Книга - Voorbestemd

a
A

Voorbestemd
Морган Райс


De Vampierverslagen #4
In VOORBESTEMD (Boek #4 van de Vampierverslagen) wordt Caitlin wakker en bevindt ze zich in een ander tijdperk. Ze is op een kerkhof, op de vlucht voor een meute dorpelingen en zoekt haar toevlucht in het eeuwenoude klooster van Assisi, op het platteland in het Italiaanse Umbrië. Daar komt ze achter haar lot en haar missie: haar vader vinden, en daarmee het oude vampierschild dat nodig is om de mens te redden.





Morgan Rice

Voorbestemd (Boek #4 van de Vampierverslagen)


“O my love! my wife!

Death, that hath suck’d the honey of thy breath,

Hath had no power yet upon thy beauty:

Thou art not conquer’d; beauty’s ensign yet

Is crimson in thy lips and in thy cheeks…”

    --William Shakespeare,
    Romeo and Juliet




Lof voor de Vampierverslagen




“Rice trekt je meteen in het verhaal en laat je niet meer los, door haar gebruik van een beschrijvende kwaliteit die uitstijgt boven het simpelweg beschrijven van de scène… Goed geschreven en leest razendsnel weg.”

    --Black Lagoon Reviews (over Veranderd)



“Een ideaal verhaal voor jonge lezers. Morgan Rice geeft er een erg interessante draai aan… Verfrissend en uniek. De serie draait om één meisje… een buitengewoon meisje!…Makkelijk te lezen, maar met een extreem hoog tempo. Ouderlijk toezicht geadviseerd”

    --The Romance Reviews (over Veranderd)



“Greep mijn aandacht vanaf het begin en liet die niet meer los… Dit verhaal is een geweldig avontuur met een hoog tempo en vol actie, meteen vanaf het begin. Je zult geen enkel saai moment tegenkomen.”

    --Paranormal Romance Guild (over Veranderd)



“Boordevol actie, romantiek, avontuur en spanning. Zorg dat je dit boek in handen krijgt en word steeds weer opnieuw verliefd.”

    --vampirebooksite.com (over Veranderd)



“Een geweldige verhaallijn, en dit is écht het type boek dat je ‘s avonds maar moeilijk neer kunt leggen. Het einde was een cliffhanger die zó spectaculair is dat je meteen het volgende boek wilt lezen, zodat je erachter komt hoe het verdergaat.”

    --The Dallas Examiner (over Geliefd)



“Een boek dat zich kan meten met TWILIGHT en VAMPIRE DIARIES, en dat ervoor zorgt dat je het in één ruk uit wilt lezen. Als je van avontuur, liefde en vampiers houdt, is dit een boek voor jou!”

    --Vampirebooksite.com (over Veranderd)



“Morgan Rice bewijst opnieuw dat ze een extreem getalenteerde verhalenvertelster is… Dit boek spreekt een breed publiek aan, waaronder jongere fans van het vampiers/fantasygenre. Het eindigt met een onverwachte cliffhanger waar je versteld van zult staan.”

    --The Romance Reviews (over Geliefd)




Over Morgan Rice


Morgan Rice is de bestsellerauteur van DE VAMPIERVERSLAGEN, een serie voor jongvolwassenen die bestaat uit elf boeken (en er worden nog meer delen geschreven); van de bestsellerserie DE OVERLEVINGSTRILOGIE, een post-apocalyptische thriller waarvan tot nu toe twee boeken zijn verschenen; en de #1 epische fantasy-bestsellerserie DE TOVENAARSRING, waarvan nu dertien boeken zijn verschenen (en er worden nog meer boeken geschreven).



Morgans boeken zijn verkrijgbaar als audioboek en boekvorm, en er zijn vertalingen verkrijgbaar in het Duits, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Japans, Chinees, Zweeds, Nederlands, Hongaars, Tsjechisch en Slowaaks (en er komen meer talen aan).



VERANDERD (Boek #1 van de Vampierverslagen), ARENA EEN (Boek #1 van de Overlevingstrilogie), EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1 van de Tovenaarsring) en De Opkomst van de Draken (Boek #1 in de serie Koningen en Tovenaars) zijn gratis te downloaden!



Morgan hoort graag van jullie, dus bezoek www.morganricebooks.com (http://www.morganricebooks.com/) om je voor de nieuwsbrief in te schrijven, een gratis boek te ontvangen en gratis spullen te winnen, de gratis app te downloaden en daarmee het laatste, exclusieve nieuws te lezen. Volg haar ook op Facebook en Twitter om in contact met haar te blijven!


Boeken van Morgan Rice

KONINGEN EN TOVENAARS

DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)



DE TOVENAARSRING

EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)

EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)

EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)

EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)

EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)

EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)

EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)

EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)

EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)

EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)

EEN STALEN BEWIND (Boek #11)

EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)

EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)

EEN BROEDEREED (Boek #14)

EEN DROOM VAN STERFELIJKEN (Boek #15)

EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)

HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)



DE OVERLEVINGSTRILOGIE

ARENA EEN: SLAVENDRIJVERS (Boek #1)

ARENA TWEE (Boek #2)



DE VAMPIERVERSLAGEN

VERANDERD (Boek #1)

GELIEFD (Boek #2)

VERRADEN (Boek #3)

VOORBESTEMD (Boek #4)

BEGEERD (Boek #5)

VERLOOFD (Boek #6)

GEZWOREN (Boek #7)

GEVONDEN (Boek #8)

HERREZEN (Boek #9)

VERLANGD (Boek #10)

VOORBESCHIKT (Boek #11)













Luister naar de serie DE VAMPIERVERSLAGEN in audioboekformaat!



Auteursrecht © 2011 Morgan Rice



Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de Copyright Act uit 1976 in de VS, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, verspreid of uitgezonden worden in welke vorm en door welk middel dan ook, of opgeslagen in een database of terugzoeksysteem, zonder toestemming vooraf van de auteur.



Dit e-book is uitsluitend voor uw persoonlijke amusement uitgegeven. Dit e-book mag niet worden doorverkocht of weggegeven aan andere mensen. Als u dit boek met een andere persoon wilt delen, koop dan alstublieft een ander exemplaar voor elke ontvanger. Als u dit boek leest, en het niet gekocht heeft, of het niet uitsluitend voor uw amusement is aangeschaft, stuur het dan alstublieft terug en koop uw eigen exemplaar. Bedankt voor het respect voor het harde werk van deze auteur.



Dit werk is fictie. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn óf het product van de geest van de auteur óf worden gebruikt in een fictionele context. Elke gelijkenis op echte personen, levend of dood, is volledig toevallig.



Jacket art ©iStock.com /© lamia-ell


FEIT:

In 2009 werd het eerste intacte lichaam van een veronderstelde vampier gevonden op het kleine eiland Lazzaretto Nuovo, in de Lagune van Venetië. De vampier, een vrouw die in de 16


eeuw stierf aan de pest, werd begraven met een baksteen in haar mond, wat in lijn is met het middeleeuwse geloof dat vampiers achter rampen als de Zwarte Dood zaten.


FEIT:

Het Venetië van de 18


eeuw was een plek als geen andere op aarde. Mensen van over de hele wereld verzamelden zich hier om deel te nemen aan uitbundige feesten en dansbals, gekleed in weldadige kostuums en maskers. Het was normaal dat mensen in vol ornaat over straat liepen. Voor het eerst in de geschiedenis was er geen sprake van ongelijkheid tussen de geslachten. Vrouwen die eerst onder de duim werden gehouden door het gezag, konden zich nu vermommen als mannen, en zij konden dus toegang krijgen tot waar zij maar wilden ….




Hoofdstuk een





Caitlin Paine werd langzaam wakker, volledig omgeven door zwartheid. Ze probeerde haar ogen te openen om te kijken waar ze was, maar dat lukte niet. Daarna probeerde ze haar handen en armen te bewegen – maar ook dat ging niet. Ze voelde zich bedekt, alsof ze onder een zachte deken lag, en ze kon niet bedenken wat het was. Het was zwaar en drukte op haar, en het leek elk moment zwaarder te worden.

Ze probeerde te ademen, maar toen besefte ze dat haar luchtwegen verstopt zaten.

In paniek probeerde Caitlin diep in te ademen door haar mond, maar terwijl ze dat deed voelde ze iets diep in haar keel schieten. De geur vervulde haar neus, en eindelijk besefte ze wat het was: aarde. Ze lag onder aarde die haar gezicht, ogen en neus blokkeerden, en haar mond binnenstroomde. Ze besefte dat het zwaar was omdat ze onder een diepe laag lag, en dat het steeds zwaarder werd doordat het haar verstikte.

Caitlin schoot in paniek omdat ze niet kon ademen of zien. Ze probeerde haar benen en armen te bewegen, maar ook die waren volledig bedolven. In een opwelling worstelde ze zo hard ze maar kon, en uiteindelijk wist ze haar arm een beetje los te krijgen; uiteindelijk kon ze ze stukje bij beetje opheffen. Eindelijk kwam ze door de aarde heen en voelde ze haar handen contact maken met lucht. Met hernieuwde kracht sloeg ze met alles dat ze had om zich heen in een wilde poging het zand van zich af te schrapen en krabben.

Uiteindelijk wist Caitlin te gaan zitten, en de aarde viel aan alle kanten van haar af. Ze veegde de modder in haar gezicht en mond weg, en haalde nog meer uit haar mond en haar neus. Ze gebruikte hysterische beide handen en wist eindelijk genoeg zand weg te halen om te kunnen ademen.

Ze haalde happend en hyperventilerend enorme teugen lucht naar binnen, en was nog nooit zo dankbaar geweest te kunnen ademen. Toen ze op adem kwam, begon ze te hoesten, waardoor haar longen een optater kregen een het zand uit haar mond en neus stroomde.

Caitlin pulkte haar ogen open – haar wimpers zaten nog steeds aan elkaar geplakt – en wist ze ver genoeg te openen om te kunnen zien waar ze was. De zon ging onder. Het platteland. Ze lag onder een heuvel van aarde op een klein plattelandskerkhof. Toen ze rondkeek zag ze de verbijsterde gezichten van een tiental bescheiden dorpelingen die gekleed waren in lompen en haar compleet geschokt aankeken. Naast haar stond een grafgraver, een stevige kerel, die was afgeleid door zijn graafwerk. Hij merkte nog steeds niets, en keek zelfs niet om toen hij nog een hoop aarde in haar richting gooide.

Voor Caitlin kon reageren, raakte de schepvol aarde haar recht in het gezicht, en waren haar ogen en neus opnieuw bedekt. Ze veegde het weg, ging rechtop zitten en probeerde met alle macht onder de verse, zware aarde uit te komen door met haar benen te schudden.

Eindelijk merkte de grafgraver haar op. Net toen hij nog een schep zand wilde gooien, zag hij haar en sprong hij achteruit. De schop viel langzaam uit zijn handen en hij zette verscheidene stappen achteruit.

Een schreeuw verscheurde de stilte. Hij kwam van een van de dorpelingen, het gegil van een oude, bijgelovige vrouw die staarde naar wat het verse lijk van Caitlin had moeten zijn, en dat nu uit de aarde omhoog kwam. Ze bleef maar schreeuwen.

De andere dorpelingen reageerden verschillend. Een aantal draaide zich om en sprintte weg. Anderen bedekten simpelweg hun mond met hun handen en waren sprakeloos. Maar een aantal mannen met toortsen leek te schipperen tussen angst en woede. Ze zetten een paar voorzichtige stappen naar Caitlin, en aan hun gezichten te zien – en aan hun geheven landbouwgereedschappen – maakten ze zich klaar om haar aan te vallen.

Waar ben ik? vroeg ze zich wanhopig af. Wie zijn deze mensen?

Ondanks haar desoriëntatie had Caitlin de tegenwoordigheid van geest om te beseffen dat ze snel moest handelen.

Ze krabde furieus naar de zandberg die haar benen vasthield. Maar het zand was nat en zwaar, dus het ging traag. Ze moest denken aan een keer met haar broer Sam, ergens op een strand, toen hij haar tot haar hoofd had begraven. Ze had zich niet kunnen bewegen. Ze had hem gesmeekt haar vrij te laten, maar hij had haar uren laten wachten.

Ze voelde zich zo hulpeloos, zo gevangen, dat ze ondanks zichzelf begon te huilen. Ze vroeg zich af waar haar vampierkracht was. Was ze weer gewoon menselijk? Zo voelde het wel. Sterfelijk. Zwak. Net als iedereen.

Plotseling werd ze bang. Heel, heel erg bang.

“Iemand, help me alsjeblieft!” schreeuwde Caitlin uit, en ze probeerde oogcontact te maken met de vrouwen in de menigte in de hoop op een medelijdend gezicht.

Maar die waren er niet. Er waren slechts blikken van schok en angst.

En woede. Een meute mannen met hoog opgeheven landbouwgereedschappen kwam op haar af. Ze had niet veel tijd meer.

Ze probeerde hen direct aan te spreken.

“Alsjeblieft!” huilde Caitlin, “het is niet wat jullie denken! Ik heb geen kwaad in de zin! Doe me alsjeblieft geen pijn. Help me om hieruit te komen!”

Maar dat leek ze alleen maar aan te moedigen.

“Dood de vampier!” riep een dorpeling uit de menigte. “Dood haar opnieuw!”

Die kreet werd ontvangen met instemmend gebrul. Deze meute wilde haar dood.

Een van de dorpelingen, een bruut van een man die minder bang was dan de rest, was op enkele passen afstand van haar. Hij keek haar aan met wrede razernij en hief toen zijn pikhouweel hoog op. Caitlin zag dat hij recht op haar gezicht richtte.

“Déze keer zal je sterven!” schreeuwde hij terwijl hij zich klaarmaakte om toe te slaan.

Caitlin sloot haar ogen, en van ergens diep in haar binnenste riep ze de razernij op. Het was een oerrazernij van een deel van haar dat nog steeds bestond, en ze voelde het door haar tenen omhoog kruipen door haar lichaam, en toen door haar romp. Ze brandde van woede. Het was niet eerlijk, dat zij zo zou sterven, aangevallen werd, hulpeloos was. Ze had hen niets aangedaan. Het is gewoon niet eerlijk, echode door haar hoofd, terwijl haar razernij tot koortsachtige hoogten steeg.

De dorpeling zwaaide wilde, richtte recht op Caitlins gezicht en plotseling voelde ze de kracht die ze nodig had. In een beweging sprong overeind ze uit de aarde en ving ze de pikhouweel op bij de houten schacht.

Caitlin hoorde de menigte verschrikt naar adem happen – ze zetten geschrokken verscheidene stappen achteruit. Nog steeds met de pikhouweel in haar hand, zag ze de gezichtsuitdrukking van de bruut veranderen in pure angst. Voor hij kon reageren, rukte ze de houweel uit zijn hand en trapte ze hem hard tegen de borst. Hij vloog ruim zes meter achteruit door de lucht, en kwam in de menigte dorpelingen terecht, waardoor een aantal van hen omviel.

Caitlin hief de houweel hoog, zette een aantal stappen in hun richting en gromde toen met de meest woeste gezichtsuitdrukking die ze kon maken.

De dorpelingen hieven doodsbang hun handen naar hun gezicht en gilden. Sommigen renden naar het bos, en degenen die bleven krompen ineen.

Dat was wat Caitlin wilde bereiken. Ze had ze net bang genoeg gemaakt om ze te verlammen. Ze liet de houweel zakken en rende langs hen heen, door het veld heen richting te ondergaande zon.

Terwijl ze rende, wachtte ze, hoopte ze, tot haar vampierkrachten terugkeerden, en dat haar vleugels zich uit zouden klappen, dat ze gewoon zou kunnen opstijgen en ver van hier zou kunnen vliegen.

Maar dat geluk had ze niet. Om de een of andere reden gebeurde het maar niet.

Ben ik het kwijt? vroeg ze zich af. Ben ik weer gewoon menselijk?

Ze rende op de snelheid van een gewoon mens, en ze voelde ook niets in haar rug, geen vleugels, hoe graag ze dat ook wilde. Was ze weer net zo zwak en weerloos als alle anderen?

Voor ze het antwoord kon vinden, hoorde ze een rumoer achter zich ontstaan. Ze keek over haar schouder en zag de meute dorpelingen; ze kwamen haar achterna. Ze schreeuwden, droegen toortsen, landbouwgereedschap, knuppels en stenen die ze opraapten tijdens het rennen.

Alstublieft, God, bad ze, laat deze nachtmerrie ophouden. Slechts lang genoeg om uit te vinden waar ik ben. En om weer sterk te worden.

Caitlin keek omlaag en zag voor het eerst wat ze droeg. Het was een lange, elegante, zwarte jurk, prachtig versierd, en die liep van haar nek tot haar tenen. Het was een jurk voor een formele gelegenheid – zoals een begrafenis –, maar zeker niet om in te rennen. Haar benen kwamen er in vast te zitten. Ze reikte omlaag en scheurde hem tot boven haar knieën. Dat hield, en ze kon sneller rennen.

Maar ze ging nog steeds niet snel genoeg. Ze voelde zichzelf snel moe worden, en de meute achter haar leek over eindeloze energie te beschikken. Ze kwamen snel dichterbij.

Plotseling voelde ze iets scherps op haar achterhoofd en kromp ze ineen van de pijn. Ze struikelde toen ze geraakt werd, reikte toen omhoog en raakte de plek aan met haar hand. Haar hand zat onder het bloed. Ze was geraakt door een steen.

Ze zag verscheidene stenen langs haar heen vliegen, draaide zich om en zag dat zij de stenen in haar richting gooiden. Een andere steen raakte haar pijnlijk in haar onderrug. De meute was nu binnen zeven meter afstand van haar.

In de verte zag ze een steile heuvel met op de top een enorme, middeleeuwse kerk en klooster. Ze rende erheen. Ze hoopte dat, als ze het zou halen, ze onderdak zou kunnen vinden bij die mensen.

Maar toen ze opnieuw geraakt werd – deze keer op haar schouder – besefte ze dat het niet uit zou maken. De kerk was te ver weg, ze raakte haar energie snel kwijt en de meute kwam te dichtbij. Ze had geen andere keus dan zich om te draaien en te vechten. Ironisch, dacht ze. Na alles dat ze had doorgemaakt, na alle vampiergevechten, zelfs na een reis terug in de tijd te hebben overleefd, zou het kunnen dat ze aan haar einde zou komen door een stomme meute dorpelingen.

Caitlin stopte abrupt, draaide zich om en keek naar de menigte. Als ze zou sterven, zou ze in ieder geval vechtend ten onder gaan.

Ze sloot haar ogen en ademde diep in. Ze concentreerde zich en de wereld om haar heen stond stil. Ze voelde haar blote voeten op het gras dat vastzat in de aarde, en voelde langzaam maar zeker een oerkracht in haar opwellen en over haar stromen. Ze dwong zichzelf het te herinneren; de razernij, haar innerlijke oerrazernij. Eens had ze getraind en gevochten met bovenmenselijke kracht. Ze dwóng zichzelf dat te laten terugkeren. Ze voelde dat het ergens in haar binnenste nog steeds op de loer lag.

Ze dacht aan alle meutes in haar leven, alle pestkoppen, alle eikels. Ze dacht aan haar moeder, die haar zelfs de kleinste aardigheid niet gunde; ze herinnerde zich de pestkoppen die haar en Jonah door die steeg in New York hadden achtervolgd. Ze dacht aan die pestkoppen in de schuur in de Hudson-vallei, Sams vrienden. En ze herinnerde zich hoe Cain zich had voorgesteld op Pollepel-eiland. Het leek wel alsof er altijd en overal pestkoppen waren. Voor hen wegrennen had haar nog nooit iets opgeleverd. Zoals ze altijd al had gedaan, zou ze ook nu weer moeten vechten.

Terwijl ze al die onrechtvaardigheid overpeinsde, bouwde de razernij zich op en stroomde die door haar heen. Hij verdubbelde, verdrievoudigde, tot ze haar aderen ervan op voelde zwellen en haar spieren op het punt stonden te ontploffen.

Precies op dat moment had de meute haar te pakken. Een dorpeling hief zijn knuppel en zwaaide die naar haar hoofd. Met haar nieuwgevonden kracht dook Caitlin net op tijd weg, boog ze voorover en gooide ze hem over haar schouder. Hij vloog enkele stappen door de lucht en landde op zijn rug in het gras.

Een andere man hief een grote steen op en maakte zich klaar om die op haar hoofd te slaan; ze reikte omhoog, greep zijn pols en sloeg die dubbel. Hij viel schreeuwend op zijn knieën.

Een derde dorpeling zwaaide met zijn schoffel, maar ze was te snel: ze draaide om haar as en greep hem midden in de zwaaibeweging vast. Ze rukte hem uit zijn handen, haalde uit en raakte hem hard op zijn hoofd.

De schoffel van een manslengte was precies wat ze nodig had. Ze zwaaide hem in een brede cirkel rond en sloeg iedereen binnen bereik neer; binnen enkele momenten lag er een open plek om haar heen. Ze zag een dorpeling een grote steen heffen om die naar haar te gooien, en ze gooide de schoffel recht op hem af. Hij raakte zijn hand en sloeg de steen eruit.

Caitlin rende de verdwaasde menigte in, greep een toorts uit de handen van een oude vrouw en zwaaide die wild om zich heen. Ze wist een stuk van het hoge, droge gras in brand te zetten en er klonk geschreeuw toen de vele dorpelingen bang wegvluchtten. Toen de muur van vuur groot genoeg was, smeet ze de toorts recht naar de meute. Hij vloog door de lucht en landde achterop het tuniek van een man, waardoor de man en de man naast hem in brand vlogen. De menigte verzamelde zich snel om hen heen om hen te blussen.

Dat speelde Caitlin in de hand. De dorpelingen waren eindelijk genoeg afgeleid om haar de ruimte te geven om weg te gaan. Ze wilde hen geen pijn doen. Ze wilde alleen dat ze haar met rust lieten. Ze moest gewoon op adem komen en uitvogelen waar ze was.

Ze draaide zich om en sprintte de heuvel op, richting de kerk. Ze voelde een nieuwe kracht en snelheid, voelde zichzelf snel de heuvel bestijgen en wist dat ze sneller was dan zij. Ze hoopte alleen dat de kerk open was en haar binnen zou laten.

De nacht viel terwijl ze de heuvel oprende en ze het gras onder haar blote voeten voelde, en ze zag dat op het marktplein verscheidene toortsen werden aangestoken, net als aan de kloostermuren. Toen ze dichterbij kwam zag ze een nachtwachter op de hoge borstwering staan. Hij keek omlaag naar haar en er verscheen angst op zijn gezicht. Hij reikte naar een toorts boven zijn hoofd en schreeuwde: “Vampier! Vampier!”

Toen hij dat deed begonnen de kerkklokken te luiden.

Caitlin zag aan alle kanten toortsen verschijnen. Mensen kwamen uit elke richting uit de houten gebouwen terwijl de wachter bleef schreeuwen en de klokken bleven luiden. Het was een heksenjacht en ze leken allemaal op haar af te komen.

Caitlin versnelde haar pas en rende zo hard dat haar ribben pijn begonnen te doen. Happend naar adem bereikte ze de eikenhouten deur van de kerk net op tijd. Ze rukte er een van open, stormde naar binnen en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.

Binnen keek ze in paniek rond en zag ze een herdersstaf. Ze greep hem en barricadeerde de dubbele deuren ermee.

Zodra ze dat deed hoorde ze enorm lawaai van de deur komen toen tientallen handen erop sloegen. De deur schudde, maar gaf niet mee. De staf hield het – voor nu althans.

Caitlin keek snel rond in de kamer. Gelukkig was de kerk leeg. Hij was enorm en het gewelfde plafond was tientallen meters hoog. Het was een koude, lege plek met honderden kerkstoeltjes op de marmeren vloer; aan de andere kant hingen boven het altaar verscheidene brandende kaarsen.

Terwijl ze rondkeek, zou ze zweren dat ze aan de andere kant van de ruimte beweging zag.

Het gebonk werd intenser, en de deur begon te schudden. Caitlin ging over tot actie, rende door de kerk naar het altaar. Toen ze het bereikte, zag ze dat ze gelijk had: er was iemand.

Stilletjes knielend zat er een priester met zijn rug naar haar toe.

Caitlin vroeg zich af hoe hij dit alles kon negeren, inclusief haar aanwezigheid, en hoe hij zo diep in zijn gebeden verzonken kon zijn in een tijd als deze. Ze hoopte dat hij haar niet zou overleveren aan de meute.

“Hallo?” zei Caitlin.

Hij draaide zich niet om.

Caitlin haastte zich naar de andere kant en keek hem aan. Het was een oudere man met grijs haar, een geschoren gezicht en lichtblauwe ogen die leeg voor hem uitstaarden terwijl hij knielde in gebed. Hij nam niet de moeite naar haar op te kijken. Er was ook iets anders dat ze bij hem voelde. Zelfs in haar huidige staat wist ze dat er iets anders was aan hem. Ze wist dat hij van haar soort was. Een vampier.

Het gebons werd nog luider, en een van de scharnieren brak; Caitlin keek bang toe. Deze meute leek vastberaden en ze wist niet wat ze moest doen.

“Help me, alsjeblieft!” drong Caitlin aan.

Hij bleef nog enkele momenten verzonken in zijn gebed. Uiteindelijk zei hij zonder haar aan te kijken: “Hoe kunnen ze doden wat al dood is?”

Er klonk splinterend hout.

“Alsjeblieft,” drong ze opnieuw aan. “Lever me niet aan hen uit.”

Hij stond langzaam, stil en beheerst op en wees naar het altaar. “Daarbinnen,” zei hij. “Achter het gordijn. Daar zit een verborgen deur. Ga!”

Ze volgde zijn vinger, maar zag alleen een groot podium dat bedekt was met satijn. Ze rende ernaartoe, trok het satijn terug en zag de verborgen deur. Ze opende hem en wurmde haar lichaam in de kleine ruimte.

Eenmaal binnen keek ze naar buiten door de kleine spleet. Ze keek toe hoe de priester naar een zijdeur haastte, en die met verrassende kracht opentrapte.

Precies toen hij dat deed, werd de voordeur ingetrapt door de meute en kwamen ze door de kerk gestormd.

Caitlin trok snel het gordijn  helemaal terug. Ze hoopte dat ze haar niet hadden gezien. Ze keek door een spleet in het hout en zag net genoeg om te zien hoe de menigte recht op haar af scheen te komen.

“Die kant op!” schreeuwde de priester. “De vampier is die kant op gevlucht!”

Hij wees naar de zijdeur en de meute haastte zich langs hem heen en liepen terug de nacht in.

Na enkele seconden had de eindeloze stroom mensen de kerk verlaten en was alles eindelijk weer stil.

De priester sloot de deur en deed hem op slot.

Ze hoorde zijn voetstappen op haar afkomen en Caitlin opende de verborgen deur langzaam en trillend van angst en de kou.

Hij trok het gordijn terug en keek haar aan.

Hij stak haar een vriendelijke hand toe.

“Caitlin,” zei hij glimlachend. “We wachten al heel lang op je.”




Hoofdstuk twee





Kyle ademde zwaar in de duisternis. Er waren weinig dingen waar hij een grotere hekel aan had dan aan afgesloten ruimten, en hij begon te zweten toen hij steen om zich heen voelde in de duisternis. Vast. Er was voor hem niets ergers denkbaar.

Hij sloeg met zijn vuist recht door de steen heen. Het versplinterde, en hij schermde zijn ogen af tegen het daglicht.

Als er iets was dat Kyle meer haatte dan opgesloten zijn, was het wel directe blootstelling aan daglicht, zeker als hij zijn huidbescherming niet aan had. Hij sprong snel door het puin en zocht zijn toevlucht achter een muur.

Kyle ademde diep en bekeek gedesoriënteerd zijn omgeving terwijl hij het stof uit zijn ogen wreef. Dit haatte hij aan tijdreizen: hij wist nooit waar hij terecht zou komen. Hij had het al eeuwen niet meer gedaan, en als die eeuwige doorn in zijn zij, Caitlin, er niet was geweest, had hij het ook nu niet gedaan.

Niet lang nadat ze New York had verlaten, had Kyle beseft dat zijn oorlog slechts gedeeltelijk was gewonnen. Zolang zij los rondliep, zolang zij op zoek was naar het schild, wist hij dat hij nooit rust zou vinden. Hij had op het punt gestaan de oorlog te winnen, om het hele menselijk ras tot slaaf te maken, om de leider van het gehele vampiersras te worden. Maar zij, die zielige, kleine meid, hield hem tegen. Zolang het schild zoek was, kon hij niet de absolute macht nemen. Hij had geen andere keus dan haar opsporen en doden. En als dat betekende dat hij terug in de tijd moest, was dat precies wat hij zou doen.

Happend naar adem haalde Kyle snel een huidbeschermer tevoorschijn en zwachtelde hij zijn arm, nek en romp in. Hij keek rond en zag dat hij zich in een mausoleum bevond. Die zag er Romeins uit, aan de markeringen te zien. Rome.

Hij was hier al in geen eeuwen meer geweest. Hij had te veel stof op doen waaien door het marmer kapot te slaan, en de dikke wolken hingen in het daglicht, waardoor het moeilijk te zien was. Hij ademde diep in, zette zich schrap en ging naar buiten.

Hij had gelijk: het was Rome. Hij keek naar buiten, zag de Italiaanse cipressen en wist dat het niet anders kon zijn. Hij besefte dat hij bovenop een Romeins forum stond, met valleien die groen zagen van het gras, en vol met verwaarloosde monumenten die zich voor hem uitstrekte op een flauwe helling. Het bracht herinneringen naar boven. Hij had hier vele mensen gedood toen het nog in gebruik was, en hij was er zelf een keer bijna gedood. Hij glimlachte bij die gedachten. Dit was echt het soort plek voor hem.

En het was de perfecte plek om te landen. Het Pantheon was niet ver weg, en binnen enkele minuten kon hij voor de rechters van de Romeinse Hogeraad staan, het machtigste verbond hier, en zou hij alle antwoorden krijgen die hij nodig had. Hij zou weten waar Caitlin was, en als alles goed ging, zou hij hun toestemming krijgen haar te doden.

Niet dat hij die nodig had. Het was slechts beleefdheid, de vampieretiquette, het volgen van een traditie van duizenden jaren oud. Men vroeg altijd toestemming om iemand te doden in het gebied van een ander.

Maar als ze weigerden, zou hij zich niet laten tegenhouden. Het kon de zaken ingewikkelder maken, maar hij zou iedereen doden die hem in de weg stond.

Kyle ademde de Romeinse lucht diep in, en hij voelde zich thuis. Het was te lang geleden dat hij hier was geweest. Hij was te veel verzeild geraakt in de vampierpolitiek, in de moderne tijd en in New York als geheel. Dit paste beter bij hem. Hij kon de paarden in de verte zien, de zandwegen, en hij vermoedde dat hij in de achttiende eeuw zat. Perfect. Rome was stedelijk, maar nog steeds naïef: het had nog zo’n 200 jaar in te halen.

Toen Kyle zichzelf bekeek, zag hij dat hij de reis terug in de tijd redelijk had doorstaan. Bij andere reizen was hij veel meer door elkaar geschud, en had hij veel meer hersteltijd nodig gehad. Maar deze keer niet. Hij voelde zich sterker dan ooit, en hij kon alles aan. Hij voelde dat zijn vleugels meteen zouden uitklappen, zodat hij direct naar het Pantheon kon vliegen om zijn plan in werking te zetten, als hij dat wilde.

Maar hij was er nog niet klaar voor. Hij had al lang geen vakantie meer gehad, en het voelde goed om terug te zijn. Hij wilde wat rondkijken en zich herinneren hoe het hier was geweest.

Kyle beklom de heuvel met ongelooflijke snelheid, en in een mum van tijd had hij het Forum verlaten en stond hij in de drukke straten van Rome.

Hij verwonderde zich dat Rome zelfs 200 jaar eerder al zo druk was al maar mogelijk was.

Kyle vertraagde zijn pas terwijl hij opging in de menigte die hem omringde. Het was een menselijke massa. Er bevonden zich duizenden mensen die zich in alle richtingen haastten op de boulevard, die nog steeds van zand was. Er waren ook paarden van alle soorten en maten, en karren, wagens en koetsen. De straten stonken naar lichaamsgeuren en paardenuitwerpselen. Het kwam allemaal terug: het gebrek aan pijpleidingen, aan baden… de stank van vroegere tijden. Die maakte hem misselijk.

Kyle voelde dat hij in elke richting werd meegesleurd, en de menigte werd steeds dichter; mensen van alle rassen en klassen haastten zich alle kanten op. Hij keek verwonderd naar de primitieve winkeletalages die ouderwetse Italiaanse hoeden verkochten. Hij verwonderde zich over de kleine jongens die in lompen gekleed waren en op hem af kwamen om hem stukken fruit te verkopen. Sommige dingen veranderden nooit.

Kyle sloeg een smal achterafsteegje in, een steeg die hij zich herinnerde, en waarvan hij hoopte dat die nog altijd hetzelfde was. Hij was blij dat dat nog zo was: voor hem stonden tientallen prostitués tegen de muur geleund die hem toeriepen toen hij tussen hen door liep.

Kyle glimlachte breed.

Toen hij op een van hen afstapte – een grote, rondborstige vrouw met roodgeverfd haar en te veel makeup – haalde ze haar hand over zijn gezicht.

“Hé, grote jongen,” zei ze, “op zoek naar plezier? Hoeveel heb je?”

Kyle glimlachte, sloeg zijn arm om haar heen en leidde haar een zijsteeg in.

Ze volgde maar wat graag.

Zodra ze de hoek omsloegen zei ze: “Je hebt me geen antwoord gegeven. Hoeveel heb—”

Die vraag kon ze nooit afmaken.

Voor ze uitgepraat was, had Kyle zijn tanden al diep in haar nek geboord.

Ze probeerde te schreeuwen, maar hij hield haar mond bedekt met zijn vrije hand. Hij trok haar naar zich toe terwijl hij bleef drinken. Hij voelde het menselijke bloed door zijn aderen stromen en raakte opgewonden. Hij was uitgedroogd geweest, compleet gedehydrateerd. Het tijdreizen had hem uitgeput, en dit was precise wat hij nodig had gehad om erbovenop te komen.

Terwijl hij haar lichaam slap voelde worden, bleef hij drinken, meer dan hij nodig had. Uiteindelijk liet hij haar slappe lijk compleet verzadigd op de grond zakken.

Toen hij zich omdraaide en weg wilde gaan, kwam er een enorme, ongeschoren man die een tand miste op hem af. Hij haalde een dolk uit zijn riem.

De man keek omlaag naar de dode vrouw, en toen naar Kyle. Hij grimaste.

“Dat was mijn eigendom,” zei de man. “Ik hoop voor jou dat je het geld ervoor hebt.”

De man zette twee stappen richting Kyle en sprong toen met zijn dolk op hem af.

Kyle stapte met zijn bliksemsnelle reflexen eenvoudig opzij, greep de pols van de man en trok die in één beweging terug, waardoor zijn arm in tweeën brak. De man schreeuwde, maar voor hij verder kon gaan, trok Kyle de dolk uit zijn hand en sneed hij de man de keel door in dezelfde beweging. Hij liet het slappe lichaam op straat vallen.

Kyle keek naar de dolk: een mooi dingetje met een ivoren handvat. Hij knikte. Het was niet slecht. Hij deed hem aan zijn riem en veegde het bloed van zijn mond met de rug van zijn hand. Hij ademde diep in en liep de steeg uit, de straat in; eindelijk was hij tevreden.

Oh, wat had hij Rome gemist.




Hoofdstuk drie


Caitlin liep naast de priester door de kerk terwijl die de voordeur barricadeerde en alle andere ingangen afsloot. De zon was ondergegaan en tijdens het lopen stak hij toortsen aan om de enorme ruimtes stukje bij beetje te verlichten.

Caitlin keek omhoog en zag alle enorme kruisbeelden en vroeg zich af waarom ze zich hier zo vredig voelde. Hoorden vampiers niet bang te zijn voor kerken? Van kruisbeelden? Ze herinnerde zich de basis van het Witte Verbond in het klooster in New York, en de kruisbeelden die de muren hadden gesierd. Caleb had haar verteld dat bepaalde vampierrassen kerken wél omarmden. Hij was doorgegaan met een lange monoloog over de geschiedenis van de vampiers, en over de relatie met het christendom, maar ze was te verliefd op hem geweest om er heel goed naar te luisteren. Nu wilde ze dat ze dat wel had gedaan.

De vampierpriester leidde Caitlin door een zijdeur, en daar daalden ze een trap af. Ze liepen door een gewelfde, middeleeuwse gang, en hij bleef toortsen aansteken.

“Ik denk niet dat ze terugkomen,” zei hij terwijl hij nog een toegang afsloot. “Ze zullen het platteland afkammen, en als ze je niet vinden, gaan ze terug naar huis. Dat doen ze altijd.”

Caitlin voelde zich hier veilig, en ze was deze man enorm dankbaar voor zijn hulp. Ze vroeg zich af waarom hij haar had geholpen, waarom hij zijn leven voor haar in de waagschaal had gelegd.

“Omdat ik van jouw soort ben,” zei hij, en hij draaide zich om en keek haar aan; zijn doordringende, blauwe ogen boorden zich in de hare.

Caitlin bleef maar vergeten hoe simpel vampiers elkaars gedachten konden lezen. Maar ze was ook heel even vergeten dat hij een van hen was.

“We zijn niet allemaal bang voor kerken,” zei hij, opnieuw haar gedachten beantwoordend. “Je weet dat ons ras versplinterd is. Onze soort – de goedaardige soort – heeft kerken nodig. Daar gedijen we goed.”

Terwijl ze een andere gang insloegen en nog een kleine trap afdaalden, vroeg Caitlin zich af waar hij haar heen leidde. Er schoten zoveel vragen door haar hoofd dat ze niet wist wat ze hem het eerst moest vragen.

“Waar ben ik?” vroeg ze, en ze besefte dat dit het eerste was dat zij tegen hem had gezegd sinds hun ontmoeting. Al haar vragen stroomden eruit. “In welk land ben ik? Welk jaar is het?”

Hij glimlachte, en er verschenen ouderdomsrimpels op zijn gezicht. Hij was een korte, magere man met wit haar, een gladgeschoren gezicht en een opa-gezicht. Hij droeg de weldadige kleren van een priester, en zelfs voor een vampier zag hij er erg oud uit. Ze vroeg zich af hoeveel eeuwen hij al op deze wereld was. Ze voelde vriendelijkheid en warmte van hem afstralen en voelde zich vredig bij hem.

“Zoveel vragen,” zei hij uiteindelijk met een glimlach. “Dat begrijp ik. Het is voor jou ook veel. Nou, om te beginnen ben je in Umbrië. In het kleine dorpje Assisi.”

Ze pijnigde haar brein in een poging te achterhalen waar ze was.

“Italië?” vroeg ze.

“Ja, in de toekomst zal deze region deel uitmaken van een land dat Italië heet,” zei hij, “Maar nu nog niet. We zijn nog steeds onafhankelijk. Onthoud,” glimlachte hij, “dat je niet langer in de 21


eeuw bent – zoals je misschien al had geraden aan de hand van de kleding en het gedrag van die dorpelingen.”

“Welk jaar is het?” vroeg Caitlin zachtjes, bijna bang voor het antwoord. Haar hart versnelde.

“Je bent in de 18


eeuw,” antwoordde hij. “Om precies te zijn: het jaar 1790.”

1790. Assisi. Umbrië. Italië.

Die gedachte overweldigde haar. Het voelde allemaal onwerkelijk, alsof ze in een droom zat. Ze kon nauwelijks geloven dat dit echt gebeurde, en dat ze daadwerkelijk híér was, op deze plek en in deze tijd. Dat tijdreizen echt werkte.

Ze voelde zich ook enigszins opgelucht: van alle tijden en plekken waar ze terecht had kunnen komen, klink het Italië van 1790 niet eens zo slecht. Het was beter dan landen in de prehistorie.

“Waarom probeerden die mensen mij te doden? En wie bent u?”

“Ondanks al onze vooruitgang is dit nog steeds een ietwat primitieve, bijgelovige tijd,” zei hij. “Zelfs in deze tijd van luxe en decadentie zijn er helaas nog steeds erg veel gewone mensen die leven in enorme angst voor ons.

“Zie je, het kleine bergdorpje Assisi is altijd een bastion van onze soort geweest. Het wordt regelmatig bezocht door vampiers, en dat is altijd zo geweest. Onze vampiersoort voedt zich alleen op hun vee. Maar toch beginnen de dorpelingen het na een tijdje op te merken.

“Soms zien ze een van ons. En als dat gebeurt, wordt de situatie vervelend. Daarom laten we onszelf zo nu en dan door hen begraven. We laten ze hun rare ritueeltjes uitvoeren en geven ze het gevoel dat ze van ons af zijn. En als ze niet kijken, komen we gewoon weer omhoog en gaan we verder met onze levens.

“Maar soms komt een vampier te vroeg weer omhoog, of wordt hij gezien, en dan komt de meute. Het waait wel weer over. Dit waait altijd over. Het brengt misschien ongewilde aandacht aan onze soort, maar dat is slechts tijdelijk.”

“Het spijt me,” zei Caitlin, en ze voelde zich slecht.

“Maak je geen zorgen,” zei hij, “Dit was je eerste tijdreis. Je kon het niet beheersen. Je moet er even gewend aan raken. Zelfs de besten van ons kunnen hun herrijzenis niet heel goed beheersen. Het is altijd moeilijk te bepalen waar of in welke tijd we terecht zullen komen. Je hebt het prima gedaan,” zei hij, en hij legde zacht een hand op haar pols.

Ze liepen door een gang met een laag, gewelfd plafond.

“En daarnaast heb je het niet eens zo slecht gedaan,” voegde hij toe. “Je wist immers genoeg om hier te komen.”

Caitlin herinnerde zich hoe ze de kerk had gezien toen ze door het veld sprintte.

“Het leek gewoon de logische plek om heen te gaan,” antwoordde ze. “Het was het eerste gebouw dat ik zag en het leek op een fort.”

Hij schudde glimlachend zijn hoofd. “Er bestaat niet zoiets als toeval in de vampierwereld,” zei hij. “Alles is voorbestemd. Een gebouw dat er voor jou veilig uitziet, ziet er voor een ander misschien heel breekbaar uit. Nee, jij hebt deze plek met een reden gekozen. Een heel specifieke reden. En je bent naar mij geleid.”

“Maar u bent een priester.”

Hij schudde langzaam zijn hoofd. “Je bent nog erg jong en je hebt nog veel te leren. We hebben ons eigen geloof, onze eigen overtuigingen. Het verschilt niet veel van die van de kerk. Iemand kan een vampier zijn, en toch betrokken zijn bij religie. Zeker onze soort vampiers,” zei hij. “Ik help zelfs mensen met hun dagelijkse spirituele leven. Ik heb tenslotte de wijsheid van duizenden jaren op deze planeet – in tegenstelling tot menselijke priesters. Gelukkig weten de mensen niet dat ik niet van hun soort ben. Zij denken te weten dat ik de dorpspriester ben, en dat ik dat altijd ben geweest.”

Caitlins gedachten buitelden over elkaar heen terwijl ze het allemaal probeerde te verenigen. Het beeld van een vampierpriester kwam haar nogal paradoxaal voor. Het idee van een vampiersreligie, van een samenwerking binnen de kerk… het leek allemaal zo vreemd.

Hoe interessant dit allemaal ook was, had wat ze echt wilde weten helemaal niets van doen met vampiers, kerken of religie. Ze wilde meer weten over Caleb. Had hij de reis overleefd? Leefde hij nog? Waar was hij?

En ze wilde wanhopig graag meer weten over hun kind. Was ze nog steeds zwanger? Had de baby het overleefd?

Ze dacht deze vragen heel hard en hoopte dat de priester ze op zou vangen en beantwoorden.

Maar dat deed hij niet.

Ze wist dat hij haar gedachten had gehoord, maar dat hij verkoos niet te antwoorden. Hij dwong haar deze vragen hardop te stellen. En hij wist dat ze bang was deze vragen te stellen.

“En Caleb?” vroeg ze uiteindelijk met trillende stem. Ze was te zenuwachtig om te vragen naar haar kind.

Ze keek naar hem en zag zijn glimlach vervagen en een kleine grimas over zijn gezicht trekken.

Haar hart stond stil.

Alstublieft, dacht ze. Vertel me alstublieft geen slecht nieuws.

“Sommige zaken zal je zelf moeten uitvinden,” zei hij langzaam. “Dingen die ik je niet hoor te vertellen. Het is een reis die jij moet ondernemen. Jij, en alleen jij.”

“Maar is hij hier?” vroeg ze hoopvol. “Heeft hij het gehaald?”

De lippen van de priester verstrakten. Hij liet haar vraag onbeantwoord in de lucht hangen voor wat wel een eeuwigheid leek te duren.

Uiteindelijk hielden ze halt voor nog een trap en draaide hij zich om en keek hij haar aan. “Ik zou willen dat ik je meer kon vertellen,” zei hij. “Echt waar.”

Hij draaide zich om, hief zijn toorts en leidde haar naar beneden over een kleine trap.

Ze betraden een lange, gewelfde gang met een geheeld verguld plafond en een prachtig ontwerp. De plafonds stonden vol met prachtige fresco’s met daartussen met goud afgezette bogen. Het plafond glansde. Net als de vloer. Het was van prachtig, roze marmer en zag eruit alsof het net schoongemaakt was. Deze onderaardse verdieping van de kerk was prachtig, en het zag eruit als een eeuwenoude schatkamer.

“Wauw,” hoorde Caitlin zichzelf hardop zeggen. “Wat is dit voor plek?”

“Het is een plek van wonderen. Je bent in de kerk van Sint Franciscus van Assisi. Dit is ook zijn rustplaats. Het is een erg heilige plek in ons geloof. Mensen – zowel menselijk als vampiers – gaan hierheen op pelgrimstocht, van duizenden kilometers afstand, enkel en alleen om op deze plek te zijn. Franciscus was de dierenheilige, en de heilige van alle levende wezens behalve de mens – inclusief onze soort. Er wordt beweerd dat hier wonderen gebeuren. Hier worden we beschermd door zijn energie.

“Je bent hier niet toevallig beland,” ging hij verder. “Deze plek is een portaal. Het is de startbaan om aan jouw reis te beginnen, jóúw pelgrimage.”

Hij draaide zich om en keek haar aan.

“Wat je nog steeds niet inziet,” zei hij, “is dat je op reis bent. En een aantal pelgrimstochten duren jaren en zijn vele, vele kilometers lang.”

Caitlin dacht na. Het was allemaal te overweldigend. Ze wilde niet op een reis. Ze wilde naar huis, met Caleb, veilig en comfortabel in de 21


eeuw, en dat deze hele nachtmerrie achter haar was. Ze was moe van het reizen, het constante vluchten, het constante zoeken. Ze wilde gewoon weer een normaal leven, het leven van een tienermeisje.

Maar dat soort gedachten hield ze tegen. Ze wist dat het geen nut had. Alles was veranderd – voor altijd – en het zou nooit meer hetzelfde zijn. Ze herinnerde zichzelf eraan dat verandering het nieuwe normaal was. Ze was niet langer die oude, middelmatige, menselijke Caitlin. Ze was nu ouder. Wijzer. En of ze het leuk vond of niet, ze was op een speciale missie. Dat moest ze gewoon accepteren.

“Maar wat is mijn pelgrimage?” vroeg Caitlin. “Wat is mijn bestemming? Waar ga ik precies heen?”

Hij leidde haar naar het einde van de laatste gang, en daar stonden ze stil voor een grote, versierde tombe.

Caitlin voelde de energie van de tombe afstralen en ze wist meteen dat dit de tombe van Sint Franciscus was. Ze voelde zich opgefrist door er alleen in de buurt te staan, en ze voelde zichzelf sterker worden en weer zichzelf worden. Ze vroeg zich af of ze terug was gekeerd als mens of als vampier. Ze miste haar krachten enorm.

“Ja, je bent nog steeds een vampier,” zei hij. “Maak je niet druk. Het duurt gewoon even voor je hersteld bent.”

Ze schaamde zich dat ze opnieuw was vergeten haar gedachten te beheersen, maar ze voelde zich getroost door zijn woorden.

“Je bent een heel speciaal persoon, Caitlin,” zei hij. “Je bent heel sterk nodig voor ons ras. Ik durf zelfs te zeggen dat ons hele ras en het hele mensenras zonder jou op punt staan om uit te sterven. We hebben je nodig. We hebben je hulp nodig.”

“Maar wat moet ik dan doen?” vroeg ze.

“We hebben je nodig om het Schild te vinden,” zei hij. “En om het Schild te vinden, moet jij je vader vinden. Hij, en alleen hij, heeft het. En om hem te vinden, moet je je verbond vinden. Je wáre verbond.”

“Maar ik heb geen idee waar ik moet beginnen,” zei ze. “Ik weet niet eens waarom ik in deze tijd op deze plek ben. Waarom Italië? Waarom 1790?”

“De antwoorden op die vragen zal je zelf moeten achterhalen. Maar ik verzeker je dat je een heel special redden hebt om in deze tijd terug te zijn. Speciale mensen om te ontmoeten, daden om te doen. En dat deze plaats en tijd je naar het Schild zal leiden.”

Caitlin dacht na.

“Maar ik heb geen idee waar mijn vader is. Ik heb geen idee waar ik moet beginnen.”

Hij keek haar aan en glimlachte. “Jawel hoor,” antwoordde hij. “Dat is jouw probleem. Je vertrouwt niet op je intuïtie. Je moet leren diep in jezelf te kijken. Probeer het eens. Sluit je ogen en adem diep.”

Caitlin deed wat hij zei.

“Vraag jezelf: waar moet ik nu heen?”

Caitlin pijnigde haar hersenen. Er gebeurde niets.

“Luister naar het geluid van je adem. Laat je gedachten rusten.”

Toen Caitlin dat deed, toen ze zich echt concentreerde en ontspande, begonnen beelden voor haar geestesoog te verschijnen. Uiteindelijk opende ze haar ogen en keek ze hem aan.

“Ik zie twee plaatsen,” zei ze. “Florence en Venetië.”

“Ja,” zei hij. “Heel goed.”

“Maar ik ben in de war. Waar moet ik dan heen?”

“Er zijn geen verkeerde keuzes in een reis. Elk pad brengt ons naar een andere plek. De keuze is aan jou. Je hebt een erg sterk lot, maar je hebt ook een vrije wil. Je kunt elke stap kiezen. Nu heb je bijvoorbeeld een keuze op een scharnierpunt in je reis. In Florence zal je je verplichtingen nakomen, dichterbij het Schild komen. Dat is wat nodig is. Maar in Venetië zal je dingen doen die je aan het hart gaan. Je zult moeten kiezen tussen je hart en je missie.”

Caitlins hart bonsde.

Dingen die me aan het hart gaan. Betekent dat dat Caleb in Venetië is?

Ze voelde haar hart aangetrokken worden door Venetië. Maar rationeel bezien wist ze dat ze naar Florence zou moeten gaan om te doen wat er van haar verwacht werd.

Ze voelde zich nu al verscheurd.

“Je bent nu een volwassen vrouw,” zei hij. “De keus is aan jou. Maar als je je hart volgt, zullen er harten breken,” waarschuwde hij. “De weg van het hart is nooit eenvoudig. En nooit zoals verwacht.”

“Ik ben zo in de war,” zei ze.

“Ons beste werk verzetten we in onze dromen,” zei hij. “Hiernaast is een klooster. Daar kun je vannacht uitrusten, en dan kun je morgenvroeg beslissen. Tegen die tijd ben je ook volledig bijgekomen.”

“Dank u,” zei ze en ze schudde zijn hand.

Hij draaide zich om, en haar hart begon te bonzen. Er was nog één vraag die ze hem moest stellen, de allerbelangrijkste. Maar er was ook een deel van haar dat bang was hem te stellen. Ze trilde. Ze opende haar mond om te praten, maar die was gortdroog.

Hij liep door de gang, wilde net een hoek omslaan, toen ze eindelijk de moed bijeenschraapte.

“Wacht!” riep ze. En toen zei ze zachter: “Alstublieft, ik heb nog één vraag.”

Hij bleef staan, maar bleef met zijn rug naar haar toe staan. Vreemd genoeg draaide hij zich niet om, alsof hij al voelde wat ze ging vragen.

“Mijn kind,” zei ze met een zachte, trillende stem. “Is hij…zij…heeft het de reis overleefd? Ben ik nog zwanger?”

Hij draaide zich langzaam om en keek haar aan. Toen sloeg hij zijn ogen neer.

“Het spijt me,” zei hij uiteindelijk, zo zacht dat ze niet eens zeker wist of hij het wel zei. “Je bent terug in de tijd gegaan. Kinderen kunnen alleen vooruit in de tijd. Je kind leeft, maar niet in deze tijd. Alleen in de toekomst.”

“Maar…” begon ze trillend, “ik dacht dat vampiers alleen terug in de tijd konden, niet vooruit.”

“Klopt,” zei hij. “Ik ben bang dat je kind in een andere tijd en op een andere plek leeft, zonder jou.” Hij sloeg zijn ogen opnieuw neer. “Het spijt me enorm,” voegde hij toe.

Met die laatste woorden draaide hij zich om en ging hij weg.

En Caitlin voelde zich alsof er zojuist een mes in haar hart was geramd.




Hoofdstuk vier


Caitlin zat in de kale ruimte van het Franciscaanse klooster en keek door het open raam naar buiten, de nacht in. Ze was eindelijk gestopt met huilen. Ze had de priester al uren geleden verlaten, nadat ze het nieuws van haar verloren kind had gehoord. Ze had de tranen niet kunnen tegenhouden, of kunnen ophouden met denken aan het leven dat ze kon hebben. Het was allemaal te pijnlijk.

Maar na uren was ze uitgehuild en waren er slechts nog opgedroogde tranen op haar wangen over. Ze keek uit het raam in een poging zichzelf af te leiden en ademde diep in.

Het Umbrische platteland strekte zich voor haar uit, en van haar uitkijkpunt op een heuvel kon ze de glooiende heuvels van Assisi zien. Het was volle maan, dus er was genoeg licht om te zien dat het platteland echt prachtig was. Ze zag de kleine plattelandshuisjes in het landschap, de rook die opsteeg uit de schoorstenen en ze voelde dat dit een stillere, meer ontspannen tijd in de geschiedenis was.

Caitlin draaide zich om en bekeek haar kleine kamer, slechts verlicht door het maanlicht en een kaars die in een kandelaar aan de wand zat. De kamer was geheel van steen en er stond alleen een simpel bed in de hoek. Ze verwonderde zich over haar lot dat haar telkens weer naar een klooster leidde. Deze plek kon niet meer anders zijn dan Pollepel-eiland, maar toch deed de kleine, middeleeuwse kamer haar denken aan de kamer die ze daar had gehad. Hij was ontworpen voor overpijnzingen.

Caitlin bekeek de gladde, stenen vloer en zag bij het raam twee minieme inkepingen op een paar centimeter van elkaar, en in de vorm van een knie. Ze vroeg zich af hoeveel nonnen daar hadden gebeden, en ze knielde voor het raam. Deze kamer was waarschijnlijk al honderden jaren in gebruik.

Caitlin liep naar het kleine bed en ging liggen. Het was eigenlijk maar een stuk steen met een heel klein beetje stro. Ze probeerde comfortabel te gaan liggen en rolde op haar zij – en voelde toen iets. Ze reikte ernaar en haalde het tevoorschijn; ze was verrukt toen ze zag dat het haar dagboek was.

Ze hield het omhoog; ze was zó blij dat ze het bij zich had! Haar oude, vertrouwde vriend leek het enige te zijn dat de reis terug in de tijd had overleefd. Het vasthouden van dit echte, tastbare voorwerp deed haar beseffen dat dit alles geen droom was. Ze was hier echt. Alles was echt gebeurd.

Een moderne pen kwam tussen de pagina’s uit en landde in haar schoot. Ze hield hem omhoog, bekeek hem en dacht na.

Ja, besloot ze. Dat was precies wat ze moest doen. Schrijven. Verwerken. Alles was zo snel gebeurd dat ze nauwelijks tijd had om op adem te komen. Ze moest het in gedachten afspelen, terugdenken en het zich herinneren. Hoe was ze hier gekomen? Wat was er gebeurd? Waar moest ze heen?

Ze wist niet zeker of ze die antwoorden zelf nog wel wist. Maar door te schrijven, hoopte ze het zich te kunnen herinneren.

Caitlin sloeg de broze pagina’s om tot ze een lege pagina had gevonden. Ze ging zitten en leunde tegen de muur met haar knieën tegen haar borst, en ze begon te schrijven.


* * *

Hoe ben ik hier terecht gekomen? In Assisi? In Italië? In 1790? Aan de ene kant lijkt het niet lang geleden dat ik nog in de 21


eeuw was, in New York, en dat ik een normaal tienerleven leidde. Aan de andere kant lijkt het wel een eeuwigheid geleden… Hoe is het allemaal begonnen?

Het eerste dat ik me herinner zijn de hongersteken. Ik begreep niet waar ze vandaan kwamen. Jonah, Carnegie Hall. De eerste keer dat ik me voedde. Mijn onverklaarbare verandering in een vampier. Een halfbloed, zo noemden ze me. Ik wilde sterven. Alles dat ik ooit wilde was gewoon zijn als iedereen.

En toen kwam Caleb. Hij redde me van het kwaadaardige verbond. Zijn eigen verbond in de Cloisters. Maar ze verstootten me omdat relaties tussen mensen en vampiers verboden waren. Ik was weer alleen – totdat Caleb me opnieuw redde.

De zoektocht naar mijn vader, naar het mythische zwaard dat de mensheid kon redden van een vampieroorlog, leidde Caleb en mij alle kanten op, van de ene historische plek naar de andere. We vonden het zwaard, en het werd ons ontnomen. Zoals altijd wachtte Kyle op zijn kans om dingen te verpesten.

Maar niet voordat ik besefte wat ik werd. En niet voor Caleb en ik tijd hadden gehad om tot elkaar te komen. Nadat ze het zwaard hadden gestolen, nadat ze me hadden neergestoken, veranderde hij me terwijl ik lag te sterven, en daarmee redde hij me opnieuw.

Maar het bleek niet te zijn zoals ik had verwacht. Ik zag Caleb met zijn ex-vrouw Sera, en ik haalde me het ergste in mijn hoofd. Ik had het mis, maar het was te laat. Hij vluchtte ver weg van mij, en het gevaar in. Op Pollepel-eiland herstelde ik, trainde ik en maakte ik vrienden – vampiers – die dichterbij me stonden dan ooit. Vooral Polly. En Blake, zo mysterieus en zo mooi. Hij had bijna mijn hart gestolen. Maar ik kwam net op tijd bij zinnen. Ik kwam erachter dat ik zwanger was, en ik besefte dat ik Caleb moest vinden en redden van de vampieroorlog.

Ik ging weg om Caleb te redden, maar het was te laat. Mijn eigen broer, Sam, had ons misleid. Hij verraadde me, liet me denken dat hij iemand anders was. Vanwege hem dacht ik dat Caleb niet echt Caleb was, en doodde ik hem, mijn grote liefde. Met het zwaard. Met mijn eigen handen. Ik kan het mezelf nog altijd niet vergeven.

Maar ik bracht Caleb terug naar Pollepel. Ik probeerde hem terug te brengen, als daar een mogelijkheid toe bestond. Ik zei tegen Aiden dat ik alles zou doen, alles zou opofferen. Ik vroeg hem ons terug in de tijd te sturen.

Aiden waarschuwde me dat het mogelijk niet zou werken. En als het zou werken, zou het kunnen dat we niet samen zouden zijn. Maar ik stond erop. Ik moest wel.

En nu ben ik hier. Alleen. In een ander land en een andere tijd. Mijn kind is weg. En misschien is zelfs Caleb ook weg.

Was het een vergissing om terug te gaan?

Ik weet dat ik mijn vader moet vinden om het schild te vinden. Maar zonder Caleb aan mijn zijde weet ik niet of ik wel de kracht heb om verder te gaan.

Ik ben zo in de war. Ik weet niet wat ik nu moet.

Alstublieft, God, help me….


* * *

Caitlin rende door de straten van New York onder de opkomende zon. De Apocalyps was aangebroken. Auto’s lagen op hun kant, overal lagen lijken en er was overal verwoesting. Ze bleef rennen door de straten die nooit leken te eindigen.

De wereld leek om zijn as te draaien; de gebouwen leken te verdwijnen. Het landschap veranderde, de straten veranderden in zangweggetjes, het beton in glooiende heuvels. Ze voelde dat ze terug in de tijd rende, van een moderne tijd naar een andere eeuw. Ze voelde dat als ze maar sneller rende, ze haar vader ergens aan de horizon kon vinden, haar echte vader.

Ze rende door kleine plattelandsdorpjes, en toen vervaagden ook die.

Al snel was er slechts nog een veld witte bloemen over. Toen ze erdoorheen rende, zag ze verrukt dat hij daar aan de horizon stond te wachten. Haar vader.

Zoals altijd stond zijn silhouet afgetekend tegen de zon, maar deze keer voelde hij dichterbij dan normaal. Deze keer kon ze zijn gezicht zien, zijn uitdrukking. Hij glimlachte en stak zijn armen afwachtend uit voor een omhelzing.

Ze was nu bij hem. Ze omhelsde hem, hij klemde zijn armen stevig om haar heen en hield haar tegen zijn gespierde romp.

“Caitlin,” zei hij met een liefdevolle stem. “Weet je wel hoe dichtbij je bent? Weet je hoeveel ik van je hou?”

Voor ze kon antwoorden zag ze iets in haar ooghoeken en zag ze dat aan de andere kant van het veld Caleb stond. Hij hield een hand uit naar haar.

Ze zette enkele stappen naar hem toe en keek haar vader aan.

Hij hield ook een hand uit.

“Zoek me op in Florence,” zei haar vader.

Ze draaide zich om naar Caleb.

“Zoek me op in Venetië,” zei Caleb.

Ze keek heen en weer tussen de twee en werd verscheurd door de keuze.


* * *

Caitlin werd met een schok wakker en ging rechtop in bed zitten.

Ze keek gedesoriënteerd rond in haar kleine kamer.

Eindelijk besefte ze dat het een droom was geweest.

De zon kwam op en ze liep naar het raam en keek naar buiten. Assisi was zo stil, zo prachtig in het vroege ochtendlicht. Iedereen was nog binnen, en uit enkele schoorstenen steeg rook op. Er hing een vroege ochtendmist als een wolk boven de velden, die het licht brak.

Caitlin draaide zich plotseling om toen ze een krakend geluid hoorde, en ze zette zich schrap toen ze haar deur langzaam open zag gaan. Ze balde haar vuisten en bereidde zich voor op de ongewenste bezoeker.

Maar toen de deur verder openging, keek ze omlaag en werden haar ogen groot van verrukking.

Het was Rose die met haar neus de deur openduwde.

“Rose!” riep ze.

Rose duwde de deur helemaal open, rende naar binnen en sprong in Caitlins armen. Ze likte haar over haar hele gezicht en Caitlin huilde van vreugde.

Caitlin trok haar terug en bestudeerde haar aandachtig. Ze was voller en groter geworden.

“Hoe heb je me gevonden?” vroeg Caitlin.

Rose likte jankend haar rug.

Caitlin ging op de rand van haar bed zitten, aaide haar en dacht hard na om haar gedachten te ordenen. Als Rose de reis had overleefd, had Caleb dat misschien ook. Ze voelde zich gesterkt.

Rationeel gezien wist ze dat ze naar Florence moest. Om de zoektocht voort te zetten. Ze wist dat de sleutel tot het vinden van haar vader en het schild daar lagen.

Maar haar hart trok haar naar Venetië.

Als er ook maar de kleinste kans was dat Caleb daar zou zijn, moest ze dat weten. Dat moest ze.

Ze nam haar beslissing. Ze tilde Rose op, hield haar strak in haar armen, nam een aanloop en sprong uit het raam.

Ze wist dat ze hersteld was en dat haar vleugels uit zouden klappen.

En dat deden ze ook.

Binnen enkele momenten vloog Caitlin door de vroege ochtendlucht boven de heuvels van Umbrië, richting het noorden, op weg naar Venetië.




Hoofdstuk vijf


Kyle liep door de nauwe straten van de eeuwenoude wijk van Rome. Overal om hem heen sloten mensen hun winkels en trokken zij naar binnen. Zonsondergang was altijd al zijn favoriete tijd geweest, de tijd dat hij zich het sterkst voelde. Hij voelde zijn bloed versnellen in zijn aderen en hij voelde zichzelf sterker worden met elke stap. Hij was blij dat hij terug was in de drukke straten van Rome, vooral in deze eeuw. Deze zielige mensen waren nog honderden jaren verwijderd van technologieën als bewakingscamera’s. Hij kon deze hele stad met een gerust hart in de as leggen zonder bang te hoeven zijn dat hij werd betrapt.

Kyle sloeg de Via Del Seminario in, en binnen enkele momenten trok de ruimte open en bevond hij zich op een groot, antiek plein: het Piazza Della Rotonda.

En daar stond het. Kyle sloot zijn ogen en ademde diep in. Het voelde goed om terug te zijn. Recht tegenover hem stond de plek die hij eeuwenlang zijn thuis had genoemd, een van de belangrijkste vampierhoofdkwartieren ter wereld: het Pantheon.

Kyle was blij te zien dat het Pantheon nog steeds zo stond als altijd: een enorm, stenen gebouw, de cirkelvormige achterkant en aan de voorkant enorme, stenen zuilen. Overdag was het open voor toeristen, zelfs in deze tijd. Er kwamen eindeloze mensenmassa’s hierheen.

Maar ‘s avonds, nadat de deuren gesloten warden voor publiek, kwamen de échte eigenaars, de eigenlijke bewoners van dit gebouw: de Hoge Vampierraad.

Vampiers van grote en kleine verbonden, uit alle hoeken van de wereld kwamen erheen om elke sessie bij te wonen, die de hele nacht duurden. De raad heerste op elk gebied, gaf toestemming of trok die weer in. Niets in de vampierwereld gebeurde zonder dat zij ervan wisten, en in de meeste gevallen er hun goedkeuring aan gaven.

Het paste allemaal perfect bij elkaar. Het gebouw was oorspronkelijk een tempel voor de heidense goden geweest. Het was altijd al een plek van aanbidding geweest, een verzamelplek voor de duistere vampierkrachten. Het was overduidelijk voor iedereen met ogen: overal waren fresco’s, schilderijen en beelden te zien. Iedere menselijke bezoeker die de moeite nam om de missie van deze plek te lezen, kon beseffen wat het ware doel ervan was.

En als dat nog niet genoeg was, lagen alle grote vampier hier begraven. Het was een levend mausoleum, de perfecte thuisplek voor Kyle en zijn soortgenoten.

Kyle voelde zich alsof hij thuiskwam toen hij de trap opliep. Hij liep naar de enorme, ijzeren, dubbele deur en sloeg vier keer met de metalen klopper – het vampierteken – en wachtte.

Enkele momenten laten gleden de zware deuren slechts een paar centimeter open en zag Kyle een onbekend gezicht. De deur ging verder open, net ver genoeg om Kyle binnen te laten, en toen werd hij snel achter hem dichtgeslagen.

De gigantische bewaker, nog groter dan Kyle, keek omlaag.

“Word je verwacht?” vroeg hij behoedzaam.

“Nee.”

Kyle negeerde de bewaker en liep een paar stappen naar de kamer, tot hij plotseling een ijskoude greep op zijn arm voelde en stil bleef staan. Kyle brieste brandend van razernij.

De bewaker keek hem met een even grote razernij aan.

“Niemand gaat naar binnen zonder afspraak,” snauwde hij. “Je zult weg moeten gaan en een andere keer terug moeten komen.”

“Ik ga naar binnen waar ik wil,” siste Kyle terug. “En als je je hand niet heel snel van mijn pols haalt, zal ik je vreselijk laten lijden.”

De bewaker staarde terug en ze kwamen tot een patstelling.

“Ik zie dat sommige dingen nooit veranderen,” klonk een stem. “Het is goed, je kunt hem loslaten.”

Kyle voelde de greep verdwijnen, draaide zich om en zag een bekend gezicht: het was Lore, een van de hoofdadviseurs van de Raad. Hij stond glimlachend naar Kyle te staren en schudde zijn hoofd.

“Kyle,” zei hij, “ik had nooit gedacht jou ooit nog te zien.”

Kyle keek nog steeds woedend naar de bewaker, streek zijn jas glad en knikte langzaam. “Ik heb dingen te bespreken met de Raad,” zei hij. “Het kan niet wachten.”

“Het spijt me, oude vriend,” antwoordde Lore, “maar de agenda is vol voor vandaag. Sommigen wachten al maanden. Blijkbaar zijn er in elke uithoek van de wereld belangrijke vampierzaken. Maar als je volgende week terugkomt, denk ik dat ik wel kan regelen—”

Kyle stapte vooruit. “Je begrijpt het niet,” zei hij gespannen. “Ik kom niet uit deze tijd. Ik kom uit de toekomst. Uit een compleet andere wereld. Het laatste oordeel is aangebroken. We staan op het punt om te winnen – een totale overwinning te boeken. En als ik ze niet nu direct zie, zullen er ernstige gevolgen zijn voor ons allemaal.”

Lore’s glimlach vervaagde toen hij besefte hoe ernstig het was; uiteindelijk, na enkele gespannen momenten, schraapte hij zijn keel. “Volg me.”

Hij draaide zich om en liep weg; Kyle volgde hem op zijn hielen.

Kyle liep door een lange, brede gang en enkele momenten later betrad hij de enorme, open kamer. Die was gigantisch, compleet open en had een hoog, cirkelvormig plafond en een glimmende marmeren vloer. De kamer was cirkelvormig en aan de buitenkant stonden versierde zuilen en beelden op sokkels die de kamer inkeken.

Honderden vampiers stonden aan de buitenkant van de kamer, van elk mogelijk ras en geloof. Kyle wist dat ze voornamelijk huurlingen waren, allemaal net zo kwaadaardig als hij. Ze keken allemaal geduldig toe hoe de Hogeraad aan de andere kant van de kamer achter hun tafels zaten en rechtspraken. Hij voelde de spanning in de ruimte.

Kyle liep naar binnen en nam het allemaal in zich op. Het was juist om naar de Raad te gaan. Hij had kunnen proberen ze te negeren en gewoon op Caitlin te gaan jagen, maar de Raad zou informatie hebben, en zou hem veel sneller naar haar kunnen leiden. Nog belangrijker was dat hij hun officiële opdracht nodig had. Caitlin vinden was geen puur persoonlijke zaak, maar had groot belang voor het hele vampierras. Als de Raad hem steunde, en hij wist zeker dat ze dat zouden doen, zou hij niet alleen hun toestemming hebben, maar ook toegang tot hun middelen. Hij kon haar sneller doden, eerder thuis zijn en eerder klaar om deze oorlog te beëindigen.

Zonder hun toestemming zou hij gewoon een eenling zijn. Daar had Kyle geen problemen mee, maar hij wilde niet constant over zijn schouder moeten kijken: als hij zonder hun toestemming handelde, konden ze vampiers sturen om hem zelf te doden. Hij had er vertrouwen in dat hij die wel aankon, maar hij wilde er geen tijd en energie aan verspillen.

Maar als ze zijn eisen naast zich neerlegden, was hij bereid alles te doen dat nodig was om haar om te brengen.

Uiteindelijk was het niet meer dan een formaliteit in een eindeloze reeks formaliteiten. Die etiquette was het bindmiddel dat hen samenhield – maar hij irriteerde Kyle ook eindeloos.

Terwijl Kyle dieper de kamer binnenliep, keek hij naar de Raad. Ze waren precies zoals Kyle zich hen herinnerde. Aan de andere kant van de kamer zaten de twaalf rechters van de Hoge Raad op een verhoging. Ze waren gekleed in strenge, zwarte gewaden en droegen allemaal een zwarte kap die hun gezichten verborg. Kyle wist desalniettemin wat deze mannen waren. Hij had ze door de eeuwen heen vele malen gezien. Een keer, en slechts één keer, hadden ze hun kap afgedaan en hij hun lelijke, oude gezichten gezien van de vampiers die al miljoenen jaren op deze planeet rondliepen. Ze waren afschrikwekkende nachtschepsels.

Maar ze waren de Hoge Raad van zijn tijd en ze hadden hier altijd al gewoond, al sinds het Pantheon gebouwd werd. Het was een deel van hen en niemand van hun soort, zelfs Kyle niet, durfde tegen hun oordeel in te gaan. Hun krachten waren te intens en de middelen tot hun beschikking te groot. Kyle kon misschien nog wegkomen met het doden van een of twee van hen, maar het leger dat ze konden oproepen uit alle hoeken van de wereld, zou hem uiteindelijk te pakken krijgen.

De honderden vampiers in de kamer waren gekomen om de Raad hun uitspraken te zien doen en om een audiëntie af te wachten. Ze gingen altijd netjes aan de rand in de houding staan, waardoor het midden van de kamer vrij bleef. Op een person na. Altijd stond er iemand over wie geoordeeld moest worden.

Op dit moment stond er een arme ziel in zijn eentje te trillen en naar hun verhullende kappen te staten, wachtend op hun oordeel. Kyle had al eens op die plek gestaan. Het was bepaald niet prettig. Als ze de zaak waarmee je hen benaderde niets vonden, zou het kunnen dat ze je doodden waar je stond. Je ging niet zomaar naar hen toe – het was altijd een zaak van leven of dood.

“Wacht hier,” fluisterde Lore tegen Kyle, en hij ging richting de menigte. Kyle stond aan de rand en keek toe.

Kyle keek toe en zag een rechter heel licht knikken, en er verschenen twee vampiers, een van elke kant. Ze grepen allebei een arm van de persoon die tegenover de Raad stond.

“Nee! NEE!” schreeuwde hij.

Maar dat mocht niet baten. Ze sleepten hem weg, en hij worstelde en schreeuwde in de wetenschap dat hij naar zijn dood werd gesleept en dat niets dat hij zei of deed hem nog kon redden. Hij moest iets van hen hebben gevraagd dat ze niet hadden goedgekeurd, besefte Kyle terwijl de kreten van de vampier door de kamer echoden. Eindelijk ging er een deur open, werd hij naar buiten geleid en werd de deur weer achter hem dichtgeslagen. De stilte keerde terug in de ruimte.

Kyle voelde de spanning in de lucht toen de andere vampiers elkaar aankeken, bang voor het moment van hun audiëntie.

Kyle zag Lore op een bediende af stappen, dicht bij de Raad, en in zijn oren fluisteren. De bediende stapte op zijn beurt naar een rechter, knielde neer en fluisterde in zijn oor.

De rechter draaide heel licht zijn hoofd en de man wees precies naar Kyle. Zelfs van deze afstand kon Kyle voelen hoe de ogen van de rechter zich in hem boorden, verborgen onder zijn kap. Ondanks zichzelf voelde Kyle een rilling. Eindelijk was hij bij waar kwaad.

De bediende knikte, en dat was het teken voor Kyle.

Kyle baande zich een weg door de menigte en liep recht naar het midden van de lege vloer. Hij ging op de kleine cirkel in het midden van de kamer staan – de plek. Hij wist data ls hij omhoog keek, hij recht boven zijn hoofd het gat in het plafond, het oog, zou zien. Overdag kwam er een straal zonlicht doorheen; nu, na zonsondergang, was het licht erg zwak. De ruimte werd hoofdzakelijk verlicht door toortsen.

Kyle knielde en boog, wachtend tot zij hem zouden aanspreken, zoals het hoorde volgens de vampieretiquette.

“Kyle van het Zwarttijverbond,” kondigde een rechter langzaam aan. “Je bent moedig dat je ons onaangekondigd benadert. Als je verzoek niet onze goedkeuring krijgt, weet je dat je de doodstraf riskeert.”

Het was geen vraag, maar een constatering. Kyle kende de gevolgen. Maar hij was niet bang voor de uitkomst.

“Ik ben op de hoogte, meester,” zei Kyle simpelweg, en hij wachtte.

Uiteindelijk, na een kort overleg, klonk de volgende aankondiging: “Spreek dan. Wat verzoek je van ons?”

“Ik kom uit een andere tijd. Tweehonderd jaar in de toekomst.”

Er ontstond een luid rumoer in de kamer. Een bediende sloeg drie keer met zijn staf tegen de grond en riep: “Stilte!”

Eindelijk werd de ruimte weer stil.

Kyle ging verder. “Ik reis niet lichtvaardig door de tijd, zoals niemand van ons dat zomaar doet. Er was een noodgeval. In de tijd waarin ik leef komt er een oorlog – een glorieuze vampieroorlog. Het begin in New York en zal zich van daaruit verspreiden. Het is de vampier-Apocalyps waar we altijd al van hebben gedroomd. Onze soort zal eindelijk overwinnen. We zullen de hele mensheid uitroeien of tot slaaf maken. Ook de goedaardige vampierverbonden gaan eraan, iedereen die ons in de weg staat. Dit weet ik omdat ik de leider van die oorlog ben.”

Opnieuw ontstond er een luid rumoer, en opnieuw werd de staf op de grond geslagen.

“Maar mijn oorlog is nog niet voorbij,” riep Kyle boven het lawaai uit. “Er is nog slechts één doorn in mijn zij, één persoon die alles kan verpesten dat we hebben bereikt en die deze glorieuze toekomst voor ons kan verpesten. Ze heeft een speciale afstamming en is teruggereisd in de tijd, waarschijnlijk om aan mij te ontsnappen. Ik ben hierheen gekomen om haar te vinden en haar voor eens en altijd te doden. Tot ik dat doe, blijft de toekomst voor ons allen onzeker.

Ik sta hier vandaag voor jullie om toestemming te vragen haar te doden, in jullie tijd en domein. Ik zou ook graag jullie hulp bij het zoeken.”

Kyle boog zijn hoofd opnieuw en wachtte. Zijn hart klopte sneller terwijl hij hun oordeel afwachtte. Natuurlijk zou het in hun eigen belang zijn om hem te helpen, en hij zag geen reden waarom ze het niet zouden doen. Maar toch, deze wezens leefden al miljoenen jaren, waren zelfs nog ouder dan hij, en ze waren volledig onvoorspelbaar. Hij wist nooit wat hun doelen nu eigenlijk waren, en hun oordelen leken altijd net zo willekeurig als de wind.

Hij wachtte in de zware stilte.

Eindelijk klonk er geschraap van een keel.

“Natuurlijk weten we over wie je spreekt,” klonk de schrapende stem van een rechter. “Je spreekt over Caitlin. Over wat het Pollepelverbond zal zijn. Maar wie eigenlijk bij een ander, veel machtiger verbond hoort. Ja, ze is gisteren in onze tijd aangekomen. Natuurlijk weten wij dit. En als we haar zelf hadden willen doden, denk je dan dat we dat niet al hadden gedaan?”

Kyle wist dat hij beter niet kon antwoorden. Ze hadden hun trots nodig. Hij zou ze hun toespraak laten afmaken.

“Maar wel bewonderen we je vastberadenheid en je toekomstige oorlog,” ging de rechter verder. “Ja, dat bewonderen we zeer sterk.”

Er viel een nieuw moment van zware stilte.

“We staan je toe haar op te sporen,” ging de rechter verder, “maar als je haar vindt, zal je haar niet doden. Je neemt haar levend gevangen en brengt haar terug naar ons. We zouden er zelf nogal van genieten om haar te doden, en haar langzaam te zien sterven. Ze zou de perfecte kandidaat zijn voor de Spelen.”

Kyle was ziedend van razernij. De Spelen. Natuurlijk. Dat was het enige waar deze zieke, oude vampiers ooit wat om gaven. Hij herinnerde het zich weer. Ze hadden het Colosseum veranderd in een arena voor hun sport: gevechten tussen vampier en vampier, tussen vampier en mens en tussen vampier en beest; ze genoten ervan toe te kijken hoe ze elkaar allemaal aan stukken scheurden. De Spelen waren wreed, en op zijn eigen manier bewonderde Kyle ze.

Maar het was niet wat hij wilde voor Caitlin. Hij wilde haar dood. Punt uit. Niet dat hij het erg zou vinden dat ze gemarteld zou worden. Maar hij wilde geen tijd verspillen en niets aan het toeval overlaten. Natuurlijk had nog nooit iemand de Spelen overleefd, maar tegelijkertijd wist men nooit wat er kon gebeuren.

“Maar, meesters,” protesteerde Kyle, “Caitlin stamt, zoals jullie zeiden, van een krachtige bloedlijn af, en ze is gevaarlijker en ongrijpbaarder dan u zich voor kunt stellen. Ik verzoek om toestemming om haar onmiddellijk te doden. Er staat te veel op het spel.”

“Je bent nog jong,” zei een andere rechter, “dus vergeven we je dat je aan ons oordeel twijfelt. Normaal zou je ter plekke gedood zijn.”

Kyle boog zijn hoofd. Hij besefte dat hij te ver was gegaan. Nog nóóit had iemand de rechters tegengesproken.

“Ze is in Assisi. Daar ga je nu heen. Ga snel en treuzel niet. Nu je het zo hebt gesteld, kijken we er enorm naar uit haar voor onze ogen te zien sterven.”

Kyle draaide zich om.

“En Kyle,” riep een van hen.

Hij draaide zich weer om.

De hoofdrechter trok zijn kap terug, en liet daarmee het meest groteske gezicht zien dat Kyle ooit had gezien, vol met bulten, rimpels en wratten. Hij opende zijn mond en grijnsde afschuwelijk, waarbij gele, scherpe tanden en blinkende, zwarte ogen zichtbaar werden. Hij grijnsde nog wijder: “De volgende keer dat je onaangekondigd voor ons verschijnt, zal jíj degene zijn die langzaam sterft.”




Hoofdstuk zes


Caitlin vloog boven het pittoreske Umbrische platteland, over heuvels en valleien, en bekeek het weelderige, groene landschap in het vroege ochtendlicht. Onder haar uitgespreid lagen de kleine boerengemeenschappen: kleine, stenen huisjes omringd door honderden vierkante meters land; er kwam rook uit de schoorstenen.

Naarmate ze naar het noorden vloog, veranderde het landschap geleidelijk in de heuvels en valleien van Toscane. Zo ver ze maar kon kijken, zag ze wijngaarden die in de glooiende heuvels waren geplant, en arbeiders die grote strohoeden die al aan het werk waren en de ranken in de vroege ochtend verzorgden. Dit land was prachtig, en een deel van haar wilde dat ze nu kon afdalen, en een leven kon starten in een van die kleine boerderijhuisjes.

Maar er was werk aan de winkel. Ze vloog verder naar het noorden en hield Rose stevig vast, die opgekruld in haar shirt lag. Caitlin voelde dat ze dichterbij Venetië kwam en ze voelde zich erdoor aangetrokken als een magneet. Hoe dichterbij ze kwam, hoe meer anticipatie ze voelde in haar hart; ze kon nu al voelen dat daar mensen waren die ze ooit had gekend. Ze wist alleen nog niet wie. Ze kon niet voelen of Caleb er was, of zelfs maar of hij nog leefde.

Caitlin had er altijd van gedroomd om naar Venetië te gaan. Ze had foto’s van de kanalen gezien, van de gondels, en had zich altijd voorgesteld dat ze er ooit heen zou gaan, mogelijk met iemand waar ze van hield. Ze had zich zelfs een huwelijksaanzoek op een gondel voorgesteld. Maar ze had nooit verwacht op deze manier te gaan.

Terwijl ze steeds dichterbij kwam, besefte ze dat het Venetië dat ze nu zou bezoeken, dat van 1790, heel anders kon zijn dan de foto’s uit de 21


eeuw die ze kende. Ze verwachtte dat het kleiner, minder ontwikkeld en meer plattelands zou zijn. Ze stelde zich ook voor dat het er nog niet zo druk zou zijn.

Maar ze merkte al snel dat ze er behoorlijk naast zat.

Toen Caitlin eindelijk de buitenwijken van Venetië bereikte, schrok ze toen ze zelfs van deze hoogte zag dat de stad er verrassend veel uitzag als de foto’s ervan in de moderne tijd. Ze herkende de beroemde historische architectuur, alle kleine bruggen, dezelfde bochten in de kanalen. Sterker nog, ze was geschokt dat het Venetië van 1790 wat uiterlijk betreft helemaal niet zoveel verschilde van dat van de 21


eeuw.

Hoe meer ze nadacht, hoe logischer het werd. De architectuur van Venetië was niet slechts honderd jaar oud: hij was honderden en honderden jaren oud. Ze herinnerde zich een geschiedenisles op een van haar vele scholen, die over Venetië ging, over een paar kerken die in de 12


eeuw gebouwd werden. Nu wilde ze dat ze beter had opgelet. Het Venetië onder haar, een uitgestrekte massa gebouwen, was geen gloednieuwe stad. Zelfs in 1790 was het al honderden jaren oud.

Caitlin voelde zich daardoor getroost. Ze had verwacht dat het jaar 1790 zou zijn als een andere planeet, en ze was opgelucht om te zien dat er helemaal niet zoveel was veranderd. Dit zag er eigenlijk uit als dezelfde stad die ze bezocht zou hebben in de 21


eeuw. Het enige verschil dat ze meteen kon zien, was dat er natuurlijk geen enkele motorboot op de wateren lag. Er lagen geen speedboten, geen grote ferry’s en geen cruiseschepen. In plaats daarvan waren de wateren vol met zeilschepen met metershoge masten.

Caitlin verbaasde zich ook over de drukte. Ze dook lager en vloog nog een meter of dertig boven de stad, en zelfs nu, in de vroege ochtend, waren de straten afgeladen met mensen. En de waterwegen waren compleet gevuld met bootverkeer. Ze was geschokt: deze stad zat nog meer verstopt dan Times Square. Ze had zich altijd voorgesteld dat terug in de tijd reizen zou betekenen dat er minder mensen, kleinere menigten zouden zijn. Waarschijnlijk had ze ook dat mis.

Terwijl ze om de stad heen bleef vliegen, werd ze nog wel het meest verrast door het feit dat Venetië niet slechts één stad was, niet één eiland: het lag verspreid over vele eilanden, tientallen eilanden aan alle kanten, met allemaal hun eigen gebouwen. Het waren allemaal kleine stadjes op zich. De meeste gebouwen stonden op het eiland waar Venetië zelf op lag, dat het dichtst bebouwd was. Maar de tientallen andere eilanden leken met elkaar verbonden en een essentieel onderdeel van de stad te vormen.

Waar ze zich ook over verbaasde, was de kleur van het water: het was een glimmend blauw. Het was zo licht, zo onwerkelijk, eerder het soort water dat ze ergens in de Caribbean had verwacht.

Terwijl ze steeds opnieuw over het eiland vloog in een poging zich te oriënteren en een landingsplek uit te zoeken, had ze er spijt van dat ze hier nooit heen was gegaan in de 21


eeuw. Ach, in ieder geval had ze nu haar kans.

Caitlin werd ook enigszins overweldigd. Het leek zo’n enorm uitgestrekte plek. Ze had geen idee waar ze moest landen, waar ze moest beginnen met zoeken naar mensen die ze ooit had gekend – als die zelfs maar hier waren. Ze had zichzelf de dwaze voorstelling van een kalmer, meer pittoresk Venetië gemaakt. Zelfs van hieraf kon ze al zien dat ze dagenlang door deze stad kon lopen zonder de andere kant te bereiken.

Ze besefte dat er geen enkele plek was om onopvallend te landen op het eiland van Venetië zelf. Het was er te druk en er was geen onopvallende manier om het te benaderen. Ze wilde niet dat soort aandacht op zich vestigen. Ze had geen idee welke andere verbonden daarbeneden waren, en hoe territoriaal die waren; ze had geen idee of ze vriendelijk of kwaadaardig waren; en ze had geen idee of die mensen net als in Assisi op jacht waren naar vampiers en achter haar aan zouden komen. Het laatste dat ze wilde was nog een meute.

Caitlin besloot op het vasteland te landen, ver van het eiland. Ze zag enorme boten vol mensen die richting het vasteland leken te gaan, en ze bedacht dat dat de beste eindhalte voor haar vlucht was. De boten zouden haar tenminste naar het hart van de stad brengen.

Caitlin landde onopvallend achter een boomgaard in het binnenland, niet ver van de boten. Ze zette Rose neer, die onmiddellijk naar het dichtstbijzijnde bosje rende om haar behoeften te doen. Toen ze klaar was keek Rose op naar Caitlin en begon ze te janken. Caitlin zag in haar ogen dat ze honger had. Ze leed met haar mee: zij had ook honger.

Het vliegen had haar uitgeput en Caitlin besefte dat ze nog niet volledig was hersteld. Ze besefte ook dat ze honger had gekregen. Ze wilde zich voeden. En niet met menselijk voedsel.

Ze keek rond, maar zag geen enkel hert in zicht. Er was geen tijd om te zoeken. Er klonk een luid gefluit van de boot, die zich klaarmaakte voor vertrek. Zij en Rose zouden moeten wachten en het later uitvogelen.

Caitlin voelde een steek van heimwee; ze miste de veiligheid en het gemak van Pollepel, en het aan Calebs zijde staan, die haar leerde hoe ze moest jagen en die haar begeleidde. Aan zijn zijde voelde ze altijd dat alles goed zou komen. Nu ze op zichzelf was, wist ze dat niet meer zo zeker.


* * *

Caitlin liep met Rose aan haar zijde naar de dichtstbijzijnde boot. Het was een grote zeilboot die met een lang touw aan de kade vastlag. Ze keek omhoog en zag dat hij helemaal vol stond met mensen. De laatste passagiers liepen de loopplank op en Caitlin haastte zich met Rose naar de plank voor die weg zou worden gehaald.

Maar ze werd verrast door een grote, vlezige hand die hard tegen haar borst sloeg om haar tegen te houden.

“Kaartje?” klonk een stem.

Caitlin keek om en zag een grote, gespierde man op haar neerkijken. Hij was lomp en ongeschoren, en zelfs van hier kon ze hem ruiken.

Caitlins woede kwam weer op. Ze was al gespannen door het niet eten, en ze haatte de hand die haar tegenhield.

“Heb ik niet,” snauwde Caitlin. “Kun je ons niet gewoon doorlaten?”

De man schudde strak zijn hoofd en draaide zich om. “Geen kaartje, geen rit,” zei hij.

Haar woede groeide nog een maatje groter en ze dwong zichzelf aan Aiden te denken. Wat zou hij tegen haar zeggen? Adem diep in. Ontspan je. Gebruik je hoofd, niet je lichaam. Hij zou haar hebben herinnerd dat zij sterker was dan dit mens. Hij zou haar zeggen zich op zichzelf te focussen. Zich te concentreren. Haar innerlijke talenten te gebruiken.

Ze sloot haar ogen en probeerde zich op haar ademhaling te concentreren. Ze probeerde haar gedachten op deze man te richten.

Je zult ons op deze boot laten, droeg ze hem op. Zonder dat wij je betalen.

Caitlin opende haar ogen en verwachtte dat hij haar de overtocht zou aanbieden. Maar tot haar ergernis deed hij dat niet. Hij negeerde haar en was bezig de laatste touwen los te maken.

Het werkte niet. Of ze was haar wilsdwangkrachten kwijt, of ze waren nog niet helemaal terug. Of misschien was ze gewoon te afgeleid, niet geconcentreerd genoeg.

Plotseling herinnerde ze zich iets. Haar zakken. Ze voelde er snel in en vroeg zich af of ze iets had meegenomen uit de 21


eeuw, en zo ja: wat. Ze vond iets en was opgelucht toen ze zag dat het een briefje van 20 dollar was.

“Hier,” zei ze, en ze gaf het aan hem.

Hij nam het aan, verfrommelde het, bracht het omhoog en bekeek het.

“Wat is dit?” vroeg hij. “Ik ken dit niet.”

“Het is een briefje van twintig,” legde Caitlin uit, maar nog terwijl ze die woorden uitsprak, besefte ze hoe dom ze klonk. Natuurlijk. Hoe zou hij dit kúnnen kennen? Het was Amerikaans. En het zou nog een jaar of tweehonderd niet bestaan.

Met een steek van angst besefte Caitlin plotseling dat al het geld dat ze had nutteloos zou zijn.

“Rommel,” zei hij, en hij duwde het briefje terug in haar hand.

Caitlin keek om en voelde nog een angststeek toen ze zag dat ze de touwen losmaakten en dat de boot op het punt stond te vertrekken. Ze dacht snel, reikte opnieuw in haar zakken en haalde wat kleingeld tevoorschijn. Ze keek omlaag, zag een kwartje en gaf het aan hem.

Hier was hij meer in geïnteresseerd, en hij hield het tegen het licht. Maar hij was nog steeds niet overtuigd.

Hij duwde het terug in haar hand.

“Kom maar terug met echt geld,” zei hij; toen hij naar Rose keek, voegde hij toe: “en verboden voor honden.”

Caitlins gedachten schoten naar Caleb. Misschien was hij daar, net buiten haar bereikt, op het eiland Venetië, slechts een boottocht van haar verwijderd. Ze was woedend dat deze man haar bij hem weghield. Ze hád echt geld, maar alleen niet zíjn geld. En daarbij: de boot zag er nauwelijks zeewaardig uit, en er stonden honderden mensen op. Maakte één kaartje echt zoveel verschil? Het was gewoon niet eerlijk.

Toen hij het geld in Caitlins handpalm legde, greep hij plotseling haar pols met zijn grote, zweterige handen. Hij staarde vuil naar haar en er verscheen een brede, scheve glimlach op zijn gezicht, waardoor zichtbaar werd dat hij enkele tanden miste. Ze rook zijn slechte adem.

“Als je geen geld hebt, betaal je maar op een andere manier,”zei hij, en zijn smerige glimlach verbreedde. Hij raakte met zijn andere hand haar wang aan.

Caitlins reflexen kwamen in actie, en ze sloeg automatisch zijn hand hard weg en trok haar pols uit zijn greep. Ze werd verrast door haar eigen kracht.

Hij keek haar aan, blijkbaar geschokt dat zo’n klein meisje zoveel kracht kon bezitten, en zijn glimlach veranderde in een verontwaardigde frons. Hij rochelde en spoog recht naar haar voeten. Caitlin keek omlaag en zag zijn fluim tot haar afschuw op haar schoenen landen.

“Mazzel ik jou niet in stukken hakken,” gromde hij en hij draaide zich abrupt om en ging verder met het losmaken van de touwen.

Caitlin voelde haar wangen rood worden toen de razernij haar overviel. Waren mannen dan overal hetzelfde? In elke tijd en op elke plek? Was dit wat ze moest verwachten van de behandeling van vrouwen in deze tijd? Ze dacht aan alle andere vrouwen, aan alles dat zij in deze tijd moesten verduren, en ze voelde haar woede groeien. Ze had het idee dat ze voor hen allemaal moest opkomen.

Hij stond nog steeds voorovergebogen touwen los te maken, en ze trapte hem snel en hard tegen zijn achterste. Door de trap vloog hij over de pier en vloog hij vijf meter omlaag, met zijn hoofd vooruit het water in. Hij landde met een luide plons.

Caitlin rende snel naar het touw met Rose aan haar zijde, en baande zich een weg naar het enorme zeilschip vol mensen.

Het was zo snel gebeurd dat ze hoopte dat niemand het had gezien. Dat leek inderdaad het geval, want de bemanning trok de loopplank in en het schip begon te varen.

Caitlin haastte zich naar de rand en keek omlaag. Ze zag hem spartelen in het water, en hij schudde zijn vuist naar de boot.

“Stop boot! Stop boot!” schreeuwde de man.

Zijn kreten werden echter overstemd doordat honderden opgewonden passagiers juichten dat de boot eindelijk vertrok.

Een van de bemanningsleden zag hem en rende naar de zijkant van de boot; hij volgde de vinger van de andere man, die naar Caitlin wees.

Caitlin wachtte niet af wat er zou gebeuren. Ze dook snel de dichte menigte in met Rose aan haar zijde, en schoot verschillende kanten op tot ze diep in de menigte stond, ergens in het midden van de boot. Ze duwde zich nog dieper de menigte in, bleef bewegen. Er waren honderden mensen in een kleine ruimte samengepakt, en ze hoopte dat ze haar of Rose niet zouden zien.

Binnen enkele minuten ging de boot in volle vaart. Na een tijdje haalde Caitlin opgelucht adem. Ze besefte dat er niemand achter haar aan kwam, of dat ze zelfs maar naar haar zochten, voor zover zij kon zien.

Ze begon zich kalmer een weg door de menigte te banen, en liep naar de andere kant van de boot, met Rose nog altijd naast zich. Uiteindelijk wist ze er te komen, wrong ze zich een weg naar de overvolle reling, leunde naar voren en keek voor zich uit.

In de verte deinde de bruut nog steeds op en neer in het water. Hij trok zichzelf omhoog op de pier, en was nu nog slechts een puntje aan de horizon. Caitlin glimlachte. Net goed.

Ze draaide zich om en zag dat Venetië recht voor haar lag.

Ze glimlachte nog breder, leunde over de reling en voelde het koele zeewater in haar haren vliegen. Het was een warme dag in mei, en de temperatuur was heerlijk en de zoute lucht was verfrissend. Rose sprong naast haar omhoog, legde haar poten op de rand van de reling; ook zij keek uit en rook de lucht.

Caitlin had altijd al van boten gehouden. Ze had nog nooit een authentieke, historische zeilboot bezocht, laat staan erop gevaren. Ze glimlachte en corrigeerde zichzelf: dit was niet langer een historisch schip, dit was een modern schip. Het was tenslotte 1790. Ze moest bijna hardop lachen bij die gedachte.

Ze keek omhoog naar de hoge, houten masten die de lucht in rezen. Ze keek hoe de bemanning zich opstelden en aan dikke touwen trokken; hele meters zwaar canvaszeil werd geheven, en ze hoorde het materiaal flapperen. Het zag er zwaar uit, en de bemanning zweette in de zon in hun poging het zeil nog een paar centimeter hoger te krijgen door uit alle macht aan de touwen te trekken.

Dus zo werd dat gedaan. Caitlin was onder de indruk van de efficiëntie, en van de naadloosheid waarmee alles werkte. Ze kon zich niet voorstellen hoe deze enorme, volgepakte boot vooruitkwam, zeker zonder de hulp van moderne motoren. Ze vroeg zich af wat de kapitein van het schip zou doen als ze hem zou vertellen over de motoren van de 21


eeuw, over hoeveel sneller hij daarmee zou kunnen gaan. Hij zou waarschijnlijk denken dat ze gek was.

Ze keek omlaag en zag een meter een of zeven lager het water aan zich voorbij schieten; kleine golven sprongen omhoog tegen de romp van de boot. Het was was zo licht, zo blauw, dat het wel magisch leek.

Overal om haar heen verdrongen zich mensen, die allemaal probeerden hun weg naar de reling te banen om uit te kijken over het water. Ze keek keek rond en besefte hoe simpel de meesten gekleed waren; velen droegen een tuniek en sandalen, en sommige mensen waren zelfs blootsvoets. Er waren echter ook anderen die elegant gekleed waren, en die afstand van de menigte leken te bewaren. Enkele mensen droegen versierde maskers met een lange snavelneus. Ze lachten en duwden elkaar, en ze leken dronken.





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/morgan-rice/voorbestemd/) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



In VOORBESTEMD (Boek #4 van de Vampierverslagen) wordt Caitlin wakker en bevindt ze zich in een ander tijdperk. Ze is op een kerkhof, op de vlucht voor een meute dorpelingen en zoekt haar toevlucht in het eeuwenoude klooster van Assisi, op het platteland in het Italiaanse Umbrië. Daar komt ze achter haar lot en haar missie: haar vader vinden, en daarmee het oude vampierschild dat nodig is om de mens te redden.

Как скачать книгу - "Voorbestemd" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Voorbestemd" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Voorbestemd", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Voorbestemd»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Voorbestemd" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Видео по теме - Déjà Vu - Alles is Voorbestemd | Trailer | Serie | Seizoen 2 | Streamz

Книги серии

Книги автора

Аудиокниги автора

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *