Книга - Alleen de dappere

a
A

Alleen de dappere
Morgan Rice


“Het is Morgan Rice weer gelukt! Met een sterke verzameling personages creëert de auteur wederom een magische wereld. ALLEEN DE WAARDIGE zit vol intriges, verraad, onverwachte vriendschap en alle ingrediënten die je van elke bladzijde laten smullen. Het boek zit boordevol actie en jij zit op het puntje van je stoel.”--Books and Movie Reviews, Roberto MattosMorgan Rice, #1 bestverkopende auteur van DE ZOEKTOCHT VAN HELDEN (een gratis download met meer dan 1.000 vijfsterren recensies) komt met een meeslepende nieuwe fantasy serie.In ALLEEN DE DAPPERE (De Weg van Staal—Boek Twee) is de zeventienjarige Royce op de vlucht voor zijn vrijheid. Hij wordt herenigd met de boeren wanneer hij probeert zijn broers te redden en voorgoed te ontsnappen. Ondertussen ontdekt Genevieve een schokkend geheim dat de rest van haar leven zal beïnvloeden. Ze moet beslissen of ze haar eigen leven wil riskeren om dat van Royce te redden—terwijl hij denkt dat ze hem verraden heeft. De aristocratie bereid zich voor op oorlog tegen de boeren en alleen Royce kan hen redden. Maar de enige hoop die Royce heeft is zijn geheime kracht—een kracht waarvan hij niet eens zeker weet dat hij ze heeft.  ALLEEN DE DAPPERE vertelt een episch verhaal over vrienden en geliefden, over ridders en eer, over verraad, het lot en de liefde. Het is een verhaal over eer dat ons meesleept in een fantasiewereld waar we verliefd op zullen worden en die alle leeftijden zal aanspreken. Boek #3 in de serie—ALLEEN DE VOORBESTEMDE—is nu ook beschikbaar voor pre-order.







ALLEEN DE DAPPERE



(DE WEG VAN STAAL – BOEK 2)



MORGAN RICE


Morgan Rice



Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.



Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!


Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice



“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”

--Books and Movie Reviews

Roberto Mattos



“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”

--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)



“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”

--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)



“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”

--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos



“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”

--Publishers Weekly


BOEKEN VAN MORGAN RICE



DE WEG VAN STAAL

ALLEEN DE WAARDIGE (boek 1)

ALLEEN DE DAPPERE (boek 2)

ALLEEN DE VOORBESTEMDE (boek 3)



EEN TROON VOOR ZUSTERS

EEN TROON VOOR ZUSTERS (boek 1)

EEN HOF VOOR DIEVEN (boek 2)

EEN LIED VOOR WEZEN (boek 3)



OVER KRONEN EN GLORIE

SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (boek 1)

REBEL, GEVANGENE, PRINSES (boek 2)

RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (boek 3)

OPSTANDELING, PION, KONING (boek 4)

SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (boek 5)

HELD, VERRADER, DOCHTER (boek 6)

HEERSER, RIVAAL, BANNELING (boek 7)

OVERWINNAAR, VERLIEZER, ZOON (boek 8)



KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (boek 1)

DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (boek 2)

DE ZWAARTE VAN EER (boek 3)

EEN SMIDSVUUR VAN MOED (boek 4)

EEN RIJK VAN SCHADUWEN (boek 5)

NACHT VAN DE DAPPEREN (boek 6)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (boek 1)

EEN MARS VAN KONINGEN (boek 2)

EEN LOT VAN DRAKEN (boek 3)

EEN SCHREEUW VAN EER (boek 4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (boek 5)

EEN AANVAL VAN MOED (boek 6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (boek 7)

EEN GIFT VAN WAPENS (boek 8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (boek 9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (boek 10)

EEN BEWIND VAN STAAL (boek 11)

EEN LAND VAN VUUR (boek 12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (boek 13)

EEN EED VAN BROEDERS (boek 14)

EEN DROOM VAN STERVELINGEN (boek 15)

EEN TOERNOOI VAN RIDDERS (boek 16)

DE GAVE VAN STRIJD (boek 17)



DE SURVIVAL TRILOGIE

ARENA ÉÉN: SLAVENDRIJVERS (boek 1)

ARENA TWEE (boek 2)

ARENA DRIE (boek 3)



VAMPIER, GEVALLEN

VOOR ZONSOPKOMST (boek 1)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (boek 1)

GELIEFD (boek 2)

VERRADEN (boek 3)

VOORBESTEMD (boek 4)

BEGEERD (boek 5)

VERLOOFD (boek 6)

GEZWOREN (boek 7)

GEVONDEN (boek 8)


Wist je dat ik meerdere series heb geschreven? Als je ze nog niet allemaal hebt gelezen, klik dan op onderstaande afbeelding om een serie starter te downloaden!




(http://www.morganricebooks.com/)


Wil jij ook gratis boeken?



Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:

www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com)



Copyright © 2018 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.

Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.

Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.

Omslagafbeelding Copyright (https://www.shutterstock.com/g/bindemanis)Dmitrijs Bindemanis, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.


INHOUD



HOOFDSTUK EEN (#uf8fceacc-94a5-5249-9de4-7b98d18b5972)

HOOFDSTUK TWEE (#u0ccf19ab-953c-5fda-84d3-34cf3a152c5f)

HOOFDSTUK DRIE (#u34eedc69-9042-5dd8-b8b7-e1d10bdd27cd)

HOOFDSTUK VIER (#ucae43be2-0dcf-503c-8ea6-da6da2ce0a79)

HOOFDSTUK VIJF (#u4e5d479b-f5d7-5a75-8adb-0063c55d48f8)

HOOFDSTUK ZES (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHT (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ELF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWAALF (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VEERTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK VIJFTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZESTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ZEVENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK ACHTTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK NEGENTIEN (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK EENENTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG (#litres_trial_promo)




HOOFDSTUK EEN


Royce greep het eerste paard dat hij kon vinden en ging ervandoor. Hij negeerde het geschreeuw achter zich en drukte zijn lichaam tegen de paardenrug wanneer er pijlen voorbij zoefden. Zijn hersenen gingen bijna net zo snel als het paard terwijl hij dacht aan de edelman die hij zojuist met een speer had gedood.

Gedachten aan Genevieve schoten door zijn hoofd. Hij zag haar nog steeds boven de vechtkuil staan, vergezeld door de man voor wie ze hem in de steek had gelaten. Hij kon het beeld niet van zich afschudden. Díé gedachten waren bijna genoeg om het op te geven en zich door de mannen te laten inhalen. Alleen zijn woede dreef hem voort en deed hem zijn paard tot een volle galop aansporen.

Er kwamen meer pijlen. Ze ketsten van de omliggende stenen gebouwen af of boorden zich in klei en pleisterwerk. Mensen sprongen opzij om het galopperende paard te ontwijken en Royce deed zijn best om een botsing te voorkomen. Hij rukte aan de teugels terwijl de hoeven van het dier over de kasseien kletterden.

Meer paardenhoeven sloten zich bij het staccato koor aan toen er ruiters op uit werden gestuurd om Royce te grijpen. Sommigen waren misschien ridders, maar de meesten leken gewapende sergeanten die het werk van hun meerderen deden terwijl de adel vanaf een veilige afstand toekeek.

“Achter hem aan!” schreeuwde iemand. “Dood de moordenaar!”

Royce wist dat hij niet kon hopen op een vreedzame oplossing als ze hem inhaalden. Op moord stond de doodstraf en hij had hun hertog voor hun ogen afgeslacht. Ze zouden niet opgeven tot ze hem te pakken hadden, of tot ze zeker wisten dat ze hem niet meer zouden vinden.

Het enige dat hij nu kon doen was hen voorblijven, op zijn gestolen paard vertrouwen en zijn best doen om niet te vallen. Royce klemde het kristallen zwaard stevig in zijn hand en liet zijn grip op het wapen geen seconde verslappen.

Een ruiter kwam in de buurt, zijn speer geheven. Royce sloeg de punt van het wapen af en haalde uit naar de man. Zijn achtervolger viel van zijn paard en Royce bleef doorrijden.

Er zaten meer ruiters achter hem aan, veel meer. Zelfs met al zijn kracht en vaardigheden betwijfelde Royce dat hij het tegen zoveel mannen tegelijk kon opnemen. Dus in plaats daarvan vluchtte hij op zijn gestolen paard terwijl hij probeerde te bedenken hoe hij in vredesnaam weg moest komen.

Hij vluchtte de stad uit. Het fort achter hem werd steeds kleiner terwijl zijn paard over het open platteland denderde en zijn weg zocht tussen de richels en groeven van de landbouwgronden. Er liepen kleine beekjes tussen en Royce reed naar waar ze het smalst waren, zodat zijn paard erover heen kon springen in plaats van dat hij erdoorheen moest waden. Elke verkeerde stap zou zorgen dat zijn achtervolgers een stap dichterbij kwamen.

Hij reed naar de muur die de boerderijen omgaf en zijn paard sprong over de stenen muur heen zonder hem aan te raken. Toen Royce een blik over zijn schouder wierp zag hij een van de achtervolgende paarden de muur raken en vallen, waardoor het dier een ander paard met zich mee trok. Het was niet genoeg.

Een van de andere ruiters kwam naast Royce rijden en slingerde zichzelf naar hem toe, alsof hij hoopte dat hij Royce zo uit het zadel kon duwen. Royce klampte zich verwoed aan zijn paard vast en wist zichzelf met pure kracht in het zadel te houden terwijl hij naar de soldaat uithaalde met zijn elleboog en hoofd. Hij ving een glimp op van een dolk toen de man op het punt stond om hem van achteren neer te steken. Royce draaide zich met een ruk om in het zadel en gaf de man een harde duw.

De soldaat tuimelde van zijn galopperende paard en bleef bewegingsloos op de grond liggen. Royce spoorde zijn paard weer aan, maar de afstand tussen hem en zijn achtervolgers was nu verkleind.

Royce wist dat hij de mannen die achter hem aan zaten nooit te snel af zou zijn. Ze waren vastberaden en hij kon niet weten of zijn paard het langer vol zou houden dan hun paarden. En zelfs als dat het geval was, dan was het slechts een kwestie van tijd voordat een pijl het dier zou verwonden en het niet meer verder kon rennen.

Hij moest iets bedenken.

Voor zich zag hij een kloof waar een smalle brug overheen liep. Royce negeerde de brug en reed naar een plek waar een stevige boom over de kloof was gevallen. Als kind hadden hij en zijn broers er te voet overheen gerend, naar het bos dat erachter lag. Royce had geen idee of zijn paard dat ook zou kunnen.

Maar het was zijn beste kans, dus hij stuurde het dier in de richting van de boomstam en dreef hem erop zonder te vertragen. Royce voelde een van de hoeven wegglijden en even hield hij zijn adem in. Maar hij slaagde erin om het dier weer op het half weggerotte hout te krijgen.

Terwijl Royce weer op vaste grond kwam, zeilden er meer pijlen voorbij. Royce draaide zich om en zag de paarden van zijn achtervolgers weigeren bij het vooruitzicht dat ze de boomstam over moesten. Royce hakte met het kristallen zwaard op de boomstam in en voelde hem meegeven. De boomstam viel in de rivier.

“Dat zal ze niet lang tegenhouden,” fluisterde Royce tegen zijn paard. Hij dreef het dier weer aan terwijl de mannen aan de andere kant van de kloof hun paarden richting de brug stuurden.

Het zou hem hoogstens een minuut of twee tijdwinst geven. Royce wist dat hij die tijd hard nodig had als hij wilde ontsnappen. Tegelijkertijd wist hij dat hij níét zomaar kon vluchten. Met vluchten kon hij niets bereiken. Met vluchten kon hij niets veránderen.

Hij reed op volle snelheid richting de bossen en probeerde na te denken terwijl hij onder de lage takken door dook, in een poging uit het zicht te komen. Het was stil in het bos, met uitzondering van de geluiden van kleine dieren en fluitende vogels, het stromen van water en het geritsel van bladeren. Een eindje verderop hoorde hij een boswachter op een tinnen fluit spelen. Royce hoopte dat hij de soldaten niet naar hem zou leiden. Hij wilde niemand anders in de problemen brengen.

Die gedachte deed hem halthouden tussen de bomen. De mannen die achter hem aan zaten zouden hem naar zijn dorp volgen als hij daarheen vluchtte. Maar als hij het niet deed, zou Royce misschien nooit steun vinden. Bovendien zouden de mannen van de hertog hoe dan ook naar zijn dorp kunnen rijden, vastberaden om iedereen te straffen die een band had met de jongen die hem vermoord had.

Hij moest een manier bedenken om de mannen van de hertog af te leiden en tijd te winnen voor alles dat hij moest doen.

Royce hoorde de fluit weer en hij stuurde zijn paard tussen de bomen door, in de richting van het geluid. Royce reed zo snel als hij kon. Hij was zich er heel goed van bewust hoe weinig tijd hij had gewonnen met het vernietigen van de boomstambrug en hij had het gevoel dat hij elke seconde nodig had.

Minder dan een minuut later kwam hij het eerste varken tegen, scharrelend op zoek naar fruit of paddenstoelen of iets anders. Het dier zou bijna tot aan Royce’ middel zijn gekomen als hij niet op een paard had gezeten en scharrelde rustig rond, schijnbaar onaangedaan door zijn aanwezigheid.

Hij zag meer varkens tussen de bomen, snuffelend op zoek naar eten, voorzien van de merktekens van een aantal boerderijen. De fluitmuziek kwam van dichtbij. Toen Royce tussen een groepje elzen doorkeek, zag hij een jonge man op de stronk van een omgevallen eik zitten.

“Hallo daar,” riep de jonge man toen hij Royce zag, zwaaiend met de hand waarmee hij de fluit vasthield. “Niet te hard rijden hier. De varkens zijn meegaand, maar als je ze bang maakt zijn ze groot genoeg om dat paard van je te laten struikelen.”

“Er komen mannen deze kant op,” zei Royce, die vermoedde dat hij het beste direct kon zijn. Een jonge man als hij zou het niet waarderen als iemand hem probeerde te misleiden. “Mannen die me dood willen of gevangen willen nemen.”

De varkenshoeder keek een beetje ongerust bij die woorden. “En wat heeft dat met mij te maken?” vroeg hij. “Ik laat hier gewoon mijn varkens grazen.”

“Denk je dat die mannen dat iets kan schelen?” vroeg Royce. Elke boer wist hoe de mannen van de hertog konden zijn en hoe gevaarlijk het was om ze in de weg te lopen als ze op jacht waren.

“Nee,” zei de herder. Hij bekeek Royce aandachtig. “Waarom zitten ze dan achter jou aan?”

Royce had het vermoeden dat de waarheid te veel voor de jongen zou zijn. Maar wat kon hij anders? Hij kon niet zeggen dat hij een stroper was.

“Ik ben… Ik heb de hertog vermoord,” zei Royce, niet wetend wat hij anders moest zeggen. Hij kon niet vragen wat hij wilde vragen zonder deze jongen de waarheid te vertellen. “Zijn mannen zitten achter me aan en als ze me te pakken krijgen, zullen ze me doden.”

“Dus je wil ze naar mijn varkens leiden?” zei de varkenshoeder. “En wat gebeurt er met mij als ik hier nog ben wanneer ze komen?”

“Ik heb een idee,” zei Royce. Hij sprong van zijn paard en wilde de teugels aan de jongen geven. “Neem mijn paard. Rij hier ver vandaan. Het is de beste kans voor ons allebei.”

“Je wil dat ik doe alsof ik jou ben?” wilde de varkenshoeder weten. “Na wat je hebt gedaan? Het halve koninkrijk zou achter me aan komen.”

Royce knikte. Ze leken niet veel op elkaar; Royce was veel groter en gespierder en hoewel ze allebei halflang blond haar hadden zouden ze nooit voor elkaar aangezien kunnen worden. Hun gezichten waren ook verschillend: de varkenshoeder had het ronde gezicht van een huiselijk type terwijl Royce scherpe kaaklijnen had, geslepen door geweld.

“Niet voor lang. Je kunt wel rijden, of niet?”

“Aye, mijn pa stond erop. Ik reed vroeger met het trekpaard over de velden.”

“Dít paard zal een stuk sneller gaan dan een trekpaard,” beloofde Royce, die nog steeds de teugels vasthield. “Neem het paard, rij een tijdje voor ze uit en laat het dier gaan wanneer ze je niet kunnen zien. Ze zullen nooit weten dat jij degene was die op het paard zat en ze zullen nog steeds naar mij op zoek zijn.”

Royce wist zeker dat het zou werken. Als de varkenshoeder de vijand voor kon blijven, zou hij veilig zijn zodra ze hem niet meer zagen.

“En dat is het enige wat ik hoef te doen?” vroeg de varkenshoeder. Royce zag dat hij erover nadacht.

“Je hoeft ze alleen maar weg te leiden van de dorpen,” zei hij. “Ik moet terug naar dat van mij en jij kunt naar het jouwe terugkeren zodra je ze hebt afgeschud.”

“Dus je bent gewoon op zoek naar een manier om weg te komen met moord?” vroeg de jongen.

Royce begreep hem wel. De varkenshoeder wilde niet medeplichtig zijn aan zo’n harteloze daad. Maar dat was het niet. Het was geen harteloze daad geweest, ook niet op het moment dat hij de speer had geworpen.

“Ze onderdrukken ons op elke mogelijke manier,” zei Royce. “Ze pakken ons alles af en ze geven nooit iets terug. De hertog nam de vrouw van wie ik hou van me af en gaf haar aan zijn zoon. Hij zette me gevangen op een eiland waar ik jongens van mijn leeftijd afgeslacht zag worden. Ik moest tot de dood vechten in de Krochten! Het is tijd dat we dingen veranderen. Het is tijd dat we ons leven beter maken.”

Hij zag de jongen nadenken.

“Als ik niet terugkeer naar mijn dorp zullen er een hoop mensen sterven,” zei Royce. “Maar als ik ga en zij mij volgen, zullen er nog meer de dood vinden. Ik heb je hulp nodig.”

De varkenshoeder deed een stap naar voren. “Krijg ik hiervoor betaald?”

Royce spreidde zijn handen. Hij had niets. “Als ik je na afloop weer kan vinden, zal ik een manier vinden om je terug te betalen. Hoe kan ik je vinden?”

“Ik ben Berwick, uit Upper Lesham.”

Royce knikte en dat leek genoeg te zijn voor de varkenshoeder. Hij pakte de teugels aan, besteeg het paard, spoorde het aan en reed tussen de bomen door, in een richting die niet naar de dorpen die Royce kende zou leiden. Royce haalde opgelucht adem.

Maar zijn opluchting was van korte duur. Hij moest nog steeds uit het zicht zien te komen. Hij liep tussen de bomen door en vond een plek tussen het gebladerte. Hij hurkte in de schaduw van een boomstam, omringd door hulst.

Daar verschool hij zich, muisstil. Hij durfde nauwelijks te ademen terwijl hij wachtte. Om hem heen scharrelden de varkens verder. Een van de dieren kwam bij hem in de buurt en snuffelde aan de struiken waar hij zich achter had verborgen.

“Ga weg,” fluisterde Royce, hopend dat het dier verder zou lopen. Hij zweeg toen hij het geluid van naderende paardenhoeven hoorde.

De mannen kwamen in het zicht, allemaal gepantserd en bewapend. Ze zagen er nog bozer uit dan in het begin van de achtervolging. Royce hoopte oprecht dat hij de varkenshoeder niet in gevaar had gebracht door hem medeplichtig te maken aan zijn ontsnapping.

Het varken bleef bij hem in de buurt hangen. Royce dacht dat hij een van de mannen naar het dier zag kijken en hij verstijfde. Hij wilde het niet eens riskeren om met zijn ogen te knipperen. Als het varken op wat voor manier dan ook op zijn aanwezigheid zou reageren, zouden de mannen hem ongetwijfeld vinden en vermoorden.

Toen keek de man weg en de soldaten reden weer verder.

“Snel nu!” riep een van hen. “Hij kan niet ver zijn!”

De soldaten galoppeerden ervandoor over het pad dat de varkenshoeder had genomen; waarschijnlijk volgden ze zijn sporen. Zelfs toen ze weg waren bleef Royce stil zitten. Hij klemde zijn handen om zijn zwaard en wachtte om zichzelf ervan te verzekeren dat het geen valstrik was om hem uit de tent te lokken.

Eindelijk durfde hij weer te bewegen. Hij liep de open plek op en duwde de varkens bij zich vandaan. Hij nam even de tijd om rond te kijken en te bepalen in welke richting zijn dorp lag. Hij had wat tijd gewonnen met de afleiding, maar toch moest hij snel handelen.

Hij moest naar huis voordat de mannen van de hertog iedereen zouden vermoorden.




HOOFDSTUK TWEE


Genevieve kon niet anders dan zwijgend in de grote zaal van het kasteel staan terwijl haar echtgenoot tekeerging. Altfor was eigenlijk best knap als hij niet kwaad was, met halflang, golvend bruin haar, romeinse trekjes en diepe, donkere ogen. Maar Genevieve zag hem altijd zoals hij nu was, rood aangelopen van woede. Alsof dit zijn ware aard was.

Ze durfde niet te bewegen, durfde hem niet uit te dagen. Ze was niet de enige. De bediendes en aanhangers van de voormalige hertog stonden er stilletjes bij. Geen van hen wilde de eerste zijn die zijn aandacht trok. Zelfs Moira hield zich afzijdig, hoewel ze wel in de buurt bleef, dichter bij Genevieve’s echtgenoot dan zij, op elke mogelijke manier.

“Mijn vader is dood!” schreeuwde Altfor, alsof er iemand was die nu nog niet wist wat er in de vechtkuil was voorgevallen. “Eerst mijn broer en nu mijn vader. Vermoord door een verrader en niemand heeft antwoorden voor me.”

Voor Genevieve voelde zijn woede gevaarlijk, zo wild en ongeleid. In afwezigheid van Royce viel hij uit naar iedereen, in een poging iemand te vinden om de schuld te geven. Ze wenste dat Royce er was en was tegelijkertijd dankbaar dat dat niet het geval was.

Het ergste was nog de pijn in haar hart die ze voelde bij zijn afwezigheid. Ze wenste dat ze in staat was geweest om iets anders te doen dan naast haar echtgenoot staan en toekijken vanaf de zijlijn. Ze verlangde ernaar om bij Royce te zijn en Genevieve wist dat ze dit niet aan Altfor kon laten zien. Altfor was al kwaad genoeg en ze wist maar al te goed hoe makkelijk hij die woede op haar kon richten.

“Is er dan niemand die deze situatie kan áfhandelen?” wilde Altfor weten.

“Dat is precies wat ik wilde vragen, neefje,” zei een harde stem.

De man die de ruimte in liep boezemde Genevieve net zoveel angst in als Altfor. Maar waar Altfors woede een zekere hitte uitstraalde had deze man iets kouds, iets dat van ijs gemaakt leek te zijn. Hij was ongeveer twintig jaar ouder dan Altfor, met dunner wordend haar en een slank postuur. Hij liep met iets dat op het eerste gezicht leek op een wandelstok, maar toen zag Genevieve het heft uit een schede steken en besefte ze dat het een langzwaard was. Iets aan de manier waarop hij erop leunde vertelde Genevieve dat hij het deed vanwege een blessure, niet vanwege zijn leeftijd.

“Oom Alistair,” zei Altfor. “We waren… we hadden u niet verwacht.”

Altfor klonk zelfs bezorgd door de aanwezigheid van de nieuwkomer en dat verraste Genevieve. Voorheen had het geleken alsof hij altijd de touwtjes in handen had, maar de aanwezigheid van deze man leek hem volledig van zijn stuk te brengen.

“Dat is duidelijk,” zei de slanke man. Zijn hand gleed over het langzwaard waar hij op leunde. “Nadat je me niet had uitgenodigd voor je bruiloft dacht je waarschijnlijk dat ik op mijn landgoed zou blijven, de stad zou ontwijken en jou er een puinhoop van zou laten maken in de nasleep van de dood van mijn broer.” Hij keek om naar Genevieve. Zijn blik plukte haar onmiddellijk uit de menigte, scherp als een havik. “Gefeliciteerd met je huwelijk, meisje. Ik zie dat mijn neefje de voorkeur geeft aan inhoudsloos.”

“Ik… zo spreekt u niet tegen mij,” zei Altfor. Het leek even te duren voor hij zich herinnerde dat hij Genevieve moest verdedigen. “Of tegen mijn vrouw. Ik ben de hertog!”

Alistair liep naar Genevieve toe. Nu kwam zijn zwaard uit de schede. Het wapen zag er licht uit in zijn handen, breed en vlijmscherp. Genevieve verstijfde en durfde nauwelijks adem te halen terwijl Altfors oom het mes slechts twee centimeter bij haar keel vandaan hield.

“Ik zou dit meisje haar keel kunnen doorsnijden en geen van je mannen zou een vinger uitsteken om me tegen te houden,” zei Alistair. “En jij al helemaal niet.”

Genevieve hoefde niet naar Altfor te kijken om te weten dat Alistair de waarheid sprak. Altfor was niet het soort echtgenoot dat genoeg om haar gaf om haar te verdedigen. Geen van de hovelingen zou haar helpen, en Moira… Moira staarde naar haar alsof ze bijna hoopte dat Alistair het zou doen.

Genevieve zou zichzelf moeten redden. “Waarom zou u mij neersteken, mijn heer?” vroeg ze.

“Waarom niet?” zei hij. “Ik bedoel, ja, je bent mooi: blond haar, groene ogen, slank, welke man zou je niet willen? Maar boerenmeisjes zijn vervangbaar.”

“Ik was in de veronderstelling dat mijn huwelijk mij meer maakte dan dat,” zei Genevieve, die ondanks de aanwezigheid van het zwaard haar best deed om haar stem kalm te houden. “Heb ik iets gedaan om u te beledigen?”

“Ik weet het niet, meisje; heb je dat?” wilde hij weten. Zijn ogen keken Genevieve onderzoekend aan. “Er werd een bericht verstuurd over de richting die de jongen die mijn broer heeft vermoord is opgegaan. Maar het heeft mij, of wie dan ook, niet bereikt tot het al te laat was. Weet jij daar iets van?”

Genevieve wist er alles van, aangezien zij degene was die het bericht had onderschept. Het was het enige dat ze had kunnen doen en toch leek het niet genoeg, gezien haar gevoelens voor Royce. Desondanks vertrok ze geen spier en pretendeerde ze onschuldig te zijn, want dat was letterlijk de enige manier waarop ze zichzelf nu kon verdedigen.

“Mijn heer, ik begrijp het niet,” zei ze. “U zei zelf dat ik slechts een boerenmeisje ben; hoe zou ik ooit een dergelijk bericht kunnen tegenhouden?”

Instinctief liet ze zichzelf op haar knieën vallen, langzaam zodat ze zichzelf niet aan het zwaard kon bezeren.

“Ik ben vereerd door uw familie,” zei ze. “Ik ben verkozen door uw neef, de hertog. Ik ben tot zijn echtgenote gemaakt en dus verheven in status. Ik had nooit kunnen hopen zo te leven. Waarom zou ik dat in gevaar brengen? Als u echt gelooft dat ik een verrader ben, sla dan toe, mijn heer. Sla toe.”

Genevieve droeg haar onschuld als een schild en hoopte maar dat het genoeg was om een zwaardslag te vermijden. Ze hoopte het en tegelijkertijd ook niet, want op dat moment zou een zwaard in haar hart beter passen bij wat ze voelde, gezien hoe het was gelopen met Royce. Ze keek op in de ogen van Altfors oom en weigerde weg te kijken, weigerde om toe te geven wat ze had gedaan. Hij trok het zwaard terug alsof hij op het punt stond die fatale slag uit te delen… en liet het wapen toen zakken.

“Het lijkt erop, Altfor, dat je vrouw meer ballen heeft dan jij.”

Genevieve haalde opgelucht adem en stond weer op terwijl haar echtgenoot naar voren beende.

“Oom, ik heb genoeg van deze spelletjes. Ik ben de hertog hier en mijn vader—”

“Het was dwaas van mijn broer om zijn erfenis aan jou na te laten, maar laten we niet doen alsof dat jou tot een echte hertog maakt,” zei Alistair. “Dat vereist leiderschap, discipline en het respect van je mannen. Jij hebt geen van drieën.”

“Ik kan mijn mannen opdragen u naar een kerker te sleuren,” snauwde Altfor.

“En ik kan ze hetzelfde bevelen,” kaatste Alistair terug. “Vertel eens, wie van ons twee denk je dat ze zullen gehoorzamen? De minst favoriete zoon van mijn broer, of de broer die bevelhebber van legers is geweest? Degene die zijn moordenaar is kwijtgeraakt, of degene die de moordmuur bij Haldermark heeft behouden? Een jongen, of een man?”

Genevieve kon het antwoord op die vraag wel raden en het beviel haar niets. Of ze het nu leuk vond of niet, ze was Altfors echtgenote. En ze had geen illusies over wat er met haar zou gebeuren als zijn oom besloot om zich van hem te ontdoen. Ze liep snel naar haar echtgenoot toe en legde een hand op zijn arm in wat er waarschijnlijk uitzag als een gebaar van steun, al probeerde ze hem eraan te herinneren om zich in te houden.

“Dit hertogdom is verwaarloosd,” zei Alistair. “Mijn broer heeft fouten gemaakt en totdat deze gecorrigeerd zijn, zal ik erop toezien dat alles naar behoren wordt geregeerd. Is er iemand aanwezig die mijn recht om dit te doen in twijfel trekt?”

Genevieve kon niet anders dan opmerken dat hij zijn zwaard nog steeds in zijn hand had, wachtend tot de eerste die iets zou zeggen. Dat moest natuurlijk Altfor zijn.

“U verwacht dat ik trouw aan u zweer?” zei Altfor. “U verwacht dat ik voor u kniel terwijl mijn vader mij tot hertog heeft benoemd?”

“Er zijn twee dingen die je tot hertog kunnen maken,” snauwde Alistair. “Het bevel van een heerser of de macht om dat bevel te nemen. Heb jij een van de twee, neef? Of kniel je?”

Genevieve knielde voordat haar echtgenoot het deed. Ze trok aan zijn arm om hem ook te laten knielen. Niet zozeer omdat ze zich druk maakte om Altfors veiligheid, niet na alles dat hij had gedaan. Maar op dat moment wist ze dat zijn veiligheid ook haar veiligheid betekende.

“Goed dan, oom,” zei Altfor, zichtbaar knarsetandend. “Ik zal gehoorzamen. Het lijkt erop dat ik geen keus heb.”

“Nee,” stemde heer Alistair in. “Dat heb je niet.”

Zijn blik gleed door de ruimte en de mensen knielden een voor een. Genevieve zag de hovelingen knielen, de dienstmeisjes. Ze zag dat zelfs Moira zich op haar knieën liet vallen. Een klein, kwaad deel van haar vroeg zich af of haar zogenaamde vriendin ook zou proberen om Altfors oom te verleiden.

“Dat is beter,” zei heer Alistair. “Nu wil ik dat er meer mannen op uit gaan om de jongen te vinden die mijn broer heeft vermoord. Hij zal als voorbeeld dienen. Geen spelletjes deze keer, alleen de dood die hij verdient.”

Er rende een boodschapper naar binnen, gekleed in de kleuren van het huis. Genevieve zag hem van Altfor naar heer Alistair kijken terwijl hij probeerde te bepalen aan wie hij zijn bericht moest afleveren. Uiteindelijk maakte hij wat voor Genevieve de meest voor de hand liggende beslissing was en wendde zich tot Altfors oom.

“Mijn heer, vergeef me,” zei hij, “maar er zijn rellen op straat. Mensen die werkzaam zijn bij de bedrijven van de voormalige hertog komen in opstand. We hebben u nodig.”

“Om de boeren onder de duim te krijgen?” snoof heer Alistair. “Goed dan. Verzamel zoveel mogelijk mannen die we niet nodig hebben bij de zoektocht en laat ze op de binnenplaats op me wachten. We zullen dat gepeupel eens laten zien waar een ware hertog toe in staat is!”

Hij beende de kamer uit, wederom steunend op zijn opgeborgen langzwaard. Genevieve haalde diep adem, maar haar opluchting was van korte duur. Altfor krabbelde alweer overeind en zijn woede was voelbaar.

“Eruit, allemaal!” schreeuwde hij naar de hovelingen. “Eruit, en help mijn oom deze opstand tegen te houden, of help bij de zoektocht naar de verrader, maar laat het me niet nog een keer zeggen!”

Ze stroomden de ruimte uit en Genevieve wilde opstaan om achter hen aan te lopen, maar toen voelde ze Altfors hand op haar schouder, die haar weer naar beneden drukte.

“Jij niet, vrouw.”

Terwijl Genevieve wachtte liep de zaal leeg, tot alleen zij over waren, plus een paar wachters. En Moira, die haar vanuit de hoek gadesloeg en niet eens probeerde om medeleven te tonen.

“Jij,” zei Altfor, “gaat me vertellen welke rol je hebt gespeeld in de ontsnapping van Royce.”

“Ik… weet niet wat je bedoelt,” zei Genevieve. “Ik ben de hele tijd hier geweest. Hoe zou ik—”

“Hou je bek,” snauwde Altfor. “Ik zou je slaan als het dan niet zou lijken alsof ik mijn vrouw niet onder de duim heb. Je denkt toch niet écht dat ik zo dom ben? Natúúrlijk heb je iets gedaan; er is hier niemand anders die om die verrader geeft.”

“Die mensenmassa’s op straat denken daar anders over,” zei Genevieve, die overeind kwam. Ze was niet zo bang voor Altfor als voor zijn oom.

Nee, dat was niet waar. Ze was bang voor hem, maar het was een ander soort angst. Met Altfor was het een angst voor abrupt geweld en wreedheid, maar onderdanigheid veinzen zou niet helpen om dergelijke uitbarstingen af te wenden.

“De mensenmassa’s?” zei Altfor. “Ga je me nu tarten met mensenmassa’s? Ik dacht dat je inmiddels wel had geleerd om me niet kwaad te maken, maar blijkbaar had ik het mis.”

Nu voelde Genevieve wél angst, want de blik in Altfors ogen beloofde iets veel ergers dan geweld dat naar haar was gericht.

“Je denkt dat je veilig bent omdat ik mijn vrouw niets aandoe,” zei Altfor. “Maar ik heb je gezegd wat er zou gebeuren als je weer ongehoorzaam was. Je geliefde Royce zal gevonden worden. En als ik er iets over te zeggen heb, gaat hij een veel langzamere dood tegemoet dan wat mijn oom in gedachten heeft.”

Dat was niet zozeer waar Genevieve bang voor was, hoewel de gedachte dat Royce iets zou overkomen haar pijn deed als een fysieke klap. Feit was dat hij nu niet meer in Altfors macht was; daar had zij voor gezorgd. En nu zouden hij of heer Alistair hem niet meer te pakken kunnen krijgen.

“Dan zijn er nog zijn broers,” zei Altfor. Genevieve’s adem stokte in haar keel.

“Je zei dat je hen niet zou doden als ik met je trouwde,” zei ze.

“Maar nu je mijn vrouw bént wil je niet gehoorzamen,” kaatste Altfor terug. “De drie zijn al onderweg naar hun plaats van executie. Ze zullen in de kooien op de moordheuvel gehangen worden en verhongeren tot ze door beesten worden verslonden.”

“Nee,” zei Genevieve. “Je hebt het beloofd.”

“En jíj hebt beloofd een trouwe echtgenote te zijn!” schreeuwde Altfor naar haar. “In plaats daarvan blijf je de jongen die je uit je hoofd had moeten zetten maar helpen!”

“Je… Ik heb niets gedaan,” hield Genevieve vol. Ze wist dat toegeven het alleen maar erger zou maken. Altfor was van adel en hij kon haar niet direct iets aandoen, niet zonder bewijs en een proces en meer.

“Oh, je wil nog steeds spelletjes spelen,” zei Altfor. “Dan is de prijs voor je verraad omhooggegaan. Je hebt te veel afleidingen in de buitenwereld, dus die ga ik van je afpakken.”

“Wat… wat bedoel je?” vroeg Genevieve.

“Je zusje was even vermakelijk voor me, de eerste keer dat je ongehoorzaam was. Nu zal ze sterven voor wat je gedaan hebt. Net als je ouders en iedereen in dat krot dat jij thuis noemt.”

“Nee!” gilde Genevieve. Ze reikte naar het kleine eetmes dat ze bij zich droeg. Op dat moment verloor ze al haar gevoel van terughoudendheid of noodzaak om voorzichtig te doen aan de afschuw van wat haar echtgenoot wilde gaan doen. Ze zou alles doen om haar zus te beschermen. Alles.

Maar Altfor was sneller. Zijn hand sloot zich over de hare en trok hem weg. Hij gaf haar een duw, waardoor ze op de grond belandde. Hij keek dreigend op haar neer, en alleen Moira’s aanraking weerhield hem ervan om meer te doen.

“Onthoud dat zolang ze met je getrouwd, ze van adel is,” fluisterde Moira. “Doe haar iets aan en je zult als een crimineel behandeld worden.”

“Denk niet dat je me kunt vertellen wat ik moet doen,” snauwde Altfor naar Moira, die nog dichterbij leunde.

“Ik suggereer het alleen, mijn heer, mijn hértog. Met een echtgenote, en op den duur een erfgenaam, en de wet aan jouw kant, zul je alles terug kunnen nemen.”

“En hoezo kan jóú dat iets schelen?” vroeg Altfor, die haar aankeek.

Als Moira gekwetst was door zijn woorden, dan liet ze dat niet zien. Sterker nog, ze keek triomfantelijk richting de plek waar Genevieve op de grond lag.

“Omdat jouw broer, mijn echtgenoot, weg is. En ik zou liever doorgaan als de geliefde van een machtig man dan als een vrouw zonder macht,” zei Moira. “En jij… jij bent de machtigste man die ik ken.”

“En ik moet jou willen in plaats van mijn echtgenote?” vroeg Altfor. “Waarom zou ik de afdankertjes van mijn broer willen?”

Zelfs voor Genevieve leek dat een wreed spelletje om te spelen en zij had hem nog wel met Moira betrapt.

Maar weer leek Moira haar gevoelens zorgvuldig te verbergen.

“Kom met me mee,” stelde ze voor, “en ik herinner je aan het verschil terwijl je mannen degenen die het verdienen vermoorden. Jouw mannen, niet die van je oom.”

Dat was genoeg voor Altfor om haar naar zich toe te trekken en haar te kussen, ondanks het feit dat Genevieve en de twee wachters erbij stonden. Hij pakte Moira’s arm en trok haar in de richting van de uitgang. Genevieve zag Moira een blik achterom werpen en de wreedheid in haar glimlach was genoeg om de rillingen over Genevieve’s rug te laten lopen.

Op dat moment kon het Genevieve niet schelen. Het kon haar niet schelen dat Altfor op het punt stond om haar te verraden zoals hij duidelijk al veel vaker had gedaan. Het kon haar niet schelen dat zijn oom haar bijna had vermoord, of dat ze haar allebei duidelijk als een overlast zagen. Het enige waar ze aan kon denken was dat haar zus in gevaar was en dat ze een manier móést vinden om haar te helpen, voordat het te laat was. Altfor was van plan om haar te doden en ze wist niet wanneer het zou gebeuren.




HOOFDSTUK DRIE


Royce rende door het bos. Hij voelde het kraken van de takken onder zijn voeten en klemde zijn in de schede gehulde zwaard tegen zijn zij, zodat het niet achter de bomen zou blijven haken. Hij was te langzaam zonder het paard dat hij had gestolen. Hij moest sneller zijn.

Hij rende sneller, aangespoord door de gedachte terug te keren bij de mensen waar hij om gaf. Het Rode Eiland had hem geleerd om te blijven rennen, ongeacht hoe hard zijn hart in zijn borst bonkte of hoe pijn zijn benen deden. Hij had de met valstrikken bezaaide route op het eiland overleefd, dus het was een koud kunstje voor hem om zichzelf te dwingen om verder en sneller door een bos te rennen.

Zijn snelheid en kracht hielpen hem. Bomen flitsten aan weerszijden voorbij, takken schraapten over zijn armen, maar Royce negeerde het. Hij kon de bosdieren horen bewegen, bang voor dat wezen dat door hun territorium rende. Hij wist dat hij een beter manier moest vinden om vooruit te komen. Als hij zo veel lawaai bleef maken zou hij de aandacht van elke soldaat in het hertogdom trekken.

“Laat ze maar komen,” fluisterde Royce tegen zichzelf. “Ik maak ze allemaal af.”

Een deel van hem wilde dat doen—en meer. Hij was erin geslaagd om de heer die hem en zijn vrienden naar de Krochten had gestuurd te vermoorden; hij had de wachters die op hem af waren gekomen gedood… maar hij wist ook dat hij het niet kon opnemen tegen een heel land vol vijanden. De sterkste, snelste en meest gevaarlijke mannen konden in hun eentje niet meer dan een paar vijanden tegelijk aan, want dan zouden er simpelweg te veel richtingen zijn waar een onverwachte zwaardaanval vandaan kon komen.

“Ik bedenk wel iets,” zei Royce, maar hij vertraagde toch. Hij bewoog zich voorzichtiger door het bos en probeerde de natuur niet te verstoren. Nu kon hij de vogels en andere dieren horen. Ze veranderden wat hij had aangezien als een verlaten plek in een landschap vol geluiden.

Wat kon hij doen? Toen hij op de vlucht was geslagen was zijn eerste instinct geweest om te blijven rennen, naar de wildernis waar niemand woonde en de Picti de dienst uitmaakten. Hij overwoog om simpelweg te verdwijnen, want wat hield hem nu nog hier?

Even gingen zijn gedachten naar een beeld van Genevieve, die vanaf de tribune schijnbaar onaangedaan neerstaarde op de vechtkuil. Hij duwde het beeld weg, want hij wilde niet aan Genevieve denken. Het deed te veel pijn. Waarom zou hij níét verdwijnen in niemandsland?

Mark was een reden. Zijn vriend was in de kuil gevallen, maar Royce had hem niet zien sterven. Een deel van hem wilde geloven dat Mark het op de een of andere manier had overleefd toen de vechtpartijen verstoord werden. Zou de adel niet nog een gevecht van hem willen zien als ze het konden krijgen? Zouden ze niet al het mogelijke vermaak uit zijn vriend willen halen?

“Hij moet nog leven,” zei Royce, “dat moet wel.”

Zelfs in zijn eigen hoofd klonk het alsof hij zichzelf probeerde te overtuigen. Royce schudde zijn hoofd en vervolgde zijn weg door het bos terwijl hij zich trachtte te oriënteren. Het voelde alsof hij niets kon doen tot hij thuis was. Hij zou er komen. En dan, zodra hij in veiligheid was, kon hij een plan maken over wat hij hierna kon doen. Hij kon beslissen of hij zou vluchten of zou proberen om Mark te vinden, of op de een of andere manier een leger bij elkaar kon toveren waarmee hij het kon opnemen tegen de mannen van de hertog.

“En misschien tover ik dat leger wel uit de lucht,” zei Royce terwijl hij verder rende. Hij bewoog zich nu met de snelheid van een opgejaagd dier. Hij bleef laag, dook onder gebladerte door en koos zijn weg zonder te vertragen.

Hij kende het bos goed. Hij kende de routes die erdoor heen liepen beter dan wie dan ook, want hij had hier heel wat tijd doorgebracht met zijn broers. Ze hadden hier tikkertje gespeeld en op kleine dieren gejaagd. Nu was hij degene die werd achtervolgd en opgejaagd en probeerde een manier te vinden om eruit te komen. Hij was er vrij zeker van dat er vlakbij een jaagpad liep dat naar een smal beekje leidde, langs de hut van een kolenbrander en dan richting het dorp.

Royce ging op weg door het bos en werd uit zijn gedachten gerukt door een geluid in de verte. Het klonk zacht, maar het was er wel: het geluid van voeten die lichtjes over de grond bewogen. Hij zou het niet hebben opgemerkt als hij niet zoveel tijd in deze bossen had doorgebracht met zijn broers, of als hij op het Rode Eiland niet had geleerd dat er overal dreigingen konden zijn.

“Wacht ik, of verstop ik me?” zei hij tegen zichzelf. Het zou makkelijk zat zijn om de weg op te lopen. Hij hoorde slechts één persoon aankomen en het klonk niet als een soldaat. De pas van een soldaat had het scherpe geklik van laarzen, het ratelen van een wapenrusting en het schrapen van speren over de grond. Dit klonk anders. Het was waarschijnlijk gewoon een keuterboer of een houthakker.

Desondanks bleef Royce op de achtergrond. Hij hurkte in de schaduw van een boom, op de plek waar de wortels omhoog krulden en een soort natuurlijke omheining vormde die waarschijnlijk diende als schuilplaats voor dieren wanneer het begon te schemeren.

Een aantal takken hingen laag genoeg voor Royce om ze voor zich te trekken om uit het zicht te blijven, terwijl hij nog steeds zicht had op het pad. Hij hurkte geruisloos bij de grond, zijn hand niet ver van zijn zwaard.

Toen Royce de eenzame figuur zag naderen, kwam hij bijna tevoorschijn. De man leek ongewapend en onbeschermd, en droeg alleen loszittende, grijze zijden kleding die donker en vormloos leek. Zijn voeten waren gehuld in eveneens grijze huiden, met windsels die tot over zijn enkels kwamen. Maar iets hield hem tegen. Terwijl de man dichterbij kwam zag Royce dat zijn huid net zo grijs was als zijn kleding, voorzien van paarse en rode tatoeages van krullen en symbolen. Alsof iemand hem had gebruikt als canvas om rare teksten op te schrijven.

Royce wist niet wat het allemaal betekende. Maar er was iets aan deze man dat gevaarlijk voelde, op een manier die hij niet kon plaatsen. Ineens was hij dankbaar dat hij niet uit zijn schuilplaats tevoorschijn was gekomen. Hij had het gevoel dat als hij op dat moment op het pad had gestaan, een gevecht onvermijdelijk zou zijn geweest.

Hij voelde zijn vingers zich om het heft van zijn zwaard sluiten, de drang om tevoorschijn te komen als een ongenode gast in zijn gedachten. Royce dwong zijn hand zich te ontspannen en herinnerde zich het veld met dodelijke vallen en struikeldraden op het Rode Eiland. De jongens die er zonder na te denken doorheen waren gerend, waren gestorven voordat Royce ook maar iets had kunnen doen. Dit voelde hetzelfde. Hij was niet echt bang, maar tegelijkertijd voelde hij dat deze man allesbehalve onschuldig was.

Voor nu leek het verstandig om muisstil te blijven zitten; om niet eens te ademen.

Toch hield de man op het pad halt. Hij hield zijn hoofd schuin, alsof hij ergens naar luisterde. Royce zag de vreemdeling hurken en fronste toen hij een aantal objecten uit zijn zak haalde en ze op de grond gooide.

“Je hebt geluk,” zei de vreemdeling zonder op te kijken. “Ik vermoord alleen degenen die het lot mij stuurt om te doden en de runen zeggen dat onze tijd om te vechten nog niet gekomen is, vreemdeling.

Royce gaf geen antwoord terwijl de vreemdeling zijn stenen oppakte.

“Er is een jongen die moet sterven omdat het lot dit heeft besloten,” zei de man. “Maar je moet wel weten wie ik ben en dat het lot ons uiteindelijk allemaal komt halen. Ik ben Dust, een angarthim van de doden. Je kunt beter gaan. De runen zeggen dat de dood je achtervolgt. Oh, en ga niet in de richting van dat dorp,” voegde hij toe, alsof het een nagedachte was. “Er was een grote groep soldaten onderweg toen ik vertrok.”

Hij ging staan en klopte zijn kleren af. Royce zat daar nog steeds. Hij hijgde harder dan zou moeten, gezien het feit dat hij zich alleen maar had verborgen. Er was iets aan de aanwezigheid van die vreemdeling dat bijna over zijn huid leek te krúípen, iets dat verkeerd was op manieren die Royce niet eens kon bevatten.

Als hij meer tijd had gehad zou Royce daar zijn blijven zitten, vanwege het gevaar dat hij voelde bij de man. Maar zijn woorden waren het enige dat ertoe deed. Als er soldaten onderweg waren naar het dorp, dan kon dat maar één ding betekenen…

Hij begon weer te rennen, sneller dan ooit. Rechts van zich zag hij de hut van een kolenbrander. De rook die erachter vandaan kwam suggereerde dat de eigenaar aan het werk was. Aan de voorkant, vastgebonden aan een paal, stond een paard dat eruitzag alsof het meer gewend was aan het trekken van een wagen dan aan bereden worden. Het huis leek stil, en onder andere omstandigheden zou Royce daar misschien iets achter hebben gezocht, of naar de eigenaar geroepen hebben om hem te vragen of hij zijn paard mocht lenen.

Maar nu sneed hij het dier gewoon los. Hij sprong op zijn rug en dreef het voorwaarts. Het dier leek wonderwel te weten wat er van hem verwacht wordt en galoppeerde ervandoor terwijl Royce zich aan zijn rug vastklampte, hopend dat hij op tijd zou zijn.



***



De zon ging al onder toen Royce het bos uit reed. De rode lucht leek zich als een bloederige hand om de wereld te sluiten. Even was de gloed van de ondergaande zon genoeg om Royce te verblinden; de hele wereld leek in brand te staan.

Toen drong het tot hem door dat de rode gloed niet afkomstig was van de ondergaande zon. Zijn dorp stond in brand.

Het vuur brandde hevig op sommige plekken. Rieten daken waren door de vlammen veranderd in vreugdevuren die de hele horizon leken te vullen. Het grootste deel van het dorp was zwartgeblakerd, het hout als de skeletten van verloren gebouwen. Terwijl Royce toekeek begon een van de gebouwen te kraken, waarna de boel met en een luid kabaal instortte.

“Nee,” mompelde hij. Hij steeg af en leidde zijn gestolen paard aan de hand verder. “Nee, ik kan niet te laat zijn.”

Maar dat was hij wel. Het vuur brandde al een tijdje en had nu alleen nog grip op de grotere gebouwen, waar het meest te verbranden was. De rest van zijn dorp was al veranderd in een hoop rokende kolen. Hij had nooit op tijd kunnen zijn. De man die hij onderweg was tegengekomen had gezegd dat de soldaten waren gearriveerd toen hij was vertrokken, maar Royce had geen rekening gehouden met de afstand en de tijd die het kostte om die af te leggen.

Uiteindelijk, toen hij het niet langer kon uitstellen, keek hij naar de plek waar de lichamen lagen. Het waren er zoveel: mannen en vrouwen, jong en oud. Allemaal zonder enig onderscheid gedood, zonder genade. Sommige lichamen lagen tussen de ruïnes, net zo zwartgeblakerd als het hout; anderen lagen op straat. Hun gapende wonden vertelden het verhaal van hun dood. Royce zag dat een aantal mensen van voren waren neergestoken toen ze hadden geprobeerd te vechten. Anderen, die hadden getracht te vluchten, waren in hun rug gestoken. Aan een kant zag hij een groep jongere vrouwen, ook vermoord. Hadden ze gedacht dat dit niets meer was dan de zoveelste inval van de adel, waarbij ze pakten wat ze wilden, tot aan het moment dat hun kelen werden doorgesneden?

Pijn stroomde door Royce heen. En woede. En nog honderd andere dingen. Ze balden zich samen in een knoop die voelde alsof het zijn hart zou verscheuren. Hij wankelde door het dorp en zag de ene dode na de andere. Hij kon nauwelijks bevatten dat de mannen van de hertog tot zoiets in staat waren.

Maar blijkbaar waren ze dat en hij kon het niet terugdraaien.

“Moeder!” riep Royce uit. “Vader!”

Ondanks de verschrikkingen om hem heen durfde hij nog hoop te hebben. Een aantal dorpelingen moesten ontsnapt zijn. Plunderende soldaten waren onzorgvuldig en mensen konden ontsnappen, of niet?

Royce zag nog een aantal lichamen op de grond liggen. Deze zagen er anders uit, want de lichamen hadden geen verwondingen. Ze zagen eruit alsof ze gewoon… gestorven waren, misschien met blote handen gedood. Maar dat werd zelfs op het Rode Eiland als een lastige daad beschouwd.

Op dat moment kon het Royce niet schelen, want hoewel hij deze mensen wel kende, waren het niet degenen die hij zocht. Het waren niet zijn ouders.

“Moeder!” riep Royce uit. “Vader!”

Hij wist dat soldaten hem zouden kunnen horen, als ze nog in de buurt waren. Maar het kon hem niet schelen. Eigenlijk hoopte Royce zelfs dat ze zouden komen, want het betekende een kans om hen te vermoorden en hen te laten boeten voor wat ze gedaan hadden.

“Zijn jullie daar?” riep Royce uit. Er strompelde een figuur een van de gebouwen uit, zwart van het roet en verwilderd. Royce’ hart maakte een sprongetje, denkend dat zijn moeder hem misschien had gehoord. Maar toen besefte hij dat zij het niet was. Hij herkende oude Lori, die de kinderen altijd bang maakte met haar verhalen en soms beweerde dat ze het Zicht had.

“Je ouders zijn dood, jongen,” zei ze. Op dat moment leek Royce’ wereld in te storten. Alles bevroor, bevangen tussen een hartslag en de volgende.

“Dat kan niet,” zei Royce hoofdschuddend, niet bereid om het te geloven. “Dat kan niet.”

“Het is zo.” Lori ging tegen de restanten van een lage muur zitten. “Net zo dood als ik spoedig zal zijn.”

Terwijl ze het zei, zag Royce het bloed op haar grof gebreide japon, het gat waar een zwaard in en uit was gegaan.

“Laat me je helpen,” zei hij. Hij wilde naar haar toelopen, ondanks de verse golf van pijn die hij voelde bij wat ze over zijn ouders had gezegd. Zich op haar concentreren leek op dat moment de enige manier om het niet te voelen.

“Raak me niet aan!” zei ze, wijzend naar hem. “Denk je dat ik de duisternis niet zie die jou als een mantel achtervolgt? Denk je dat ik de dood en verwoesting niet zie bij alles dat je aanraakt?”

“Maar je bent stervende,” zei Royce in een poging haar te overtuigen.

Oude Lori haalde haar schouders op. “Alles sterft… nou, bijna,” zei ze. “Zelfs jij, uiteindelijk, hoewel je de wereld zal doen beven voordat het zover is. Hoe veel moeten er nog sterven voor jouw dromen?”

“Ik wil niet dat er mensen doodgaan,” zei Royce.

“Dat gebeurt toch wel,” antwoordde de oude vrouw. “Je ouders ook.”

Royce werd overspoeld door een verse golf van woede. “De soldaten. Ik zal—”

“Niet de soldaten. Het lijkt erop dat er meer zijn die de gevaren zien die jou achtervolgen, jongen. Er kwam hier een man en hij rook zo sterk naar de dood dat ik me verborgen heb. Hij vermoordde sterke mannen zonder er zelfs maar moeite voor te doen en toen ging hij naar jouw huis…”

Royce kon de rest wel raden. Op dat moment drong er iets tot hem door en de verschrikkelijke waarheid raakte hem als een klap in zijn gezicht.

“Ik zag hem. Ik zag hem onderweg,” zei Royce. Zijn hand sloot zich om zijn zwaard. “Ik had tevoorschijn moeten komen. Ik had hem moeten vermoorden.”

“Ik heb gezien wat hij heeft gedaan,” zei oude Lori. “Hij zou je vermoord hebben, zoals jij ons allemaal hebt vermoord door geboren te worden. Laat me je wat advies geven, jongen. Vlucht. Vlucht de wildernis in. Laat niemand je ooit nog zien. Verberg je zoals ik me ooit heb verborgen, voordat ik werd zoals ik nu ben.”

“Na dit alles?” wilde Royce weten, ziedend van woede. Hij voelde hete tranen over zijn gezicht lopen en hij wist niet of van ze verdriet, woede of iets anders waren. “Denk je dat ik na dit alles zomaar weg kan kopen?”

De oude vrouw sloot haar ogen en zuchtte. “Nee, nee, dat denk ik niet. Ik zie… Ik zie dit hele land verschuiven, een koning aan de macht komen, een koning sterven. Ik zie dood en meer dood, allemaal omdat jij niemand anders kunt zijn dan wie je bent.”

“Laat me je helpen,” zei Royce. Hij wilde de wond in Lori’s zij stelpen. Er flikkerde iets dat voelde als een schok van statische wol en Lori snakte naam adem.

“Wat heb je nu gedaan?” vroeg ze. “Ga, jongen. Ga! Laat een oude vrouw rustig sterven. Ik ben te moe hiervoor. Er wacht nog meer dood op je, waar je ook heen gaat.”

Ze zweeg. Even dacht Royce dat ze rustte, maar daarvoor lag ze te stil. Het dorp om hem heen was weer stil. Royce stond daar zwijgend in die stilte, niet zeker wat hij nu moest doen.

Toen wist hij het en liep hij richting de overblijfselen van zijn ouderlijk huis.




HOOFDSTUK VIER


Raymond kreunde bij elke hobbel van de wagen die hem en zijn broers naar de plek bracht waar ze geëxecuteerd zouden worden. Het schommelen en schudden van het voertuig deed pijn aan zijn met blauwe plekken bedekte lichaam en hij hoorde het schrapen van de kettingen tegen het hout van de wagen.

Hij voelde angst, hoewel die ergens aan de andere kant van de pijn leek te zitten; de afranseling van de wachters had ervoor gezorgd dat zijn lichaam gebroken voelde, alsof het uit scherpe randen bestond. Hij kon zich niet concentreren, zelfs niet op de angst voor de dood.

De angst die hij wel kon bereiken was voornamelijk voor zijn broers.

“Hoeveel verder denk je dat het nog is?” vroeg Garet. Raymonds jongste broer was erin geslaagd om rechtop in de wagen te gaan zitten. Raymond zag de kneuzingen die zijn gezicht bedekten.

Lofen kwam langzamer overeind. Hij zag er uitgehongerd uit na hun tijd in de kerker. “Hoe ver het ook is, het is niet ver genoeg.”

“Waar denk je dat ze ons heen brengen?” vroeg Garet.

Raymond begreep wel waarom zijn kleine broertje dat wilde weten. Het was al erg genoeg dat ze geëxecuteerd werden. Maar niet weten wat er gaande was, waar het zou gaan gebeuren en hoe, was nog veel erger.

“Ik weet het niet,” bracht Raymond uit. Zelfs praten deed pijn. “We moeten dapper zijn, Garet.”

Hij zag zijn broertje knikken. Hij leek vastberaden, ondanks de situatie waar de drie zich nu in bevonden. Hij zag het platteland voorbijglijden, boerderijen en velden aan weerszijden van de weg, bomen in de verte. Hij zag een aantal heuvels en een paar gebouwen, maar het leek erop dat ze nu een heel eind van de stad verwijderd waren. Hun wagen werd bestuurd door een wachter. Naast hem zat een tweede wachter, bewapend met een kruisboog. Naast de wagen reden nog twee soldaten, die om zich heen keken alsof ze elk moment problemen verwachtten.

“Stil daarachter!” riep de wachter met de kruisboog.

“Wat wilde je doen dan?” vroeg Lofen. “Ons méér executeren?”

“Die grote mond van jou heeft je waarschijnlijk deze speciale behandeling opgeleverd,” zei de wachter. “De meeste gevangenen die we uit de kerker halen maken we af zoals de hertog wil, zonder problemen. Maar jullie gaan naar de plek waar de gevangenen heen gaan die hem écht kwaad hebben gemaakt.”

“Waar is dat?” vroeg Raymond.

De wachter glimlachte gemeen. “Horen jullie dat, jongens?” zei hij. “Ze willen weten waar we heen gaan.”

“Daar komen ze snel genoeg achter,” zei de bestuurder, die met de teugels klapte om de paarden wat sneller te laten lopen. “Ik zie niet in waarom we criminelen iets zouden vertellen, behalve dat ze hun verdiende loon krijgen.”

“Verdiende loon?” vroeg Garet vanaf de wagen. “Wij verdienen dit niet. We hebben niets verkeerd gedaan!”

Raymond hoorde zijn broer het uitschreeuwen toen een van de ruiters die naast hen reden hem op zijn schouders sloeg.

“Denk je dat het iemand iets kan schelen wat jij te zeggen hebt?” snauwde de man. “Denk je dat de anderen die we hebben meegenomen niet hebben geprobeerd ons van hun onschuld te overtuigen? De hertog heeft jullie tot verraders verklaard, dus jullie krijgen de dood van een verrader!”

Raymond wilde naar zijn broer toegaan om te kijken of hij in orde was, maar de kettingen waarmee hij vastzat hielden hem tegen. Hij overwoog om te benadrukken dat ze écht niets hadden gedaan, behalve in opstand komen tegen een regime dat had getracht hen alles af te pakken. Maar dat was het punt.

De hertog en de adel deden wat ze wilden; dat hadden ze altijd al gedaan. Natuurlijk kon de hertog hen de dood insturen. Zo werkte dat hier.

Raymond rukte aan zijn kettingen bij die gedachte, alsof hij los zou kunnen breken door pure wilskracht. Maar het metaal gaf niet mee en het pakte zijn laatste beetje kracht af, tot hij zich tegen het hout liet vallen.

“Kijk ze nou proberen om los te komen,” zei de kruisboogman lachend.

Raymond zag de bestuurder zijn schouders ophalen. “Ze zullen nog harder worstelen als het zover is.”

Raymond wilde vragen wat de man daarmee bedoelde, maar hij wist dat hij geen antwoord zou krijgen en dat hij net zo hard geslagen zou worden als zijn broer. Het enige dat hij kon doen was stil blijven zitten terwijl de wagen zijn hobbelige weg over de zandweg vervolgde. Dat, zo vermoedde hij, was onderdeel van de kwelling van dit alles: het niet weten, het bewustzijn van zijn eigen hulpeloosheid, zonder enige mogelijkheid om zelfs maar te achterhalen waar ze heen gingen, laat staan de wagen uit koers te brengen.

De wagen reed in een gedwongen stilte door de velden, langs groepjes bomen en dorpjes. Ze leken te klimmen. Al snel zag hij dat bovenop een van de heuvels een fort stond dat bijna net zo oud was als het koninkrijk zelf, de stenen ruïnes als een testament van het voormalig koninkrijk.

“We zijn er bijna, jongens,” zei de bestuurder met een glimlach die duidelijk maakte dat hij hier veel te veel van genoot. “Zijn jullie klaar om te zien wat hertog Altfor voor jullie in petto heeft?”

“Hertog Altfor?” vroeg Raymond, die het nauwelijks kon geloven.

“Dat broertje van jullie is erin geslaagd de oude hertog te vermoorden,” zei de kruisboogman. “Gooide een speer door zijn hart vanuit de vechtkuil en vluchtte als de lafaard die hij is. Nu gaan jullie boeten voor zijn misdaden.”

Toen hij dat zei, ging er van alles door Raymonds hoofd. Als Royce dat echt had gedaan, dan betekende het dat zijn geadopteerde broertje iets enorms had bereikt ten behoeve van vrijheid én dat hij was ontsnapt. Eén ding was duidelijk; het waren allebei dingen om te vieren. Tegelijkertijd kon Raymond alleen maar gissen naar de wraakplannen die de zoon van de voormalige hertog voor hen in petto had. En zonder Royce om zijn woede op af te reageren, waren zij de meest logische doelwitten.

Hij vervloekte Genevieve. Als zijn broertje haar niet had gezien zou dit allemaal niet gebeurd zijn. En het was ook niet alsof ze ook maar iets om Royce gáf, of wel soms?

“Ah,” zei de kruisboogman. “Ik denk dat ze het beginnen te begrijpen.”

De paarden vervolgden hun weg met het gestage tempo van dieren die veel te gewend waren aan hun taak, dieren die wisten dat zij in elk geval terug naar huis zouden komen.

Ze reden de heuvel op en Raymond voelde de spanning stijgen onder zijn broers. Garet schoof nerveus heen en weer alsof hij dacht dat hij een manier kon vinden om los te komen en van de wagen te springen. Als het kon, dan hoopte Raymond dat hij zijn kans zou grijpen en zonder om te kijken zou vluchten, ook al wist hij dat de ruiters hem waarschijnlijk al binnen een paar stappen te pakken zouden hebben. Lofen kneep zijn handen open en dicht en fluisterde iets dat klonk als een gebed. Raymond betwijfelde dat het iets zou uithalen.

Eindelijk bereikten ze de top van de heuvel en kon Raymond zien wat hen te wachten stond. Het was genoeg om hem ineen te laten zakken in de wagen, niet in staat om te bewegen.

Rondom de top van de heuvel hingen kooien, krakend in de wind, bungelend aan kettingen in de schaduw van de gevallen toren. Er lagen lichamen in, sommigen kaalgevreten door aasgieren, anderen intact genoeg om te zien dat ze bedekt waren met afschuwelijke verwondingen en bijtsporen, brandwonden en plekken waar de huid door lange messen was weggesneden. Bij een aantal lichamen waren symbolen in het vlees gekerfd. Raymond herkende een vrouw die eerder uit hun cel was gesleurd, nu bedekt met vormen en runen.

“Picti,” fluisterde Lofen vol afschuw, maar Raymond kon zien dat dat nog niet eens het ergste was. De lichamen in de kooien hadden verwondingen die suggereerden dat ze gemarteld en vermoord waren, blootgesteld aan de furie van wat voor wilden er dan ook voorbijkwamen. Maar wat er op de steen lag die midden op de top van de heuvel lag, was veel erger.

De steen zelf was een groot plakkaat waar de symbolen van de wilden in waren gekerfd, evenals tekens die magisch geweest hadden kunnen zijn als magie nog voorkwam in deze tijd. Daarop lagen de restanten van een man vastgeketend. En het ergste, het allerergste, was dat hij kreunde van de pijn, ondanks het feit dat hij daar het recht niet toe had. Zijn lichaam zat onder de sneden en brandwonden, bijtplekken en krassen van klauwen. Toch leefde hij nog.

“Ze noemen het een levenssteen,” zei de bestuurder met een grijns die zei dat hij precies wist hoeveel afschuw Raymond nu voelde. “Ze zeggen dat ze vroeger door genezers werden gebruikt om mensen in leven te houden terwijl ze hun verwondingen hechtten. We hebben hier een beter doel voor gevonden.”

“Beter?” zei Raymond. “Dit is…” Hij had er niet eens woorden voor. Kwaadaardig was niet genoeg. Dit was geen misdaad tegen de wetten van de mens, maar iets dat inging tegen alles dat er ooit was geweest. Het was verkeerd op een manier die inging tegen het leven, tegen verstand, tegen orde.

“Dit is wat verraders te wachten staat, tenzij ze het geluk hebben dat ze eerder sterven,” zei de bestuurder. Hij knikte naar de twee soldaten die met de wagen waren meegereden. “Haal hem weg. Wat hij ook gedaan heeft, zijn beurt is voorbij. Haal de kooien leeg zodat het de dieren aantrekt.”

Morrend gingen de twee soldaten aan het werk. Raymond zou gevlucht zijn als hij daartoe in staat was geweest, maar zijn kettingen zaten veel te strak. Hij kon zichzelf niet eens over de rand van de kar hijsen, laat staan verder komen. De wachters leken dat te weten. Ze liepen van kooi naar kooi, trokken de lichamen van mannen en vrouwen eruit en slingerden ze op de grond. Sommigen vielen uit elkaar toen ze de grond raakten, zodat de heuvelrug bezaaid raakte met lichaamsdelen voor wat er dan ook zou komen om ze te verslinden.

De vrouw die bij hen in de cel had gezeten raakte de steen op de heuveltop toen ze haar lichaam opzij smeten. Haar ogen gingen wijd open. Ze gaf een schreeuw waarvan Raymond zeker wist dat die hem tot aan zijn dood zou blijven achtervolgen, zo rauw en vol pijn dat hij niet eens kon bevatten wat voor kwellingen zij daar had moeten doorstaan.

“Ze leefde zeker nog,” zei de man met de kruisboog terwijl de anderen haar bij de steen vandaan sleepten. Zodra ze de steen niet meer aanraakte werd ze weer stil. Voordat ze haar opzij gooiden joeg de kruisboogman nog een pijl door haar borst, gewoon voor de zekerheid.

Daarna sleepten ze de man van de steen af. Wat Raymond nog het ergste vond was het feit dat de man hen bedankte. Hij bedankte ze dat ze hem eraf haalden om te sterven. Op het moment dat hij van de steen werd afgetrokken, zag Raymond hoe hij veranderde van een worstelende, schreeuwende man in een levenloos hoopje vlees. Het leek dan ook overbodig toen een van de wachters zijn keel doorsneed voor de zekerheid.

Het was stil nu op de heuvelrug, met uitzondering van het geroep van de aasgieren en het geritsel van grotere roofdieren verderop. Misschien keken er zelfs menselijke predatoren toe. Raymond had gehoord dat de Picti zich niet lieten zien als ze niet gezien wilden worden. Die onzekerheid maakte het alleen maar erger.

“De hertog zegt dat jullie moeten sterven,” zei de bestuurder, “maar hij zei niet hoe, dus we gaan het verradersspelletje spelen. Jullie gaan de kooien in. Misschien blijven jullie leven, misschien gaan jullie dood. Over een dag of twee komen we terug, als ik het niet vergeet, en dan kiezen we een van jullie voor de steen.”

Hij keek Raymond recht in zijn ogen. “Misschien word jij het. Misschien kun je toekijken terwijl je broers sterven, terwijl de dieren aan je komen knagen en de Picti in je komen snijden. Ze haten de mensen uit het koninkrijk. Ze kunnen de stad niet aanvallen, maar jij… jij bent een makkelijke prooi.”

Hij lachte en de wachters maakten Raymonds kettingen los en tilden hem de wagen uit. Toen ze richting de steen liepen, stond Raymond op het punt om hen te smeken hem er niet op te leggen. Hij dacht dat ze van gedachten waren veranderd en hadden besloten om hem er meteen maar op te leggen. In plaats daarvan brachten ze hem naar een van de bungelende kooien. Ze duwden hem naar binnen, sloten de deur achter hem en deden hem op slot met een slot dat een hamer en beitel vereiste om open te krijgen.

Het was krap in de kooi. Raymond kon niet comfortabel zitten, laat staan liggen. De kooi kraakte en bewoog in de wind, zo luid dat dat al een marteling op zich was. Het enige dat Raymond kon doen was daar zitten en hulpeloos toekijken hoe de mannen zijn broers naar andere kooien sleurden.

Garet verzette zich, want Garet verzette zich altijd. Het enige dat hem dat opleverde was een stomp in zijn maag, alvorens ze hem optilden en hem in een van de andere kooien propten, zoals een boer een onwillig schaap in een koppelweide zou hebben geduwd. Lofen werd net zo makkelijk in een andere kooi getild. Zo hingen ze daar, omringd door de stank van de dood en de achtergelaten lichamen.

“Dachten jullie nu echt dat jullie het tegen de hertog konden opnemen?” wilde de bestuurder weten. “Hertog Altfor zei dat jullie moeten boeten voor wat jullie broertje heeft gedaan en dat gaat ook gebeuren. Wacht, denk daarover na, en lijdt. Wij komen terug.”

Zonder nog een woord te zeggen keerde hij de wagen en reed weg. Zo lieten ze Raymond en zijn broers achter.

“Als ik alleen…” zei Garet, die probeerde om het slot van zijn kooi te bereiken.

“Je weet niet hoe je een slot moet openen,” zei Lofen.

“Ik kan het toch proberen, of niet?” kaatste Garet terug. “We moeten iets proberen. We moeten—”

“Er is niets dat we kunnen doen,” zei Lofen. “Misschien dat we de wachters kunnen doden als ze terugkomen, maar die sloten krijgen we nooit open.”

Raymond schudde zijn hoofd. “Genoeg,” zei hij. “Nu is niet de tijd om te ruziën. We kunnen nergens heen, we kunnen niets doen, dus laten we niet in discussie gaan.”

Hij wist wat deze plek vertegenwoordigde en hij wist dat ze geen kans hadden om te ontsnappen.

“Spoedig,” zei hij, “komen er dieren, of erger. Misschien kan ik daarna niet meer praten. Misschien zal ik… misschien zijn we dan alle drie dood.”

“Nee,” zei Garet hoofdschuddend. “Nee, nee, nee.”

“Ja,” zei Raymond. “Daar hebben we geen controle over, maar we kunnen wél moedig onze dood tegemoet gaan. We kunnen ze laten zien hoe eerlijke mensen sterven. We kunnen weigeren om hen de angst te geven die ze willen.”

Hij zag Garet bleek worden en toen knikken.

“Oké,” zei zijn broer. “Oké, dat kan ik wel.”

“Ik weet dat je dat kunt,” zei Raymond. “Je kunt alles, jullie allebei. Ik wil zeggen…” Hoe kon hij alles zeggen wat hij wilde zeggen? “Ik hou van jullie en ik ben zo dankbaar dat ik jullie broer ben. Als ik moet sterven, ben ik blij dat het in het gezelschap is van de beste mensen die ik ken in de wereld.”

“Als,” zei Lofen. “Het is nog niet voorbij.”

“Als,” stemde Raymond in, “maar ik wil dat jullie dat weten, voor het geval het gebeurt.”

“Ja,” zei Lofen, “zo denk ik er ook over.”

“Ik ook,” zei Garet.

Raymond zat daar in zijn kooi en probeerde moedig te lijken voor zijn broers. En voor wie hem dan ook kon zien, want hij wist zeker dat er iemand vanuit de ruïnes van de toren toekeek. De hele tijd probeerde hij niet aan de waarheid te denken:

Het was geen kwestie van ‘als’ meer. Raymond kon de eerste aasgieren zich al zien verzamelen. Ze zouden sterven. De vraag was alleen hoe snel, en hoe afschuwelijk.




HOOFDSTUK VIJF


Royce knielde bij de asresten van zijn ouderlijk huis. Verkoolde houtresten vielen van het raamwerk, op dezelfde manier als de tranen die over zijn wangen kropen. Ze creëerden sporen door het roet dat nu zijn gezicht bedekte en lieten strepen achter, maar het kon Royce niet schelen.

Het enige dat er nu iets toe deed was het feit dat zijn ouders dood waren.

Royce werd overspoeld door verdriet terwijl hij neerkeek op de lichamen van zijn ouders. Ze lagen verrassend vredig op de grond, ondanks de effecten van de vlammen. Hij wilde naar de wereld uithalen zoals zijn vingers door de met as bedekte klitten in zijn haar gingen. Hij wilde een manier vinden om dit goed te maken, maar er was geen manier om dit goed te maken, dus schreeuwde Royce het uit van woede en verdriet.

Hij had de man gezien die hen dit had aangedaan. Royce was hem onderweg tegengekomen. Hij was hier zo kalm van teruggekeerd, alsof er niets was gebeurd. De man had hem zelfs gewaarschuwd voor de soldaten die onderweg waren naar het dorp. Wat voor moordenaar deed dat nu? Wat voor moordenaar doodde mensen en legde zijn slachtoffers vervolgens neer alsof hij ze klaarmaakte voor een eervolle begrafenis?

Maar dit wás geen begrafenis. Royce liep naar de achterzijde van de boerderij om een dissel en een schep te halen. Hij begon te graven. Hij wilde de lichamen van zijn ouders niet achterlaten voor de aaseters. De grond was hard en verkoold en zijn spieren deden pijn van de inspanning, maar op dat moment had Royce het gevoel dat hij die pijn verdiende. Oude Lori had gelijk… dit was allemaal vanwege hem.

Hij groef het graf zo diep als hij kon en tilde toen de verkoolde lichamen van zijn ouders erin. Hij stond bij de rand en probeerde te bedenken wat hij moest zeggen, maar hij kon niets bedenken waarmee hij afscheid van hen kon nemen. Hij was geen priester, hij kende geen religieuze gebruiken. Hij was geen reizende verhalenverteller die de juiste woorden kende voor elke gelegenheid, van een groot feestmaal tot een sterfgeval.

“Ik hou zo veel van jullie,” zei hij. “Ik… ik wou dat ik meer kon zeggen, maar dat is waar het allemaal op neer zou komen.”

Hij begroef hen zo zorgvuldig als hij kon. Elke lading aarde voelde als een kamerslag. Royce hoorde het gekrijs van een buizerd boven zich en hij joeg het dier weg. De kraaien en kauwen in het dorp deden hem niets. Dit waren zijn óúders.

Royce besefte dat het niet genoeg was om hen te begraven. De mannen van de hertog waren hier geweest vanwege hem; hij kon niet zomaar iedereen die ze vermoord hadden achterlaten voor de aaseters. Hij wist ook dat hij met geen mogelijkheid een kuil zou kunnen graven die diep genoeg was voor alle lichamen.

Het enige dat hij kon doen was een brandstapel bouwen zodat hij kon afmaken wat de brandende gebouwen waren begonnen. Royce werkte zich een weg door het dorp. Hij verzamelde hout uit de wintervoorraden en de restanten van gebouwen. De balken waren het zwaarst, maar hij had voldoende kracht om ze te verslepen en een groot kruis te maken voor zijn brandstapel.

Het was helemaal donker tegen de tijd dat Royce klaar was, maar hij wilde niet slapen in dit dorp van de doden. Hij zocht tot hij een lantaarn vond bij een van de gebouwen, die slechts een beetje vervormd was door de hitte van de vlammen. Hij stak hem aan en bij het licht van die lantaarn begon hij de doden te verzamelen.

Hij verzamelde ze allemaal, al brak het zijn hart. Jong en oud, mannen en vrouwen, hij verzamelde ze. Hij versleepte de zwaarsten en droeg de lichtsten en legde ze op de brandstapel, hopend dat ze daardoor samen zouden komen in wat er dan ook na dit leven kwam.

Hij was bijna klaar om de brandstapel aan te steken toen hij zich oude Lori herinnerde: hij was haar lichaam nog niet tegengekomen in zijn grimmige oogst, ondanks het feit dat hij een aantal keer voorbij de muur was gelopen waar ze tegenaan had gelegen. Misschien was ze toch niet helemaal dood geweest toen hij daar had achtergelaten. Misschien was ze weg gekropen om in haar eentje te sterven, of misschien had Royce haar gewoon over het hoofd gezien. Het leek verkeerd om haar niet bij de anderen te leggen, dus ging Royce op zoek naar haar lichaam. Hij liep terug naar de plek waar hij haar voor het laatst had gezien en speurde de grond af bij het licht van zijn lantaarn.

“Zoek je iemand?” vroeg een stem. Royce draaide zich met een ruk om. Zijn hand gleed automatisch naar zijn zwaard in de seconde voordat hij de stem herkende.

Het was Lori’s stem, maar ook weer niet. Deze stem klonk minder schor, minder oud en minder vermoeid door de tijd. Toen ze in het licht van zijn lantaarn kwam, zag Royce dat dit ook gold voor de rest van haar. Voorheen was ze een versleten oude vrouw geweest. Nu leek de vrouw die voor hem stond bijna weer jong te zijn, haar haren glanzend, haar ogen doordringend, haar huid glad.

“Wat ben je?” vroeg Royce terwijl zijn hand weer richting zijn zwaard gleed.

“Ik ben wat ik altijd al ben geweest,” zei Lori. “Iemand die toekijkt, iemand die leert.” Royce zag haar naar zichzelf kijken. “Ik zei dat je me niet moest aanraken jongen, dat je me gewoon in vrede moest laten sterven. Kon je niet gewoon lúísteren? Waarom luisteren de mannen in jouw familie nooit?”

“Je denkt dat ík dit heb gedaan?” vroeg Royce. Dacht deze vrouw—hij vond het nog steeds lastig om haar als Lori te zien—dat hij een of andere tovenaar was?

“Nee, domme jongen,” zei Lori. “Ik heb dit gedaan, met een lichaam dat me niet wil laten sterven. Jouw aanraking, die van het Bloed, was net genoeg om het te katalyseren. Ik had moeten weten dat er zoiets zou gebeuren, vanaf het moment dat je als baby aanspoelde bij het dorp. Ik had toen gewoon weg moeten lopen, in plaats van te blijven.”

“Je hebt me zien aankomen in het dorp?” zei Royce. “Weet je wie mijn vader is?”

Hij dacht aan de figuur in de witte wapenrusting die hij in zijn dromen had gezien, aan de dag dat de meester van het Rode Eiland had gezegd dat de onbekende man waar hij van afstamde zijn leven had gered. Royce wist niets van hem, behalve dat het symbool dat in zijn handpalm stond gebrand blijkbaar het zijne was.

“Ik weet genoeg,” zei Lori. “Je vader was een groot man, op de manier waarop mannen zichzelf groot noemen. Hij heeft veel gevochten, hij heeft veel gewonnen. Ik denk dat hij ook op andere manieren groot was: hij probeerde mensen te helpen waar hij kon en hij zorgde ervoor dat de mensen die hij beschermde veilig waren. Die brandstapel van je… dat is iets dat hij ook gedaan zou hebben, moedig en oprecht en zo volslagen dwaas.”

“Het is niet dwaas om te willen voorkomen dat onze vrienden worden kaalgeplukt door de kraaien,” benadrukte Royce, die Lori een harde blik toewierp.

“Vrienden?” Ze dacht even na. “Ik denk dat een aantal dat misschien geweest hadden kunnen zijn, uiteindelijk. Maar het is moeilijk voor mij om bevriend te zijn met mensen. Ik weet hoe makkelijk de dood kan komen. Hij zal ook voor jou komen, als je erop staat om een baken van vlammen aan te steken zodat iedereen vanaf de kust tot hier kan zien dat de mannen van de hertog hun werk niet hebben afgemaakt.”

Daar had Royce niet aan gedacht. Hij had alleen gedacht aan wat er voor de mensen uit zijn dorp gedaan moest worden, aan wat hij hen verschuldigd was.

“Dat kan me niet schelen,” zei hij. “Laat ze maar komen.”

“Ja, je bent echt de zoon van je vader,” zei Lori.

“Je weet wie mijn vader was?” zei Royce. “Vertel het me. Alsjeblieft, vertel het me.”

Lori schudde haar hoofd. “Denk je dat ik alles dat er gaat gebeuren wil versnellen? Afgaande op wat ik heb gezien zal de dood al genoeg levens eisen zonder dat ik me ermee bemoei. Ik zal je dit vertellen: kijk naar het symbool dat je draagt. Wil je een oude vrouw een voorsprong geven voordat je iets stoms doet, zoals dat vuur aansteken?”

Woede welde op in Royce en vermengde zich met zijn verdriet. “Geef je dan helemaal niets om de mensen hier? Loop je zomaar weg voordat het voorbij is?”

“Het is al voorbij,” antwoordde Lori. “De dood is klaar. En waar háál je het lef vandaan om mij ervan te beschuldigen dat ik om niemand geef? Ik heb dingen gezien die… arrgh, wat maakt het ook uit!”

Ze zwaaide met haar hand richting de brandstapel die Royce had gebouwd en prevelde woorden in een taal die pijn deed aan zijn oren. Er begon rook van de brandstapel op te stijgen, gevolgd door de eerste vlammetjes.

“Zo, voel je je nu beter?” wilde ze weten. “Ik heb mezelf ervan weerhouden om dat te doen toen ik werd neergestoken. Ik was van plan mezelf te laten stérven. Niet dat ik de kracht had om iets anders te doen, oud als ik ben. Nu heb jíj me het in vijf minuten laten doen, verdomme!”

Royce moest toegeven dat haar woede behoorlijk intimiderend was. Er was iets bijna elementairs aan. Toch was er iets dat hij moest vragen.

“Had jij… had je de kracht om de mensen hier te redden, Lori?”

“Wil je nu proberen om mij de schuld te geven?” wilde ze weten. Ze knikte naar de plek waar de vlammen vat begonnen te krijgen. “Magie is niet simpelweg wensen om lakens van vuur, of de bliksem uit de lucht roepen, Royce. Met een ritueel dat lang genoeg is, kan ik misschien iets doen waar je van onder de indruk bent. Maar dat vonkje is zo’n beetje alles waar ik nu toe in staat ben. Ik ga nu. Probeer me niet tegen te houden, jongen. Je hebt al genoeg problemen voor me veroorzaakt.”

Ze draaide zich om. Even dacht Royce eraan om haar arm vast te grijpen, maar iets hield hem tegen. Hij staarde voor zich uit terwijl het vuur zich verspreidde en de duisternis verlichtte. Hij zag de vonken en het geflikker van de vlammen om zich heen terwijl het vuur uitgroeide tot iets dat de hele hemel leek te verzwelgen met zijn hitte.

Royce stond zo stil als hij kon, denkend aan alle mensen in dat vuur. Hij wilde hen eren door de laatste momenten die hun lichamen hadden mee te maken. De vlammenzee raasde en brandde. De vlammen rezen en vielen met de wind en de brandstof eronder, en Royce vond het lijken op een soort symfonie, geboren uit vuur.

Er kwam iets anders door het vuur heen, donker afgetekend tegen de vlammen, alsof het ze niet kon voelen. Royce kon de vorm van een grote buizerd onderscheiden, het soort dat altijd in de nabijgelegen meren dook. Maar dit was geen gewone vogel. Haar veren leken getint door het rood van het vuur waar ze niet een diep, roetzwart waren. En er was iets diep intelligents aan de blik die het dier Royce toewierp terwijl ze om hem heen cirkelde, gloeiend met sintels in het donker.

Instinctief strekte Royce een arm uit, zoals hij valkeniers had zien doen. De vogel landde zwaar op zijn onderarm en klom toen naar zijn schouders en maakte het zich naar gemakkelijk. De vogel sprak, en hij hoorde Lori’s stem.

“Deze vogel is een geschenk, hoewel alleen de goden weten waarom. Ik zal zien wat zij ziet en je vertellen wat ik kan. Zij zal je ogen zijn en helpen om te voorkomen dat de situatie verergert.”

“Wat?” zei Royce. “Wat bedoel je?”

Er kwam geen antwoord behalve het schrille gekrijs van de buizend terwijl ze de lucht in vloog. Even zag Royce een beeld van het vuur onder hem, de cirkel van vlammen die zo miezerig leken van zo hoog…

Met een schok kwam hij weer terug tot zichzelf en hij strekte zijn arm uit voor de vogel. Ze landde nonchalant alsof er niets was gebeurd, maar hij staarde haar aan. Er vonkte iets in haar ogen, iets dat hem duidelijk maakte dat ze allesbehalve een gewone buizerd was.

“Ember,” zei Royce. “Ik noem je Ember.”



***



Royce stond de hele nacht met Ember voor de vlammen. Hij negeerde de pijn in zijn benen en vocht tegen het verlangen om te bewegen. Ze stonden wakend bij het vuur terwijl het brandde. Van tijd tot tijd vloog de buizerd boven de vlammen, zwevend op de thermiek die ze creëerden.

Hij bewoog niet; hij vond dat hij dat de doden verschuldigd was.

Uiteindelijk rees de zon boven de horizon en zag Royce de mannen en vrouwen aan de bosrand vlakbij het dorp. Hij draaide zich naar hen om en hij voelde dat hij struikelde, zijn benen niet bereid om te gehoorzamen na zo lang op één plek gestaan te hebben. Als dit de mannen van de hertog waren, dan was hij net zo dood als Lori voorspeld had.

Hij werd opgevangen door sterke handen en nu herkende Royce een aantal van hen. Het waren vrienden uit het dorp en anderen van verderop gelegen dorpen in het koninkrijk. Ze waren allemaal van zijn leeftijd, sommigen gekleed als boswachters, anderen in wat ze hadden kunnen vinden. Ze droegen allemaal wapens bij zich.

Royce herkende een van de jongens die hem overeind hielp, een grote jonge man genaamd… Hendrik was het toch?

“Wat doen jullie hier?” vroeg Royce. Hij keek naar een aantal die uit zijn dorp kwamen. “Ik dacht…”

“Sommigen zijn ontsnapt,” zei Hendrik. Hij was een kop groter dan Royce, waardoor sommigen grapten dat hij het bloed van een trollensoort in zich moest hebben. “We hoorden wat er hier was gebeurd en toen we het vuur zagen zijn we gekomen.”

“Wat je hebt gedaan, de brandstapel bouwen, hier staan,” zei een meisje met kort rood haar; Royce dacht dat ze Matilde heette. “Het was júíst, op de een of andere manier, weet je?”

Royce knikte, want hij begreep het. Het lukte hem nu om zonder hulp te blijven staan, en hij keek om zich heen.

“Maar wat doen jullie hier allemaal?” vroeg hij.

“We zijn hier om je te helpen,” zei Hendrik, alsof het de meest voor de hand liggende zaak ter wereld was.

“Mij helpen?” zei Royce. “Waarmee?”

“Helpen om de hertog af te zetten,” zei Matilde. “We hebben gehoord wat je in de vechtkuil hebt gedaan en er is een opstand gaande in het koninkrijk. Wij willen er deel van uitmaken. We willen hélpen.”





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=51923890) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



“Het is Morgan Rice weer gelukt! Met een sterke verzameling personages creëert de auteur wederom een magische wereld. ALLEEN DE WAARDIGE zit vol intriges, verraad, onverwachte vriendschap en alle ingrediënten die je van elke bladzijde laten smullen. Het boek zit boordevol actie en jij zit op het puntje van je stoel.”–Books and Movie Reviews, Roberto MattosMorgan Rice, #1 bestverkopende auteur van DE ZOEKTOCHT VAN HELDEN (een gratis download met meer dan 1.000 vijfsterren recensies) komt met een meeslepende nieuwe fantasy serie.In ALLEEN DE DAPPERE (De Weg van Staal—Boek Twee) is de zeventienjarige Royce op de vlucht voor zijn vrijheid. Hij wordt herenigd met de boeren wanneer hij probeert zijn broers te redden en voorgoed te ontsnappen. Ondertussen ontdekt Genevieve een schokkend geheim dat de rest van haar leven zal beïnvloeden. Ze moet beslissen of ze haar eigen leven wil riskeren om dat van Royce te redden—terwijl hij denkt dat ze hem verraden heeft. De aristocratie bereid zich voor op oorlog tegen de boeren en alleen Royce kan hen redden. Maar de enige hoop die Royce heeft is zijn geheime kracht—een kracht waarvan hij niet eens zeker weet dat hij ze heeft. ALLEEN DE DAPPERE vertelt een episch verhaal over vrienden en geliefden, over ridders en eer, over verraad, het lot en de liefde. Het is een verhaal over eer dat ons meesleept in een fantasiewereld waar we verliefd op zullen worden en die alle leeftijden zal aanspreken. Boek #3 in de serie—ALLEEN DE VOORBESTEMDE—is nu ook beschikbaar voor pre-order.

Как скачать книгу - "Alleen de dappere" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Alleen de dappere" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Alleen de dappere", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Alleen de dappere»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Alleen de dappere" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Top 4 Enge Filmpjes Die Alleen Dappere Mensen Af Kunnen Kijken

Книги автора

Аудиокниги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *