Книга - Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente

a
A

Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente
James Beck




James Montgomery Beck

Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente / (het wereldconflict als een rechtsgeding behandeld)



Een aantal diplomaten in dit vlugschrift vermeld verdienen wellicht, ten behoeve van den lezer, nadere aanduiding, voor zoover hunne functiën en staandplaatsen aangaat: —

Sir E. Grey



    Engelsch “Secretary of State for Foreign Affairs” (Minister van Buitenlandsche Zaken).

Count Benckendorff



    Russisch Gezant te Londen.

Count Mensdorff



    Oostenrijksch-Hongaarsch Gezant te Londen.

M. Sazonow



    Russisch Minister van Buitenlandsche Zaken.

Dr. von Bethmann Hollweg



    Duitsch Rijkskanselier.

Sir E. Goschen



    Engelsch Gezant te Berlijn.

Sir H. Rumbold



    Engelsch Gezantschapsraad te Berlijn.

Count Berchtold



    Oostenrijksch-Hongaarsch Staats-secretaris voor Buitenlandsche Zaken.

Baron Macchio



    Oostenrijksch-Hongaarsch Onder-Staats-secretaris voor Buitenlandsche Zaken.

Sir Maurice de Bunsen



    Engelsch Gezant te Weenen.

Herr von Below



    Duitsch Gezant te Brussel.




HET TWEEVOUDIG VERBOND contra DE DRIEVOUDIGE ENTENTE.[1 - Noot van den Vertaler. Men neme bij het lezen van dit artikel in acht, dat de schrijver destijds volkomen onbekend was met de merkwaardige onthullingen in de Italiaansche kamer, aantoonende dat Duitschland en Oostenrijk reeds verleden jaar (1913) besloten, Servië aan te vallen.]




VÓÓR DEN HOOGEN RAAD DER WERELDBESCHAVING




In zake Het Tweevoudig Verbond contra De Drievoudige Entente. Pleidooi van James M. Beck, gewezen Assistent-Procureur-Generaal van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika


Laten wij eens aannemen, dat er in dit jaar der Dis-Gratie, Negentienhonderd Veertien, een Hooge Raad der Wereldbeschaving bestond – en laat ons bidden dat het hiertoe eenmaal kome! – waarvoor de onafhankelijke volken hunne geschillen konden brengen, zonder tot de minder rechtvaardige en afdoende beslechting gewapenderhand hun toevlucht te nemen. Laat ons verder veronderstellen, dat elk der thans met elkaar overhoop liggende partijen van eene voldoende hoeveelheid Christelijke zuurdesem was doortrokken om heur grieven te doen berechten, niet volgens de argumenten van het kanon en het geweer, maar volgens de eeuwige beginselen der gerechtigheid.

Wat zou zulk een verheven rechtbank omtrent het huidig wereldconflict beslissen?

Op den voorgrond zij gesteld, dat men niet tot de beoordeeling van de ethische quaestie, wie gelijk heeft en wie ongelijk, kan geraken zonder a priori aan te nemen, dat ook het internationaal verkeer een moraliteit kent.

Dit grondbeginsel, waarop de wereldbeschaving uitteraard rust, wordt ongelukkigerwijze al dadelijk verworpen door een groep van intellectueele degeneré's. Een aantal dezer gaan van de leer uit dat moreele overwegingen eenvoudig voor die van militaire noodwendigheid of van een beweerde verklaarde voorbeschikking hebben te wijken. Dit is de beruchte Bernhardi-leer.

Anderen weer leeraren, dat oorlog iets onvermijdelijks en heelemaal niet verwerpelijks is, zoodat de oorlogvoerenden elkaar al heel weinig te verwijten hebben. Volgens deze theorie zouden alle thans in den strijd betrokken volken hoogstens kunnen worden beschouwd als de slachtoffers van een fatalen samenloop van omstandigheden; de allereerste plicht van den Staat komt volgens deze opvatting neer op het zich stelselmatig toerusten tot de verdelging van onze buren, zoo gauw dit in onze kraam te pas komt. Hoezeer deze redeneeringen zich achter handig gevonden argumenten versteken, zullen wel alle normaal denkende wezens het eens zijn, dat deze oorlog een misdaad is tegen de beschaving en voor hen is de vraag, waarop het aankomt, wie van de beide vechtende groepen mogendheden moraliter voor dezen misdaad aansprakelijk is.

Vragen als de volgende doen zich voor:

“Was Oostenrijk in haar recht toen zij Servië den oorlog verklaarde?”

“Handelde Duitschland rechtmatig met Rusland en Frankrijk den oorlog aan te doen?”

“Was Engeland gerechtvaardigd, toen zij Duitschland haar oorlogsverklaring zond?”

Waar de beantwoording der laatste vraag ons het minst ingewikkeld voorkomt, zullen wij met haar beginnen.




Engeland's Rechtvaardiging


Engeland's rechtvaardiging grondt zich op het Traktaat van 1839, waarbij Pruisen, Frankrijk, Engeland, Oostenrijk en Rusland de voortdurende onzijdigheid van België plechtig waarborgden, eene verklaring die door Graaf Bismarck, destijds Rijkskanselier, op 22 Juli 1870 werd bevestigd, zooals zij zoo mogelijk nog sterker en kortelings werd bevestigd in wat wij in het Belgische Grijs-boek lezen.

In het voorjaar van 1913 was er in de Budget-Commissie van den Rijksdag een debat aan den gang over de Begrooting voor Oorlog. In den loop van dit debat liet de Duitsche Staats-Secretaris zich als volgt uit:

“De neutraliteit van België is vastgesteld door internationale conventies en Duitschland is besloten die conventies te eerbiedigen.”

Om deze plechtige verzekering zoo mogelijk nog wichtiger te maken, voegde de Minister van Oorlog er in hetzelfde debat aan toe:

“België speelt geenerlei rol in de motiveering van het ontwerp van de Duitsche militaire reorganisatie, dat zijne rechtvaardiging vindt in den toestand in het Oosten. Duitschland zal niet uit het oog verliezen, dat de Belgische neutraliteit is gewaarborgd door de internationale verdragen.”

Een jaar later, op den 31sten Juli 1914, verzekerde de heer von Below, de Duitsche Gezant te Brussel, het Belgische Ministerie, dat hem eene verklaring van den Rijkskanselier in 1911 bekend was, volgens hetwelk het niet in Duitschland's bedoeling lag, de Belgische onzijdigheid te schenden en dat hij zich volkomen overtuigd gevoelde, dat er in de gevoelens toen geuit geene verandering was gekomen (Zie Nos. 11 en 12 van het Belgische Grijs-boek). Het komt ons overbodig voor, op de schandelijke miskenning van deze plechtige verplichtingen en uitlatingen te wijzen, waar immers de tegenwoordige Duitsche Rijkskanselier in zijn speech tot den Rijksdag – en tot de geheele wereld – van 4 Augustus 1914, ruiterlijk erkent, dat de handeling van de Duitsche militaire overheid om België binnen te vallen, verkeerd was. Hij zeide:

“Wij staan voor de noodzakelijkheid en nood breekt wet. Onze troepen hebben Luxemburg bezet en zijn misschien reeds op Belgisch terrein. Dat, mijne heeren, druischt in tegen de voorschriften van het volkerenrecht. Het is waar, dat de Fransche Regeering te Brussel verklaard heeft, dat zij bereid is, België's onzijdigheid te eerbiedigen, zoolang hare tegenstander hetzelfde doet. Het was ons echter bekend, dat Frankrijk voor een inval klaar stond. Frankrijk kon wachten, maar wij niet. Een Fransche aanval in onzen flank, aan den Nederrijn, had ons noodlottig kunnen zijn. Zoo waren wij wel gedwongen het rechtvaardig protest, zoo van de Luxemburgsche Regeering als van die van België te negeeren. Wij zullen – het zij hier openlijk verklaard – ons best doen, het aangedaan onrecht te herstellen, dat wij thans begaan, zoodra maar ons militair oogmerk bereikt is. Ieder die zich besprongen ziet als wij, ieder die aan het vechten is voor zijn hoogste goed, kan slechts aan één ding denken – hoe hij er zich doorheen slaat.”

Dit verweer komt niet neer op eene voorwaardelijke bekentenis – het is eene open erkenning van schuld in het aangezicht van de geheele beschaafde wereld. Het heeft één verdienste: het verergert het misdrijf niet door er doekjes om te winden. Het grondt Duitschland's actie op het evangelie van een Treitschke, een Bernhardi, die immers leeren, dat het iederen staat geoorloofd is, zich ter bereiking van welk zelfzuchtig oogmerk ook, van physieken dwang te bedienen. Dit evangelie, tusschen haakjes, is niet nieuw. Het frappeert ons alleen dat men het voor deze twintigste eeuw heeft durven opwarmen. Het werd door Machiavelli nog vrij wat klemmender bepleit in zijn geschrift “De Vorst,” waarin hij de politiek van Cesar Borgia verheerlijkt, waar hij de zwakkere Staten van Italië met gewetenloos Terrorisme vertrapt, op hen vallend met teugellooze woestheid of hen op de laaghartigste wijze om den tuin leidend. De schaamtelooze verwoesting van België komt inderdaad op niets anders dan huishouden à la Borgia neer, maar in hare uitwerking is het systeem tienduizend maal verschrikkelijker, waar immers moderne vernielingswerktuigen worden gebezigd.

Tenzij wij onze veel geprezen beschaving hebben te beschouwen als het dunst vernisje over een onderlaag van barbaarschheid gestreken; tenzij het volkerenrecht op niets hoogers neerkomt dan op de wet van het geweer en de overtuiging van het kanon; tenzij wij moeten aannemen, dat de mensch na tallooze eeuwen nog even ver is in politieke moraliteit als in de dagen van den holbewoner – kan dit antwoord van Duitschland slechts als een slag in het aangezicht der beschaafde buitenwereld worden aangemerkt. Want getuigt het niet van eene beleedigende onverschilligheid voor het oordeel der “anderen”? Duitschlands bewering dat een vredesverdrag bij slot van rekening niets anders is dan een vodje papier, dat kan worden genegeerd, zoodra dit een der contracteerende partijen beter gelegen komt, is eene opvatting lijnrecht in strijd met de hoogste belangen der menschelijke samenleving.

Niets wischt het feit uit, dat België vóór de oogen der beschaafde wereld werd neergesmakt en mishandeld. Zij is een martelares, want haar onschuld aan eenige vijandelijke daad vóór zij werd aangevallen, staat vast. Haar vrijwillig aanvaarde zelfopoffering ter wille van de handhaving harer plechtig bezworen onzijdigheid zal pleiten “als engelen met bazuinen-tongen, luid de schanddaad van zijn moord vervloeken(d).”[2 - Macbeth, Eerste Bedrijf, zevende Tooneel (Vertaling van Prof. L. A. J. Burgersdijk).] In haar geval voorzeker zou de Hooge Raad der Wereldbeschaving inderdaad niet behoeven te aarzelen, hoe uitspraak te doen. In kort geding en in hoogste instantie zou het vonnis slechts in één zin kunnen uitvallen.




Een Diplomaten-Oorlog


De beide andere vragen, door ons gesteld, laten zich minder vlug beantwoorden. Hier hebben wij de beantwoording allereerst, zoo niet uitsluitend, te zoeken in de gedachtenwisseling tusschen de verschillende kanselarijen van Europa in de laatste week van Juli gevoerd; uit de diplomatieke stukken met andere woorden, want het is teekenachtig voor het losbreken van dezen grootsten aller oorlogen, dat hij door diplomaten werd verhaast; eens aangenomen, dat al deze snuggere bollen van een prijzenswaardig verlangen om voor de quaesties door het Oostenrijksch Ultimatum gerezen, eene vredelievende oplossing te vinden, werden bezield – een staat van zaken, waaraan men moeilijk gelooven kan – zou men zelfs kunnen zeggen: door onhandige en onbekwame diplomaten verhaast.

Ik erken ten volle dat men onderscheid behoort te maken tusschen de onmiddellijke en de meer verwijderde en diepere aanleiding tot een oorlog; dit doet echter weinig af aan het verwijt, dat, terwijl de wereld om zoo te zeggen haar vreedzame zomervacantie genoot, op 23 Juli 1914, een “casus belli,” waarbij het ging om de onafhankelijkheid van meer dan één staat en, in het algemeen, om het evenwicht van Europa, plotseling in het aanzijn wordt geroepen door de Oostenrijksche eischen aan Servië gesteld en dat vervolgens, een week lang, een reeks van diplomatieke stukken tusschen de verschillende kanselarijen worden gewisseld, die op het oog moeten dienen om een explosie te voorkomen, maar inderdaad zóó ondoeltreffend zijn, dat het tot oorlog komt en de teerling geworpen is, vóór de wereld recht weet, wat er gaande is of zich althans rekenschap heeft kunnen geven van de geschilpunten die de wederzijdsche regeeringen in de algemeene uitbarsting betrekken.

De juiste beoordeeling van het schuldig of niet-schuldig in dit ontzaglijk vergrijp jegens de beschaving hangt mitsdien grootelijks af van wat deze officieele gedachtenwisseling ons te zien en te denken geeft; wij kunnen deze stukken dus gevoegelijk behandelen als het schriftelijk bewijs in eene willekeurige rechtszaak overgelegd.

Een belangrijk deel van het dossier wordt gevuld door de Engelsche en Duitsche Wit-boeken en door het Russische Oranje-boek; doel van dit geschrift is geen ander dan na te gaan, tot welke beslissing een onpartijdig en bezadigd hof zou komen, in eene zaak als hier aangegeven, op grond van de bewijsmiddelen hier beschikbaar.




Het achterhouden door Duitschland en Oostenrijk van voor de beoordeeling der zaak zeer belangrijke, zoo niet onmisbare stukken


Een dusdanig hof zou zich in zijn oordeel niet alleen laten leiden door wat uit de overgelegde schrifturen blijkt, maar evenzeer door het opmerkelijk achterhouden van stukken, waarvan het bestaan bewezen en de overlegging technisch mogelijk is.

Het officieel bewijsmateriaal door Engeland en Rusland ter tafel gebracht, geeft geen aanleiding te betwijfelen, of alle stukken, ter zake dienende en in heur bezit, inderdaad door deze twee werden overgelegd; het Duitsche Wit-boek daarentegen bewijst indirectelijk het bestaan van bescheiden van het grootste gewicht voor de beoordeeling der zaak, zonder dat deze bescheiden door haar in het geding werden gebracht, terwijl Oostenrijk tot dusver in verzuim is gebleven, éénig document in haar bezit voor de vervollediging van het bewijsmateriaal bij te brengen.

Wij vernemen uit het Duitsche Wit-boek – en ook zonder dat zouden wij het recht hebben voor onszelven de gevolgtrekking te maken – dat tusschen Duitschland en Oostenrijk ter zake een aantal hoogst belangrijke depêches werden gewisseld, terwijl het verder evenzeer voor de hand ligt, dat correspondentie van gelijken aard tusschen deze beide Staten en Italië plaats vond. Italië is inderdaad, hoe moeilijk het haar ook onder de omstandigheden moge vallen, aan de wereld verplicht, alle bewijsmateriaal, waarover zij te beschikken heeft, over te leggen. Het voordeel van zulk een open kaart spelen komt sterk uit in het licht van haar wel-overlegde gevolgtrekking, dat de oorlog, door haar beide bondgenooten begonnen, een aanvallend karakter draagt; zij was dientengevolge van alle verplichting tegenover het Drievoudig Verbond ontslagen. Men lette wel: het feit dat belangrijke mededeelingen tusschen Berlijn en Weenen werden gewisseld, waarvan ons, publiek, de kennisname opzettelijk werd onthouden, berust niet op een los praatje. Duitschland beweert en voert als verdediging van haar gedragslijn aan, dat zij haar best deed, Oostenrijk tot verzoeningsgezindheid te bewegen, maar, afgescheiden van het feit, dat dusdanige pogingen blijkbaar niet de minste uitwerking hadden, houdt men de briefwisseling waaruit van deze vrede-ademende bemoeiingen zou blijken, zorgvuldig achter in de geheime archieven van Berlijn en Weenen.

Wij lezen in Duitschland's officieel verweer, dat zij, in weerwil van Oostenrijk's weigering om Sir Edward Grey's voorstel om Servië's antwoord op het ultimatum als een grondslag voor verdere onderhandelingen te aanvaarden,



“voortging haar uiterste best te doen om Weenen te bewegen tot eenige schikking te komen, zoolang deze niet in strijd zoude zijn met de waardigheid der Monarchie.”[3 - Duitsch Wit-Boek.]


Deze mededeeling zou gereeder geloof vinden, zoo het Duitsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken, dat immers niet aarzelde, andere diplomatieke bescheiden over te leggen, ons den tekst gaf van dezen raad, door haar aan Weenen gegeven.

Dezelfde “boekdeelen sprekende” achterhouding treft ons, waar hetzelfde verweer mededeelt, dat de Duitsche Regeering Oostenrijk aanraadt: “met Mr. Sazonof in onderhandeling te treden.” Maar ook hier zoekt men tevergeefs naar den tekst dezer aansporing onder de stukken door het Duitsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken geopenbaard. De correspondentie ter zake tusschen dat departement en de Duitsche Gezanten te St. Petersburg, Parijs en Londen gewisseld, is in extenso gegeven, maar onder de zeven-en-twintig documenten, als bijlagen gevoegd bij het officieel Duitsch verweer, zoekt men, opmerkelijkerwijze, te vergeefs naar een enkele depêche van de vele in die dagen van Berlijn naar Weenen gezonden en vindt er slechts één, die van Weenen aan Berlijn werd gericht.

Kan zulk eene houding toevallig zijn? Duitschland legt het er blijkbaar op aan, den tekst van hare gedachtenwisseling met Weenen voor zich te houden, al doet zij het voorkomen, dat zij den inhoud van een depêche of wat getrouwelijk weergeeft.

Zoolang Duitschland onwillig blijkt, de belangrijkste stukken in haar bezit wereldkundig te maken, kan het geene verbazing wekken, indien de wereld, gedachtig aan Bismarck's berucht geknoei met het Emser-telegram, waardoor de Fransch-Duitsche oorlog onvermijdelijk werd, zich sceptisch betoont ten aanzien van de beweerde pogingen door haar in het belang van de handhaving van den wereldvrede aangewend.




Oostenrijks Houding tegenover Servië


Het zou ons buiten het bestek dezer uitsluitend op schriftelijk bewijs rustende procedure voeren, zoo wij hier in een onderzoek traden naar de rechtmatigheid van Oostenrijks grieven ten opzichte van Servië. Wij wenschen ons niet te begeven op het gebied van feiten, die niet vaststaan en.. wij willen niet te wijdloopig worden.

Laat ons, ter bevordering van een doelmatig betoog, onderstellen, dat ons denkbeeldig hof zijne onderzoekingen aanvangt met voorop te stellen, dat Oostenrijk eene rechtmatige grieve tegen Servië had en dat de moord op den Aartshertog op 28 Juni 1914 gepleegd – inderdaad door Oostenrijksche onderdanen in sympathie met Servië op Oostenrijksch grondgebied begaan – beraamd en aangemoedigd werd in kringen, zwanger van politieke beroering, waarvoor het Servisch Gouvernement of althans politieke organisaties in Servië konden geacht worden verantwoordelijk te zijn.

De quaestie zoo gesteld, zou dan niet op het al of niet hebben van een rechtmatige grief jegens Servië neerkomen, maar op dit: handelde Oostenrijk, in hare pogingen om zich genoegdoening voor het haar door Servië aangedaan onrecht te verschaffen, in overeenkomst met de verplichtingen die zij zoo goed als elke andere natie jegens de groote maatschappij der menschheid heeft? Kwam zij deze verplichtingen na of bekommerde zij er zich niet om?




De Geheimzinnigheid waarmee het Tweevoudig Verbond te werk ging


Op 28 Juni 1914 werd de Oostenrijksche troonopvolger te Sarajevo vermoord. Voor bijna een heele maand onthield Oostenrijk zich van eenige actie en van hare bedoelingen bleek, in het openbaar althans, niets. De wereld was over het geval diep ontroerd en sympathiseerde in het bijzonder met Oostenrijk's grijzen bestierder, van wien men kon zeggen, dat hij als Koning Lear, “in smart en jaren rijk door beide ellendig” was.[4 - Koning Lear in Prof. Burgersdijk's vertaling – Tweede Bedrijf, vierde Tooneel.] De Servische Regeering had elk aandeel in den misdaad ver van zich geworpen en zich bereid verklaard, elk harer onderdanen, die er in betrokken zou blijken, te straffen. Van tijd tot tijd, van 28 Juni tot 23 Juli, werd der wereld, middels half-officieele berichten in de bladen, kond gedaan, dat Oostenrijk zich voorstelde, de zaak met groot zelfbedwang en op vreedzame wijze te behandelen. Nergens werd er zelfs maar gezinspeeld op de mogelijkheid, dat Duitschland en Oostenrijk het plan koesterden, in een tijd van volslagen vrede een lucifer te houden bij het kruitmagazijn van Europa's gewapenden vrede.

Dit blijkt afdoende uit den eersten brief in het Engelsche Wit-Boek en door Sir Edward Grey aan Sir Henry Rumbold gericht. Die brief is van 20 Juli 1914 en een van de belangrijkste documenten in het geheele dossier. Op het oogenblik, dat hij geschreven werd, was Oostenrijk's onhebbelijk en onredelijk Ultimatum reeds geconcipieerd en van hoogerhand in Weenen – en mogelijk ook in Berlijn – goedgekeurd. Maar Sir Edward Grey, de Minister van Buitenlandsche Zaken van eene bevriende en Groote Mogendheid, had er zoo weinig “ahnung” van, dat hij:



“den Duitschen Gezant heden (20 Juli) vroeg, of hij eenig bericht had van wat er omging in Weenen met betrekking tot Servië. Hij antwoordde ontkennend, maar het was zeker, dat Oostenrijk op het punt stond den eenen of anderen stap te doen.”[5 - Engelsch Wit-Boek, No. 1.]


Sir Edward Grey voegt hieraan toe, dat hij den Duitschen Gezant mededeelde, dat hij vernomen had, dat Graaf Berchtold, de Oostenrijksche Minister van Buitenlandsche Zaken,



“in een gesprek met den Italiaanschen Ambassadeur te Weenen, ontkend had, dat de toestand ernstig zou zijn en verklaard had, dat alles in orde zou komen.”


De Duitsche Gezant gaf daarna als zijn gevoelen te kennen, “dat het zeer wenschelijk zou zijn, dat Rusland als bemiddelaar in de Servische kwestie kon optreden,” in dier voege, dat het voorstel, dat Rusland de rol van vredestichter zou spelen van hem, den Duitschen Gezant te Londen, uitging. Sir Edward deelt dan mede, dat hij den Duitschen Gezant vertelde,





Конец ознакомительного фрагмента. Получить полную версию книги.


Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/james-beck/het-tweevoudig-verbond-contra-de-drievoudige-entente/) на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.



notes



1


Noot van den Vertaler. Men neme bij het lezen van dit artikel in acht, dat de schrijver destijds volkomen onbekend was met de merkwaardige onthullingen in de Italiaansche kamer, aantoonende dat Duitschland en Oostenrijk reeds verleden jaar (1913) besloten, Servië aan te vallen.




2


Macbeth, Eerste Bedrijf, zevende Tooneel (Vertaling van Prof. L. A. J. Burgersdijk).




3


Duitsch Wit-Boek.




4


Koning Lear in Prof. Burgersdijk's vertaling – Tweede Bedrijf, vierde Tooneel.




5


Engelsch Wit-Boek, No. 1.



Как скачать книгу - "Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente" в fb2, ePub, txt и других форматах?

  1. Нажмите на кнопку "полная версия" справа от обложки книги на версии сайта для ПК или под обложкой на мобюильной версии сайта
    Полная версия книги
  2. Купите книгу на литресе по кнопке со скриншота
    Пример кнопки для покупки книги
    Если книга "Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente" доступна в бесплатно то будет вот такая кнопка
    Пример кнопки, если книга бесплатная
  3. Выполните вход в личный кабинет на сайте ЛитРес с вашим логином и паролем.
  4. В правом верхнем углу сайта нажмите «Мои книги» и перейдите в подраздел «Мои».
  5. Нажмите на обложку книги -"Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente", чтобы скачать книгу для телефона или на ПК.
    Аудиокнига - «Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente»
  6. В разделе «Скачать в виде файла» нажмите на нужный вам формат файла:

    Для чтения на телефоне подойдут следующие форматы (при клике на формат вы можете сразу скачать бесплатно фрагмент книги "Het tweevoudig verbond contra de drievoudige Entente" для ознакомления):

    • FB2 - Для телефонов, планшетов на Android, электронных книг (кроме Kindle) и других программ
    • EPUB - подходит для устройств на ios (iPhone, iPad, Mac) и большинства приложений для чтения

    Для чтения на компьютере подходят форматы:

    • TXT - можно открыть на любом компьютере в текстовом редакторе
    • RTF - также можно открыть на любом ПК
    • A4 PDF - открывается в программе Adobe Reader

    Другие форматы:

    • MOBI - подходит для электронных книг Kindle и Android-приложений
    • IOS.EPUB - идеально подойдет для iPhone и iPad
    • A6 PDF - оптимизирован и подойдет для смартфонов
    • FB3 - более развитый формат FB2

  7. Сохраните файл на свой компьютер или телефоне.

Книги автора

Рекомендуем

Последние отзывы
Оставьте отзыв к любой книге и его увидят десятки тысяч людей!
  • константин александрович обрезанов:
    3★
    21.08.2023
  • константин александрович обрезанов:
    3.1★
    11.08.2023
  • Добавить комментарий

    Ваш e-mail не будет опубликован. Обязательные поля помечены *