze het deden uit angst, of trots, of loyaliteit. Het ging erom dat ze het deden. Ze volgden haar omhoog naar het kasteel, en Stephania begon bevelen uit te delen, hoewel ze ervoor zorgde dat het niet zo klonk.

“Heer Hwel, wilt u een aantal van de sterkere mannen met u meenemen en de barakken van de wachters barricaderen?” zei Stephania. “We willen niet dat de rebellen eruit kunnen.”

“En de mannen die trouw zijn aan het Rijk?” vroeg de aristocraat.

“Kunnen het bewijzen door de andere verraders te doden,” antwoordde Stephania.

De aristocraat haastte zich om haar bevelen uit te voeren. Ze stuurde één van haar dienstmeisjes om de anderen te halen, en vroeg een adellijke vrouw om de bedienden die niet naar Stephania zouden luisteren te instrueren.

Stephania keek naar de groep die ze bij zich had. Ze trachtte te beoordelen wie er nuttig kon zijn, wie er geheimen had die ze in kon zetten, wiens zwakheden hen makkelijk te manipuleren maakten en welke hen gevaarlijk maakten. Ze stuurde de aristocraat die het gevecht liever uit de weg ging naar de poorten, en een stugge weduwe naar de keuken waar ze geen schade kon aanrichten.

Terwijl ze hun weg vervolgden verzamelden ze meer mensen. Wachters en bedienden kwamen naar hen toe, en hun loyaliteiten leken ter plekke te veranderen. Stephania’s dienstmeisjes knielden voor haar, en haastten zich vervolgens weg om hun nieuwe taken uit te voeren.

Zo nu en dan troffen ze rebellen aan die weigerden zich over te geven, en zij stierven. Sommigen stierven in een snelle aanval van aristocraten, die hun wapens afpakten en hen doodsloegen. Anderen stierven door een mes in hun rug, of een vergiftigde pijl die zich door hun vlees boorde. Stephania’s dienstmeisjes waren goed in wat ze deden.

Toen ze Koningin Athena zag, vroeg Stephania zich af wat het zou worden.

“Wat is dit?” wilde de koningin weten. “Wat is hier aan de hand?”

Stephania negeerde haar geblaat.

“Tia, ik wil dat jij gaat uitzoeken hoe het ervoor staat bij de wapenkamer. We hebben die wapens nodig. Ik denk dat Baron Scarel inmiddels wel een gevecht heeft gevonden.”

Ze liep verder in de richting van de grote zaal.

“Stephania,” zei Koningin Athena. “Ik wil weten wat er gaande is.”

Stephania haalde haar schouders op. “Ik heb gedaan wat u had moeten doen. Ik heb deze trouwe mensen bevrijd.”

Het was zo’n simpel argument, zo netjes, dat ze er verder geen woorden aan vuil hoefde te maken. Stephania was degene geweest die de aristocraten had gered. Zij was degene aan wie ze hun vrijheid verschuldigd waren, en misschien zelfs hun levens.

“Ik zal ook opgesloten,” beet de koningin.

“Ah, natuurlijk. Had ik dat geweten, dan zou ik u samen met de andere aristocraten bevrijd hebben. Als u mij nu wilt excuseren. Ik heb een kasteel te bezetten.”

Stephania beende snel weg, omdat de beste manier om een discussie te wonnen was de ander niet de kans geven om te spreken. Ze was niet verrast toen de anderen haar volgden.

Vlakbij hoorde Stephania de geluiden van een gevecht. Ze gebaarde naar de anderen en ging een trap op, zoekend naar een balkon. Al snel vond ze waar ze naar zocht. Stephania kende de weg in het kasteel beter dan wie dan ook.

Beneden zag ze een gevecht waar de meeste mensen waarschijnlijk van onder de indruk zouden zijn geweest. Een tiental gespierde mannen, waarvan geen twee wapens of wapenrustingen hetzelfde waren, vochten op de binnenplaats voor de grote poort. Ze namen het op tegen minstens twee keer zoveel wachters, misschien wel drie keer zoveel voor het gevecht was begonnen, allemaal geleid door Baron Scarel. En wat nog opvallender was: het leek erop dat ze aan de winnende hand waren. De aristocraat die er zo van hield om het gevecht aan te gaan, had het verkeerde gevecht gekozen.

“Dwaze man,” zei Stephania.

Stephania keek even toe, en als ze een liefhebber van de Killings was geweest, had ze er waarschijnlijk een soort van wrede schoonheid in gezien. Terwijl ze toekeek sloeg een man met een grote bijl twee mannen met het heft. Hij draaide zich om en raakte één van hen hard genoeg met het mes om hem in tweeën te splijten. Een krijgsheer die met een ketting vocht sprong over een soldaat heen en wikkelde de ketting om zijn nek heen.

Het was een moedige vertoning, en een indrukwekkende. Misschien, als ze had nagedacht, had ze eerder een tiental krijgsheren kunnen kopen en hen in een loyale lijfwacht kunnen veranderen. Het enige lastige zou het gebrek aan subtiliteit geweest zijn. Stephania deinsde achteruit toen de bloedspetters bijna tot aan de rand van het balkon kwamen.

“Zijn ze niet fantastisch?” zei één van de edelvrouwen.

Stephania wierp haar een minachtende blik toe. “Ik denk dat het dwazen zijn.” Ze knipte met haar vingers. “Elethe, messen en bogen. Nu.”

Haar dienstmeisje knikte, en Stephania keek toe terwijl zij en een aantal anderen wapens en pijlen tevoorschijn haalden. Een aantal van de wachters die bij hen waren hadden korte bogen uit de wapenkamer gehaald. Eén had de kruisboog van een schip, die beter geschikt was om te vuren vanaf een dek dan vanaf een balkon. Ze aarzelden.

“Onze mensen zijn daarbeneden,” zei één van de aristocraten.

Stephania griste een lichte boog uit zijn handen. “En ze zouden hoe dan ook sterven, gezien hoe slecht ze vechten. Op deze manier geven ze ons in elk geval een kans om te winnen.”

Winnen was alles. Op een dag zouden de anderen dat misschien begrijpen. Misschien was het beter als ze dat niet deden. Stephania wilde hen niet hoeven doden.

Ze spande de boog zo goed als ze kon met haar gezwollen buik. Omdat ze naar beneden vuurde, maakte het niet zoveel uit dat ze hem nauwelijks halverwege naar achteren kon trekken. Het maakte ook niet uit dat ze niet de tijd nam om te richten. Met de massa die naar aan het vechten was, zou het voldoende zijn als ze iets zou raken.

Bovendien was het een signaal.

Pijlen regenden naar beneden. Stephania zag één pijl zich door de arm van een krijgsheer boren, en hij brulde als een gewond beest, voor hij door nog drie pijlen in zijn borst werd geraakt. Messen flitsen naar beneden om te snijden en te schrapen, te spitten en te steken. Gifpijlen die waarschijnlijk geen tijd hadden om in te werken voor hun doelwitten door andere pijlen werden doorboord.

Stephania zag zowel imperiale soldaten als krijgsheren tegen de grond gaan. Baron Scarel keek met beschuldigende ogen naar haar op, klauwend naar de pijl van een kruisboog die hem in zijn buik had geraakt. Mannen bezweken onder de zwaarden van de krijgsheren, of vonden gaten in hun verdediging, waarna hun overwinning werd gesmoord door de zee van pijlen.

Het kon Stephania niet schelen. Pas toen de laatste krijgsheer was gevallen stak ze haar hand omhoog, als teken om de aanval te staken.

“Zo veel…” begon één van de edelvrouwen, en Stephania viel tegen haar uit.

“Wees niet zo dwaas. We hebben Ceres’ steun van haar afgenomen, en we hebben het kasteel bezet. Dat is het enige dat ertoe doet.”

“Hoe zit het eigenlijk met Ceres?” vroeg één van de wachters. “Is ze dood?”

Stephania kneep haar ogen samen, want dat was het enige aspect van dit plan dat haar ergerde.

“Nog niet.”

Ze moesten het kasteel behouden tot de invasie voorbij was, of de rebellen het op de één of andere manier terug wisten te krijgen. Op dat punt zouden ze Ceres als troefkaart nodig kunnen hebben. Of als geschenk, zodat de Vijf Stenen van Felldust hun overwinning konden bewijzen. Het feit dat ze hier was zou zelfs Thanos terug kunnen lokken en Stephania haar kans op wraak geven.

Voor nu betekende het dat Ceres niet kon sterven. Maar ze kon wel lijden.

En dat zou ze ook.




HOOFDSTUK VIJF


Ceres zweefde boven eilanden van glad gesteente. Het was zo mooi dat ze er bijna van moest huilen. Ze herkende het werk van de Ouden, en moest meteen aan haar moeder denken.

Toen zag ze haar, ergens voor zich, nog steeds omgeven door de mist. Ceres rende achter haar aan, en ze zag dat haar moeder zich omdraaide. Toch leek ze haar niet te kunnen inhalen.

Er was een gat tussen hen, en Ceres sprong, haar hand uitgestrekt. Ze zag haar moeder haar armen naar haar uitstrekken, en even dacht Ceres dat Lycine haar zou opvangen. Hun vingers raakten elkaar, en toen viel Ceres.

Ze wil midden in een gevecht, in een wirwar van lichamen. Er waren doden, maar het feit dat ze dood waren leek hen er niet te van weerhouden om te vechten. Heer West vocht zij aan zij met Anka, en Rexus leidde honderd mannen die Ceres had gedood. Ze waren overal om haar heen, vechtend tegen elkaar, tegen de wereld…

De Laatste Adem stond voor haar. De voormalige krijgsheer zag er akeliger en angstaanjagender uit als ooit tevoren. Ceres sprong over zijn staf heen en raakte hem aan om hem in steen te veranderen, zoals ze eerder had gedaan.

Deze keer gebeurde er niets. De Laatste Adem sloeg haar bijna bewusteloos, en boog zich triomfantelijk over haar heen. En ineens was hij Stephania, die een flesje vasthad in plaats van een staf, de dampen nog steeds bijtend in Ceres’ neusgaten.

Toen ze wakker werd bleek de realiteit niet veel beter dan haar dromen.

Ze ontwaakte op een ruw gesteente. Even dacht ze dat Stephania haar misschien op de vloer van haar kamer had achtergelaten, of erger, dat ze misschien nog steeds over haar heen gebogen stond. Ceres draaide zich met een ruk om en probeerde overeind te krabbelen, om vervolgens te beseffen dat ze daar geen ruimte voor had.

Ceres moest zichzelf dwingen om langzaam te ademen. Ze zag stenen muren aan elke kant en vocht tegen de paniek die haar dreigde te overspoelen. Pas toen ze omhoogkeek en een metalen rooster boven zich zag, drong het tot haar door dat ze in een put zat. Ze was niet levend begraven.

De put was nauwelijks breed genoeg om in te zitten. Ze kon er al helemaal niet in liggen. Ceres reikte omhoog en testte het rooster in een poging het metalen traliewerk te buigen of te breken.

Er gebeurde niets.

Ceres voelde weer paniek opkomen. Ze probeerde weer naar haar kracht te zoeken, voorzichtig. Ze herinnerde zich hoe haar moeder haar had gecorrigeerd nadat Ceres haar krachten was verloren toen ze de stad wilde bezetten.

Dit voelde hetzelfde, en toch niet helemaal. Voorheen had het gevoeld alsof de kanalen waardoor haar kracht stroomde waren doorgebrand tot ze te veel pijn deden om te gebruiken. Ceres had zich leeg gevoeld.

Nu voelde het alsof ze normaal was, hoewel dat voelde als minder dan niets vergeleken met wat ze even geleden was geweest. Er was ook geen twijfel over wat hier de oorzaak van was: Stephania en haar vergif. Op de één of andere manier had ze iets gevonden om Ceres te ontdoen van de krachten die het bloed van de Oude haar had gegeven.

Ceres voelde het verschil tussen dit en wat er de vorige keer was gebeurd. Dat was als een kortstondige blindheid geweest: te veel in één keer, iets dat met de juiste zorg weer verholpen kon worden. Dit voelde echter alsof haar ogen door kraaien waren uitgepikt.

Ze reikte toch weer naar het rooster, in de hoop dat ze het bij het verkeerde eind had. Ze spande haar spieren en gebruikte al haar kracht om te proberen het rooster in beweging te krijgen. Het bewoog geen millimeter, zelfs niet toen Ceres zo hard trok dat haar handpalmen begonnen te bloeden.

Ze schreeuwde het uit van de schrik toen iemand water de put in gooide, en ze drukte zich drijfnat tegen de stenen muur aan. Toen Stephania in het zicht kwam, probeerde Ceres haar uitdagend aan te kijken. Maar op dat moment was ze te koud en te nat en te zwak om ook maar iets te doen.

“Dus het vergif heeft gewerkt,” zei Stephania zonder voorwoord. “Nou, dat mag ook wel. Ik heb er goed voor betaald.”

Ceres zag dat ze haar buik aanraakte, maar Stephania ging al verder voor Ceres kon vragen wat ze bedoelde.

“Hoe voelt het nu om het enige dat je speciaal maakte niet meer te hebben?” vroeg Stephania.

Alsof ik in staat was om te vliegen, en nu nauwelijks nog kan kruipen. Maar Ceres gunde haar die bevrediging niet.

“Hebben we dit spelletje al niet eerder gespeeld, Stephania?” wilde ze weten. “Je weet hoe het afloopt. Ik ontsnap en ik geef je wat je verdiend.”

Stephania gooide weer een emmer water over haar heen, en Ceres sloeg tegen de tralies aan. Ze hoorde Stephania lachen, en dat maakte Ceres alleen maar kwader. Het kon haar niet schelen dat ze nu geen krachten had. Ze was nog altijd getraind als een krijgsdame, en ze had nog steeds alles dat ze van de Bosmensen had geleerd. Ze zou Stephania met haar blote handen wurgen als het niet anders kon.

“Kijk nou eens. Als het beest dat je bent,” zei Stephania.

Dat was voldoende om Ceres een beetje te kalmeren, al was het maar omdat ze niet wilde zijn wat Stephania wilde dat ze was.

“Je had me moeten doden toen je de kans had,” zei Ceres.

“Dat wilde ik ook,” antwoordde Stephania, “maar het leven geeft ons niet altijd wat we willen. Kijk maar eens naar hoe het met jou en Thanos is afgelopen. Of met mij en Thanos. Ik ben tenslotte degene die uiteindelijk met hem is getrouwd, nietwaar?”

Ceres moest haar handen tegen de stenen muren drukken om zichzelf ervan te weerhouden om weer naar Stephania uit te halen.

“Ik zou je keel hebben doorgesneden als ik de oorlogshoorns niet had gehoord,” zei Stephania. “En toen bedacht ik me dat het makkelijk zat zou zijn om het kasteel te heroveren. Dus dat heb ik gedaan.”

Ceres schudde haar hoofd. Ze kon het niet geloven.

“Ik heb het kasteel bevrijd.”

Ze had meer gedaan dan dat. Ze had het kasteel gevuld met rebellen. Ze had de mensen die trouw waren aan het Rijk gevangen genomen. De anderen had ze kansen gegeven, ze had…

“Ah, je begint het in te zien, nietwaar?” zei Stephania. “Al die mensen die je zogenaamd zo dankbaar waren voor hun vrijheid hebben je net zo snel weer de rug toegekeerd. Ik zal ze maar in de gaten houden.”

“Je zal wel meer in de gaten moeten houden,” beet Ceres terug. “Denk je dat de verzetsstrijders je koninginnetje zullen laten spelen? Denk je dat de krijgsheren dat zullen toelaten?”

“Ah,” zei Stephania met een overdreven vertoon van schaamte dat Ceres bang maakte voor wat er komen ging. “Ik vrees dat ik slecht nieuws heb over je krijgsheren. Het blijkt dat zelfs de beste vechter nog sterft wanneer je een pijl door zijn hart schiet.”

Ze zei het zo nonchalant, zo honend. Maar zelfs als het maar de halve waarheid was, het was genoeg om Ceres’ hart te breken. Ze had samen met de krijgsheren gevochten. Ze had samen met hen getraind. Ze waren haar vrienden en haar bondgenoten geweest.

“Je geniet er gewoon van om wreed te zijn,” zei Ceres.

Tot haar verrassing zag ze Stephania haar hoofd schudden.

“Laat me raden. Je denkt dat ik geen haar beter ben dan die idioot, Lucious? Een man die absoluut niet in staat was zichzelf te vermaken tenzij er iemand om zijn leven schreeuwde? Denk je dat ik zo ben?”

Het leek een vrij goede omschrijving vanuit Ceres’ oogpunt. Zeker gezien de gebeurtenissen die op het punt stonden plaats te vinden.

“Niet dan?” wilde Ceres weten. “Oh, het spijt me, ik dacht dat je me in een stenen put had gegooid om te laten sterven, maar dan had ik het zeker mis.”

“Om te martelen, eerlijk gezegd,” zei Stephania. “Maar dat ben jij. Jij verdient alles dat je krijgt, na alles dat je me hebt proberen af te nemen. Thanos was van mij.”

Misschien geloofde ze dat echt. Misschien dacht ze oprecht dat het normaal was om je rivalen in de liefde en het leven gewoon te vermoorden.

“En de rest?” zei Ceres. “Wil je me er nu van overtuigen dat je eigenlijk een aardig persoon bent, Stephania? Want ik weet behoorlijk zeker dat dat schip vertrokken is op het moment dat je me naar het Eiland der Gevangenen stuurde.”

Dat was misschien niet de beste manier om het te brengen, want Stephania tilde een derde emmer van de grond. Ze leek even te twijfelen, maar haalde toen haar schouders op en dumpte het ijskoude water over Ceres heen.

“Ik zeg dat aardig geen rol speelt, domme boerin,” snauwde ze naar de huiverende Ceres. “We leven in een wereld waarin men probeert om je alles af te nemen. Zeker als je een vrouw bent. Tuig zoals Lucious zal er altijd zijn. Er zijn altijd mensen die alleen maar willen nemen en nemen.”

“Dan vechten we daartegen,” zei Ceres. “We bevrijden mensen! We beschermen ze.”

Ze hoorde Stephania lachen.

“Je gelooft echt dat die dwaasheid werkt, nietwaar?” zei Stephania. “Je denkt dat mensen van nature goed zijn, en dat alles wel goed komt als je ze gewoon een kans geeft.”

Ze zei het alsof het iets bespottelijks was, in plaats van een goede filosofie voor een leven.

“Zo werkt het leven niet,” vervolgde Stephania. “Het leven is een oorlog die wordt uitgevochten op welke manier je dan ook wil vechten. Je moet zorgen dat niemand macht over je krijgt, en je moet proberen alle macht te krijgen die je kunt, want dan heb je de kracht om ze te breken wanneer ze proberen om je te verraden.”

“Ik voel me niet bepaald gebroken,” repliceerde Ceres. Ze zou Stephania niet laten zien hoe zwak ze zich op dat moment voelde, of hoe leeg. Ze zou de schijn van kracht ophouden, in de hoop dat ze een manier kon vinden om de realiteit te laten volgen.

Ze zag Stephania haar schouders ophalen.

“Dat komt nog wel. Je rebellen vechten op dit moment tegen het leger van Felldust. Als zij winnen, dan ruil ik jou voor mijn vrijheid, met alle rijkdom die ik mee kan nemen. Ik denk echter dat Felldust als een vloedgolf over de stad zal vallen. En ik zal de vloedgolf tegen de muren van dit kasteel laten breken, tot ze klaar zijn om te praten.”

“Denk je dat zulke mannen gewoon het gesprek met je aangaan?” wilde Ceres weten. “Ze zullen je vermoorden.”

Ceres wist niet waarom ze Stephania waarschuwde. De wereld zou een betere plek zijn als iemand haar doodde, zelfs als het het leger van Felldust was.

“Denk je dat ik het niet allemaal heb uitgedacht?” repliceerde Stephania. “Felldust is structuurloos. Ze kunnen het zich niet veroorloven om hun soldaten een kasteel te laten bezetten dat ze niet kunnen behouden. Ze zouden binnen enkele weken, zo niet eerder, met elkaar in de knoop raken. Ze zullen moeten praten.”

“En jij denkt dat ze een eerlijk spelletje met je zullen spelen?” vroeg Ceres.

Soms kon ze nauwelijks geloven hoe arrogant Stephania was.

“Ik ben geen dwaas,” zei Stephania. “Momenteel is één van mijn dienstmeisjes zich aan het voorbereiden om mij te spelen tijdens de eerste ontmoeting. Op die manier heb ik tijd om de stad te ontvluchten als ze proberen ons te verraden. Daarna zal ik jou, knielend en vastgeketend, aan de Eerste Steen Irrien presenteren. Een mooi aanbod om de vredesonderhandelingen mee te beginnen. En wie weet? Misschien zal Eerste Steen Irrien wel… ontvankelijk zijn voor het idee om onze twee landen samen te voegen. Ik denk dat ik tot veel in staat zou zijn met zo iemand naast me.”

Ceres schudde haar hoofd bij die gedachte. Ze zou niet voor Stephania knielen, net zomin als ze dat voor een andere aristocraat zou doen. “Dacht je echt dat ik je de bevrediging zou geven—”

“Ik hoef helemaal niet te wachten tot je iets geeft,” snauwde Stephania terug. “Ik kan je alles afnemen wat ik wil, inclusief je leven. Vergeet niet dat als deze oorlog er niet was geweest, ik je genade had getoond en je gewoon had vermoord.”

Het klonk alsof Stephania een heel apart idee had van wat genade betekende.

“Wat is er met je gebeurd?” vroeg Ceres haar. “Hoe ben je zo geworden?”

Stephania glimlachte. “Ik zag de wereld zoals ze was. En nu zal de wereld jou zien zoals je bent. Ik kan je niet doden, dus ik zal het symbool dat je van jezelf hebt gemaakt vernietigen. Je gaat voor me vechten, Ceres. Keer op keer, zonder de kracht die je zogenaamd zo speciaal maakte. En daartussenin zullen we manieren vinden om het erger te maken.”

Dat klonk niet zo anders van wat Lucious of de andere aristocraten hadden getracht te doen.

“Je zult me niet breken,” beloofde Ceres haar. “Ik zal niet instorten en smeken voor je vermaak, of je zielige poging tot wraak, of hoe je het ook wil noemen.”

“Dat zal je wel,” beloofde Stephania haar. “Je zult knielen voor de Eerste Steen van Felldust en hem smeken om zijn slaaf te zijn. Daar zal ik voor zorgen.”




HOOFDSTUK ZES


Felene had heel wat boten gestolen in haar tijd, en ze was blij dat dit één van de betere was. Het was niet veel meer dan een skiff, maar ze voer prachtig. Ze leek bijna op haar gedachten te reageren, alsof ze een verlenging van Felene was.

“Al zou ze eigenlijk meer gaten moeten hebben,” zei Felene, die begon met het hozen van wat water dat over de rand was heen gespoeld. Zelfs dat deed pijn, en wat betreft de keren dat ze had moeten roeien omdat er geen wind stond…

Alleen al de gedachte deed Felene huiveren.

Voorzichtig testte ze haar wond. Ze bewoog haar arm in elke richting om haar rugspieren te strekken. Bij een paar bewegingen leek het bijna alsof ze de wond kon negeren, maar bij andere…

“Godvergeten bliksem!” vloekte Felene toen de pijn door haar heen schoot.

Het ergste was dat de pijn vervelende herinneringen met zich meebracht. Herinneringen aan hoe ze in Elethe’s ogen had gekeken terwijl Stephania haar in haar rug had gestoken. De fysieke pijn bracht ook de pijn van het verraad met zich mee. Ze had durven denken…

“Wat,” zei Felene tegen zichzelf. “Dat je eindelijk gelukkig zou worden? Dat je weg zou varen met een prinses en een prachtig meisje, en dat het leven je gewoon met rust zou laten?”

Het was dwaas geweest om dat te denken. Wat er ook gebeurde, er zou altijd wel iets te stelen zijn, of het nu een sieraad was, of een stuk van de kaart, of het hart van een meisje dat uiteindelijk bleek…

“Ophouden,” zei Felene tegen zichzelf, maar dat was lastiger dan het leek. Sommige wonden genazen niet uit zichzelf.

Haar fysieke wond was ook nog niet genezen. Ze had hem op het strand zo goed mogelijk gehecht, maar Felene begon zich nu wel zorgen te maken over de steekwond die Stephania’s mes in haar rug had achtergelaten. Ze tilde haar shirt op om de wond met zeewater te spoelen, en tandenknarste van de pijn.

Het was niet de eerste keer dat Felene gewond was geraakt, maar dit voelde niet goed. Ze had soortgelijke verwondingen bij anderen gezien, en voor hen was het meestal niet best afgelopen. Er was die gids geweest die door de klauwen van een sneeuwluipaard verminkt was toen Felene had geprobeerd om er één uit de dode tempels te stelen. Er was het slavenmeisje geweest dat Felene had gered nadat haar meester haar tot bloedens toe had geslagen, om haar vervolgens te zien wegkwijnen en sterven. Er was die gokverslaafde geweest die erop had gestaan om aan de tafel te blijven zitten, zelfs nadat hij zijn hand aan een gebroken stuk glas had opengehaald.

Het meest verstandige om nu te doen, wist Felene, was teruggaan naar waar ze vandaan kwam, een genezer opzoeken, en rusten voor zolang als het duurde om weer de oude te worden. Tegen die tijd zou de invasie natuurlijk al voorbij zijn, en iedereen die er bij betrokken was weg. Maar Felene zou weer in orde zijn, vrij om te gaan waar ze wilde.

Het zou voor haar geen verschil moeten maken hoe de invasie afliep. Ze was een dievegge. Er zouden altijd dingen zijn om te stelen, en er zouden altijd mensen zijn die haar opjoegen. In de nasleep van een oorlog, wanneer de maatschappij wat minder gecontroleerd was en er meer gaten waren voor sluwe mensen om tussendoor te glippen, zouden dat er waarschijnlijk nog meer zijn.

Ze kon teruggaan naar Felldust, rusten, en dan op zoek gaan naar een nieuw avontuur. Ze kon naar de verloren eilanden op zoek gaan, of op reis naar de landen waar alles bedekt was met ijs. Er zouden schatten en geweld zijn, vrouwen en drank. Alle dingen die haar leven tot op dat punt hadden geleid.

De reden dat ze haar kleine boot nu richting Delos stuurde was simpel: het was waar Stephania en Elethe waren. Stephania had haar bedrogen. Ze had haar gebruikt om naar Felldust te komen, en ze had geprobeerd haar te vermoorden. Bovenal had ze geprobeerd om Thanos te vermoorden, al suggereerde de geruchten in Felldust dat hij de bezetting van de stad door de rebellen wel had overleefd.

Felene was tot de conclusie gekomen dat ze wat Stephania had gedaan niet los kon laten. Felene had in haar leven heel wat vijanden gemaakt, maar ze hield er niet van om dingen niet af te maken. Een jaar eerder had ze in Oakford een duel gevochten naar aanleiding van een belediging, en ze had ook ooit een slotenmaker opgejaagd die haar had belazerd; ze was hem helemaal tot halverwege de Graslanden gevolgd.

Stephania moest sterven voor wat ze had gedaan. En wat betreft Elethe…

Op een bepaalde manier was haar verraad erger. Stephania was een slang, en Felene had dat geweten vanaf het moment dat ze voet aan boord had gezet. Elethe was er daadwerkelijk in geslaagd om haar iets te laten voelen. Voor het eerst in haar leven had Felene het gewaagd om verder dan haar volgende diefstal te denken, en ze had gedroomd.

“En wat voor droom,” zei Felene tegen zichzelf. “De wereld over reizen, mooie prinsessen en schone jonkvrouwen redden. Wie denk je dat je bent? Een soort heldin?”

Het leek meer op wat Thanos gedaan zou hebben. Dat leven was niet bedoeld voor iemand als zij.

“Mijn leven zou zoveel makkelijk zijn geweest als ik jou niet had ontmoet, Prins Thanos,” zei Felene. Ze trok aan één van de lijnen om haar boot van koers te laten veranderen.

Ze meende het echter niet. Haar leven zou vooral korter zijn geweest als ze Thanos niet had ontmoet. Zonder hem zou ze op het Eiland der Gevangenen gestorven zijn, en daarna…

Hij was een man die echt een doel leek te hebben. Een man die ergens voor stond, al was Felene er dan voor nodig geweest om hem daaraan te herinneren. Hij was een man die bereid was geweest om te vechten tegen de mensen die hem hadden grootgebracht. Hij had tegen het Rijk gevochten, ondanks het feit dat het makkelijker voor hem geweest was als hij dat niet had gedaan. Hij was bereid geweest om zijn leven op te offeren om Stephania te redden, en dat was precies wat een held gedaan zou hebben.

“Ik denk dat als ik verstandig was geweest, ik voor je gevallen zou zijn,” zei Felene terwijl ze over de prins dacht. Hij was in ieder geval een beter persoon geweest om verliefd op te worden dan Elethe. Maar in dit leven kreeg je niet wat je wilde. En je kon zeker niet kiezen op wie je verliefd werd.

Het was voldoende dat Thanos een man was om te respecteren, om te bewonderen zelfs. Het was voldoende dat de gedachte aan wat hij gedaan zou hebben, Felene een beter persoon maakte.

“In elk geval een verstandiger persoon.”

Felene zuchtte. Het was zinloos om met zichzelf te discussiëren. Ze wist al wat ze ging doen.

Ze zou naar Delos gaan. Ze zou Thanos vinden, als hij nog in leven was. Ze zou Stephania vinden, ze zou Elethe vinden, en bloed zou met bloed vergolden worden. Thanos zou waarschijnlijk gestreefd hebben naar een wat beschaafdere vorm van wraak, maar ze kon anderen slechts tot op een bepaalde hoogte evenaren. Zelfs al ging het om een prins.

Nu restte haar alleen nog de vraag hoe ze Delos binnen zou komen. Felene twijfelde er niet aan dat de stad in oorlog zou zijn tegen de tijd dat ze aan zou komen, als Delos niet al gevallen was. De vloot van Felldust zou waarschijnlijk een drijvende barricade voor de stad zijn, een oude oorlogstactiek om havens te blokkeren.

Niet dat Felene dat iets kon schelen. Ze maakte zo nu en dan een aardige winst door om blokkades heen te smokkelen. Voedsel, informatie, mensen die op de vlucht waren, het was allemaal hetzelfde.

Toch kon Felene zich niet voorstellen dat de soldaten van Felldust haar met open armen zouden ontvangen als ze dom genoeg was om recht op de stad af te varen. In de verte kon Felene al fragmenten van de vloot van Felldust onderscheiden, die als kralen aan een ketting in de richting van het Rijk voeren. De grootste vloot was allang vertrokken, en de rest vertrok nu in clusters, in groepen van drie of vier.

Zij waren waarschijnlijk de meest verstandige. Felene had altijd meer affiniteit gehad voor de mensen die na een gevecht arriveren om te stelen, dan voor degenen die hun levens riskeerden in het gevecht zelf. Zij waren degenen die wisten hoe ze voor zichzelf moesten zorgen. Zij waren Felene’s mensen.

Ineens kreeg ze een idee, en Felene stuurde haar skiff in de richting van één van de groepen. Met haar goede arm trok ze een mes tevoorschijn.

“Ahoy daar!” riep ze in haar beste Felldust dialect. Er verscheen een man aan de reling, die haar met pijl en boog onder schot hield. “Dacht je dat we jullie allemaal aan—”

Hij gorgelde toen Felene het mes gooide en hem halverwege de keel smoorde. Hij voel van de boot en viel met een pols in het water.

“Hij was één van mijn beste mannen,” zei een stem.

Felene lachte. “Dat betwijfel ik, anders had je hem niet over de reling laten kijken om te zien of ik een bedreiging was. Ben jij de kapitein?”

“Dat ben ik,” riep hij terug.

Dat was goed. Felene had geen tijd om te onderhandelen met mensen die daar niet toe bevoegd waren.

“Jullie zijn onderweg naar Delos?” wilde ze weten.

“Waar zouden we anders heen gaan?” riep de kapitein terug. “Dacht je dat we aan het vissen waren?”

Felene dacht aan de haaien die haar bij de kust hadden opgejaagd. Ze dacht aan het lichaam dat ze nu aan het verslinden waren. “Zou toch kunnen. Er ligt aas in het water, en er zit behoorlijk wat winst in dit gebied.”

“En nog meer in Delos,” riep de stem terug. “Wilde je je bij ons konvooi aansluiten?”

Felene haalde haar schouders op, alsof het haar niet zoveel uitmaakte. “Ik dacht dat jullie wel een extra zwaard konden gebruiken.”

“En jij een financieel extraatje. Maar je ziet eruit alsof je kunt vechten. Je houdt ons niet op, en je eet van je eigen voorraden. Redelijk?”

Meer dan redelijk, want Felene had haar ingang naar Delos gevonden. Hoe groot het cordon rond de stad ook zou zijn, de vloot van Felldust zou haar geen tweede blik waardig keuren als ze er deel van uitmaakte.

“Redelijk,” riep ze terug. “Zolang jullie mij maar niet ophouden!”

“Klaar voor de strijd. Dat bevalt me wel.”

Ze konden leuk vinden wat ze wilden, zolang ze Felene maar met rust lieten. Laat ze maar denken dat ze meeging om het goud. Het enige dat er iets toe deed was—

De hoestbuit verraste Felene, en deed haar bijna dubbelklappen. Het scheurde door haar heen, en haar longen voelden alsof ze in brand stonden. Ze deed haar hand voor haar mond, en zag dat ze bloed ophoestte.

“Ben je in orde daarbeneden?” vroeg de kapitein van het schip argwanend. “Is dat bloed? Je draagt niet één of andere plaag bij je, of wel?”

Felene twijfelde er niet aan dat hij haar niet aan boord zou laten als hij vermoedde dat dat het geval was. Of hij zou haar boot in brand steken om er zeker van te zijn dat er geen ziekte in de buurt kwam.

“Ben in mijn maag geraakt tijdens een gevecht op de steigers,” loog ze, terwijl ze haar hand aan de reling afveegde. “Het stelt niets voor.”

“Het kan niet veel goeds zijn als je bloed ophoest,” riep de kapitein terug. “Je kunt beter een genezer zoeken. Je kunt geen goud uitgeven als je dood bent.”

Het was waarschijnlijk goedbedoeld advies, maar Felene was nooit iemand geweest die daarnaar luisterde. Als er alleen goud op het spel had gestaan, had ze misschien wel de raad van de man opgevolgd.

“Dat is wat ze zeggen,” grapte Felene. “Ik zeg dat ze niet hard genoeg hun best doen.”

Ze liet de kapitein van het schip lachen. Ze had wel wat beters te doen.

Het was tijd om Stephania en Elethe te vermoorden.




HOOFDSTUK ZEVEN


Elke dag vervolgde het konvooi van voormalige dienstplichtigen hun weg over het platteland rondom Delos, en elke dag betrapte Sartes zichzelf erop dat hij naar Leyana staarde, zoekend naar een manier om haar te vertellen hoe hij zich voelde in haar bijzijn.

Elke dag zocht Sartes naar de juiste woorden, denkend aan de dingen die een eloquenter persoon gezegd zou hebben. Wat Thanos gezegd zou hebben, of Akila, of… of wie dan ook zo verliefd was en niet wist wat hij met zichzelf aan moest?

Hij bracht zijn tijd door met denken aan Leyana en denken aan de dingen die hij moest doen. Ze reisden van dorp naar dorp en deelden de voorraden uit die ze hadden. Ze brachten de voormalige dienstplichtigen terug naar huis, en probeerden de mensen zoveel mogelijk gerust te stellen.

Elke dag probeerde hij iets te bedenken om tegen haar te zeggen, en elke dag ging hij slapen zonder het gezegd te hebben.

“Ben je in orde?” vroeg Leyana met een glimlach. Ze had er een gewoonte van gemaakt om op dezelfde wagen als Sartes mee te rijden, en Sartes moest toegeven dat hij dat leuk vond. Wanneer ze hun kamp opsloegen, stond haar tent nooit ver bij de zijne vandaan. Dat vond hij ook leuk. Hij was dankbaar voor het feit dat als ze aangevallen zouden worden, hij in staat zou zijn om naar buiten te rennen en haar te redden.

Hij betrapte zichzelf erop dat hij bijna hoopte dat het zou gebeuren, zodat hij zich kon bewijzen.

Was dit hoe het voelde om verliefd te zijn? Sartes wist het niet. Hij had niet genoeg ervaring met meisjes om het zeker te weten, en het was ook niet zo dat hij het iemand kon vragen. Want hij moest de leider zijn, en hij had van Anka geleerd dat leiders het zich niet konden veroorloven om onzeker over te komen in het openbaar. Hij moest sterk zijn, zodat ze konden blijven doen wat Ceres hem gevraagd had.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694815) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



Morgan Rice komt wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos (over De Opkomst van de Draken) HELD, VERRADER, DOCHTER is boek #6 in Morgan Rice’ bestverkopende epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE, die begint met SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1) . De 17-jarige Ceres, een beeldschoon, arm meisje uit de stad Delos, ontwaakt zonder haar krachten. Vergiftigd door de tovenaar en gevangen genomen door Stephania, bereikt Ceres’ leven haar dieptepunt. Ze wordt misbruikt voor een wrede sport – en kan niets doen om het tegen te houden. Nadat Thanos zijn broer Lucious heeft gedood wil hij teruggaan naar Delos om Ceres en zijn thuisland te redden. Maar de Felldust vloot is al uitgevaren, en nu het gewicht van de wereld op de stad af komt is het misschien te laat om alles waar hij om geeft te redden. Er volgt een epische strijd, één die het lot van Delos voorgoed zal bepalen. HELD, VERRADER, DOCHTER vertelt een episch verhaal over tragische liefde, wraak, verraad, ambitie en lotsbestemming. Onvergetelijke personages en bloedstollende actie voeren ons mee naar een wereld die ons altijd bij zal blijven, en ons weer opnieuw verliefd laat worden op fantasy. Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer. The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken) Boek #7 in OVER KRONEN EN GLORIE zal binnenkort verschijnen!

Как скачать книгу - "Held, Verrader, Dochter" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Held, Verrader, Dochter" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Held, Verrader, Dochter", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Held, Verrader, Dochter»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Held, Verrader, Dochter" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *